direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Moerheimstraat 99 te Dedemsvaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

AANLEIDING

De agrarische bedrijfsactiviteiten op het bedrijf aan de Moerheimstraat 99 te Dedemsvaart zijn gestaakt. Door de erven is de boerderij met 2,6 ha direct aanliggende grond verkocht. De nieuwe eigenaar is voornemens om de locatie te splitsen in een locatie waar de vroegere bedrijfsgebouwen en de boerderij zijn gesitueerd en een locatie waar een nieuwe woning kan worden gebouwd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt het mogelijk om op een deel van de aangrenzende gronden een nieuwe woning te bouwen. Deze nieuwe woning wordt gerealiseerd op basis van de Rood voor Rood regeling van de gemeente Hardenberg.

Voor de gemeentelijke Rood voor Rood regeling is een Ruimtelijk Kwaliteitsplan opgesteld (bijlage). Dit plan, waarin de landschappelijke inpassing en versterking van het planvoornemen is verantwoord, omvat het gehele plangebied.

Omdat de uitvoering van dit Ruimtelijk Kwaliteitsplan aan de regels van dit bestemmingsplan is gekoppeld, omvat het onderhavige bestemmingsplan de planologisch en juridische regeling van zowel de voormalige boerderij inclusief de uitbreiding van het erf als ook het perceel waarop de nieuwe woning is gesitueerd.

LIGGING PLANGEBIED

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied en de omgeving, bron: Google Earth

VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het grootste deel van het plangebied lag in het bestemmingsplan Buitengebied Avereest, herziening ex artikel 30 WRO van de gemeente Hardenberg (vastgesteld op 30 juni 2005 en goedgekeurd op 24 januari 2006). Het gedeelte van het plangebied dat in dit bestemmingsplan lag, heeft de bestemmingen Agrarische bedrijfsdoeleinden en Agrarisch gebied. Daarnaast lag een klein deel van het plangebied in het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Avereest (vastgesteld op 23 november 2000 en goedgekeurd op 3 juli 2001). Het gedeelte van het bestemmingsplan dat in dit bestemmingsplan lag, heeft de bestemming Agrarisch gebied.

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen deze geldende bestemmingen, daarom is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan sluit qua bestemmingsregeling aan bij het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied.

LEESWIJZER

In het volgende hoofdstuk worden de historie, de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg behandeld. In hoofdstuk 4 komen de verschillende voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn milieuzonering, bodem, water, geluidhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, archeologie en ecologie. In de daarna volgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de juridische vormgeving en de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte komt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie plangebied

LANDSCHAPPELIJKE SITUATIE

De eerste bebouwing groepeerde zich langs de Dedemsvaart, waarbij de burgerhuizen vooral aan de noordzijde van de vaart werden gesitueerd en later de agrarische bedrijvigheid zich aan de zuidzijde vestigde. Dit onderscheid is in de loop der jaren verwaterd. Ook de zuidzijde van de vaart werd in de loop der tijd steeds meer met burgerwoningen bebouwd, evenals de opstrekkende wijken waar zich onder andere landarbeiders hebben gevestigd. De laatste halve eeuw is de bebouwing langs deze wijken overigens eerder af- dan toegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0003.png"

Uitsnede van de topografische kaart uit circa 1900. Het plangebied is gesitueerd in de zwarte cirkel

Aan de noordzijde van de Dedemsvaart zijn in de negentiende eeuw enkele villa's met grote landschapstuinen gebouwd, waaronder de Villa Teunissien Dina, het voormalige onderkomen van de gemeente Avereest. Vanuit deze villa's was veelal een visuele relatie met het voorliggende ontginningslandschap aanwezig. In het plangebied is er sprake van een tweetal grote Paardenkastanjes in de zuidelijke berm van de Moerheimstraat die precies tegenover de villa staan gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0004.png"

De twee Kastanjes langs de Moerheimstraat tegenover de Villa Teunissien Dina

Ook ten westen van de onderhavige boerderij is in de jaren dertig van de vorige eeuw aan de westzijde een woning gerealiseerd. Aan de oostzijde bevindt zich open agrarisch gebied met een breedte aan de Moerheimstraat van circa 60 m, gevolgd door enkele burgerwoningen. De woningen staan ongeveer 6 m uit de kant van de weg; de boerderij is met een afstand van circa 16 m verder van de weg af gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0005.png"

De (voormalige) boerderij aan de Moerheimstraat 99

2.2 Bestaande situatie

OMGEVING PLANGEBIED

Het plangebied ligt aan de zuidoostelijke rand van Dedemsvaart op de grens met het buitengebied. Het centrum van Dedemsvaart ligt circa 1 km ten oosten van het plangebied. Het voormalige gemeentehuis van de gemeente Avereest ligt ten noorden van het plangebied aan de overzijde van de Dedemsvaart. Het bedrijventerrein Rollepaal ligt circa 430 m ten westen van het plangebied.

LIGGING EN BEGRENZING PLANGEBIED

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Moerheimstraat. Het plangebied is gesitueerd tussen de percelen aan de Moerheimstraat 95 en 101.

De westelijke grens van het plangebied wordt deels gevormd door het perceel aan de Moerheimstraat 95 en deels door de Stegerensallee. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een agrarisch perceel. De oostelijke grens wordt gevormd door een aantal woonpercelen.

BEBOUWING EN GEBRUIK

De bestaande (voormalige) boerderij is gelegen aan de Moerheimstraat 99; ten tijde van het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan waren de agrarische bedrijfsactiviteiten op het bedrijf al gestaakt.

Achter de woonboerderij stond een (rundvee)schuur met een oppervlakte van 713 m². Deze is inmiddels gesloopt. In het verleden stond er op dit perceel ook nog een mestbassin met een oppervlakte van 128 m²; dit bassin was ten tijde van het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan echter al verwijderd. Daarnaast bevonden zich nog twee sleufsilo's op dit perceel. De sleufsilo's hadden een oppervlakte van circa 750 m². Ook deze sleufsilo's zijn inmiddels gesloopt en verwijderd.

WEGENSTRUCTUUR EN ONTSLUITING

Het perceel aan de Moerheimstraat 99 wordt in de bestaande situatie aan twee zijden ontsloten. Aan de westzijde wordt het perceel ontsloten door de Stegerensallee en aan de noordzijde door de Moerheimstraat. De Moerheimstraat loopt in westelijke richting, langs de Dedemsvaart, naar het centrum. In oostelijke richting gaat de weg na circa 300 m over in een fietspad.

