direct naar inhoud van 2.3 Rijksbeleid
Plan: Evenementenhal Hardenberg 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00022-VG01

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijke beleid en de bijbehorende doelstellingen tot 2020 (met een doorkijk naar de periode 2020-2030) zijn opgenomen. De nota heeft krachtige steden en een vitaal platteland op het oog. Naast de kernpunten deregulering en decentralisatie is de Nota gericht op ontwikkelingsplanologie en uitvoeringsgerichtheid.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid.

Bij locatiekeuzes en herinrichting van bestaand bebouwd gebied dienen provincies, gemeenten en waterschappen nadelige effecten op kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te voorkomen of te verminderen en te compenseren. Dit kan door allereerst consequent uitwerking te geven aan de uitgangspunten van het ruimtelijke waterbeleid. Daarnaast kan er een analyse gemaakt worden van de risico's voor wat betreft verdroging, overstromingen en overlast van grond- of oppervlaktewater en de kosten van de risicobeperking. Waar mogelijk wordt optimaal gebruik gemaakt van mogelijkheden die water biedt voor verbetering van de stedenbouwkundige structuur en voor wonen, werken en recreëren aan het water en wordt dit als een gecombineerde meervoudige ontwerpopgave met bovenstaande waterbeheerdoelen opgepakt.

Een toename van verhard oppervlak wordt gecombineerd met compenserende ruimte voor berging van afvoerpieken en aanvulling van zoetwatervoorraden ('waterneutraal' of 'waterpositief' bouwen). De kosten komen voor rekening van de planexploitatie, tenzij het waterbergende vermogen in de uitgangssituatie niet op orde was.

Locatiebeleid

Het doel van het locatiebeleid is een goede plaats voor ieder bedrijf te bieden, zodat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kracht van steden en dorpen. Een goede plaats is echter geen vast gegeven, wel zijn er een aantal regels die zorgen voor de gewenste basiskwaliteit op dit punt. Provincies kunnen het beste zelf bepalen wat een ‘goede’ plaats is.

Het nieuwe locatiebeleid dient verschillende doelstellingen:

  • Economische ontwikkelingsmogelijkheden: het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen;
  • Bereikbaarheid: het optimaal gebruik van alle vervoersmogelijkheden voor personen en goederen over de weg, het spoor en het water;
  • Leefbaarheid: kwaliteit, variatie, architectonische vormgeving en landschappelijke inpassing van vestigingsplaatsen voor alle stedelijke activiteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, fijnmazige detailhandelstructuur, functiemenging en kwaliteit van de leefomgeving (veiligheid, emissies en geluid).

Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en gevarieerd op de vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Provincies concretiseren het integrale locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen in het provinciale ruimtelijke en verkeers- en vervoersbeleid. Uitgangspunt is dat nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel niet ten koste mogen gaan van de bestaande detailhandelstructuur in wijkwinkelcentra en binnensteden.

De provincies stellen gezamenlijk richtlijnen op met betrekking tot branchebeperkingen voor perifere detailhandel, die vervolgens door het kabinet worden geaccordeerd. Essentieel is verder dat het locatiebeleid ten minste regels en criteria bevatten die waarborgen dat:

  • bestaande en nieuwe bedrijven en voorzieningen die uit oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn in of nabij woonbebouwing ruimte wordt geboden op specifieke daarvoor te bestemmen (bedrijven)terreinen;
  • aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of een omvangrijke verkeersaantrekkende werking ruimte wordt geboden op locaties met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen van bij voorkeur verschillende modaliteiten (multimodale ontsluiting); en dat aan nieuwe en zo mogelijk ook aan bestaande bedrijven en voorzieningen met arbeids- en/of bezoekersintensieve functies ruimte wordt geboden op locaties bij voorkeur in de nabijheid van openbaar vervoersknooppunten en met een goede aansluiting op (bestaande) verkeers- en vervoersverbindingen.

Het beleid richt zich op de ontwikkeling van voldoende geschikte vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en voorzieningen in elke regio, inclusief kantoren, detailhandel, attractieparken en andere vrijetijdsvoorzieningen, onderwijs, zorg en welzijn, niet-grondgebonden en/of kapitaalsintensieve landbouw en specifieke voorzieningen, zoals bordelen. Ruimte- en bezoekersintensieve kantoren, winkels en andere voorzieningen passen bij uitstek in goed en veelzijdig bereikbare centra, waar ruimte is voor wonen, werken, winkelen en voorzieningen en die bij voorkeur ook per openbaar vervoer bereikbaar zijn. De meeste bedrijven en voorzieningen en ook de grootste aantallen werkenden zijn nog te vinden in de gemengde woon- en werkgebieden. Maar de ruimtelijke scheiding tussen wonen en werken neemt toe. Voorzover de schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist gemengde woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Op specifieke daarvoor bestemde bedrijfslocaties, zijn vooral bedrijven en voorzieningen gevestigd, die door hun aard niet inpasbaar zijn in centra of wijken. Het is zaak te zorgen dat er ruimte beschikbaar blijft voor dit soort activiteiten. Deze globale driedeling van vestigingsplaatsen is niet hiërarchisch: aan elk van deze soorten bedrijfslocaties is behoefte. Het rijk zal zorgvuldig ruimtegebruik, een goede landschappelijke inpassing en architectonische vormgeving van vestigingsplaatsen blijven stimuleren. Gebruik van de SER-ladder (volgende paragraaf), biedt hiervoor eveneens een handvat.

In het integrale locatiebeleid is aanwijzing van specifieke daarvoor bestemde bedrijventerreinen voor inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, verwerkt en/of opgeslagen – bij voorkeur met multimodale ontsluiting - wenselijk. Daarmee wordt het zoveel mogelijk bij elkaar vestigen van producenten en gebruikers van gevaarlijke stoffen mogelijk gemaakt. Vanwege het doorgaans bovenlokale karakter spelen de provincies hierbij een coördinerende rol. Daarbij is van belang, dat de vestiging van andersoortige bedrijvigheid in dergelijke concentratiegebieden en daarmee ruimtebeslag van de gereserveerde ‘risico-ruimte’ zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Toepassing Locatiebeleid

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan vindt plaats op een reeds bestaand bedrijventerrein dat zich bevindt op het knooppunt van 3 belangrijke autowegen: de Twenteweg (N343), de J.C. Kellerlaan en de Duitslandweg. In de buurt bevinden zich geen woonwijken die hinder kunnen ondervinden van de incidentele verkeersaantrekkende werking. Met ruime parkeergelegenheid is het een perfecte locatie voor evenementen, beurzen en dergelijke. Ook gaat het in onderhavig geval niet om Perifere of Grootschalige detailhandel en wordt er geen productie of opslag van gevaarlijke stoffen mogelijk gemaakt.

2.3.2 SER-Ladder

Voor het inpassen van de ruimtebehoeften voor de functies wonen, bedrijvigheid en infrastructuur heeft de Sociaal Economische Raad (SER) een redeneringsmodel opgezet. De "ladder" ziet er als volgt uit:

  • Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.
  • Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van "rode" functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

De onderhavige ontwikkeling valt vanwege de herstructurering onder de eerste categorie van de ladder en is daarmee de meest optimale keuze in het model. Vanuit het oogpunt van de SER-ladder is de ontwikkeling daarom gewenst.