direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haaksbergen-Dorp, deelplan Buurserstraat, partiële herziening Smitterijhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1104-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De heer Michorius heeft bij de gemeente Haaksbergen het verzoek ingediend om medewerking te verlenen aan de realisatie van een woningbouwplan op de locatie Smitterijhof te Haakbergen.

De gemeenteraad heeft op 26 september 2012 ingestemd met het stedenbouwkundig plan voor de locatie en heeft besloten medewerking te verlenen door middel van het wijziging van de bestemming.

Om deze reden wordt het voorliggende initiatief tot de realisatie van 6 patiowoningen op de locatie Smitterijhof te Haaksbergen (hierna: plangebied) door middel van onderhavige herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

1.2 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: toelichting, regels en verbeelding. De regels vormen tezamen met de plankaart het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft weliswaar geen juridische status, maar dient ter motivatie en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding en regels is geregeld.

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op het plangebied (hoofdstuk 2) en de voorgenomen ontwikkeling (hoofdstuk 3). Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de verschillende beleidskaders (hoofdstuk 4), waarna het plan wordt getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten (hoofdstuk 5). In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting op de regels gegeven.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Beschrijving plangebied

Afbakening plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van de kern Haaksbergen. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Koningin Wilhelminastraat, aan de noordzijde door de woonbebouwing van de Smitterijweg, aan de oostzijde door de woonwijk Huurnerhof en aan de zuidzijde door de woonbebouwing van de Buurserstraat. Het plangebied beslaat (gedeeltelijk) de kadastrale percelen sectie L, nummers 209, 1234, 1397 en 1439.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0001.jpg"

Afbeelding 2.1: luchtfoto plangebied (Bron: GoogleEarth)

Historie plangebied en omgeving

In het verleden is er in het plangebied een kazerne van de marechaussee gehuisvest. Deze kazerne is tot 1973 in het plangebied aanwezig geweest.

In de omgeving van het plangebied was het in verleden de timmerfabriek Ter Huurne gevestigd. Nadat deze fabriek gesloopt is, is ter plaatse de nieuwe wijk Huurnerhof gerealiseerd.

Voor het overige wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door de ligging aan het historische lint: de Buurserstraat.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0002.jpg"

Afbeelding 2.2: Voormalige Kazerne Marechausse in plangebied

Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft in de huidige situatie een onbebouwd gebied, in gebruik als tuin/grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0003.jpg"
Afbeelding 2.3: foto's bestaande situatie plangebied

2.2 Vigerende planologische situatie

Het plan maakt deel uit van het bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-Oost/Buurserstraat. Dit plan is op 28 augustus 2002 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Goedkeuring van Gedeputeerde Staten is op 1 april 2003 verkregen.

In het bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-Oost/Buurserstraat, heeft het plangebied de bestemmingen "Woonhuizen" en "Agrarisch cultuurgebied".

De gronden zijn bestemd voor woondoeleinden (zonder bouwvlak) en ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering.

De voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van 6 woningen is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0004.jpg"

Afbeelding 2.4: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Het college van Burgemeester en Wethouders heeft in de vergadering van 18 september
2012 besloten het ontwerp bestemmingsplan “Parapluregeling voor de bebouwde kom” ter
inzage te leggen. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme regeling voor de
bebouwde kom ten aanzien van de onderwerpen bed & breakfast, beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, bijbehorende bouwwerken, mantelzorg en ondergronds bouwen.

De voor het plangebied relevante regelingen uit de parapluregeling zullen worden overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Tevens heeft het college van burgemeester en wethouders in zijn vergadering van 2 april 2013 besloten het ontwerp bestemmingsplan ‘Haaksbergen dorp, deelplannen Eibergsestraat West, Eibergsestraat Oost, Buurserstraat, de Pas en Hassinkbrink’ ter inzage te leggen. Dit bestemmingsplan betreft de actualisatie van de geldende bestemmingsplannen voor deze deelgebieden. Voor het plangebied zijn de vigerende bestemmingen overgenomen.

Hoofdstuk 3 Voorgenomen ontwikkeling

In het beginstadium van de planvorming bestond het plan uit de realisatie van een aantal patiowoningen en een appartementengebouw. Om tegemoet te komen aan bezwaren op dit plan uit de omgeving, heeft de initiatiefnemer na meerdere gesprekken met omwonenden de plannen aangepast.