Het erf tussen de boerderij en de voormalige rundveestal/schuur is verhard. Het parkeren vindt plaats op eigen erf.

GROEN- EN WATERSTRUCTUUR

Het grootste deel van het plangebied heeft in de bestaande situatie een agrarische functie. Dit deel van het plangebied is in gebruik als akkerbouwgrond.

Langs de noordelijke en westelijke rand van het plangebied staat een bomenrij. Tevens staat ten noordoosten van de boerderij een aantal zomereiken. In de zuidelijke berm van de Moerheimstraat staat een tweetal grote Paardenkastanjes die precies tegenover de villa zijn gesitueerd. Aan de oostzijde van de woonboerderij ligt een klein gazon. Langs de Stegerensallee ligt een watergang.

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het plangebied, om de functionaliteit te optimaliseren, opgedeeld in twee percelen. Het westelijke perceel bestaat uit de bestaande woonboerderij. Op het oostelijke perceel wordt een nieuwe woning gesitueerd.

WESTELIJKE PERCEEL

Op het westelijke perceel zijn de losstaande rundveeschuur, een schuurtje, mestbassins en de sleufsilo's inmiddels gesloopt. Het totaal te slopen oppervlakte in het kader van de Rood voor Rood-regeling bedraagt 893 m².

OOSTELIJKE PERCEEL

Op het oostelijke perceel wordt een nieuwe woning gesitueerd. De omvang van de landschapstuin bij de nieuwe woning is beperkt gehouden tot een diepte conform de aangrenzende bestaande percelen.

De basisinspanning voor de kwaliteitsimpuls die aan het gebied door de beoogde ontwikkeling van het plangebied wordt gegeven kan als volgt worden aangeduid:

  • het nieuwe erf wordt landschappelijk passend in de omgeving ingevoegd;
  • het erf van de voormalige boerderij wordt opnieuw ingericht waardoor het beter past binnen de gebiedskenmerken;
  • ook het erf van de beoogde nieuwe woning wordt landschappelijk versterkt door aanplant van bomen, bosstroken en fruitbomen;
  • voor zowel de voormalige boerderij als voor de nieuwe woning wordt voor de landschappelijke inpassing enkel inheemse beplanting gebruikt; Voor de bomen en bosplantsoen wordt uitgegaan van een inlands en streekeigen sortiment. Hierbij wordt uitgegaan van het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Hardenberg. Het plangebied ligt hierin precies op de grens van open veenontginningslandschap en open heide-ontginningslandschap. Voor deze gebieden wordt gesproken over Quercus robur (inlandse eik) en Betula pubescens (berk) als dominante boomsoorten.

Als extra kwaliteitsimpulsen kunnen worden genoemd:

  • het slopen van 893 m2 aan landschap ontsierende bebouwing en het verwijderen van de sleufsilo's;
  • het erf aan de Moerheimstraat 99 wordt opnieuw ingericht waardoor het plan beter past bij de gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0006.png"

Landschapsplan gehele plangebied

Westelijk deel (het bouwperceel van de voormalige boerderij)

Het bouwperceel van de voormalige boerderij wordt ingedeeld in drie ruimten.

Het idee is om de voorruimte aan de Moerheimstraat in verband met de bijzondere gevel iets meer dan nu in te richten met hagen en heesters. De huidige bewoners hebben hiervoor een tuinontwerp dat goed past bij de karakteristieke gevel opgesteld.

Wat betreft de inrichting van het erf rondom de woonboerderij wordt langs de zijgevel de verharde ruimte vrijgehouden voor transport en parkeren. Langs de erfgrens wordt een beplantingsstrook aangelegd om voldoende scheiding (geluid en zicht) te hebben met het perceel van de nieuwe woning. Langs de achtergevel wordt voldoende ruimte vrijgehouden op basis van de bestaande verharding in verband met de toegankelijkheid van de schuur, maar ook om de boerderijvorm als voormalige bedrijfsgebouw zich goed te laten manifesteren. Vooralsnog wordt de bestaande uitrit op de Stegerenallee gehandhaafd. Deze toegangsweg krijgt een laanbeplanting.

Het achterste deel van het perceel bestaat uit een ruim groen erf en wordt landschappelijk ingericht met een bossingel langs de westzijde in verband met het minder gewenste uitzicht op het autobedrijf/tankstation.

Langs de zuidzijde en de oostzijde is meer transparantie nagestreefd in verband met het uitzicht op het open landschap. Naast de bossingel langs de oostgrens is een tweetal groepen geprojecteerd met fruitbomen, al dan niet vruchtdragend. Via deze groepen is het zicht op het landschap gewaarborgd.

De binnenruimte wordt ingericht als een halfnatuurlijke weide met in het zuidelijke deel een poel. Rondom de binnenruimte lopen meerdere onverharde paden. Aan de zuidzijde is een zitplek onder een grote boom ingericht.

Oostelijk deel (het bouwperceel met de nieuwe woning)

Hoewel het plangebied feitelijk in de bebouwde kom van Dedemsvaart is gelegen en deel uit maakt van de bebouwingsstructuur langs de Moerheimstraat worden de vanuit het Open Veenontginningslandschap geformuleerde uitgangspunten voor bebouwing hier toch gerespecteerd. Ter aanvulling en in aansluiting op deze bebouwingsstructuur is de situering van de woning op bescheiden wijze asymmetrisch op het perceel en op ruime afstand van de straat, maar wel zodanig dat de woning nog ruimtelijk contact maakt met de Moerheimstraat. De hoofdrichting van het hoofdgebouw is conform de richting van de perceelgrens en daarmee min of meer dwars op de richting van de Moerheimstraat. Het voorhuis is gericht op de Moerheimstraat. In samenhang met de omringende en tegenoverliggende bebouwing wordt niet uitgegaan van een 'blikvanger'.

De woning en de toe te passen kap moeten passen in de bebouwingsstijl van de Moerheimstraat.

Op het landschapsplan (zie vorenstaande afbeelding) is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken moeten worden gerealiseerd.

De afstand van de voorgevel tot de erfgrens ruim aangehouden om voldoende openheid langs de Moerheimstraat te bewerkstelligen.

De westrand van de tuin bestaat uit een gemengd loofbos met onderbegroeiing van Rhododendron. Hierin ligt opnieuw een link met de tuin van de Villa Teunissien Dina.

