direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Avereest, locatie Verlengde Elfde Wijk 16 te Dedemsvaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00066-VG01

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00066-VG01_0006.png"

Afbeelding 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief, de bouw van een stalling t.b.v. een dierenpension, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

In het onderhavige geval gaat het om de toevoeging van een nieuwe functie in het buitengebied die niet geheel gebiedseigen is waardoor de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" van toepassing is. De impact van dit individuele bedrijf is gering, maar omdat het hier om een enigszins gebiedsvreemde functie gaat is een "Ruimtelijke Kwaliteitsplan" opgesteld dat voorziet in een goede balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de investering in de ruimtelijke kwaliteit.

Zoals blijkt uit het inrichtingsplan uit Bijlage 1 betreft het een grootschalig open gebied waar in de afgelopen 100 jaar weinig veranderd is. Het betreft nog steeds een weids- en open landschap zonder echt bijzondere landschapselementen. Het aldaar geldende gebiedskenmerk 'veenkoloniaal landschap' biedt de mogelijkheden om extra natuur in de vorm van bomensingels langs de linten en perceelsafscheidingen toe te voegen. Hier wordt in het inrichtingsplan op ingespeeld door op landschappelijk verantwoorde plaatsen nieuwe natuur in de vorm van singels en leibomen toe te voegen en zo een impuls te geven aan de ruimtelijke kwaliteit. Gezien de opbouw van het landschap zal de toevoeging van nog meer nieuwe natuur, dan voorzien in het inrichtingsplan, ten koste gaan van de weidse openheid die zo kenmerkend is voor dit landschap.

Weliswaar betreft het hier een nieuwe functie in het buitengebied. Het betreft hier niet de toevoeging van een nieuw bouwblok. Enkel de functie van een bestaand bouwblok word gewijzigd van 'Wonen' in de bestemming 'Bedrijf - Specifieke vorm van bedrijf - Dierenpension'. De bouwmogelijkheden worden enigszins verruimd ten opzichte van de functie wonen om zo de realisatie van een dierenpension mogelijk te maken. De bebouwing vindt plaats op het bestaande erf waardoor er geen, of nauwelijks sprake is van verlies aan landschappelijk kapitaal. Ook heeft de realisatie van een dierenpension op het perceel geen impact op omliggende gebruiksfuncties. Omliggende functionerende bedrijven worden nu niet, en in de toekomst niet in hun bedrijfsvoering gehinderd. De beperkte uitbreiding wordt op een verantwoorde wijze ingepast in het landschap waarbij vooral aandacht uitgaat naar het behoud van de weidse openheid die zo kenmerkend is voor het landschap.

Ruimtelijke kwaliteit betreft niet enkel de toevoeging van nieuwe natuur of het creëren van waardevolle open plekken. Ruimtelijke kwaliteit wordt ook gegenereerd door het op een goede wijze onderhouden en benutten van de mogelijkheden die het buitengebied biedt. Het in dit plan besloten initiatief voorziet in het benutten van deze mogelijkheden door het realiseren van een nieuwe functie in het buitengebied zonder daarbij omliggende agrarische bedrijven te hinderen. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van een bestaand erf en wordt door middel van een functiewijziging op het bouwblok een dierenpension mogelijk gemaakt.

Gesteld wordt dat de impact van het voornemen op het landschap zeer beperkt is doordat het een functiewijziging betreft van een bestaand bouwblok waarbij in beperkte mate ruimere bouwmogelijkheden gegenereerd worden. Het dierenpension wordt daarnaast ingepast in het landschap waarbij rekening gehouden wordt met de historische verkavelingsstructuur en het omliggende landschap. Door het dierenpension op deze wijze in te passen in het landschap wordt een goede balans gevonden in de investering in de ruimtelijke kwaliteit en de nieuw geboden ontwikkelingsruimte.

Zoals ook uit de volgende paragrafen zal blijken, past de ruimtelijke ontwikkeling in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en wordt het plan volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' uitgevoerd.

Hiermee wordt voldaan aan de wens van de provincie Overijssel met betrekking tot de impuls aan de groene omgeving.

3.2.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 4 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

Algemeen

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

In figuur 3.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00066-VG01_0007.png"

Figuur 3.2. Uittreksel Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘Buitengebied - accent productie’.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie' met de aanduiding 'schoonheid van de moderne landbouw'. Deze gebieden zijn primair gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de open cultuurlandschappen. Het omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, bebouwingslinten en bosstroken optimaal in harmonie is met de schaalvergroting van de landbouw. De beleidsambitie is gericht op het behoud van de herkenbaarheid van deze verschillende landschappen ten opzichte van elkaar en het accentueren van de verschillen en contrasten binnen deze landschappen.

