direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Open veenontginningenlandschap
Plan: Bestemmingsplan Dedemsvaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00007-VG02

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Open veenontginningenlandschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'agrarisch met waarden - open veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;
  • b. een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  • c. paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • d. instandhouding van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals sloten- wijkenstructuur, slagenverkaveling, open landschap, rechtlijnigheid;
  • e. wonen in bestaande bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • g. kleinschalig kamperen tot een maximum van 15 kampeermiddelen, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van 30 m van het bouwvlakin of nabij het bouwvlak;
  • h. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. watergangen en waterpartijen; en
  • k. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
  • 1. bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak;
  • 2. buiten het bouwvlak zijn schuilgelegenheden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
  • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
  • 4. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • 5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
  • 6. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3, dan wel bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
  • 7. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
  • 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  • 1. (mest)silo's en bouwwerken voor mestopslag en andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten en kuilvoeropslag dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • 2. de bouwhoogte van bouwwerken voor mestopslag bedraagt niet meer dan 12 m;
  • 3. de bouwhoogte van silo's bedraagt niet meer dan 20 m;
  • 4. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
  • 5. de bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 2 m;
  • 6. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeervoorzieningen;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2, sub a, onder 1:

voor een verschuiving van het bouwvlak, mits:

  • 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;
  • 2. de verschuiving ten hoogste 20 m bedraagt;
  • 3. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  • 4. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • 5. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
  • 6. het bepaalde in lid 5.2 in acht wordt genomen;
  • b. lid 5.2, sub a, onder 4:

voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning elders binnen het bouwvlak, mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • 2. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
  • 4. het bepaalde in lid 5.2 in acht wordt genomen;
  • c. lid 5.2, sub a, onder 6:

voor het vergroten van de inhoud van de woning tot 1.000 m³, mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;

  • d. lid 5.2, sub c, onder 4:

voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals bedoeld in lid 5.1 onder f heeft betrekking op nevenactiviteiten in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening en recreatieve activiteiten of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid en met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, mits bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
  • b. detailhandel is alleen mogelijk voor zover het ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten betreft;
  • c. een bed and breakfast in bestaande hoofdgebouwen is toegestaan;
  • d. opslag en stalling in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan;
  • e. er is geen sprake van buitenopslag van (afval)materialen en goederen behorende bij de nevenactiviteit;
  • f. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m²;
  • g. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
  • h. niet toegestaan is kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, voor het toevoegen van een niet-agrarische bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, onder voorwaarde dat:

  • a. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
  • 1. sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
  • 2. zorgfuncties, waarbij de zorgfunctie plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
  • 3. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
  • 4. bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, ofwel hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven;

en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • b. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor de niet-agrarische bedrijfstak mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
  • c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • d. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • e. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
  • f. er mag geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvinden; en
  • g. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 5.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  • 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
  • 2. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bouwvlak worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming Woongebied;
  • 3. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
  • 4. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak te omvatten;
  • 5. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • 6. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • 7. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.

Bestaande niet agrarische nevenactiviteiten en kleinschalige kampeerterreinen zoals bedoeld in lid 5.1, onder g en h, mogen blijven bestaan.

  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 5.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  • 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
  • 2. ter plaatse van en aansluitend aan elke woning worden gronden aangewezen met de bestemming Woongebied, tot een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m² per woning;
  • 3. op de gronden binnen een voormalig bouwvlak is één extra vrijstaande woning toegestaan, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak de voormalige landschapontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
  • a. deze sloopbepaling geldt uitsluitend voor op het moment van wijziging bestaande landschapontsierende bedrijfsgebouwen die met een omgevingsvergunning zijn gebouwd vóór 1 januari 2004;
  • b. de landschapontsierende bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor deze sloopbepaling moeten een minimale oppervlakte van 850 m² hebben;
  • c. deze sloopbepaling geldt niet voor karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • d. deze sloopbepaling geldt niet voor voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijbehorend bouwwerk bij de woningen worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 16, als zodanig mogen worden aangemerkt;
  • 4. om aan het onder 3 bepaalde te kunnen voldoen, kunnen de oppervlakten van bedrijfsgebouwen van meerdere al gestopte of stoppende agrarische bedrijven bij elkaar worden opgeteld, onder de volgende voorwaarden:
  • a. bij alle daarbij betrokken bedrijven en woonpercelen dienen alle (voormalige) landschapontsierende bedrijfsgebouwen te worden gesloopt;
  • b. het is niet toegestaan om het surplus van 850 m² van een betrokken bedrijf aan te wenden om elders aan de minimaal benodigde te slopen oppervlakte van 850 m² te komen; het moet gaan om een combinatie van (voormalige) landschapsontsierende bedrijfsgebouwen die samen minimaal 850 m² omvatten en elkaar daarvoor nodig hebben;
  • 5. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
  • 6. het bepaalde in artikel 16 is van overeenkomstige toepassing;
  • 7. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • 8. de karakteristiek van het hoofdgebouw en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken, waaronder begrepen percelering en beplanting, mogen niet onevenredig worden aangetast.

  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 5.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming Bedrijf met inachtneming van de volgende bepalingen:
  • 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
  • 2. voor elk bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak als Bedrijf aangewezen;
  • 3. de onder b bedoelde gronden worden nader bestemd voor categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven;
  • 4. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie, mits:
  • a. van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen maximaal 300 m² mag blijven staan en van de rest ten minste 50% dient te worden gesloopt;
  • b. het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde cultuurhistorische waarden;
  • 5. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeerverordening;
  • 6. de bedrijfsactiviteiten mogen:
  • a. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
  • b. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt;
  • c. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
  • d. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen; en
  • e. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen;
  • f. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.

De onder a tot en met c bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.