De zuidrand, op de overgang naar het agrarisch gebied, blijft transparanter. Hier worden de bomen meer in singelverband geplaatst en ontbreekt de onderbegroeiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0007.png"

De strook tussen de bestaande boerderij en het perceel waarop de nieuwe woning wordt gerealiseerd

Het oostelijke deel van de tuin krijgt enerzijds een meer lineaire inrichting en zal daarnaast ruimte bieden aan meer de gebruiksfuncties van een tuin zoals een terras. De entree van het perceel van de nieuwe woning wordt aan de oostrand, langs deze beplantingssingel gesitueerd.

Achter de woning is een fruithof geprojecteerd. De bedoeling hiervan is het maximaal te laten beleven van de seizoenen (bloesem, vruchten).

Op het achterste deel van het perceel bevindt zich een boomgroep welke een zekere besloten groene ruimte vormt ten opzichte van het open landschap, maar het zicht daarop niet ontneemt.

2.4 Waterhuishouding

Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Uitgangspunt hiertoe is dat het vloerpeil van de woning iets hoger (circa 30 cm) dan de kruin van de weg wordt geprojecteerd. De woning ligt daarmee iets hoger dan het omringende maaiveld en ongeveer net zo hoog als de woning van de buren. Er zal een gering hoogteverschil blijven bestaan. Dit kan worden opgevangen via een greppeltje en in de groenstrook.

Afgegraven grond als gevolg van de bouwput en de aanleg van verhardingen wordt langs de westelijke rand op een rug gezet. Het peil van deze rand ligt boven het peil van het maaiveld van de woonboerderij. Dat voorkomt instroming van regenwater vanaf het terrein en de verhardingen.

Hoewel wellicht voor de afwatering niet direct noodzakelijk, lijkt het verstandig om de grenzen van het plangebied door middel van scherpe greppels te markeren. Dit bevordert helderheid over de grenzen en voorkomt ploegschade. Daarnaast vormen deze greppels inzijgstroken voor het regenwater vanaf de aangrenzende (hoger) gelegen terreinen en verhardingen. De hiertoe aan te leggen greppels en watergangen (lichtblauw) zijn opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0008.png"

Ontworpen waterhuishouding

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Provinciaal beleid

OMGEVINGSVISIE

Het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid is weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel. De Omgevingsvisie is een integraal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd. Tijdshorizon van de visie is 2030. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

OMGEVINGSVERORDENING

Gelijktijdig met de Omgevingsvisie Overijssel is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waar de provincie er waarde aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is geborgd.

Hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de goede plek op de goede manier ingepast in de omgeving. Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

UITVOERINGSMODEL

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit en de duurzaamheid bereiken door het toepassen van een uitvoeringsmodel. Dit model bestaat uit drie stappen. De eerste stap in dit model is een toetsing van een ontwikkelingsinitiatief aan de generieke beleidskeuzes. Hierbij dient antwoord te worden gegeven op de vraag of een ontwikkeling nodig dan wel mogelijk is. De tweede stap gaat in op de vraag waar een ontwikkelingsopgave een plek zou moeten krijgen, hierbij is het ontwikkelingsperspectief van een locatie van belang. In de derde en laatste stap staat de vraag hoe de ontwikkeling wordt ingepast centraal. Hierbij is de door de provincie opgestelde Catalogus Gebiedskenmerken van belang. Hierna worden deze drie stappen ten aanzien van de herontwikkeling van het plangebied doorlopen.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Naast deze vakinhoudelijke generieke beleidskeuzes hanteert de provincie bij gebiedsontwikkeling de SER-ladder. Bij dit principe worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd. Deze ladder is ontwikkeld voor de stedelijke omgeving en houdt het volgende in:

  • 1. gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gesteld kan worden;
  • 2. vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • 3. bij aanleg van nieuwe terreinen dienen relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak te worden afgewogen.

De provincie spreekt bij ontwikkelingen in de groene omgeving (het buitengebied) van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Deze werkwijze is gebaseerd op de SER-ladder en houdt het volgende in:

  • 1. (her)benutting van bestaande bebouwing;
  • 2. combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • 3. uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houdend met ontsluiting, conform gebiedskenmerken.

TOETSING AAN GENERIEKE BELEIDSKEUZES

Wat betreft de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de generieke beleidskeuzes wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en de desbetreffende generieke beleidskeuzes. Zoals uit hoofdstuk 4 blijkt, leiden deze onderzoeken niet tot belemmeringen.

Ten aanzien van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt dat er voor het plangebied sprake is van herstructurering op het westelijke perceel en uitbreiding op het oostelijke perceel. Zoals uit de planbeschrijving blijkt, wordt de nieuwe bebouwing aangesloten op de bestaande bebouwing, er is immers sprake van het opvullen van een gat in een bestaand lint. Daarnaast geeft de provincie aan dat de uitvoering dient te gebeuren conform de gebiedskenmerken. Dit aspect wordt verderop in deze paragraaf behandeld.

De generieke beleidskeuzes vormen hiermee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ontwikkelingsperspectief

In de Omgevingsvisie wordt een ontwikkelingsvisie voor de hele provincie Overijssel gegeven. Dit doet de provincie aan de hand van twee ontwikkelingsperspectieven, een voor de stedelijke omgeving en een voor de groene omgeving. Het plangebied ligt deels in de groene omgeving en deels in de stedelijke omgeving. Het noordwestelijke deel van het plangebied ligt in de stedelijke omgeving en valt onder het ontwikkelingsperspectief 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus'. De provincie geeft aan dat dit ontwikkelingsperspectief bedoeld is voor een veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. Bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding is de identiteit en eigenheid van de kernen leidend.

Het overige deel van het plangebied ligt in de groene omgeving en valt onder het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw'. In de Omgevingsvisie is opgenomen dat dit gebieden zijn voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van grote open cultuurlandschappen. In deze gebieden krijgt schaalvergroting en modernisering van de landbouw royaal de ruimte.

TOETSING AAN DE ONTWIKKELINGSPERSPECTIEVEN

De voorgenomen ontwikkeling past in het ontwikkelingsperspectief 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus', binnen dit perspectief is immers ruimte voor woonmilieus.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw'. Dit perspectief is immers gericht op de ontwikkeling van de landbouw. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt echter slechts een beperkt stuk landbouwgrond omgezet in een woonbestemming. Deze ontwikkeling vormt geen belemmering voor de agrarische bedrijvigheid in de omgeving en leidt ook niet tot een beperking voor modernisering en schaalvergroting van de landbouw. Hiermee kan voor dit deel van het plangebied van dit ontwikkelingsperspectief worden afgeweken.

