direct naar inhoud van Motivering wijzigingsbesluit
Plan: TAM-omgevingsplan H22L Nabij Goorseveldweg 125
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002

Motivering wijzigingsbesluit

Hoofdstuk 1 Inleiding en planbeschrijving

1.1 Aanleiding en locatie wijziging omgevingsplan

Er is een aanvraag om wijziging van het omgevingsplan ingediend voor het gewijzigd situeren van een bouwvlak. Het bouwvlak wordt verplaatst van een locatie kadastraal bekend LNK00AK466 naar een locatie kadastraal bekend LNK00AK1349. In de volgende paragraaf wordt de verplaatsing van het bouwvlak visueel weergegeven. Het plangebied is gelegen direct ten noorden van de Goorseveldweg 125 en bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Enschede in het stadsdeel West. Hieronder is als afbeelding 1 het plangebied weergegeven en is als afbeelding 2 een obliek foto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0001.png"

Afbeelding 1: ligging en begrenzing wijzigingsgebied (indicatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0002.png"

Afbeelding 2: Obliek foto van het wijzigingsgebied

1.2 Planbeschrijving

De beoogde ontwikkeling betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak op het perceel ten noorden van de Goorseveldweg 125 in het buitengebied van de gemeente Enschede. In de huidige planologische situatie kunnen twee erven worden gerealiseerd. Eén erf voor de bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen en één erf voor de bedrijfsgebouwen. Door het gewijzigd situeren van het bouwvlak kan een agrarische bedrijfswoning (en daarbij behorende bijgebouwen) dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een compact erf. Tevens maakt de compensatie van een eerder verwijderde houtwal in het landschap onderdeel uit van de beoogde ontwikkeling. Voor het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, die als bijlage 1 aan deze toelichting is gehecht. In de afbeelding hieronder is het landschappelijk inpassingsplan visueel weergegeven. In de huidige situatie is de meest omvangrijke schuur (1.2 uit onderstaande afbeelding) nog niet gerealiseerd. Nadat dit TAM-omgevingsplan onherroepelijk is geworden zal in eerste instantie de bedrijfswoning worden gerealiseerd. Als deze is opgeleverd zal ook de betreffende schuur worden gerealiseerd. Deze schuur maakt ook onderdeel uit van het landschappelijk inpassingsplan. In het bestaande planologische regime is de bouw van deze schuur al mogelijk.

Landschappelijke inpassing van het plangebied

De agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen wordt ten westen van de bestaande bedrijfsgebouwen gepositioneerd. Deze clustering wordt omgeven door streekeigen beplanting, zoals houtsingels en een haag rondom het erf. Het ontwerp van de landschappelijke inrichting laat zien dat een nieuwe houtwal aansluit op bestaande groenstructuren, terwijl een struweelrand met hoogstamfruitbomen aan de voorkant van het erf wordt gerealiseerd. Daarnaast richt het schetsplan zich op de compensatie van een eerder verwijderde houtwal en de versterking van groenstructuren met streekeigen beplanting. De geplande maatregelen omvatten niet alleen houtwallen, maar ook beplanting zoals hagen en struiken die bijdragen aan de biodiversiteit en de visuele kwaliteit van het plangebied. Het plan voorziet bovendien in waterberging door de aanleg van greppels langs de houtwallen, met een totale capaciteit van minimaal 450 m3. Dit draagt bij aan een duurzame waterhuishouding in het gebied.

