direct naar inhoud van 5.1 Ecologie
Plan: Buitengebied, partiële herziening landgoed Eppenzolder
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1070-0004

5.1 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Bureau Eelerwoude uit Goor heeft een quickscan natuurtoets, inclusief vleermuizenonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting.

5.1.1 Natuurbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). Vaak vallen de Natura 2000-gebieden samen met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat dieren en planten in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan dit opzicht worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

De locatie is niet gelegen in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden. Op circa 1500 m ten noordoosten van het plangebied bevinden zich (versnipperde) delen van de EHS (het Stepelerveld). Zie onderstaande afbeelding 5.1, waarbij de cirkel de 3 km grens rondom het plangebied betekent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1070-0004_0019.png"

Afbeelding 5.1 Plangebied in relatie tot EHS (bron: Ministerie van EL&I)

Op basis van deze quickscan worden geen effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur) verwacht. Door de grote afstand en de functieverandering (bestemmingsplanwijziging van agrarisch naar wonen/landgoed) worden geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Een toetsing in het kader van deze natuurwetgeving en -beleid is derhalve niet noodzakelijk geacht.

5.1.2 Flora & fauna

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Op grond van de quickscan die door Eelerwoude is uitgevoerd, kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

5.1.2.1 Algemene beschermde soorten

Met de voorgenomen ruimtelijke ingrepen gaat voor tabel 1-soorten weliswaar leefgebied verloren, maar van negatieve effecten op populaties is geen sprake. Wel kunnen op individueel niveau (tijdelijk) negatieve effecten optreden, bijvoorbeeld door verlies van leefgebied. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie ‘niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen’.

Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten niet aan de orde.

5.1.2.2 Vogels

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren.

Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen1 uitgevoerd mogen worden. In tabel 1 van het betreffende onderzoek in Bijlage 6 is een samenvatting gegeven van de resultaten van aanwezige beschermde flora en fauna binnen het plangebied, de effecten op deze soorten en de te nemen stappen.

5.1.2.3 Ontheffing niet noodzakelijk mits

Een aantal compenserende en mitigerende maatregelen dienen genomen voor gewone dwergvleermuis en steenuil. Wanneer deze maatregelen genomen worden is het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk.

Wanneer deze compenserende en mitigerende maatregelen niet genomen worden dient alsnog een ontheffing voor gewone dwergvleermuis en steenuil aangevraagd te worden.


Steenuil

  • Twee nestkasten ophangen minimaal 2 maanden voor de sloop van de schuren (iemand van de lokale vogelwerkgroep).
  • De schuren strippen voor aanvang van de sloop zodat steenuil de verblijfplaats verlaat. Dit dient buiten het broedseizoen van steenuil te gebeuren ( eind januari tot begin augustus).
  • De schuren slopen buiten het broedseizoen van steenuil (eind januari begin augustus). Bij voorkeur in de periode (september-november).

Gewone dwergvleermuis

  • Alternatieve verblijfplaats aanbieden in de woonboerderij door het beschikbaar maken van de spouwmuur (verwijderen stootvoegen) voor het strippen van de bungalow (juli-augustus).
  • Bungalow ongeschikt maken als verblijfplaats door in de periode augustus-oktober de spouwmuur en betimmering (tijdelijk) ongeschikt te maken.
  • Sloop van de bungalow in het winterhalfjaar uitvoeren (oktober-februari).
  • Verblijfplaatsen van vleermuizen op de locatie garanderen dit kan door in de nieuw te bouwen woning plaatselijk enkele stootvoegen weg te laten en rekening te houden met (na-) isoleren.