Gebiedskenmerken

De provincie heeft de ambitie om een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hierbij speelt de ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn essentiële gebiedskenmerken het uitgangspunt. Deze kenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. De provincie hanteert hierbij een lagenbenadering. In totaal zijn er vier lagen te onderscheiden: een natuurlijke laag, een laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijke laag en een lust- en leisurelaag. Hierna worden deze lagen behandeld, aangezien het plangebied niet onder de lust- en leisurelaag valt, wordt deze laag niet behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0011.png"

Natuurlijke laag Laag agrarisch cultuurlandschap Stedelijke laag

NATUURLIJKE LAAG

Bij de natuurlijke laag valt het plangebied onder de categorie 'in cultuur gebrachte hoogveengebieden'. De ambitie van de provincie is om de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open en natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. Als er ontwikkelingen plaatsvinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan.

LAAG VAN HET AGRARISCH CULTUURLANDSCHAP

Bij de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder het veenkoloniaal landschap. De opgave is om aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt.

De ambitie van de provincie is om de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap te versterken. Als er ontwikkelingen plaatsvinden in dit landschap, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van bijzondere architectuur (watererfgoed, de bijzondere villa's, buitens, herenboerderijen), de linten door het landschap en de open ruimtes.

STEDELIJKE LAAG

Alleen het noordwestelijke deel van het plangebied valt onder de stedelijke laag. Het plangebied valt onder de categorie 'woonwijken 1955-nu'. De provincie geeft aan dat herstructurering van deze gebieden een belangrijke opgave is voor vitale steden. Als er ontwikkelingen plaatsvinden, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, de maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

TOETSING AAN GEBIEDSKENMERKEN

Het plangebied is in de bestaande situatie reeds in gebruik, hierdoor kan niet worden aangesloten bij de ambitie ten aanzien van de natuurlijke laag. Wel wordt bij de herinrichting van het plangebied zoveel mogelijk gebruikgemaakt van inlandse en streekeigen soorten.

Ten aanzien van de agrarische en de stedelijke laag geldt dat voor de voorgenomen ontwikkeling een ontwikkelingsvisie is opgesteld. Bij deze visie heeft het bestaande landschap als uitgangspunt gediend en op basis van deze visie wordt de voorgenomen ontwikkeling ingepast in het veenkoloniale landschap.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Naast het uitvoeringsmodel is voor ontwikkelingen in de groene omgeving de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van toepassing.

De provincie meldt dat ontwikkelingen in de groene omgeving niet langer zijn gebonden aan strikte voorschriften van welke functie op welke plek moet plaatsvinden, maar dat ruimte wordt geboden aan economische dynamiek en dat de ruimtelijke kwaliteit wordt bevorderd. Naast de bescherming van kwaliteit wil de provincie ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Dit betekent dat voor elke ontwikkeling de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de catalogus gebiedkenmerken bepalend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden. Deze drie thema's zijn samengebracht in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' en zijn verwoord in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is opgenomen dat bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing aan provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met het provinciale beleid en past binnen het uitvoeringsmodel van de provincie Overijssel. Er wordt voldaan aan de voorwaarden ten aanzien van:

  • de generieke beleidskeuzes;
  • het ontwikkelingsperspectief ter plekke;
  • de uitvoering conform de catalogus gebiedskenmerken;
  • de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

3.2 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hardenberg.

De agrarische bestemming van de voormalige boerderij is wat betreft de oorspronkelijke erfomvang in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied inmiddels gewijzigd in een woonbestemming.

Het overige gedeelte van het plangebied heeft de bestemming Agrarisch gebied.

TOETSING BESTEMMINGSPLAN

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen deze en de geldende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen, daarom is de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied opgesteld.

LIK 2011 (Landschap-Identiteit-Kaart) deelgebied Dedemsvaart Zuid-Rheezerveen-Heemserveen

In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. De LIK Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen bestaat uit een boekje met daarin een beknopte schematische weergave van de sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen voor het gebied. Het schema is het resultaat van een analyse van verschillende kenmerken die bepalend zijn voor de identiteit, zoals bebouwing, beplanting en grondgebruik. Deze analyse is opgenomen in het achtergronddocument LIK.

In het LIK voor dit deelgebied is het plangebied ingedeeld bij het landschapstype Open Veenontginningslandschap. Het vormt de meest noordelijke punt van een smalle strook tussen de Stegerensallee en het bedrijventerrein Rollepaal. Daarmee is de relatie tot het stedelijke gebied van Dedemsvaart sterk. Tegelijk is de ruimtelijke samenhang met het open landschap belangrijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0012.png"

Erfopbouw (bron: LIK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0013.png"

Doorzichten bebouwingslint (bron: LIK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0014.png"

Erf met brede singels (bron: LIK)

Toetsing LIK

Vanwege de ligging van het plangebied in de meest noordelijke punt van de smalle strook langs de Stegerensallee aan de Moerheimstraat en tussen reeds bestaande bebouwing is de gewenste openheid naar het open landschap een uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing. Dit is dan ook in de planopzet uitgewerkt.

Ontwikkelingsvisie 2011

In de Ontwikkelingsvisie Dedemsvaart-Zuid, Rheezerveen en Heemserveen worden voor het open veenontginningslandschap, waar het plangebied toe behoord, de volgende ruimtelijke kwaliteiten aangegeven:

  • rationele, lange strokenverkaveling vanaf ontginningsassen Rheezerveen en Dedemsvaartseweg, wijkenstructuur;
  • openheid, grootschalig agrarisch gebied, waardevolle doorzichten;
  • rechthoekige erven met kopgevel naar de weg;
  • verspreide bebouwing langs wegen, Groninger boerderijen;
  • strak, rechtlijnig wegenpatroon;
  • wegbeplanting langs oude ontsluitingswegen.

