direct naar inhoud van 3.1 Milieuaspecten
Plan: Buitengebied Avereest, locatie Hoofdweg 15 te Balkbrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00042-VG01

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Algemeen

In milieuhygienisch opzicht moet aandacht besteed worden aan de mogelijke hinder van geluid en eventuele bodemverontreiniging, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Om de gemeenten een handreiking te bieden voor een verantwoord inpassen van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, is door de VNG de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (geactualiseerd uitgave maart 2009) opgesteld. Hierin is een richtafstandenlijst in relatie tot het omgevingstype opgenomen. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiele milieubelasting ingedeeld in zes categorieen. De categorie 1 staat voor de laagste potentiele milieubelasting en de categorie 6 staat voor de hoogste potentiele milieubelasting. Bij iedere bedrijvigheid is aangegeven welke afstand er -vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar- in beginsel moet worden aangehouden tussen bedrijf en woning (gevoelig object). Als afstandstappen wordt het volgende onderscheiden 10, 30, 50, 100, 200, 300, 500, 700, 1.000 en 1.500 meter. De genoemde afstanden zijn de afstanden tussen de gevel van een woning (gevoelig object) en de perceelgrens van het bedrijf.

De kinderopvang bevindt zich aan de Hoofdweg 15 in Balkbrug. Bij de beslissing over het al dan niet toestaan van de uitbreiding moet rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van de bedrijvigheid op de woonomgeving. Enerzijds kan de bedrijvigheid in de omgeving van invloed zijn op de kinderopvang, anderzijds kan de kinderopvang van invloed zijn op de (woon)omgeving.

Invloed van de aanwezige bedrijvigheid op de uitbreiding van de kinderopvang

Er bevindt zich een bedrijf in de omgeving van de kinderopvang, namelijk; 't Peerd aan de Hoofdweg 18. Dit betreft een fokkerij.

Volgens de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" moet- vanwege het milieuaspect geur- bij een paardenfokkerij in beginsel 50 meter worden aangehouden tussen het perceel van de paardenfokkerij en de gevel van de kinderopvang. Deze afstand is ook daadwerkelijk aanwezig tussen de paardenfokkerij en de beoogde Kinderopvang. Daarom is er geen invloed van de paardenfokkerij op de kinderopvang.

Invloed van de uitbreiding van de kinderopvang op de omgeving.

Volgens de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" moet- vanwege het milieuaspect geluid- bij een kinderopvang in beginsel 30 meter worden aangehouden tussen het perceel van de kinderopvang en de gevel van de woningen in de omgeving. Hierbij kan opgemerkt worden dat er naar verwachting geen rekening meer hoeft te worden gehouden met het geluid van spelende kinderen bij scholen of kinderdagverblijven. Per 1 januari 2010 is namelijk een wijziging van het activiteitenbesluit (Wet milieubeheer) in werking getreden. Het is zeer waarschijnlijk dat de wijzigingen over zullen worden genomen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Tot die tijd dient er volgens de huidige richtlijnen voldoende afstand gehouden te worden tussen de bebouwing van scholen en kinderdagverblijven en aangrenzende woningen. Aan deze richtlijn wordt voldaan.

Met het oog op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst worden er geen beperkingen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering gezien. De zonering vormt dus geen belemmering voor de uitbreiding van de kinderopvang.

3.1.3 Bodem

Door Arcadis is in januari 2010 een verkennend bodemonderzoek naar de milieukundige kwaliteit van de bodem uitgevoerd.

Dit onderzoek is op te delen in een veldonderzoek, een laboratoriumonderzoek en analyse van de bodemmonsters.

De resultaten van het onderzoek zijn de volgende:

  • Zowel de bovengrond als ondergrond van de onderzoekslocatie zijn niet verontreinigd.
  • Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium, kobalt en zink. De aangetroffen waarden worden echter aangemerkt als achtergrondwaarden en vormen daardoor geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen nieuwbouw. De grond is echter niet vrij toepasbaar indien er grond van de locatie wordt afgevoerd.

Het Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

3.1.4 Geluid

De wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluisoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Volgens de Wet geluidhinder is een bestemming of verblijfsruimte waarin kinderopvang plaatsvindt niet geluidgevoelig. De Wet geluidhinder is dus niet van toepassing.

3.1.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw toetsingskader ontstaan voor luchtkwaliteit bij ruimtelijke projecten. Een toetsingskader dat overeenkomsten kent met het toetsingskader zoals dat gold onder het Besluit luchtkwaliteit 2005, maar dat op enkele onderdelen duidelijk afwijkt.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijalge 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde1, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbebetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (inwerking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling)geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meet hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlakte bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlakte bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het risico dat mensen lopen die zich in de buurt bevinden van locaties waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, dan wel waar sprake is van opslag en transport van gevaarlijke stoffen.

Het op 27 oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder aangeduid met Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijk stoffen in een bedrijf. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn vooral ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijk stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regls gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden;

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico (PR);
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In de omgeving van de voorgestane ontwikkelingen zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig. Het plangebied valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is bovendien niet gelegen in enig invloedsgebied van het groeprisico.

Buisleidingen

De risicokaart van de provincie Overijssel geeft twee gastransportleidingen aan. Deze leidingen zijn van de Gasunie. De ene gastransportleiding ligt op ongeveer 1.400 meter afstand en de andere gastransportleiding ligt op ongeveer 1.500 meter afstand van het plangebied. De kinderopvang valt hierdoor buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is bovendien niet gelegen in enig invloedsgebied van het groepsrisico.

Routes gevaarlijke stoffen

Op dit moment wordt het beleidskader in feite nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in een keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute.

Wat betreft het groepsrisico is de orientatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gementen per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enz.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water en spoor is in de nabijheid van het plangebied niet aan de orde.

Met het oog op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst worden er geen beperkingen vanuit het aspect externe veiligheid gezien. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor de uitbreiding van de kinderopvang.