De ontwikkeling betreft nu de realisatie van 6 patiowoningen. De woningen worden uitgevoerd in één bouwlaag en de bijgebouwen zullen inpandig worden uitgevoerd. De goothoogte varieert van 3 m tot maximaal 3,8 meter en de nokhoogte varieert van 3,8 tot 6 meter. Hierbij wordt rekening gehouden met de kleinschalige opzet van de aangrenzende woonwijk Huurnerhof.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Smitterijweg, dit om sluipverkeer via de Buurserstraat tegen te gaan. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost waarbij er twee parkeerplaatsen per woningen gerealiseerd zullen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0005.jpg"
Afbeelding 3.1: Plattegrond toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0008.jpg"

Afbeelding 3.2: Plattegrond en doorsnedes patiowoning

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling staan in het Rijksbeleid geen uitgangspunten geformuleerd. Gelet op de schaal van het project is het provinciaal en gemeentelijk beleid leidend.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in de 'Omgevingsvisie Overijssel', uitgebracht in mei 2009. De Omgevingsvisie presenteert en agendeert de visie, beleidskeuzes én de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein van de provincie Overijssel.

De Omgevingsvisie verwoordt de ambities ten aanzien van woningbouw op de volgende wijze:

"Bij het realiseren van de woningbouwopgave willen we de ruimte zuinig en zorgvuldig benutten. Dit betekent dat we voor woningbouw (en ook voor bedrijfslocaties en voorzieningen) de zogeheten SER-ladder hanteren. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden."

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

1. generieke beleidskeuzes;

2. ontwikkelperspectieven;

3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen zullen nader worden toegelicht.

Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Indien de voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes plangebied
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Grote belemmeringen zijn niet naar voren gekomen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 5 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie waardoor voldaan wordt aan het uitgangspunt uit de SER-ladder: inbreiding voor uitbreiding.

Ontwikkelingsperspectieven plangebied
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0009.jpg"

Afbeelding 4.1: uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel

Gebiedskenmerken plangebied
Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven.

De stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype "woonwijken 1955 - nu". De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). De functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden, waarbij het behoud van eigen karakter belangrijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1104-0002_0010.jpg"

Afbeelding 4.2: uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel

Als ontwikkelingen plaatsvinden in naoorlogse wijken dan voegt de bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt voegt de ontwikkeling zich qua aard en maat naadloos in de bebouwde omgeving. Door de bouw van de 6 woningen op het bewuste perceel wordt de stedenbouwkundige structuur ter plaatse versterkt.

De 'lust- en leisurelaag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurplan Haaksbergen 2015

Het structuurplan Haaksbergen 2015 is op 12 juli 2006 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Het betreft een integraal structuurplan. Het structuurplan heeft tot doel op de langere termijn richting te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van het stedelijk gebied van de gemeente Haaksbergen. De gemeente Haaksbergen heeft op het gebied van woningbouw een uitbreidingsopgave. Eén van de uitgangspunten hierbij is dat inbreiding vóór uitbreiding gaat, waarbij ongeveer 50% van de te realiseren woningbouw middels inbreiding gerealiseerd dient te worden.

Net als de Provincie Overijssel is de gemeente van mening dat het plangebied een inbreidingslocatie betreft waardoor gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke structuurplan.

4.3.2 Notitie 'Inbreidingslocaties Haaksbergen 2015'

Het structuurplan voor Haaksbergen gaat er vanuit dat 50% van de tot 2015 te bouwen woningen (1400) in de bestaande kern Haaksbergen worden gebouwd. Ter uitvoering van die binnenstedelijke bouwopgave is door burgemeester en wethouders een notitie 'Inbreidingslocaties Haaksbergen 2015' opgesteld en nadien door de raad gedeeltelijk vastgesteld.

Deze notitie bevat een inventarisatie van 30 plekken in de bebouwde kom die in aanmerking komen voor (her)ontwikkeling en het realiseren van (een deel van) de bouwopgave van 700 woningen voor de komende jaren. De nota geeft o.m. de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de prioriteit van de gemeente aan en is bedoeld als een richtlijn (geen blauwdruk) voor projectontwikkelaars en anderen.

Aangezien er ten tijde van het opstellen van de notitie (2007) nog geen ontwikkelplannen bestonden voor onderhavig plangebied, is deze locatie niet opgenomen als een van de ter ontwikkelen inbreidingslocaties. Zowel de gemeenteraad (bij besluit van 26 september 2012) als de provincie zijn wel van mening dat deze locatie als inbreidingslocatie aangemerkt kan worden en dat derhalve woningenbouw op deze locatie ruimtelijke aanvaardbaar is.