De ontwikkelingsvisie geeft aan onder de kernwoorden Landbouw:

  • niet-agrarische functies kunnen zich verder ontwikkelen voor zover de landbouwfunctie hier niet door wordt belemmerd;
  • primaat voor ontwikkeling agrarisch grondgebruik: schaalvergroting en intensivering van bestaande bedrijven, beperkte ruimte voor nieuw vestiging en bedrijfsverplaatsing van agrarische bedrijven;
  • bij bedrijfsbeëindiging voorkeur voor nieuwe kleinschalige bedrijvigheid in VAB's (geen belemmering voor huidige landbouw);
  • nieuwe woonfuncties alleen na splitsing van te behouden voormalige boerderijen;
  • behoud van de biodiversiteit.

De visie wordt vervolgens per voor het plangebied relevante thema's als volgt beschreven:

  • landschap: behoud openheid en onderhoud bestaande wijken;
  • biodiversiteit: behoud openheid en stilte (rust- en foerageergebied voor roofvogels);
  • wonen: nieuwe woonfuncties na bedrijfsbeëindiging en splitsing voormalige boerderij (meerdere wooneenheden);
  • economie en infrastructuur: hergebruik VAB's voor kleinschalige bedrijvigheid.

Welstandsnota

Het bevorderen van de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving is een belangrijk streven van de gemeente Hardenberg. Het daartoe te voeren beleid is vastgelegd in de welstandsnota. Deze is op 26 september 2002 door de gemeenteraad vastgesteld. Inmiddels is een nieuwe welstandsnota in procedure gebracht en treedt per 1 januari 2014 in werking.

In de welstandsnota is het grondgebied van de gemeente Hardenberg opgedeeld in verschillende gebieden. Per gebied worden het beleid en de toetsingspunten waaraan ontwikkelingen moeten voldoen beschreven.

Het plangebied valt onder de open veenontginningen. Het beleid in dit gebied is gericht op het handhaven van de belangrijkste bebouwingskarakteristieken van dit landschap: openheid, grootschaligheid en regelmatigheid.

Het gaat daarbij om grote erven met forse volumes en zadeldaken in het open land. Er is sprake van een statige architectuur met veel aandacht voor detaillering. De kaprichting volgt de kavelrichting. Ondergeschikt aan de oude bebouwing en structuren zijn er nieuwere burgerwoningen in diverse bouwstijlen waar te nemen. Bijgebouwen zijn ondergeschikt. Incidenteel komt er moderne agrarische bebouwing voor.

De architectuurstijl is op basis van de gebiedskenmerken (traditioneel/modern). In de welstandsnota worden diverse criteria beschreven waaraan de nieuwbouw zal worden getoetst.

  • Erfstructuur

De landschappelijke structuur, de positie en oriëntatie van bebouwing op het erf in de directe omgeving zijn richtinggevend bij nieuwbouw. De hoofdbebouwing is richting de weg gekeerd waarbij de hoofdvorm de kavelstructuur volgt. De overige bebouwing is ondergeschikt gepositioneerd.

  • Hoofdvorm

De hoofdmassa is eenvoudig vormgegeven en passend (qua maat en schaal) tussen de belendende bebouwing en het bebouwingslint.

  • Gevels

Alle gevels richting het landschap zijn representatief vormgegeven. De architectuur is afgestemd op de bebouwing uit de omgeving en reageert op de streekeigen gebiedskenmerken (zie gebiedsbeschrijving (waardering)). Bij verbouw aan (voormalige) boerderijen blijft het onderscheid tussen voor- en achterhuis (woongedeelte en schuur) zichtbaar. In geval van een uitbreiding, verbouw of renovatie wordt deze afgestemd op het bestaande bouwwerk.

De gevelcompositie, de plaats, de afmetingen en verhoudingen van gevelopeningen zijn op elkaar afgestemd.

  • Materiaal, kleurgebruik en detaillering

De detaillering en het kleur- en materiaalgebruik zijn afgestemd op de bebouwing uit de omgeving. Het materiaalgebruik sluit aan op het kleurenpallet van het omringende landschap. Donkere tinten, reliëf (geen vlakke plaat), niet glimmend. Schuren - dak: donkergrijze golfplaat of vergelijkbare uitstraling. Schuren - wanden: damwandbeplating, steen, beton, hout, doek of vergelijkbare uitstraling in donkere kleuren.

  • Reclame

Reclame is toegestaan in bescheiden vorm (2x1 m), zorgvuldig vormgegeven en afgestemd op de architectuur en gerelateerd aan de bebouwing of de entree van het erf.

  • Erfafscheidingen

Gebouwde erfafscheidingen respecteren het landschap door een ingetogen vormgeving.

  • Utilitaire bouwwerken (masten, bruggen et cetera)

Situering, vorm, detaillering, kleur en materiaalgebruik reageren op de locatie ter plekke en de bijbehorende landschappelijke structuren en bebouwingsstructuren.

In het geval van grootschalige uitbreiding of (functionele) verandering van een erf, is het gewenst dat in een erfinrichtingsplan wordt aangetoond hoe deze wijzigingen passen in het landschap en op het erf. Beplanting, verharding, verlichting en erfafscheidingen moeten daarbij onder andere aan de orde komen.

Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2013

In de regels van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied is de gemeentelijke Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs 2006 opgenomen. De gemeentelijke beleidsnota Rood voor Rood met gesloten beurs heeft als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschap ontsierende bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Om die realisatie mogelijk te maken, worden op planologisch verantwoorde locaties één of meer bouwkavels voor een woning toegekend, terwijl de deelnemer uit de vastgestelde waarde daarvan het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moet bekostigen.

De gemeente heeft gekozen voor een gebiedsgerichte benadering, waarbij de kwaliteiten van het gebied bepalend zijn voor de toepassingsgeschiktheid van het Rood voor Rood beleid. De gemeente acht het in principe niet wenselijk om in open veen- en heideontginningsgebieden agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en een burgerwoning terug te bouwen. De bedrijfsbebouwing binnen deze gebieden moet in geval van bedrijfsbeëindiging in principe beschikbaar blijven voor de doorstroming van agrarische ondernemers, eventueel van elders.

Deze regeling kan worden toegepast, als een ruimtelijke kwaliteitsplan is opgesteld, waarin wordt aangegeven hoe de nieuwe woning landschappelijk wordt ingepast en hoe de investering in ruimtelijke kwaliteit wordt vormgegeven. De focus ligt op het uiteindelijke resultaat van het project, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ontwerpbestemmingplan Buitengebied geeft aan de voormalige boerderij Moerheimstraat 99 een woonbestemming. In de beoogde nieuwe woning is (nog) niet voorzien. Hier is de agrarische bestemming nog aan de orde.