In onderstaande afbeelding is in lichtblauw het nieuwe bouwvlak ingetekend. Doordat de bebouwing meer compact wordt gerealiseerd is, in afwijking van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest - Goorseveldweg 125' waarin twee bouwvlakken waren opgenomen, nu één bouwvlak opgenomen in de verbeelding van dit plan. Hierbij zijn ook de kuilvoerplaten binnen het bouwvlak gesitueerd. Bij de gewijzigde situering van het bouwvlak is de omvang van het bouwvlak gelijk gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0003.png" Afbeelding 3: Landschappelijk inpassingsplan

Korte toelichting regels van het plan

Het plan betreft het gewijzigd situeren van het bouwvlak, zodat een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen kunnen worden gerealiseerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij bestaande planregels uit bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest - Goorseveldweg 125'. Dit betekent dat de maximale inhoud van de agrarische bedrijfswoning ten hoogste 900m3 bedraagt, met een maximale goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Voor bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100m2 per wooneenheid mag bedragen en dat de toegestane maximale goothoogte 3 meter en maximale bouwhoogte 6 meter mag bedragen. De locatie waarvandaan het bouwvlak wordt verplaatst krijgt een agrarische bestemming, zonder bouwvlak.

1.3 Geldende juridische regelingen en wijzigen van het omgevingsplan

Geldende juridische regelingen

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is een omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Alle geldende bestemmingsplannen die van toepassing zijn binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Enschede maken onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. In het navolgende worden de verschillende bestemmingsplannen die ter plaatse van het plangebied onderdeel uitmaken van het Omgevingsplan gemeente Enschede beschreven.

Buitengebied 'Noordwest - Goorseveldweg 125

Het plangebied, gelegen ten noorden van de Goorseveldweg 125, valt onder het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest - Goorseveldweg 125', die op 20 april 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Zoals hiervoor aangegeven past de beoogde ontwikkeling niet in de geldende regels. Naast dit bestemmingsplan gelden ter plaatse ook onderstaande parapluplannen en voorbereidingsbesluiten.

Bedrijven met milieuzones

Dit plan is vastgesteld op 18-11-2014 en sluit de vestiging van risicovolle inrichtingen en opslag van vuurwerk uit.

Gebiedsaanduidingen

- overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten

- overige zone - vuurwerk uitgesloten

Het uitsluiten van risicovolle inrichtingen en vuurwerk zijn in de Regels van voorliggend TAM-omgevingsplan overgenomen.

Cultuurhistorie

Dit plan is vastgesteld op 06-02-2017 en beoogt een planologisch-juridische regeling te geven voor cultuurhistorisch erfgoed. Sinds 1 januari 2012 geldt de wettelijke verplichting om in een bestemmingsplan aan te geven hoe in dat plan rekening is gehouden met cultuurhistorisch erfgoed.

Gebiedsaanduiding

- overige zone - cultuurhistorie

Deze aanduiding regelt dat een omgevingsvergunning getoetst dient te worden aan de beleidsregel 'Koesteren cultuurhistorie', dan wel een vervangende beleidsregel.

Buitengebied - Zonnepanelen

Dit plan is vastgesteld op 02-07-2018 en maakt het mogelijk dat zonnepanelen op maaiveld kunnen worden gerealiseerd.

Gebiedsaanduiding

- overige zone - zonnepanelen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding geldt een maximum omvang van de zonnepanelen van 150m2 en bij woningen een maximum omvang van 100m2.

Parkeren Enschede

Dit plan is vastgesteld op 11-03-2019 en zorgt ervoor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied.

Gebiedsaanduiding

- overige zone - parkeren Enschede

Aanpassing binnenplanse afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden voor Omgevingswet

Dit plan is vastgesteld op 13-05-2024. De bestemmingsplannen die sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 onderdeel uitmaken van het (tijdelijke) omgevingsplan, bevatten diverse binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kan worden afgeweken van de harde normen in het bestemmingsplan. Echter onder de Omgevingswet is er deels geen mogelijkheid meer om toepassing te geven aan een binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden. Als gevolg verwijdert dit parapluplan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden die niet geschikt (te maken) zijn om te worden omgezet naar een binnenplanse omgevingsplanactiviteit (OPA) en wijzigingsbevoegdheden die geen bouwtitel bevatten uit de geldende bestemmingsplannen.

Kleinschalige units, opslag- en garageboxen 2023 (voorbereidingsbesluit)

Dit voorbereidingsbesluit is genomen op 26-06-2023 en heeft als doel nieuwvestiging en gebruikswijzigingen van bestaand vastgoed op bedrijfslocaties en op bedrijventerreinen naar units, garage-/opslagboxen kleiner dan 100m2 per eenheid tegen te gaan. Dit TAM-omgevingsplan maakt dit gebruik niet mogelijk.