4.3.3 Woonvisie

De gemeentelijke visie ten aanzien van wonen staat beschreven in de woonvisie "Keuzes voor de toekomst", vastgesteld op 21 december 2011. In de Woonvisie staan ondermeer de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte en woningbouwafspraken vermeld.

De 6 te realiseren woningen in het plangebied zijn de in de Woonvisie nog niet opgenomen als concreet project. Binnen de kwantitatieve woningbouwafspraken met de provincie is nog restcapaciteit over waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied ingevuld kan worden.

Uit de Woonvisie blijkt een vraag naar patiowoningen in de gemeente waardoor gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling zowel kwalitatief als kwantitatief past binnen de kaders uit de Woonvisie.

4.3.4 Welstandsnota

De toetsingcriteria voor bouwverzoeken staan in de welstandsnota. Met deze nota toetst de Welstandscommissie of het bouwverzoek voldoet aan deze criteria. Vervolgens adviseert deze commissie het college van burgemeester en wethouders. Voor elk gebied in de gemeente zijn verschillende criteria opgesteld waaraan tijdens de omgevingsvergunningprocedure getoetst wordt.

Gelet op de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied zijn geldende welstandscriteria niet van toepassing op het bouwplan. Er dient een nieuw toetsingskader opgesteld te worden waar de welstandscommissie toekomstige bouwplannen aan kan toetsen. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de verschillende omgevingsaspecten. Het betreft de onderzoeken naar bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, flora & fauna, akoestiek, bedrijven- en milieuzonering, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Per aspect wordt het kader beschreven, van waaruit het onderzoek uitvoering heeft gekregen, waarna de situatie in en/of om het plangebied is geschetst. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar de genoemde rapportage, welke als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

In de Wet geluidhinder (Wgh) worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (L den) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.

5.1.2 Situatie plangebied

Aangezien het plangbied binnen de invloedsfeer is gelegen van de Buurserstraat en Koningin Wilhelminastraat (N18) is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

  • ten gevolge van de N18 bedraagt de gevelbelasting op de te realiseren woningen maximaal 59 dB;
  • Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen niet realiseerbaar zijn dienen hogere grenswaarden verleend te worden;
  • ten gevolge van de Buurserstraat wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Wanneer hogere waarden verleend worden, voldoet het bouwplan aan de normen uit de Wet geluidhinder. Als onderdeel van de omgevingsvergunningprocedure dienen in het kader van de toetsing aan het Bouwbesluit gevelwerende maatregelen onderzocht te worden om te voldoen aan de geluidseisen voor het binnenniveau.

5.2 Bodem

5.2.1 Kader

Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

In eerste instantie dient een verkennend bodemonderzoek conform Nederlandse Voornorm (NVN 5740) uitgevoerd te worden. Onderdelen van het bodemonderzoek zijn het historisch vooronderzoek, uit te voeren conform de NEN 5725 en het hieruit volgend veldonderzoek. Op basis van de analyses van de boringen worden conclusies getrokken over de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

5.2.2 Situatie plangebied

Door Aveco de Bondt is een verkennend bodem onderzoek uitgevoerd d.d. 3 december 2012. De resultaten uit dit onderzoek zijn:

Zintuiglijke waarnemingen
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan lood bevat. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de betreffende achtergrondwaarde (AW2000-waarde), maar ligt beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. In de ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten gemeten.

Grondwater
In het ondiepe grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium, nikkel en zink gemeten. De aangetoonde concentraties overschrijden de betreffende streefwaarden, maar liggen beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.

5.2.3 Conclusie

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Gegeven de in het rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen ontwikkeling (realisatie nieuwbouw patiowoningen).

Het gehele onderzoek is in de bijlage bijgevoegd.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Kader

De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
  • d. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het “Besluit nibm”, geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

5.3.2 Situatie plangebied

Aangezien er in het plangebied slechts 6 woningen worden toegevoegd, kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Goed woon- en leefklimaat

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is de "Grootschalige concentratie- en depositiekaart Nederland" van het RIVM geraadpleegd. Ten aanzien van de maatgevende aspecten, fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), is er voor Haaksbergen het volgende te melden. Voor stikstofdioxide geldt dat de achtergrondconcentratie in Haaksbergen 16,4 µg/m3 (peiljaar 2011) betreft.