Toetsing

Het uitgangspunt van de gemeente dat het in principe niet wenselijk wordt geacht om in open veenontginningsgebieden agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en een burgerwoning terug te bouwen wordt gerelateerd aan de wens om bedrijfsbebouwing in principe beschikbaar te houden voor de doorstroming van agrarische ondernemers. Dat is hier evenwel niet aan de orde. Immers het plangebied ligt feitelijk binnen het stedelijk gebied van Dedemsvaart en de boerderij heeft vanwege de ligging geen mogelijke agrarische functie. Dat is inmiddels ook vastgelegd door middel van een woonbestemming in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied.

Toetsing gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen het beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Milieuzonering

Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van bebouwing ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

BEDRIJVEN EN MILIEUZONERING

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) geraadpleegd. In deze brochure staan richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar. In de handreiking geeft de VNG aan dat de gegeven afstanden in het algemeen richtafstanden zijn en geen harde afstandseisen. Wat betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is echter wel aan te raden deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

In de directe omgeving van het plangebied liggen een automobielbedrijf, een tennisclub en een akkerbouwbedrijf. De richtafstanden die de VNG geeft voor deze inrichtingen zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Tabel 1. Richtafstanden van de VNG (in meters)

VNG categorie   geur   stof   geluid   gevaar  
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)   10   10   30   10  
Handel in auto's en motorfietsen   10   0   30   10  
Tennisbanen met verlichting   0   0   50   0  

Bron: Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009)

De grootste richtafstand die de VNG geeft voor een akkerbouwbedrijf bedraagt 30 m. Het bedrijf is gelegen aan de Stegerensallee 2 en ligt circa 40 m ten zuiden van het plangebied. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Het automobielbedrijf ligt aan de Moerheimstraat 93, circa 50 m ten westen van het plangebied. De grootste richtafstand voor een dergelijke inrichting bedraagt 30 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

De tennisclub ten slotte ligt aan de Moerheimstraat 150, circa 105 m ten noordoosten van het plangebied. De VNG geeft hiervoor als grootste richtafstand 50 m. Ook aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.

CONCLUSIE

Voor de inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied geldt dat wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG.

4.2 Bodem

REGELGEVING

Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, ofwel wanneer er saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd.

ONDERZOEK

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een onderzoek1 uitgevoerd in het plangebied. Hierna wordt ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek. Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting raadpleegbaar.

CONCLUSIE

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat in het plangebied enkele stoffen zijn aangetroffen, waarvan de gehalten in de grond de achtergrondwaarden overschrijden. De gemeten gehalten zijn dusdanig laag dat er geen risico's te verwachten zijn voor mens en milieu.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen nieuwbouw.

4.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt onder het waterschap Velt en Vecht. Bij dit waterschap kan de watertoets digitaal worden ingevuld (via www.dewatertoets.nl). Uit de uitgevoerde watertoets blijkt dat voor het bestemmingsplan de normale procedure kan worden gevolgd. In het kader van deze procedure is door het waterschap een uitgangspuntennotitie toegezonden. In aanvulling op de uitgangspuntennotitie heeft het waterschap in een e-mailbericht nog een aantal aanvullende opmerkingen gemaakt. Op basis van het e-mailbericht en de uitgangspuntennotitie is deze waterparagraaf is opgesteld. De uitgangspuntennotitie en dit e-mailbericht zijn als bijlage bij deze toelichting raadpleegbaar.

Uitgangspunten waterschap

BELEID WATERSCHAP

Het beleid van het waterschap staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015. In het waterbeheersplan staan de korte en lange termijn doelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water (KRW) nadrukkelijk is meegenomen.

INVLOED OP DE WATERHUISHOUDING

Wateroverlast en schade in gebouwen wordt voorkomen door, bij het bouwplan, een vloerpeil te hanteren dat ten minste 30 cm boven de weg ligt. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 70 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld/onderkant vloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Voor ruimtes beneden het maaiveld (kelder en parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

COMPENSATIE VERHARD OPPERVLAK

Wanneer binnen het plan het verhard oppervlak met meer dan 1.500 m² toeneemt, dan dienen hiervoor compenserende maatregelen te worden genomen. Het Waterschap Velt en Vecht hanteert hierbij de 10%-vuistregel. Dit betekent dat 10% van de toename van het verharde oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, voor waterberging dient te worden ingericht.

VOORKEURSBELEID HEMEL- EN AFVALWATER

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het bovengronds afkoppelen en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op het oppervlaktewater. Daarbij is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende (bouw)materialen.

Verwerking uitgangspunten

De oppervlakteverharding zal in het westelijke deel van het plangebied niet toenemen, maar afnemen: sloop van de losstaande schuur (713 m²) en sloop van de sleufsilo's (750 m²), bij elkaar afname van circa 1.460 m². De oppervlakte van verhardingen en bebouwing ten behoeve van de nieuwe woning in het oostelijke deel van het plangebied zal toenemen met circa 1.000 m². Hiermee is er geen sprake van een toename van de verharding en is compensatie niet noodzakelijk.

Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Uitgangspunt hiertoe is dat het vloerpeil van de woning iets hoger (circa 30 cm) dan de kruin van de weg wordt geprojecteerd. De woning ligt daarmee iets hoger dan het omringende maaiveld en ongeveer net zo hoog als de woning van de buurman. Er zal een gering hoogteverschil blijven bestaan. Dit kan worden opgevangen via een greppeltje en/of in de groenstrook.

Hoewel wellicht voor de afwatering niet direct noodzakelijk, lijkt het verstandig om de grenzen van het plangebied door middel van scherpe greppels te markeren. Dit bevordert helderheid over de grenzen en voorkomt ploegschade. Daarnaast vormen deze greppels inzijgstroken voor het regenwater vanaf de aangrenzende (hoger) gelegen terreinen en verhardingen.

Aanvullende opmerkingen waterschap

Na het uitvoeren van de watertoets heeft het waterschap per e-mailbericht nog twee opmerkingen doorgegeven. Het waterschap heeft aangegeven dat wanneer deze opmerkingen worden meegenomen in het plan het waterschap geen bezwaar heeft. De opmerkingen en de wijze waarop deze in het plan zijn verwerkt worden hierna behandeld.

