direct naar inhoud van Artikel 13 Cultuur en Ontspanning
Plan: Buitengebied Haaksbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1036-0011

Artikel 13 Cultuur en Ontspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het verrichten van scoutingactiviteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning;
    alsook ondergeschikte en daarbijbehorende:
    • 1. detailhandel;
    • 2. horeca;
  • b. verblijfsrecreatieve voorzieningen in het kader van de scoutingactiviteiten tot een oppervlakte van niet meer dan 200 m2 per bestemmingsvlak en ten hoogste 5 kampeermiddelen in het kader van de scoutingactiviteiten;
  • c. ontsluitingspaden;
  • d. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • e. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  • f. parkeervoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  • g. gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • i. andere-werken;
  • j. tuinen;
  • k. erven;
  • l. terreinen.
13.2 Bouwregels

Op de voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

13.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel  37 (Algemene bouwregels);
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 5,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, met dien verstande dat voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
  • e. de bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 350 m2.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen op tenminste 1,00 m achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van klimtorens mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  • e. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5,00 m bedragen.
13.2.3 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 13.2.1 en 13.2.2 en geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten, bouwhoogten en dakhellingen betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
13.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 13.2.2 onder a om toe te staan dat erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2,00 m tot aan en voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen; en
    • 2. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd.
13.4.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.