Voor fijn stof betreft de achtergrondconcentratie 24,9 µg/m3 (peiljaar 2011).

5.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet significant bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en hiermee voldoet aan de regeling 'niet in betekenende mate'.

Ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat kan het volgende gesteld worden. Aangezien voor beide stoffen (stikstof en fijn stof) de grenswaarde van 40 µg/m3 niet wordt overschreden, kan gesteld worden dat de plaatselijke achtergrondconcentraties (jaargemiddelde) een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied niet belemmert.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

5.4.1 Kader

Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen.

5.4.2 Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen welke van invloed zijn op het woon- en leefklimaat.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Kader

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.

Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast is er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

5.5.2 Situatie plangebied

De volgende aspecten spelen een rol ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke projecten:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en/of spoor;
  • inrichtingen.

Buisleidingen

Op basis van de risicokaart van Nederland kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving geen buisleidingen aanwezig zijn welke gevaarlijke stoffen vervoeren.

Transport over weg, water en/of spoor

Ten westen van het plangebied ligt de rijksweg N18 (Koningin Wilhelminastraat). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd en de weg is opgenomen in het Basisnet. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze weg geen veiligheidszone heeft die buiten de weg ligt, waardoor geen beperkingen op de omgeving worden gelegd. Uit de informatie uit het Basisnet blijken geen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Inrichtingen

Op grond van de risicokaart en de toetsing aan 'bedrijven en milieuzonering' kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn met een risicocontour welke belemmerend kan werken voor onderhavige ontwikkeling.

5.5.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande toetsing kan worden geconcludeerd dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

5.6 Archeologie

5.6.1 Kader

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.

De gemeente Haaksbergen heeft het Rijksbeleid uitgewerkt in gemeentelijk archeologiebeleid wat ondermeer voorziet in een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidsadvieskaart.

5.6.2 Situatie plangebied

Gemeentelijke verwachtingenkaart

Op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid wordt aan het plangebied een lage verwachtingswaarde toegekend. Wel is het plangebied gelegen binnen het aandachtsgebied van een historische boerderij. Archeologisch onderzoek is daardoor noodzakelijk.

Door Transect is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd bestaande uit een bureau- en een veldonderzoek, nadien aangevuld met een karterend booronderzoek.

Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat het zuidelijk deel van het plangebied een hoge tot zeer hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische waarden uit de Vroege en Late Middeleeuwen. Voor de overige archeologische perioden bestaat een middelhoge archeologische verwachting, ondanks dat hiervoor geen concrete aanwijzingen voor zijn gevonden. Voor het noordelijk deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting op grond van de geconstateerde bodemverstoring.

Het uitgevoerde onderzoek is door de Regio Archeoloog Twente getoetst. De regioarcheoloog adviseert op basis van de onderzoeksresultaten om in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning vervolgonderzoek door middel van proefsleuven te laten uitvoeren in het zuidelijke deel van het plangebied. Het betreft een waarderend onderzoek van een reeds aangetoonde archeologische vindplaats.

Het noordelijk deel kan voor wat betreft het omgevingsaspect 'archeologische waarden' vrij worden gegeven. Indien daar bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden alsnog onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

5.6.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het noordelijke gedeelte van het plangebied geen archeologische waarde te verwachten zijn. Voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied geldt een hoge tot zeer hoge archeologische verwachting. Hiervoor wordt geadviseerd om in het kader van de omgevingsvergunningprocedure middels een proefsleuvenonderzoek deze verwachting nader te onderzoeken. Om deze archeologische waarden planologisch te beschermen wordt in dit bestemmingsplan voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Kader

De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 - gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming.

De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst. Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

5.7.2 Situatie plangebied

Uit het verkennend natuuronderzoek dat in het plangebied is uitgevoerd blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten of EHS-gebieden ligt. Effecten op dergelijke beschermde gebieden zijn derhalve niet aan de orde.

In het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig van vleermuizen en jaarrond beschermde vogelsoorten vanwege het ontbreken van geschikte (nest)bomen en/of geschikte bebouwing in het plangebied. Voor andere zwaarder beschermde soorten als orchideeën, das, boommarter, eekhoorn, en dagvlinders die in de omgeving van Haaksbergen voorkomen is geen geschikte biotoop in het plangebied aanwezig.

