direct naar inhoud van 5.2 Archeologie
Plan: Buitengebied, partiële herziening landgoed Eppenzolder
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1070-0004

5.2 Archeologie

5.2.1 Beleidskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben hierbij een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Haaksbergen heeft een eigen archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Op afbeelding 5.2 is een uitsnede van deze beleidsadvieskaart opgenomen, waarbij de rode stippellijn de globale begrenzing van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1070-0004_0020.png"

Afbeelding 5.2 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Haaksbergen)

Het bouwlocaties liggen blijkens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting en deels met een lage verwachting ('waarschijnlijk goed geconserveerd'). Voor een locatie met een hoge verwachting geldt een archeologisch onderzoek bij een ingreep groter dan 2.500 m2, voor een lage verwachting zelfs een onderzoek bij een ingreep groter dan 5.000 m2. De 'ingrepen' die in het kader van onderhavig initiatief plaats zullen vinden, blijven echter beneden de eerder genoemde afmetingen.

Het erf met daarop de oorspronkelijke boerderij is op de gemeentelijke beleidsadvieskaart bovendien aangeduid met "historische vindplaatsen".

5.2.2 Onderzoek

Door RAAP Archeologisch Adviesbureau BV is een bureau- en verkennend veldonderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in Bijlage 7 van de toelichting.

5.2.2.1 Conclusies

Op basis van de onderzoeksresultaten, kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen mogelijk archeologische waarden zullen worden verstoord. Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:

  • 1. De twee zuidelijke bouwblokken liggen op korte afstand van het erf Morsink, een boerderijplaats die op grond van historische bronnen tenminste sinds de 12e of 13e eeuw bestaat. De percelen die op de kadastrale minuut van 1832 als erfpercelen zijn aangeduid, liggen direct ten noorden van de twee zuidelijke bouwblokken (figuur 5 in het onderzoeksrapport).
  • 2. Tijdens het veldonderzoek zijn zwakke aanwijzingen gevonden dat de twee geplande bouwvlakken ten zuiden van de huidige boerderij ooit deel uitmaakten van het erf. In één boring zijn houtskoolfragmenten (en mogelijke fosfaatvlekken) gevonden, terwijl in een andere boring op ondoordringbaar puin is gestuit. De hoge archeologische verwachting voor nederzettingsresten uit de periode Late Middeleeuwen t/m vroege Nieuwe tijd blijft voor deze twee zuidelijke locaties gehandhaafd (zie gespecificeerde archeologische verwachting).
  • 3. De oppervlaktevondsten die ter plaatse van deze bouwblokken zijn gedaan komen qua datering overeen met de datering van het erf op basis van de historische gegevens. Deze oppervlaktevondsten kunnen enerzijds duiden op bewoning ter plaatse, anderzijds kunnen ze door middel van mest op de akkers terecht gekomen zijn.
  • 4. De bodem is onder natte omstandigheden gevormd (beekeerdgrond). Bij de zuidelijke locaties bestaat de bovengrond tot ca. 0,5 m -Mv uit een verstoord c.q. opgebracht pakket. Daaronder is de bodem veelal intact en is het denkbaar dat grondsporen bewaard zijn gebleven.
  • 5. Het noordelijke bouwblok maakt geen deel uit van een dekzandrug, maar van een dalvormige laagte met veen. Voor dit gebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten.
5.2.2.2 Aanbevelingen

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt aanbevolen om aanvullend archeologisch onderzoek te laten verrichten ter plaatse van de twee zuidelijke bouwblokken. Geadviseerd wordt om dit vervolgonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVOP). Dit om in de uitsluitsel te krijgen over de vraag: zijn er relevante grondsporen op deze locatie aanwezig? Door het onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren kan in een vroeg stadium over voldoende gegevens beschikt worden op grond waarvan het bevoegd gezag (gemeente Haaksbergen) een besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet opgraven van de vindplaats. In het PvE kan eventueel de mogelijkheid voor een doorstart naar een opgraving worden opgenomen. Een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) behoort conform de KNA versie 3.2 plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog.

Voor de noordelijke locatie wordt gezien de resultaten van het veldonderzoek geen vervolgonderzoek aanbevolen. Aanbevolen wordt om deze locatie vrij te geven. Indien op deze locatie bij graafwerkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

5.2.2.3 Selectiebesluit

In een reactie op de conceptversie van deze rapportage heeft de regioarcheoloog (M. Nieuwenhuis) aangegeven dat het uitvoeren van een archeologische begeleiding (onder protocol opgraven) voor de zuidelijke locatie een alternatieve oplossing is (zie de mail die is opgenomen in Bijlage 8 van de toelichting). Op basis van de huidige plannen hebben de diepe bodemingrepen (>50 cm -Mv) namelijk een geringe oppervlakte (i.c. 2 bouwputten van woningen), terwijl de rest van de (eventuele) sporen in situ behouden kan blijven. Een archeologische begeleiding houdt in dat geval in dat het archeologisch onderzoek gelijktijdig wordt uitgevoerd met de ontgraving van de bouwputten. Daarbij wordt allereerst op aanwijzing van een archeoloog op een relevant niveau een opgravingsvlak aangelegd en gedocumenteerd. Een archeologische begeleiding behoort conform de KNA versie 3.2 plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog.