direct naar inhoud van 1.2 Procedure
Plan: Jhr. Von Heijdenstraat 22-28
Status: onherroepelijk
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.PB1002-0003

1.2 Procedure

Sinds 1 juli 2008 vervangt de Wet ruimtelijke ordening de Wet op de Ruimtelijke Ordening als wettelijke kader voor ruimtelijke plannen. De invoering van de nieuwe wet heeft tot gevolg dat de veelvuldig gebuikte artikel 19 lid 2 WRO procedure, voor verlenen van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan, niet meer doorlopen kan worden. In de Wro is een min of meer vergelijkbare regeling opgenomen in artikel 3.10 'het projectbesluit'.

Een projectbesluit wordt genomen voor een concreet project dat niet binnen de kaders valt van het vigerende bestemmingplan. Hiermee loopt het vooruit op een nieuw bestemmingsplan. Wanneer een projectbesluit voor een bepaald project is genomen komt het vigerende bestemmingsplan geheel te vervallen voor de gronden waarop dit besluit van toepassing is. Eventuele vergunningaanvragen dienen aan het projectbesluit te worden getoetst. Een projectbesluit wordt genomen door de gemeenteraad, maar kan na delegatie, ook door burgemeester en wethouders genomen worden.

Een aanvraag om bouwvergunning welke in strijd is met het bepaalde in het bestemmingsplan, wordt op grond van de Woningwet tevens aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een projectbesluit. In dit geval is hiervan sprake. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de aanvraag middels het nemen van een projectbesluit, welke dient te bestaan uit een ruimtelijke onderbouwing, regels en een verbeelding

Ten behoeve van het op te stellen projectbesluit dient onderhavige ontwikkeling getoetst te worden aan de eisen van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 5.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarin zijn neergelegd:

  • de in het projectbesluit gemaakte keuze van bestemmingen;
  • de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • uitkomsten van onderzoek, overleg en inspraak;
  • uitkomsten van onderzoek omtrent relevante feiten en af te wegen belangen;
  • de uitvoerbaarheid van het projectbesluit;
  • de gevolgen voor aanwezige of te verwachten archeologische monumenten;
  • overige waarden van gronden;
  • de relatie met aangrenzend gebied;
  • verantwoording milieukwaliteitseisen.