In de bomen en het struweel in het plangebied zijn wel diverse broedmogelijkheden voor algemeen voorkomende zangvogelsoorten aanwezig. Werkzaamheden in het gebied, zoals het kappen van bomen, verwijderen van struweel of ontgraving van het terrein, dienen derhalve buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden. Het broedseizoen van vogels loopt globaal van half maart t/m begin augustus.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ingreep niet leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet, waardoor het aanvragen van een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet aan de orde is. Het gehele onderzoek is in de bijlage bijgevoegd.

5.8 Water

5.8.1 Kader

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - dat zijn onder andere structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en projectbesluiten op grond van de Wro - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. In de waterparagraaf moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

5.8.2 Situatie plangebied

In 2013 is door Aveco de Bondt het watertoetsproces doorlopen middels het invullen van de digitale watertoets. De conclusie van deze toetsing was dat de normale procedure op het plan van toepassing was. Dit aangezien er meer dan 1.500 m2 verhard oppervlak zal worden gerealiseerd. Conform het waterschaps- en gemeentelijk beleid dient om wateroverlast in de toekomst te voorkomen het hemelwater afgekoppeld te worden van het rioolstelsel en in het plangebied geborgen/geïnfiltreerd te worden. Uitgegaan dient te worden van een berging van 40 mm/m2 verhard oppervlak.

De wijze waarop in het plangebied omgegaan zal worden met de hemel- en vuilwaterafvoer staat omschreven in de Watertoets. De watertoets is als bijlage 5 bij deze toelichting bijgevoegd.

5.9 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied zal via de Smitterijweg plaatsvinden, vanuit daar zal het verkeer direct via de N18 verder zijn weg kunnen vervolgen. Gelet op de geringe omvang van de voorgenomen ontwikkeling, kan worden geconcludeerd dat de extra verkeersbewegingen geen belemmering zullen vormen voor de verkeersdoorstroming in de omgeving van het plangebied.

Bij elke woning zullen twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid en aan de landelijk aanvaarde normen uit het CROW.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De gemeente Haaksbergen heeft ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten, waarbij overeengekomen is dat alle gemeentelijke kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer. Derhalve kan gesteld worden dat voor de gemeente de uitvoering van dit bestemmingsplan economisch haalbaar is. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook zal ten aanzien van het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd worden met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze procedure en overleggen worden behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zullen worden toegevoegd aan dit hoofdstuk.

6.2.1 Vooroverleg

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling heeft er ambtelijk overleg plaatsgevonden met de Provincie. Tevens heeft er in het kader van de watertoets overleg plaatsgevonden met het Waterschap Regge en Dinkel. Zowel de Provincie als het Waterschap staan positief tegenover de voorgenomen ontwikkeling.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de vereiste procedure als bedoeld in artikel 3.8 Wro voor een ieder ter inzage gelegen van 11 oktober t/m 21 november 2013. Gedurende deze periode heeft het Waterschap Regge en Dinkel een zienswijze ingediend. De Watertoets (bijlage 5) is naar aanleiding van deze reactie op onderdelen aangepast.

In een separate Nota van Zienswijzen zal nader op de reactie van het Waterschap en de beantwoording hiervan worden ingegaan.

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels

7.1 Doelstelling en planopzet

Het doel van het bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-Oost/Buurserstraat, partiële herziening De Smitterijhof van de gemeente Haaksbergen is het kunnen realiseren van 6 woningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het plangebied.

De juridische vertaling hiervan heeft plaats in het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan op verschillende manieren worden opgezet. Er kan globaal of gedetailleerd worden bestemd en er kan met zogenaamde flexibiliteitsbepalingen worden gewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voor het plangebied een nieuwe, eenduidige regeling gemaakt. Het bestemmingsplan is opgesteld met inachtneming van de bepalingen uit de Wro en het Bro. Er is voldaan aan de bepalingen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO 2008).

Eén en ander stelt zowel eisen aan de methodiek van de juridische opzet als aan de opzet van de verbeelding. Er is gekozen voor een eenvoudige regeling, die handhaafbaar is. Dat betekent dat vooraf duidelijkheid bestaat over de ruimte binnen een bestemming, maar tegelijk ook waar grenzen liggen.

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, welke bestaan uit de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten zijn bepaald;

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de regeling van de afzonderlijke bestemmingen.

