direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied Haaksbergen, locatie Oude Enschedeseweg 31
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.WP1008-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Oude Enschedeseweg 31 te Haaksbergen bevindt zich een erf met een bedrijfswoning met bijgebouw en een drietal schuren. De eigenaar/initiatiefnemer wil buiten het bestemmingsvlak een nieuwe bedrijfswoning met bijgebouw bouwen, de huidige bedrijfswoning omvormen tot een tweede bijgebouw en het bestaande bijgebouw slopen.

Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen', vastgesteld op 22 april 2015, en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31', vastgesteld op 25 januari 2017. In de huidige situatie is de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden - Landschap' toegekend. Laatstgenoemde bestemming laat geen bedrijfswoning toe waardoor de beoogde ontwikkeling in strijd is met de bestemmingsplanregels.

Voorliggend 'Wijzigingsplan Buitengebied Haaksbergen, Oude Enschedesweg 31' is opgesteld om een nieuwe bedrijfswoning te kunnen realiseren door het bestemmingsvlak aan te passen. Deze mogelijkheid wordt geboden door middel van de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid die in de geldende bestemmingsplannen is opgenomen. Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Haaksbergen heeft per brief (d.d. 2 juni 2020) aangegeven in principe medewerking te verlenen aan dit wijzigingsplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt aan de Oude Enschedeseweg in het buitengebied van Haaksbergen. De locatie staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Haaksbergen, sectie C, en valt binnen de perceelnummers 3.387, 3.398, 3.399 en 3.400. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 6.695 m2. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in het hiernavolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0001.png"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen: 'Buitengebied Haaksbergen', vastgesteld op 22 april 2015, en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31', vastgesteld op 25 januari 2017.

Onderhavig wijzigingsplan maakt gebruik van de algemene wijzigingsbevoegdheid die in beide bestemmingsplannen is opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt hieronder, aan de hand van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen', nader toegelicht.

Algemene wijzigingsbevoegdheid

Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' bevat algemene wijzigingsregels die zijn opgenomen in artikel 41. In artikel 41.1 aanhef en sub c wordt bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen en de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen kunnen wijzigen met dien verstande dat:

  • de bij wijziging betrokken grenzen mogen met niet meer dan 20 m worden verschoven;
  • de oppervlakte van de bij de wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag met niet meer dan 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór de wijziging;
  • de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig mogen worden aangetast.

Deze wijzigingsbevoegdheid wordt in dit plan toegepast om het bestemmings- en bouwvlak te wijzigen, waardoor ten zuiden van het erf een nieuwe bedrijfswoning kan worden gerealiseerd. Ter compensatie wordt een deel van het huidige bestemmingsvlak verkleind, waardoor de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk blijft.

Bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.


De bovenstaande criteria zijn verwerkt in de tekst van de toelichting van dit wijzigingsplan. Zoals uit dit wijzigingsplan zal blijken, vindt een evenredige belangenafweging plaats en kan de wijziging uitvoerbaar geacht worden.

Overige vigerende bestemmingsplannen

Daarnaast geldt op het plangebied tevens bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' en het paraplubestemmingsplan 'evenementen Haaksbergen'. Navolgend wordt ingegaan op hoe met deze bestemmingsplannen wordt omgegaan in onderhavig wijzigingsplan.

  • Bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1', vastgesteld op 1 november 2017. Dit bestemmingsplan legt, onder andere, archeologische (verwachtings)waarden op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vast. In de toelichting van dit wijzigingsplan wordt hier verder op ingegaan in paragraaf 4.5 Archeologie en cultuurhistorie.
  • Paraplubestemmingsplan 'evenementen Haaksbergen', 29 maart 2019. Dit paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om evenementen in de gemeente Haaksbergen te reguleren. Het plangebied raakt niet aan (mogelijke) evenementenlocaties en dit paraplubestemmingsplan is derhalve niet opgenomen in onderhavig wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daaropvolgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 bevat ten slotte de juridische vormgeving.

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

Hoofdstuk 3 Beleid

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een erf, in gebruik als productiegerichte paardenhouderij, omgeven door gras en akkerland. Op het erf bevindt zich aan de zuidzijde een bedrijfswoning met aangebouwd bijgebouw. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een paardenstal met buitenrijbak. Verder staan er een tweetal schuren op het erf, waarvan één aan de westzijde en één in het midden van het plangebied. Middels een toegangsweg aan de zuidzijde sluit het erf aan op de Oude Enschedeseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0002.png"

Planologische situatie

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' (2015) is de grond aan de zuidelijke kant van het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap'. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' (2017) zijn de gronden op de rest van het plangebied bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. In de onderstaande figuur is een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0003.png"

De bestemmingsomschrijvingen worden, voor zover relevant, hieronder uiteengezet. Voor een volledige beschrijving van de bestemmingen wordt verwezen naar de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' en 'Buitengebied Haaksbergen'.

Agrarisch - Agrarisch bedrijf

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarische bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
    • 2. de omvang van de bebouwing exclusief bedrijfswoning en exclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 425 m2;
  • b. een buitenrijbak, met dien verstande dat:
    • 1. bij eenzelfde bedrijf niet meer dan één buitenrijbak is toegestaan;
    • 2. de buitenrijbak in de onmiddellijke nabijheid van het betreffende agrarisch bedrijf wordt gesitueerd;

met daarbijbehorende:

  • c. gebouwen, niet zijnde een binnenrijhal;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • e. andere-werken;
  • f. tuinen;
  • g. erven;
  • h. ontsluitingspaden;
  • i. voorzieningen;
  • j. agrarische gronden.


Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig zijn. Ook dient de bedrijfswoning de verschijningsvorm van één woning te hebben;
  • b. de inhoud exclusief kelder mag niet meer dan 750 m3 bedragen.


Agrarisch met waarden - Landschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf - niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten -, met uitzondering van een boomkwekerij, houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • c. de instandhouding van landschapselementen.

met daarbijbehorende:

  • d. andere-werken;
  • e. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting.


Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Wonen

Aan de oostzijde van het plangebied is een klein vlak van circa 10m2 aanwezig dat bestemd is voor 'Wonen'. Deze bestemming had eigenlijk volledig wegbestemd moeten worden als gevolg van een gerechtelijke uitspraak, maar dit is voor een klein deel van het vlak niet gebeurd. In de toekomstige situatie komt dit vlak alsnog te vervallen en wordt bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap'.

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen bestaat uit het planologisch mogelijk maken van het realiseren van een bedrijfswoning aan de zuidzijde van het erf. Momenteel is dit niet mogelijk, omdat dit gedeelte van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' kent waarop het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning niet mogelijk is.

In dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', waarop het bouwen van een bedrijfswoning wel mogelijk is. Daarvoor wordt het bestemmingsvlak aan de zuidzijde van het plangebied met 825 m2 vergroot. Ter compensatie wordt een bestemmingsvlak ter grootte van 825 m2 ten oosten van het plangebied, dat momenteel de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' kent, verkleind. Per saldo blijft hierdoor het totale bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf gelijk. De huidige en toekomstige planologische situatie zijn globaal weergeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt achtereenvolgens het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Voor een toetsing aan het Rijksbeleid zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de daaruit voortvloeiende Ladder voor duurzame verstedelijking relevant.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Rijk drie rijksdoelen gesteld om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze rijksdoelen zijn voor oost-Nederland, waaronder de provincie Overijssel, uitgewerkt in drie hoofddoelen met nationaal belang. Deze hoofddoelen zijn, onder andere, gericht op een goede bereikbaarheid en waterveiligheid van oost-Nederland en het tot stand brengen en ontwikkelen van beschermde natuurgebieden.

De SVIR laat zich niet specifiek uit over kleine ruimtelijke ontwikkelingen, zoals het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning. Onderhavig wijzigingsplan raakt derhalve niet aan de door het Rijk gestelde doelen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid, waaronder het SVIR. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

De in dit plan opgenomen ontwikkeling raakt niet aan het SVIR of de andere in het Barro genoemde rijksbelangen. Derhalve vormt het Barro geen juridisch kader dat in acht genomen dient te worden bij de beoogde ontwikkeling.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is tevens de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen en eenmaal, in 2017, gewijzigd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Er is sprake van 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' indien het ruimtebeslag toeneemt of er een toename is van bouwmogelijkheden. Naar aanleiding van onderhavig wijzigingsplan wordt een nieuwe bedrijfswoning (ca. 750 m3) met bijgebouw (82 m2) gebouwd en de huidige bedrijfswoning omgebouwd tot tweede bijgebouw (67 m2). Verder worden het huidige bijgebouw en een schuur ten dienste van het agrarisch bedrijf gesloopt. De overig aanwezige bebouwing betreffen schuren en stallen ten behoeve van het agrarisch bedrijf (paardenhouderij). Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' (2015) staat een bedrijfswoning van deze omvang en bijgebouwen met deze oppervlakte reeds toe. Het wijzigingsplan voegt derhalve geen bouwmogelijkheden toe. Er is kortom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie toetsing aan Rijksbeleid

Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling raakt het wijzigingsplan niet aan de door het Rijk gestelde doelen. Tevens wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Toetsing aan het Rijksbeleid, waaronder de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan derhalve achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

Voor een toetsing aan het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening relevant.

Omgevingsvisie 'Beken Kleur'

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel, getiteld 'Beken Kleur', is in 2017 vastgesteld. Jaarlijks wordt de Omgevingsvisie geactualiseerd. Momenteel geldt de geactualiseerde versie sinds 2019.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. ·

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.


Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken.


Het uitvoeringsmodel hangt onder de 'paraplu' van de drie eerder genoemde rode draden: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0005.png"  

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw dient aan de hand van deze drie stappen bepaald te worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

1. Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, het Rijk of de provincie.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening

Voor onderhavig wijzigingsplan, die voorziet in het planologisch mogelijk maken van een nieuwe bedrijfswoning in het buitengebied, zijn de volgende beleidsnormen uit de Omgevingsverordening relevant:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (art. 2.1.3)


Dit principe stelt dat er enkel een stedelijke ontwikkeling of extra ruimtebeslag buiten bestaand bebouwd gebied (waaronder het buitengebied) kan plaatsvinden indien aannemelijk is gemaakt dat er binnen de bebouwde kom geen geschikte ruimte is en de ruimte binnen bebouwd gebied optimaal is benut.

Dit wijzigingsplan maakt een ontwikkeling in het buitengebied mogelijk. Echter is er geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van de Omgevingsverordening. Naar aanleiding van onderhavig wijzigingsplan wordt namelijk een nieuwe bedrijfswoning (ca. 750 m3) met bijgebouw (82 m2) gebouwd en de huidige bedrijfswoning omgebouwd tot tweede bijgebouw (67 m2). Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' (2015) staat een bedrijfswoning van deze omvang en bijgebouwen met deze oppervlakte reeds toe. Het wijzigingsplan voegt geen bouwmogelijkheden toe en creëert geen extra ruimtebeslag. Enkel de bestaande bouwmogelijkheden worden volledig benut. Het wijzigingsplan is derhalve in overeenstemming met het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.

  • Ruimtelijke kwaliteit (art. 2.1.5)

In elk bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij dient ingegaan te worden op de gebiedskenmerken van het plangebied aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering'. Deze motivering wordt gegeven onder punt 3. Hoe - gebiedskenmerken.

2. Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap’. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Dit landschap biedt ruimte aan zowel melkveehouderijen, akkerbouwgronden en opwekking van hernieuwbare energie als natuur, recreatie, wonen en overige bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven, indien maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap worden ondersteund. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Dit wijzigingsplan maakt het mogelijk om een bedrijfswoning te realiseren ten zuiden van het huidige erf. De reeds bestaande bedrijfswoning wordt in dit proces omgevormd tot tweede bijgebouw bij de nieuw te bouwen bedrijfswoning. Per saldo komt er geen woning bij en verandert er in de feitelijke situatie niets. Enkel de bedrijfswoning komt op een andere locatie te liggen. Omdat er nog steeds sprake is van een productiegerichte paardenhouderij met bedrijfswoning op het erf, blijft de functie van het erf gelijk. De ontwikkeling maakt geen nieuwe functies mogelijk of schaadt omliggende bedrijven in de bedrijfsvoering (zie ook paragraaf 4.6 Bedrijven en milieuzonering). Derhalve wordt geconcludeerd dat de beoogde locatiewijziging van de bedrijfswoning, welke dit wijzigingsplan mogelijk maakt, inpasbaar is in de omgeving en dat het initiatief in overeenstemming is met het provinciale ontwikkelingsperspectief.

3. Hoe - gebiedskenmerken

Aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering' wordt gemotiveerd hoe de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De 'vier-lagenbenadering' bestaat uit vier lagen met gebiedskenmerken (zie ook het eerder weergegeven figuur van het uitvoeringsmodel). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven. De vier lagen en bijbehorende voorwaarden voor het plangebied worden hieronder weergegeven:

  • Natuurlijke laag. Het plangebied bevindt zich op de natuurlijke laag van dekzandvlaktes en -ruggen. Ontwikkelingen in dit landschap dienen het hoogteverschil en watersysteem beleefbaar en beter zichtbaar te maken. Wegens de kleinschaligheid van de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, is er weinig ruimte om de natuurlijke laag te versterken. Echter tast het wijzigingsplan de natuurlijke kenmerken ook niet aan, waardoor er vanuit de natuurlijke laag geen belemmeringen of verplichtingen bestaan vanuit provinciaal beleid.
  • Laag van agrarische cultuurlandschappen. Het plangebied bevindt zich in een oud hoevenlandschap. Ontwikkelingen in dit landschap dienen bij te dragen aan het behoud van de accentuering van de dragende structuren (o.a. groenstructuur) van het oude hoevenlandschap. Ook dient de karakteristieke samenhang tussen open essen, beken en erven met erfbeplanting te worden behouden. Door de situering van de nieuwe bedrijfswoning aan de voorzijde van het plangebied met daarachter de bijgebouwen en schuren ten behoeve van de paardenhouderij, wordt het erf (met bijbehorende beplanting) geaccentueerd en onderscheiden ten opzichte van de omliggende essen en landbouwgronden. Ook al betreft het een kleinschalige ontwikkeling, op deze wijze wordt alsnog bijgedragen aan het versterken van het cultuurlandschap.
  • Stedelijke laag. Het plangebied bevindt zich in het 'informele trage netwerk' en kent verspreide bebouwing. Het informele trage netwerk wordt gekenmerkt door fiets-, ruiter- en wandelpaden welke het mogelijk maken het landschap 'langzaam' te ervaren. Ambities voor deze laag gelden enkel voor ontwikkelingen in de nabijheid steden en dorpen en derhalve niet voor de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt. Het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing' wordt gekenmerkt door verspreid gelegen boerenerven en losse burgerwoningen en een samenhang tussen de agrarische erven en het omliggende landschap. Vele erven en burgerwoningen kennen een lange geschiedenis. Ontwikkelingen op de erven dienen bij te dragen aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur. Tevens vindt er een duidelijke scheiding plaats tussen voorkant en achterkant van het erf en is er een koppeling met het omliggende landschap. Doordat de nieuw te bouwen bedrijfswoning aan de voorzijde van het plangebied wordt gesitueerd, wordt de bedrijfswoning gescheiden van de agrarische bedrijvigheid aan de achterzijde van het erf. Dit versterkt de erfstructuur en op deze wijze draagt de ontwikkeling bij aan de ambities gesteld voor het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing'.
  • Laag van beleving. Het plangebied bevat geen laag van beleving.

 
Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Naar aanleiding van het provinciale uitvoeringsmodel wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor een toetsing aan het gemeentelijk beleid zijn de Structuurvisie 2030, 'Haaksbergen: groenste dorp van Twente', het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Haaksbergen en Hof van Twente en de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen' en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' relevant.

Structuurvisie 2030 'Haaksbergen: groenste dorp van Twente'

De gemeentelijke structuurvisie, getiteld 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente', is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal om Haaksbergen gemoedelijk, gezellig, bereikbaar en groen te houden:

  • a. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • b. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • c. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • d. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • e. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • f. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • g. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • h. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • i. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat betekent niet dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities.

Voor het buitengebied stelt de gemeente Haaksbergen de ambitie om de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil te houden en de verbinding met het dorp Haaksbergen te verbeteren. Tegelijkertijd dient in het buitengebied ruimte te zijn voor agrarische activiteiten om een plattelandseconomie te behouden.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een functiewijziging, maar enkel in het mogelijk maken van het verplaatsen van de bedrijfswoning. De huidige functie van het plangebied, een productiegerichte paardenhouderij, blijft bestaan. De ontwikkeling draagt hiermee bij aan het behouden van (een onderdeel van) de plattelandseconomie, omdat de paardenhouderij zijn bedrijfsactiviteiten op het erf in het buitengebied kan voortzetten. Verder voorziet dit wijzigingsplan in een kleine verandering van het bestemmingsvlak, waardoor het erf kleinschalig blijft ten opzichte van het open landschap rondom het plangebied. Op deze wijze draagt het wijzigingsplan bij aan het behouden van de landschappelijke 'openheid', hetgeen een belangrijke waarde vormt vanuit de Structuurvisie voor het buitengebied van Haaksbergen.

Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen & Hof van Twente

Tezamen met de gemeente Hof van Twente heeft de gemeente Haaksbergen in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan laten opstellen. Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en de bouwstenen en inrichtingsprincipes voor een gewenste landschapsontwikkeling.

Onderdeel van het landschapsontwikkelingsplan vormt de landschapsontwikkelingsvisie. In deze visie is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de kaart behorende bij de landschapsontwikkelingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0006.png"

Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema´s benoemd. Binnen de diverse thema’s worden weer gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied valt binnen het thema 'zorg voor agrarisch werklandschap' en kent als gebiedstype het 'veldontginningslandschap'.

Dit gebiedstype komt in grote eenheden voor op het plateau en de stuwwal waar voor behoud en versterking van het landschapspatroon wordt gepleit. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing. In het dekzandlandschap komen kleinere velden voor waar restanten van bos, ven en hei de te behouden landschapselementen zijn. Voor dit gebiedstype is het wenselijk dat het erf een kleinschalige en gesloten uitstraling heeft en de bedrijfswoning voor de agrarische bebouwing is gepositioneerd.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het planologisch mogelijk maken van de bedrijfswoning aan de voorzijde van het erf, waarmee het voldoet aan een wens uit de landschapsontwikkelingsvisie. Verder blijft het erf kleinschalig doordat het bebouwingsvlak dezelfde oppervlakte behoudt. De reeds aanwezige kleinschalige en gesloten uitstraling van het erf blijft dankzij het wijzigingsplan behouden. Het wijzigingsplan sluit derhalve aan bij het landschapsontwikkelingsplan.

Bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31'

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen', vastgesteld op 22 april 2015, is hoofdzakelijk conserverend van aard. Dit betekent dat de bestaande situatie is vastgelegd. Tegelijkertijd wil de gemeente op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor (nieuwe) ontwikkelingen in het buitengebied. Het is de ambitie van de gemeente om deze ontwikkelingen in het buitengebied te laten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente zet daarbij in op het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en de nieuwe ontwikkelingen. Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kent het bestemmingsplan (onder voorwaarden) een zekere mate van flexibiliteit.

Op basis van de algemene wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' in artikel 41.1 aanhef en sub c en het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' in artikel 10.1 aanhef en sub c, wordt bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen en de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen kunnen wijzigen. Hierna wordt, aan de hand van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31', nader ingegaan op de randvoorwaarden waaraan bij gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheid dient te worden voldaan.

Wijzigingsbevoegdheid

41.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen wijzigen met dien verstande dat:
    • 1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen met niet meer dan 20 m worden verschoven;
    • 2. de oppervlakte van de bij de wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag met niet meer dan 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór de wijziging;
    • 3. de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig mogen worden aangetast.

41.1.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

Hierna wordt puntsgewijs aan de voorwaarden getoetst:

Art. 41.1 sub c, punt 1: Het bestemmingsvlak wordt aan de zuidkant met 16 meter vergroot en aan de oostzijde met 15 meter verkleind. De grenzen worden derhalve met minder dan 20 meter verschoven.

Art. 41.1 sub c, punt 2: Het bestemmingsvlak wordt aan de zuidkant met 825 m2 vergroot en aan de oostzijde met 825 m2 verkleind. Per saldo blijft de oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk en wordt de oppervlakte dus met minder dan 10% vergroot of verkleind.

Art. 41.1 sub c, punt 3: De belangen waartegen het plan beoogt te beschermen, namelijk een onjuist ruimtegebruik, worden behouden doordat er geen bestemmingswijziging optreedt. De bestemmingen 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en 'Agrarisch met waarden - Landschap' blijven bestaan overeenkomstig de regels in de hiervoor geldende bestemmingsplannen. Ook de (verwachte) archeologische waarden blijven middels dubbelbestemmingen in het wijzigingsplan geborgd.

Art. 41.1.1 sub a, b en d: De omgevingsaspecten worden in Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Hier wordt beargumenteerd op welke wijze aan deze vereisten wordt voldaan.

Art. 41.1.1 sub c: Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling zal er geen grote verandering in het landschap optreden. Bij besluit (d.d. 2 juni 2020) heeft de gemeente Haaksbergen dan ook aangegeven dat de wijziging van het bestemmingsvlak vanuit een ruimtelijk oogpunt passend is. De ontwikkeling voldoet namelijk aan de uitgangspunten voor een goede ruimtelijke erfinrichting, waarbij de woning voor de bijgebouwen/schuren is gesitueerd. Op deze manier is er onderscheid tussen het ‘voorerf’ en ‘achtererf’ en de onderlinge samenhang tussen alle hoofd- en bijgebouwen. Tevens is het plan in overeenstemming met het provinciaal en gemeentelijk landschapsbeleid, zoals in bovenstaande paragrafen uiteengezet. Derhalve wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling landschappelijk inpasbaar is.

Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

De in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid vanuit de gemeentelijke Structuurvisie en het Landschapsontwikkelingsplan. Verder voldoet de ontwikkeling aan de wijzigingscriteria uit de bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

In het wijzigingsplan dient een motivering te zijn opgenomen over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming. De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Uitgangspunt daarbij is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Om aan te tonen dat de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt is voor de gewenste bestemming, is een bodemonderzoek verricht. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden conform NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd. Het puinpad is verdacht voor asbest. Op basis van deze resultaten is een bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 ter plaatse van het nieuwe bouwblok en NEN 5897+C2 ter plaatse van het te verwijderen puinpad. In deze paragraaf zijn de conclusies uit dit onderzoek opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport (zie Bijlage 1).

Uit het onderzoek blijkt dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd zijn. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zink en minerale olie aangetroffen en een matig verhoogde concentratie barium. Het bariumgehalte in het grondwater is toe te schrijven aan een plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde en aanvullend onderzoek is derhalve niet nodig. Verder is in het mengmonster van het puinpad geen asbest aangetroffen. Het puin kan worden hergebruikt. Concluderend stelt het bodemonderzoek dat uit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen de verruiming van het bouwblok en devoorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien er geen verontreinigingen zijn vastgesteld. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

Conclusie

Het aspect 'bodem' levert geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.2 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. Voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder een bedrijfswoning, die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, dient een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

Voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning is niet eerder een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder vastgesteld. Ten behoeve van het wijzigingsplan is derhalve de geluidbelasting van de onderstaande geluidbronnen op de nieuwe bedrijfswoning onderzocht, berekend en getoetst (zie Bijlage 2):

  • Oude Enschedeseweg (60km/u), ten zuiden van het plangebied.
  • Morgensterweg (60 km/u), ten westen van het plangebied.
  • Zoomweg (60 km/u) ten zuidwesten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0007.png"

Het betreffen buitenstedelijke wegen waar een maximum snelheid van 60 km/u is toegestaan. Ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel van de nieuw te bouwen woning geldt een voorkeurswaarde van 48 dB. Blijkens het akoestisch onderzoek wordt op de zuidoostgevel van de bedrijfswoning een geluidbelasting van 50 dB, afkomstig van het wegverkeer over de Oude Enschedeseweg, gemeten. Derhalve wordt de voorkeurswaarde overschreden en is de ontwikkeling in strijd met de Wet geluidhinder.

Om te voldoen aan de wettelijke geluidsnormen dienen ofwel maatregelen getroffen te worden om de geluidbelasting te reduceren of kan een hogere grenswaarde bij het bevoegd gezag worden aangevraagd. Het toestaan van een hogere grenswaarde door het bevoegd gezag is alleen mogelijk wanneer de geluidsreducerende maatregelen (zoals bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen) kunnen rekenen op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard en binnenshuis maximaal 33 dB geluidsoverlast gerealiseerd kan worden.

In het akoestisch onderzoek zijn verschillende bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Deze maatregelen ontmoeten echter financiële, civieltechnische, landschappelijke en stedenbouwkundige bezwaren waardoor het niet wenselijk is om geluidreducerende maatregelen te nemen. Derhalve is bij het college van B&W van de gemeente Haaksbergen een verzoek ingediend voor het toestaan van een hogere grenswaarde. Deze aanvraag gaat tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage. Voor het toestaan van de aanvraag dient binnenshuis een geluidsniveau van ten hoogste 33 dB gewaarborgd te zijn. De benodigde gevelwering hiervoor bedraagt maximaal 22 dB. In een later stadium, bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen, dient nader te worden onderbouwd dat daadwerkelijk de noodzakelijke gevelmaatregelen worden getroffen.

Conclusie

Vanuit de Oude Enschedeseweg wordt de voorkeurswaarde voor geluidsoverlast overschreden. Daarom wordt een hogere grenswaarde aangevraagd bij het college van B&W en zullen bij de bouw noodzakelijke gevelmaatregelen worden getroffen om een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat in de woning te garanderen. Verder levert het aspect 'geluid' geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.3 Flora en fauna (incl. stikstof)

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden: Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Natuur Netwerk Nederland: De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied

Soortenbescherming

Op het plangebied bevinden zich in de huidige situatie een aantal gebouwen die worden gesloopt en omgebouwd. Het gaat om de ombouw van de huidige bedrijfswoning tot tweede bijgebouw en sloop van het huidige bijgebouw en schuur ten dienste van het agrarisch bedrijf. Tevens wordt de erftoegangsweg gedeeltelijk verlegd, waarvoor mogelijk een aantal bomen en struiken langs de weg moeten wijken. Alvorens deze werkzaamheden kunnen starten, is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd naar de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde uncties, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het verkennend natuuronderzoek in Bijlage 3. De resultaten worden hieronder beschreven.

Het plangebied wordt omgeven door intensief beheerd agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Afhankelijk van de periode van het jaar, waarin de werkzaamheden uitgevoerd worden, kunnen voortplantingsplaatsen van beschermde grondgebonden zoogdieren beschadigd en vernield worden en beschermde dieren worden gedood. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties in het kader van de soortenbescherming. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood kunnen worden, geldt namelijk een provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’ voor een ruimtelijke ontwikkeling. Wel dient, in het kader van de wettelijke zorgplicht, rekening gehouden te worden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de periode waarin planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Wel bevindt zich op ongeveer 400 meter ten zuidoosten van het plangebied het Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen', zoals op onderstaand figuur is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0008.png"

De uitvoering van fysieke activiteiten in het plangebied kan leiden tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Als gevolg van bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasting van de hydrologie.

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen is een negatief effect uitgesloten.

Sinds de PAS-uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak in 2019 vormen Natura 2000-gebieden vrijwel altijd een aandachtspunt vanwege de stikstofdepositie. Ook het Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' is momenteel overbelast met stikstof. De stikstofemissie, afkomstig van het plangebied, kan een nadelige invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het reeds overbelaste Natura 2000-gebied. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd om de stikstofdepositie als gevolg van de sloop, het bouw- en woonrijp maken en de verkeersgeneratie van (bouw)voertuigen in beeld te brengen. De AERIUS-berekening is opgenomen in Bijlage 4.

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j ten aanzien van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied het ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ en op grotere afstand gelegen Natura-2000 gebieden. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Conclusie

Het aspect 'flora en fauna' levert geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.4 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn Water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota 'Anders omgaan met water' is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk moeten worden overwogen. Hiervoor wordt in ruimtelijke plannen een digitale watertoets doorlopen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan het aspect 'water'. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschapsbeleid
Het Waterschap Vechtstromen heeft een Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2016-2021. In dit plan wordt kenbaar gemaakt hoe het Waterschap Vechtstromen de doelstellingen voor haar primaire taakgebieden wil gaan realiseren. Haar primaire taakgebieden zijn:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.


Voor het plangebied gelden vanuit zowel het Waterschapsbeleid als het provinciaal beleid geen aanvullende eisen met betrekking tot het plangebied. Het plangebied heeft geen specifieke functie in het kader van het waterbeleid.

Gemeentelijk beleid

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2017-2020 heeft de gemeente Haaksbergen ook een aantal beleidspunten opgenomen met betrekking tot hemelwaterinfiltratie en het scheiden van hemel- en afvalwater. Het beleid is erop gericht om de trits “Vasthouden – Bergen – Afvoeren” en de trits “Schoonhouden – Scheiden – Zuiveren” concreet vorm te geen in elke nieuwbouw of renovatie. '

Bij de nieuwbouw van een woning dient een particulier hemelwater zo veel mogelijk bovengronds te transporteren, zonder gebruik te maken van riolering, en hemelwater te laten infilitreren via graspassages. De doorworteling en het bodemleven van het gras houden de infiltratiecapaciteit op peil en zorgen voor afbraak en binding van diverse verontreinigingen. Indien er een centrale infiltratievoorziening nodig is, voor bijvoorbeeld meerdere woningen, krijgt een wadi de voorkeur.

Situatie plangebied

Ten opzichte van de huidige situatie wordt een stuk onverharde grond (ca. 825 m2) aan de zuidzijde van het plangebied gebruikt ten behoeve van de nieuw te bouwen bedrijfswoning met bijgebouw (ca. 205 m2). Een (groot) gedeelte van dit onverharde stuk grond zal dus worden verhard. Tegelijkertijd zullen verschillende gebouwen op het plangebied worden gesloopt (ca. 150 m2), waardoor de verharding van het plangebied ook afneemt. Het stuk grond (825 m2) aan de oostzijde van het perceel, dat wordt teruggegeven aan de natuur, is reeds onverhard. Dit zal dus niet leiden tot een afname in oppervlakteverharding. Het totaal aan verhard oppervlak zal dus in beperkte mate toenemen.

Omdat in de nabijheid van het plangebied geen andere woningen en/of verhardingen voorkomen, is een centrale infiltratievoorziening zoals een wadi niet noodzakelijk. Het is voldoende om in het ontwerp van de nieuwe bedrijfswoning rekening te houden met het afvoeren van hemelwater op omliggende graspassages, zowel op als buiten het erf. Op deze wijze wordt wateroverlast voorkomen en komt er zo min mogelijk 'schoon' hemelwater in het rioolstelsel terecht.

Op 19 januari 2021 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit blijkt dat de korte procedure van toepassing is. Dit houdt in dat de planvorming door kan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document is openomen. De standaard waterparagraaf is opgenomen Bijlage 5 en hieronder in de toelichting verwerkt.

Verder wordt vanuit de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen' (2015) en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' (2017) geconcludeerd dat er geen bezwaren zijn tegen de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van de waterhuishouding.

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Wijzigingsplan Oude Enschedeseweg 31.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd. ja

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. ja

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Conclusie

Het aspect 'water' levert geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De kern van de Erfgoedwet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Situatie plangebied

Conform de archeologische beleidsadvieskaart van de Gemeente Haaksbergen en het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' is in het plangebied, dat een hoge verwachting kent en in het buitengebied is gelegen, archeologisch inventariserend veldonderzoek verplicht als de ingreep groter is dan 2500 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 40 cm -Mv. Het oppervlak van de beoogde wijziging (825 m2) blijft hier ruim onder waardoor het uitvoeren van archeologisch inventariserend veldonderzoek niet nodig is. Verder bevinden zich binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden of monumenten.

Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' leveren geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijven en milieuzonering. Onder bedrijven en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijven en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de onderlinge afstand wordt gebruik gemaakt van de meest recente VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering', waarin richtafstanden zijn opgenomen.Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich in landelijk gebied, omringd door landbouwgrond en enkele (bedrijfs)woningen. Aanwezige bedrijven zijn op ruim voldoende afstand van het plangebied gesitueerd (>200 meter) om geen milieuhinder te veroorzaken op het woon- en leefklimaat van de nieuwe bedrijfswoning.

Wel kan lichthinder ontstaan vanwege de lichtmasten rondom de buitenrijbak van de paardenhouderij welke op het plangebied is gelegen (eigen bedrijf). Echter geldt voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning dat deze onderdeel uitmaakt van de paardenhouderij op het erf. Volgens het Activiteitenbesluit en de Wet plattelandswoningen wordt aan een plattelands- en bedrijfswoning een lager beschermingsniveau toegekend dan aan een burgerwoning. De planologische status is bepalend voor de bescherming van de woning, en niet het feitelijk gebruik. Dus, ook al wordt de bedrijfswoning gebruikt als woning, het maakt onderdeel uit van de paardenhouderij welke planologisch is toegestaan op het erf. Daardoor is de planologische status als 'agrarisch bedrijf' leidend in het bepalen van de milieucontour en vormt de lichthinder van het eigen bedrijf geen belemmering. Tevens wordt de bedrijfswoning op een grotere afstand van de buitenrijbak gesitueerd dan waar de huidige bedrijfswoning staat. De lichthinder zal derhalve nog minder zijn dan in de huidige situatie.

Verder mag de ontwikkeling van de woning geen beperking opleveren voor bedrijven in de omgeving. Omdat alle bedrijven op ruim 200 meter afstand van het plangebied zijn gesitueerd, valt de beoogde locatie van de nieuw te bouwen bedrijfswoning ruim buiten alle milieucontouren. Dit wijzigingsplan zal niet aan de milieucontour van omliggende bedrijven raken.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6-contour rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. Binnen het invloedsgebied van het groepsrisico dient de realisatie van kwetsbare objecten, zoals het appartementengebouw, en eventuele gevolgen voor het groepsrisico verantwoord te worden.


Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich een tweetal risicobronnen, te weten: een tankstation waar LPG wordt verkocht en een basisnet-wegtraject waarover gevaarlijke stoffen (zoals LPG) worden vervoerd. De risicobronnen zijn op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1008-0002_0009.png"

Op ongeveer 600 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het tankstation Shell Diepemaat B.V. waar LPG wordt verkocht. Omdat dit tankstation op (ruim) meer dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, vormt het tankstation geen veiligheidsrisico voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling valt buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied voor (de verantwoording van) het groepsrisico van het tankstation. Derhalve zijn er zijn geen aanvullende maatregelen nodig om de veiligheid van de bewoners in de nieuwe bedrijfswoning te garanderen.

Over de Enschedesestraat, op ruim 250 meter ten noorden van het plangebied, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het betreft een basisnet-wegtraject zonder plasbrandaandachtsgebied. Bij deze trajecten geldt een aandachtsgebied van 200 meter. Binnen 200 meter aan weerszijden van de weg dient het groepsrisico bepaald te worden, waarnaar mogelijk een groepsrisicoverantwoording nodig is. Omdat de nieuw te bouwen bedrijfswoning op ruim 250 meter afstand van het basisnet-wegtraject is gesitueerd, is een berekening van het groepsrisico en een groepsrisicoverantwoording niet noodzakelijk. De afstand tot de weg is ruim voldoende en het het wegtraject vormt geen extern veiligheidsrisico voor de ontwikkeling.

Verder bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en worden er geen gevaarlijke stoffen getransporteerd over weg, water of spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen aandachtspunt voor de beoogde ontwikkeling van de bedrijfswoning.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.8 Geur

Bij het aspect 'geur' in het buitengebied vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse melkveebedrijven. Deze bedrijven liggen op voldoende afstand (>100 meter) waardoor vanuit de omgeving geen geurhinder op het plangebied wordt verwacht.

De paardenhouderij op het plangebied kan wel geurhinder veroorzaken. Echter geldt voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning dat deze onderdeel uitmaakt van de paardenhouderij op het erf. Volgens de Wgv, het Activiteitenbesluit en de Wet plattelandswoningen kan de bedrijfswoning op het perceel dan worden uitgesloten van de geurbeoordeling. De geurbeoordeling geldt niet voor woningen behorend bij het bedrijf dat op het erf is gevestigd. Enkel de geuremissie van omliggende bedrijven dient te worden getoetst. Omdat laatstgenoemde bedrijven op voldoende afstand van de nieuwe bedrijfswoning liggen, vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van de bedrijfswoning.

Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.

4.9 Luchtkwaliteit

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Er dient te worden vastgesteld welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Met name de (toename van) autoverkeer heeft ten gevolge dat de luchtkwaliteit verslechtert. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit zodanig is dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Voor het aspect 'luchtkwaliteit' zijn door de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In deze wet zijn grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen opgenomen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. De belangrijkste zijn het Besluit en de Regeling NIBM (niet in betekenende mate bijdragen).

Het Besluit NIBM staat ontwikkelingen toe wanneer de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarden genoemd voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in de Wet milieubeheer. Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit geldt, onder andere, voor:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Verder kunnen ook ruimtelijke ontwikkelingen die niet genoemd staan in de Regeling NIBM niet in betekenende mate bijdragen. Hiervoor geldt dat de bijdrage aan NO2 en PM10 onder de grenswaarde van 3% moet liggen.

Situatie plangebied

Ten opzichte van de huidige situatie wijzigt enkel de locatie van de bedrijfswoning. De huidige bedrijfswoning wordt omgevormd tot tweede bijgebouw, waardoor er per saldo geen woning op het perceel bijkomt. Bovendien valt de realisatie van één bedrijfswoning ruim binnen de grenswaarde van het Besluit NIBM. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmering op ten aanzien van het wijzigingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.

Situatie plangebied

In en rondom het plangebied liggen geen belangrijke kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Conclusie

Vanuit het aspect 'kabels en leidingen' wordt het plan uitvoerbaar geacht.

4.11 Aanmeldnotitie MER

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld voor een bestemmingsplan indien (a) voor de ontwikkeling een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming nodig is of (b) de ontwikkeling voorkomt op de C- of D-lijst van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en de drempelwaarde overschrijdt.

Situatie plangebied

Passende beoordeling
Omdat de ontwikkeling een nieuwe bedrijfswoning mogelijk maakt, maar de huidige bedrijfswoning wordt omgevormd tot bijgebouw zonder woonfunctie, neemt het totaal aantal woningen niet toe. Er zal geen verandering in gebruik optreden omdat feitelijk alleen de locatie van de bedrijfswoning verandert. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het nabijgelegen Natura-2000 'Buurserzand & Haaksbergerveen'. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing dan ook niet noodzakelijk.

Drempelwaarden Besluit milieueffectrapportage

(Bedrijfs)woningen komen voor op de D-lijst (D 11.2), maar de voorgenomen ontwikkeling overstijgt de drempelwaarde niet. Dat betekent dat voor onderhavig plan een vormvrije-m.e.r. uitgevoerd moet worden. Sinds mei 2017 is de inhoud van een dergelijke vormvrije-m.e.r. en de procedure gelijkgetrokken met een m.e.r.-beoordeling. Dat betekent dat de gemeenteraad voor een besluit (de omgevingsvergunning) een besluit genomen moet hebben of er wel of geen project-m.e.r. noodzakelijk is. Dit besluit dient te worden gemotiveerd door middel van een aanmeldnotitie, waarin dezelfde onderdelen aan bod dienen te komen als bij een m.e.r.-beoordeling.

Gezien de kleinschaligheid van het plan, waarbij significante milieueffecten niet te verwachten zijn, is gekozen om de vormvrije-m.e.r. in deze toelichting van het wijzigingsplan op te nemen.

De nieuw te bouwen bedrijfswoning zal namelijk niet leiden tot significante milieueffecten omdat de feitelijke situatie nauwelijks veranderd. De huidige bedrijfswoning wordt omgevormd tot tweede bijgebouw, en zal niet meer in gebruik zijn als woning. Per saldo neemt daardoor het aantal woningen niet toe. Het gebruik van het plangebied, als productiegerichte paardenhouderij met bedrijfswoning, verandert niet. Enkel de locatie van de bedrijfswoning wijzigt. De paardenhouderij en de bedrijfswoning zullen niet meer milieuhinder veroorzaken dan in de huidige situatie.

Doordat het feitelijk gebruik van het plangebied niet wijzigt, treden er geen significante milieueffecten op. De bodemkwaliteit verslechtert niet (4.1), er ontstaat geen (extra) geluidhinder (4.2), het plan heeft geen negatieve effecten op de flora en fauna rondom het plangebied (4.3), regenwater kan infiltreren en de extra verharding leidt niet tot wateroverlast (4.4), er ontstaat geen (extra) geur- of milieuhinder (4.6 en 4.8), er wordt geen gevaarlijke inrichting opgericht (4.7) en de luchtkwaliteit verslechtert niet in betekenende mate (4.9).

Conclusie
Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling, waarbij geen feitelijke verandering in het gebruik van het plangebied optreedt, is beargumenteerd dat er geen significante milieueffecten optreden als gevolg van dit wijzigingsplan. Er is derhalve geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omdat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met nationale en provinciale belangen wordt een vooroverleg met het Rijk en de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht. Het waterschap Vechtstromen wordt geïnformeerd middels de digitale watertoets.

Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp wijzigingsplan. Na overleg met de initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen is direct een ontwerp van dit wijzigingsplan, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, ter inzage gelegd. Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 5 maart 2021 tot en met 15 april 2021 ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gebracht zijn of haar zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Het ontwerp bestemmingsplanplan wordt ongewijzigd ter vaststelling ingediend.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Hiervoor is/wordt een anterieure overeenkomst met de gemeente Haaksbergen gesloten.

Op basis van deze overeenkomst wordt het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar geacht. Het kostenverhaal zal geen belemmering vormen voor uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Procedure wijzigingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de wijzigingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

Door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in een huis-aan-huisblad en via de website), kennis gegeven van het voornemen om de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen' (2015) en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Oude Enschedeseweg 31' (2017) gedeeltelijk te wijzigen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een wijzigingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg, op grond van artikel 3.1.1 Bro, haar voornemen (vaak in de vorm van een (voor)ontwerpwijzigingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente Haaksbergen, wordt het ontwerp wijzigingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door belanghebbenden een zienswijze op het ontwerp wijzigingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de termijn voor de ter inzage legging stelt het college van Burgemeester en Wethouders het ontwerp wijzigingsplan, indien nodig met aanpassingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het wijzigingsplan maakt het college het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde wijzigingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door het college niet volledig is overgenomen of indien het college het wijzigingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  • Indien het wijzigingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door het college uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het wijzigingsplan ter inzage gelegd.

6.2 Plansystematiek

Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.

6.3 Toelichting op de regels

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, waaronder de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels voor het gehele plangebied.

Artikel 3: Agrarisch - Agrarisch bedrijf

De in het plan opgenomen bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ziet toe op het kunnen realiseren van een bedrijfswoning aan de zuidzijde van het erf. In de oude situatie, onder de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap, was het niet mogelijk om een bedrijfswoning op te richten.

Bouwregels zijn nader in de regels vastgelegd. Het gaat hierbij onder meer om de maatvoering, het bouwen in rooilijnen en het bewaren van afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en dergelijke.

Artikel 4: Agrarisch met waarden - Landschap

De in het plan opgenomen bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is opgenomen in het wijzigingsplan aan de westzijde van het erf. Door deze bestemming toe te kennen wordt het onmogelijk om op deze locatie een bedrijfswoning te realiseren. Het toekennen van deze bestemming dient als compensatie voor de toevoeging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aan de zuidzijde van het erf.

Artikel 5: Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting' zijn onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Artikel 6: Waarde - Hoge archeologische verwachting

De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' zijn onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 7: Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Een verdichting kan zich met name voordoen wanneer een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 8: Algemene bouwregels

In dit artikel zijn specifieke bouwregels opgenomen voor gebouwen welke worden gebouwd in de nabijheid van wegen en watergangen.

Artikel 9: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.

Voor de redactie van de gebruiksregels is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving (lid 1 van elk artikel) voldoende duidelijkheid schept. Bij de meeste artikelen is aangegeven wat in elk geval onder "verboden gebruik" moet worden verstaan.

Artikel 10: Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' wegens de ter plaatse geldende aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' waarop specifieke regels van toepassing zijn.

Artikel 11: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 12: Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen op grond waarvan het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is het plan te wijzigen.

Artikel 13: Algemene procedureregels

In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot de voorbereidingsprocedure voor een besluit tot het stellen van nadere eisen.

Artikel 14: Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 zijn, overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012, de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 15 en 16 van de regels opgenomen.