Verder kent het gebied de overige aanduiding 'kansrijk zoekgebied windenergie'. In deze gebieden wil de provincie afspraken maken met gemeente over de lokale ontwikkeling van windenergie. Onderhavige ontwikkeling van een dierenpension levert geen hinder op voor de mogelijke lokale ontwikkeling van windenergie. Er is immers sprake van een bestaande woning. Hier zal in dit plan dan ook niet verder op ingegaan worden.

Voor wat betreft het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied-accent productie' met de aanduiding 'schoonheid van de moderne landbouw' kan het volgende worden gesteld. Het betreft hier enkel de realisatie van een dierenpension op een perceel dat reeds in bezit is van de initiatiefnemer. Het perceel wordt niet gebruikt t.b.v. intensief agrarisch gebruik. De uitbreiding van het perceel gaat niet ten koste van waardevolle agrarische landbouwgronden. Enkel wordt het perceel gebruikt ten behoeve van hobbyvee. Het dierenpension zal op een landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast in het landschap waarbij rekening gehouden wordt met de voor het gebied kenmerkende landschappelijke structuren en kwaliteiten. Eelerwoude heeft hiervoor een plan ontwikkeld waarin de landschappelijke inpassing van het perceel wordt beschreven. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Het ontwikkelingsperspectief ‘schoonheid van de moderne landbouw’ verzet zich niet tegen de realisatie van een dierenpension in het plangebied.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De natuurlijke laag.

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' aangeduid met het gebiedstype 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'. In figuur 3.3. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00066-VG01_0008.png"

Figuur 3.3. Gebiedstype 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de nabijheid van hoogveenrestanten dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket te voorkomen en, waar mogelijk, aan toename van de natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Van het van oorsprong aanwezige hoogveen is ter plaatse van het plangebied geen spoor meer te bekennen. Het omringende landschap wijkt in belangrijke mate af van het hoogveenlandschap. Daarbij is er sprake van een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling die landschappelijk wordt ingepast in het landschap. Dit brengt met zich mee dat van een verdere aantasting van het natuurlijke landschap geen sprake is terwijl er door het inrichtingsplan wel sprake is van een kwaliteitsverbetering in het landschap.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch-cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype “veenkoloniaal landschap”. In figuur 3.4. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00066-VG01_0009.png"

Figuur 3.4. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap: 'veenkoloniaal landschap'

De kenmerken van het veenkoloniaal landschap zijn grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan doorgaans naast de Overijsselse boerderijen.

De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Uit het omliggende landschap is duidelijk waarneembaar dat het om een veenkoloniaal landschap gaat. Het gebied bestaat uit een open landschap met een lineaire verkavelingsstructuur. Het plangebied wordt momenteel al grotendeels omringd door een houtwal en een bestaande heg. De erfinrichting voorziet met name in de versterking van de bestaande houtwal en de aanplant van nieuw groen/bomen. Dit ter versteviging van de beplantingsstructuur op het erf. Voor het overige wordt rekening gehouden met het open en grootschalige karakter van het gebied. Er zal niet nog meer extra natuur worden aangelegd aangezien dit enkel ten koste zou gaan van het gebiedskenmerk 'veenkoloniaal landschap' en de daarbij behorende grote ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones.

3. De stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten

4. De 'lust- en leisurelaag'

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' aangeduid met 'donkerte' In figuur 3.5. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00066-VG01_0010.png"

Figuur 3.5. Lust & leisurelaag: donkerte

Donkerte.

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

De in voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de bouw van een dierenpension op een perceel dat deels omringd wordt door een bestaande houtwal. De invloed van het dierenpension op de kwaliteit donkerte is relatief omdat het een gebouw van beperkte omvang betreft waar schaars gebruik gemaakt wordt van kunstverlichting. De verlichting zal naar beneden gericht worden en staat alleen tijdens het verzorgen van de dieren aan. Met het landschapsinrichtingsplan wordt aangesloten op de gebiedskenmerken maar ook zal deze beplanting er zorg voor dragen dat er nauwelijks sprake zal zijn van enige vorm van uitstraling van de verlichting naar de omgeving. Overigens zal van het gebruik van onnodig kunstlicht worden vermeden.

Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten realisatie van een dierenpension in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.