De hoofdstukken 3 en 4 van de regels bevatten een aantal algemene en aanvullende regels. Het betreft onder meer wijzigings- en ontheffingsregels, welke dienen om een bepaalde mate van flexibiliteit te kunnen bieden en hebben betrekking op ondergeschikte activiteiten en wijzigingen in maatvoeringen. Ook zijn hier de (op grond van het Bro) verplichte overgangs- en slotregels opgenomen.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • eventuele afwijkingsbepalingen (t.a.v. de bouwregels);
  • en tenslotte, waar nodig: een bijzondere gebruiksregel.

7.3 Artikelsgewijze toelichting

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van bebouwing.

De regels zijn onderverdeeld in paragrafen en worden hierna artikelsgewijs toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.3.1 Artikel 1: Begrippen

In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.

7.3.2 Artikel 2: Wijze van meten

In de bouwregels van het bestemmingsplan worden nogal eens eenheden genoemd (bijvoorbeeld 'inhoud van een bouwwerk', 'hoogte van een gebouw' en 'breedte van een gebouw') die op verschillende manieren gemeten of berekend kunnen worden. Dit artikel geeft op eenduidige wijze aan hoe deze eenheden gemeten of berekend dienen te worden. Hiermee worden interpretatieproblemen voorkomen.

7.3.3 Artikel 3: Tuin

De bestemming 'Tuin' heeft betrekking op gronden grenzend aan de openbare ruimte. De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuin en erf behorende bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw (woning). In-/uitritten van en naar de woning zijn tevens toegestaan alsmede parkeervoorzieningen ten behoeve van de woonfunctie.

Op gronden met genoemde bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 1 meter zijn wel toegestaan.

7.3.4 Artikel 4: Verkeer - Verblijfsgebied

Aan de gronden welke bestemd zijn voor de ontsluiting van het plangebied is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.

7.3.5 Artikel 5: Wonen

Op de gronden met de bestemming ''Wonen" is het toegestaan om woningen te realiseren. Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt in het kader van aan huis verbonden beroepen. Ten behoeve van de woonfunctie zijn ondergeschikte tuinen en erven alsmede bijbehorende bebouwing toegestaan.

De bestemming ''Wonen" is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak zijn zes bouwvlakken gesitueerd. De hoofdgebouwen dienen binnen deze bouwvlakken opgericht te worden, met uitzondering van erkers, balkons, luifels ed. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, het aantal wooneenheden alsmede de bebouwingstypologie opgenomen. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen.

Binnen het bestemmingsvlak zijn (aangebouwde) bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming toegestaan. De maatvoeringen ten aanzien van het maximaal te bebouwen oppervlak, de goot- en bouwhoogte alsmede de afstand van een bijgebouw en overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens en het (verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw zijn opgenomen in de regels.

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 meter mag bedragen, tenzij gelegen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw. Alsdan is de hoogte beperkt tot 1 meter.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ten behoeve van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen te stellen aan de plaats en afmeting van bebouwing. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2,25 meter.

In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven dat het verboden is een vrijstaand bijgebouw te bewonen. Voorts zijn in de specifieke gebruiksbepalingen voorwaarden opgenomen ten aanzien van de uitoefening van aan huis verbonden beroep.

7.3.6 Artikel 6: Waarde - Archeologie

Dit artikel regelt dat de archeologische waarden binnen deze aangewezen gronden worden beschermd en veiliggesteld.

7.3.7 Artikel 7: Antidubbeltelregeling

Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male gebruik gemaakt zou kunnen worden.

7.3.8 Artikel 8: Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt de algemene gebruiksregel (rechtstreeks afkomstig uit de Wet ruimtelijke ordening). Het komt er op neer dat de bestemmingen alleen gebruikt mogen worden voor de doeleinden die aan de bestemming zijn gegeven. De specifieke gebruiksregels zijn zo nodig in de diverse bestemmingen opgenomen.

7.3.9 Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt ontheffingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Het middels een omgevingsvergunning afwijken van regels is geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouw- of gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken.

7.3.10 Artikel 10: Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure geregeld die moet worden gevolgd bij het stellen van nadere eisen. Komt er op neer dat een ontwerpbesluit bekend wordt gemaakt en na bekendmaking 2 weken ter inzage ligt. In die termijn kunnen dan zienswijzen (reacties) worden ingediend. Na de ter inzage termijn neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit.

7.3.11 Artikel 11: Overgangsrecht

Het Besluit ruimtelijke ordening regelt het overgangsrecht voor het bouwen en het gebruik van bouwwerken. Dit is in het bestemmingsplan overgenomen.

7.3.12 Artikel 12: Slotregel

Dit artikel bepaalt hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden.