direct naar inhoud van Artikel 18 Wonen
Plan: Scholtenhagen-Watermolen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1037-0004

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van vrijstaande of halfvrijstaande woningen;
  • b. bijbehorende erven, tuinen en paden;
  • c. medegebruik voor dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding dienstverlening;
  • d. de uitoefening van een beroep aan huis, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30 m² per woning bedragen;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 5. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
  • e. de stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;
  • f. kleinschalige kampeerterreinen, indien en voor zover deze bestonden op het tijdstip van de terinzage van het ontwerpplan;
  • g. het hobbymatig houden van dieren;

waarbij geldt dat:

  • h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de bestemming primair gericht op de instandhouding en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

18.2 Bouwregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

18.2.1 Hoofdgebouwen

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 hoofdgebouw aanwezig zijn, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
  • b. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. de breedte van een gebouw dient minimaal 6 m te bedragen;
  • e. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • f. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 12 m bedragen;
  • g. de dakhelling moet minimaal 30º en mag maximaal 60º bedragen;
  • h. de afstand van een hoofdgebouw, dan wel van een blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens, moet minimaal 3 m bedragen;
  • i. een kelder moet binnen de begrenzing van de woning gelegen zijn;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' geldt in afwijking dan wel ter aanvulling op het bepaalde onder a tot en met h dat de hoofdvorm van het hoofdgebouw, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van ten hoogste 5% is toegestaan voor de goot- en bouwhoogte en de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast.

18.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning

Voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bij ieder hoofdgebouw zijn, op een afstand van minimaal 3 m achter het denkbeeldig verlengde van de voorgevel van dat hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag maximaal 100 m² bedragen, mits niet meer dan 40% van het bouwperceel wordt bebouwd, met dien verstande dat 50 m² altijd is toegestaan;
  • c. maximaal 75 m² van de gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag aangebouwd zijn;
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,25 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • f. de dakhelling van een vrijstaand bijgebouw mag niet minder dan 30º en niet meer dan 60º bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
  • h. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,25 m, maar nooit meer dan 3,25 m;
  • i. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen moet minimaal 2 meter minder zijn datn de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • j. een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw met een bouwhoogte van meer dan 3,25 m moeten voorzien worden met een kap, met dien verstande dat de dakhelling van de kap niet minder dan 30º en niet meer dan 60º bedragen.

18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, achter het denkbeeldig verlengde van de voorgevel, niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, voor het denkbeeldig verlengde van de voorgevel, niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan maximaal 7,5 m bedragen;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
18.2.4 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 18.2.1, 18.2.2 en 18.2.3, geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat bouwwerk of gebouw en, voor zover het goothoogten, bouwhoogten en dakhellingen betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw.

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.

18.3.1 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in 24.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

18.4 Ontheffing van de bouwregels
18.4.1 Ontheffing van de bouwregels voor hoofdgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid 18.2.1 sub e, ten behoeve van een verhoging van de goothoogte van een hoofdgebouw met ten hoogste 10%, doch nooit meer dan 1 m;
  • b. lid 18.2.1 sub g, ten behoeve van een andere dakhelling;
  • c. lid 18.2.1 sub h, ten behoeve van een kleinere afstand van de perceelgrens.

18.4.2 Ontheffing van de bouwregels voor bijgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 18.2.2 sub e en 18.2.2 sub i voor het bouwen met een dakhelling van 0º.

18.4.3 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsmogelijkheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

18.4.4 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 24.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

18.5 Specifieke gebruiksregels
18.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen:

  • a. voor het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of recreatieve bewoning;
  • b. voor het gebruik van gronden en opstallen voor een bedrijf.

18.6 Ontheffing van de gebruiksregels
18.6.1 Ontheffing van de gebruiksregels voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 18.6 onder a ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:

  • a. een indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
  • b. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 100 m² , met dien verstande dat het aansluitende erf voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • c. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  • d. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is.

18.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsmogelijkheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

18.6.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 24.1 vermelde voorbereidingsprocedure.