GRONDWATEROVERLAST

Het waterschap heeft aangegeven dat binnen het plangebied sprake is van (grond)wateroverlast; derhalve dient er aandacht te zijn voor de aanleghoogte van de bovenzijde beganegrondvloer en drooglegging. Om wateroverlast in de woning te voorkomen, wordt geadviseerd om de bovenzijde beganegrondvloer ten minste 30 cm boven de weg aan te leggen. Bij onvoldoende drooglegging (door hoge grondwaterstanden) kan (grond)wateroverlast ontstaan in de kruipruimte van de woning. Hierdoor kan in de kruipruimte schimmelvorming optreden die het binnenhuisklimaat verslechtert. Het waterschap adviseert derhalve om kruipruimteloos te bouwen.

AFVOER WATER

Daarnaast geeft het waterschap aan dat ter plaatse een gemengd rioolstelsel ligt. Zoals het waterschap reeds in de uitgangspuntennotitie heeft aangegeven, geniet het bovengronds afkoppelen van hemelwater (HWA) en het infiltreren op eigen perceel de voorkeur. Huishoudelijk afvalwater (HWA) dient te worden aangesloten op het rioolstelsel. Aangezien het hemelwater geheel zal worden afgevoerd naar de tuin en de groenstroken en er binnen het plangebied sprake is van wateroverlast geeft het waterschap aan dat de afkoppeling niet mag leiden tot wateroverlast naar omliggende percelen. Tevens geeft het waterschap aan dat, om bodemvervuiling tegen te gaan, het wenselijk is om geen gebruik te maken van uitlogende (bouw)materialen.

VERWERKING AANVULLENDE OPMERKINGEN

Bij de verdere technische uitwerking en realisering van het plan zullen de adviezen van het waterschap ten aanzien van de ontwateringsdiepte, aanleghoogte en het kruipruimteloos bouwen worden meegenomen. Zie hiertoe ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.4.

4.4 Geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om een woning te realiseren. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of de betreffende woning moet worden getoetst aan de eisen van de Wet geluidhinder.

ZONES

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De Moerheimstraat en de Stegerensallee kennen beide ter plaatse van de bouwlocatie een maximum snelheid van 50 km/uur. De nieuwbouwlocatie ligt binnen de zones van deze wegen. Akoestisch onderzoek vanwege het wegverkeer is derhalve vereist.

NORMEN

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld (artikel 77 van de Wet geluidhinder).

Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'binnenstedelijk' gebied een hogere waarde vaststellen tot 63 dB.

VERKEERSINTENSITEITEN EN BEREKENINGEN

De gebruikte verkeersintensiteiten zijn verkregen uit het verkeersmodel van de gemeente Hardenberg. Dit model doet een uitspraak over de verwachte verkeersintensiteiten in 2020. Op basis van dit model zijn de verkeersintensiteiten van de Moerheimstraat en de Stegerensallee vastgesteld op respectievelijk 3.590 en 4.182 mvt/etmaal in 2021.

Berekend is de 48 dB-geluidscontour onder vrijeveldcondities. Dat wil zeggen, dat geen rekening is gehouden met de afschermende bebouwing tussen het geluidsgevoelige gebouw en de betreffende straten. De 48 dB geluidscontouren liggen op respectievelijk ongeveer 38 m en 34 m uit de as van de Moerheimstraat en de Stegerensallee. Het rekenblad is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

CONCLUSIE

De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing is zodanig geprojecteerd dat de vorengenoemde afstand tussen deze bebouwing en de wegas van de betreffende weg niet wordt overschreden.

In de zin van de Wet geluidhinder is geen sprake van geluidhinder.

4.5 Luchtkwaliteit

REGELGEVING

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en 'locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van het (voormalige) Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

BESTEMMINGSPLAN

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een woning. De agrarische activiteiten op het perceel aan de Moerheimstraat 99 zijn echter beëindigd. Het aantal verkeersbewegingen dat het plangebied genereert, zal hierdoor per saldo afnemen. Dit betekent dat het plan geen verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft en kan het project als een nibm-project worden beschouwd. Verder onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inrichtingen

REGELGEVING

In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Deze grenswaarde wordt uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Onder kwetsbare objecten worden bijvoorbeeld woningen verstaan, terwijl met beperkt kwetsbare objecten wordt gedoeld op bijvoorbeeld kantoren en hotels.

Daarnaast gaat het Bevi in op het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval in een inrichting. In het Bevi wordt het groepsrisico gedefinieerd als de (cumulatieve) kans dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting (tot waar nog dodelijke slachtoffers kunnen vallen). Het groepsrisico wordt bepaald door het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied te vergelijken met de oriënterende waarde (cumulatieve kans). Wanneer de oriënterende waarde wordt overschreden of de nieuwe ontwikkeling een verhoging van het groepsrisico met zich meebrengt, dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Bevi in werking getreden. Deze wijzigingen betreffen een uitbreiding van de lijst met (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen. Ook is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in het Bevi doorgevoerd.

ONDERZOEK

Om te bepalen of in en in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd. Het navolgende afbeelding is een uitsnede van deze risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00144-VG01_0015.png"

Aan de Stegerensallee (westzijde plangebied) is een garagebedrijf met een lpg-tankstation aanwezig. De inrichting valt onder het Bevi.

De doorzet van het lpg-tankstation is vastgelegd op 999 m3. Met oog hierop gelden de volgende afstanden ten aanzien van de plaatsgebonden risico-contour (10-6):

  • vulpunt = 35 m;
  • ondergronds reservoir = 25 m;
  • afleverzuil = 15 m.

De plaatsgebonden risicocontour van het vulpunt ligt hierbij voor een klein deel binnen de begrenzing van voorliggend plan. Binnen deze contour zijn echter geen (beperkt) kwetsbare objecten voorzien. In het voorliggend bestemmingsplan is een specifieke regeling opgenomen voor deze contour, zodat ook in de toekomst een veilige situatie blijft gewaarborgd.

Het invloedsgebied (groepsrisico) voor het lpg-tankstation heeft een vaste afstand van 150 m. De onderhavige locatie valt grotendeels binnen deze zone.

Van deze situatie is ten behoeve van de planontwikkeling Bransveen een extern veiligheidsonderzoek en verantwoordingsplicht opgesteld (Oranjewoud, juni 2009). Ten aanzien van het groepsrisico is geconcludeerd dat deze onder de oriëntatiewaarde ligt, ook na realisering van Bransveen.

In dit onderzoek is de onderhavige locatie ook meegenomen, de personendichtheid van de bedrijfswoning en de agrarische bedrijfsvoering. In de nieuwe situatie blijft de personendichtheid in het plangebied vrijwel gelijk (agrarische bedrijfsvoering wordt beëindigd en een woning komt daarvoor terug). Geconcludeerd mag worden dat ten aanzien van het planvoornemen niet/nauwelijks een verandering in de hoogte van het groepsrisico optreedt en hiermee geen belemmeringen optreden ten aanzien van het planvoornemen.

Voorts zijn in het kader van de verantwoordingsplicht voor het Bransveen reeds de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd. Geconcludeerd is dat er voldoende mogelijkheden zijn voor personen zich in veiligheid te brengen (onder meer voldoende vluchtwegen) en voor de bestrijding van een ongeval met de gevaarlijke stoffen (onder meer voldoende bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen).

Overige risicovolle inrichtingen liggen op een dusdanig grote afstand van het plangebied dat geen belemmeringen aanwezig zijn.

4.6.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

REGELGEVING

Het Rijk is op dit moment bezig met het opstellen van een nieuwe wetgeving rond transportroutes; het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met bijbehorende basisnetten wegen, spoor en water.

Deze wetgeving gaat de huidige Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen vervangen. Naar verwachting treedt deze nieuwe wetgeving binnen de planperiode van dit bestemmingsplan in werking, waardoor reeds is geanticipeerd op de bepalingen hieruit.

De nieuwe wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (zone van 30 m waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen in principe niet is toegestaan).

ONDERZOEK

In de nabijheid van het plangebied liggen geen wegen, spoorwegen en/of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd en hiermee een risico vormen voor de omgeving. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.

4.6.3 Buisleidingen

REGELGEVING

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringen strook (5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

ONDERZOEK

De dichtstbijzijnde buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, liggen op een afstand van circa 1,5 km. Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van deze leidingen en overige leidingen, waardoor het planvoornemen niet wordt belemmerd.

4.7 Archeologie

REGELGEVING

Archeologische (verwachtings)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) en de op grond daarvan gewijzigde Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

BELEIDSPLAN ARCHEOLOGIE

De gemeenteraad van de gemeente Hardenberg heeft op 30 juni 2009 het beleidsplan archeologie 'Met het verleden stevig verankerd op de toekomst af' vastgesteld. Uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart uit het beleidsplan blijkt dat het plangebied deels is gelegen in een gebied met waarde archeologie 3 en deels in een gebied met waarde archeologie 5. Dit betekent dat bij verstoringen groter dan 275 m² (waarde archeologie 3) en 2.500 m² (waarde archeologie 5) archeologisch onderzoek verplicht is.

ADVIES PROVINCIAAL ARCHEOLOOG

Om na te gaan of er in het plangebied archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd, is advies gevraagd aan de provinciaal archeoloog van de provincie Overijssel. Dit advies is als bijlage bij de toelichting raadpleegbaar. In dit advies is de volgende conclusie opgenomen:

"Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De afzonderlijke onderdelen blijven binnen de onderzoeksgrens. Bij de bouw van de huidige stallen zullen eventueel aanwezige archeologische resten al vernietigd zijn. De kans op het aantreffen van archeologisch resten bij de sloop is nihil.

Mochten tijdens de civiele werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht (volgens de Monumentenwet 1988, art 53) bij het bevoegd gezag. Dit mag bij de gemeente Hardenberg of bij het provinciaal archeologisch depot te Deventer."

Gezien vorenstaande conclusie is het niet noodzakelijk om in het plangebied archeologisch onderzoek uit te voeren.

4.8 Ecologie

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten op de natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming). In verband met de voorgenomen ontwikkeling is derhalve een Advies Natuurwaarden2 opgesteld. De conclusies uit dit advies zijn hieronder opgenomen. Het gehele onderzoek is als bijlage bij de toelichting raadpleegbaar.

4.8.1 Beschermde gebieden

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur liggen op ruime afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

4.8.2 Beschermde soorten

Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Wanneer bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels (zie voorwaarden paragraaf 4.4 van het Advies Natuurwaarden) worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden.

Voor de aanwezige licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van de verboden in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft de zorgplicht van toepassing.

4.8.3 Uitvoerbaarheid

Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Deze conclusie geldt voor de beschermde soorten en de noodzaak van ontheffingen.

Het is aan het bevoegd gezag om de visie dat geen sprake zal zijn van negatieve effecten op beschermde gebieden en een noodzaak tot vergunningen te bevestigen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

ALGEMEEN

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Per 1 oktober 2010 zijn onder andere de bouwvergunning, aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel geworden van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). In het bestemmingsplan onder de Wabo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van een ontheffing, maar van een afwijking. Een bouwvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In het voorliggende bestemmingsplan worden de begrippen uit de Wabo gehanteerd.

BESTEMMING

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

De gemeente heeft in verband met de actualisatie van verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente een pilot bestemmingsplan opgesteld, namelijk het bestemmingsplan Reestdal & Bergentheim-Zuid. Het voorliggende bestemmingsplan sluit qua bestemmingsregeling aan op dit pilot bestemmingsplan en op het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied.

BESTEMMING

Het bestemmingsplan kent de bestemming Wonen - Open veenontginningslandschap. In deze bestemming is wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bed & breakfast toegestaan. Daarnaast is het mogelijk om middels een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten toe te staan.

De woningen mogen geen grotere inhoud hebben dan 1.200 m3, dan wel de bestaande inhoud. Voor de situering van de nieuwe woning is het Ruimtelijk Kwaliteitsplan bepalend. Dit plan is daarom als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels. In de regels zijn verder regels opgenomen aangaande de verschillende goot- en bouwhoogtes.

De gemeente kent een eigen archeologiebeleid, waarin vijf categorieën van archeologische (verwachtings)waarden zijn opgenomen. Elke categorie kent zijn eigen planregeling. In dit bestemmingsplan is aangesloten bij het gemeentelijk archeologisch beleid, hetgeen heeft geresulteerd in twee dubbelbestemmingen, te weten Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5.

Voorwaardelijke verplichting

a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Tussen de gemeente Hardenberg en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Op basis van deze Overeenkomst Rood voor Rood met gesloten beurs komen de kosten voor de voorgenomen ontwikkeling voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het onderhavige bestemmingsplan heeft vanaf 31 oktober 2013 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.