Zonneparken (voorbereidingsbesluit)

Dit voorbereidingsbesluit is genomen op 11-10-2023 en betreft de aanleg van nieuwe of de uitbreiding van bestaande grondgebonden installaties voor het opwekken van zonne-energie in de Groene omgeving. Voor de verduurzaming van de energievoorziening in Overijssel is dit niet langer nodig en vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is het ongewenst, waardoor het wenselijk is dat geen nieuwe omgevingsvergunningen voor installaties voor het opwekken van zonne-energie in de Groene omgeving worden afgegeven. Met dit TAM-omgevingsplan wordt geen zonnepark mogelijk gemaakt.

Wijzigen omgevingsplan

Het plan betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak om een agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren. Om dit mogelijk te maken dient het omgevingsplan gewijzigd te worden, zodanig dat het bouwvlak voor de agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen hier naartoe wordt verplaatst. De locatie waarvandaan het bouwvlak wordt verplaatst krijgt daarentegen een agrarische bestemming, zonder bouwvlak.

1.4 Conclusie

Met deze motivering wordt aangetoond dat de deze wijziging van het omgevingsplan in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat de geldende beleids- en toetsingskaders van Rijk, provincie, waterschap en gemeente geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Participatie, procedure en kostenverhaal

2.1 Participatie

Bij het wijzigen van het omgevingsplan moet de gemeente aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij moet worden aangegeven op welke wijze het gemeentelijke participatiebeleid is toegepast. Gemeente Enschede heeft de 'Participatieverordening gemeente Enschede 2022' en de op basis daarvan opgestelde "handreiking participatie voor initiatieven Omgevingswet". De principes uit deze handreiking zijn gevolgd bij deze wijziging van het omgevingsplan.

Concreet houdt dat in dit geval in dat initiatiefnemers hun plannen hebben besproken met de bewoners van de Welenmosweg 125 en de Goorsedijk 200. De Goorseveldweg 125 is buiten beschouwing gelaten, omdat deze locatie ook in eigendom is van initiatiefnemers. Initiatiefnemers hebben de buren van de Welenmosweg 125 en de Goorsedijk 200 hun plannen laten zien en hierbij een toelichting op deze plannen gegeven. Beide buren hebben de plannen enthousiast ontvangen en gaven aan graag een keer langs te komen als het bouwproces is gestart.

Verder heeft de gemeente op 19 februari 2025 in het gemeente- en Huis aan Huis-blad aan een ieder kennis gegeven van het voornemen om een omgevingsplan te wijzigen (artikel 16.29 van de Omgevingswet).

Samenwerking wijkorganen

In juni 2023 heeft de gemeenteraad nieuwe samenwerkingsafspraken tussen de gemeente en dorps- en wijkraden vastgesteld. Deze afspraken zijn het resultaat van een coproductieproces tussen de gemeente en de buurtkringen, dorpsraden en wijkraden van Enschede. In 18 wijken in Enschede is een wijkorgaan actief die gesubsidieerd wordt door de gemeente. Voor alle wijkorganen geldt dat tijdig informeren over ontwikkelingen een uitgangspunt is. Er zijn 3 samenwerkingsniveaus vastgesteld.

a. Niveau 1 (basisniveau): De gemeente informeert het wijkorgaan vroegtijdig over plannen die betrekking hebben op het werkgebied van het wijkorgaan en nodigt het wijkorgaan uit om deel te nemen aan het wijkradenoverleg van het stadsdeel en de stadsdeelcommissie.

b. Niveau 2 (uitvoerend niveau): Naast de samenwerking zoals vermeld onder sub a nodigt de gemeente het wijkorgaan uit om te adviseren over de uitvoering van plannen in het werkgebied en mee te denken over wie nog meer betrokken moet worden. De gemeente nodigt het wijkorgaan uit deel te nemen aan het wijkradenoverleg van het stadsdeel en actief bij te dragen aan de agendavorming van de stadsdeelcommissie.

c. Niveau 3 (beleidsvormend niveau): Naast de samenwerking zoals vermeld onder sub a en sub b nodigt de gemeente het wijkorgaan uit om mee te denken en te adviseren over de beleidsvorming binnen de gemeente.

Een wijziging van het omgevingsplan valt onder het samenwerkingsniveau 2. De beoogde ontwikkeling valt onder de dorpsraad 'Boekelo'. Documenten bij de aanvraag zijn op 25 februari 2025 ter informatie toegestuurd naar de dorpsraad, waarbij de mogelijkheid is geboden om vragen of opmerkingen terug te leggen. Op de vragen is hierna door de gemeente per mail gereageerd. Hiermee is voldaan aan samenwerkingsniveau 2 van de vastgestelde samenwerkingsafspraken.

2.2 Procedure

Wijziging omgevingsplan

De procedurebepalingen voor het wijzigen van een omgevingsplan staan in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Hieronder zijn de procedurestappen in verkorte vorm weergegeven.

Vooroverleg

Deze wijziging van het omgevingsplan betreft een ontwikkeling waarbij het provinciaal belang een rol speelt. Op 4 oktober 2024 heeft de Provincie Overijssel positief geadviseerd over het gewijzigd situeren van het bouwvlak, waarbij een nieuwe houtwal wordt gerealiseerd die bestaande houtwallen met elkaar verbind. Bij dit advies is er door de provincie vanuit gegaan dat de planologische herbestemming van drie voormalige agrarische stukken grond naar 'bos', zoals die in de herziening van het bestemmingsplan op 20 april 2015 zijn vastgesteld, in stand blijft en overeenkomstig zal worden ingevuld. Op het moment dat de provincie haar advies uitbracht was aan de herplantplicht nog geen uitvoering gegeven, maar tijdens een controle is op 19 februari 2025 door de gemeente beoordeeld dat de betreffende gronden inmiddels wel waren aangeplant.

Kennisgeving voornemen wijziging omgevingsplan

De gemeente heeft op 19 februari 2025 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen om een omgevingsplan te wijzigen (artikel 16.29 van de Omgevingswet).

In de kennisgeving staat onder andere hoe de gemeenteraad burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding gaat betrekken (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting).


Terinzagelegging ontwerp wijziging omgevingsplan

Het ontwerpbesluit wordt voor een periode van zes weken digitaal ter inzage gelegd. Deze terinzagelegging biedt een ieder de mogelijkheid om tijdens die periode zienswijzen naar voren te brengen . De bekendmaking van de terinzagelegging en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen wordt digitaal gepubliceerd in het Gemeenteblad en daarnaast ook in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis".


Zienswijzen en vaststelling

Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt door burgemeester en wethouders betrokken bij de besluitvorming om de wijziging van het omgevingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad voor te leggen. Het verslag wordt na de besluitvorming door het college toegezonden aan de indieners van zienswijzen. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden tot het geven van een nadere mondelinge toelichting in de Stadsdeelcommissie voorafgaand aan de besluitvorming door de gemeenteraad.


Inwerkingtreding

De wijziging van het omgevingsplan treedt in werking 4 weken na de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt.


Rechtsbescherming bij wijziging van het omgevingsplan

Tegen een wijziging van het omgevingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de kennisgeving van de wijziging van het omgevingsplan staat hoe dat moet en wanneer dat kan.

2.3 Kostenverhaal

Het plan betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak om een agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren. Hiervoor hoeft geen exploitatieovereenkomst te worden gesloten, maar worden de Leges op grond van artikel 2.45 van de Legesverordening in rekening gebracht bij initiatiefnemer. Deze leges zien alleen op het gewijzigd situeren van het agrarisch bouwvlak, nog niet op de vergunning voor het bouwen van de bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheidstoets

3.1 Toetsing aan de instructieregels van het Rijk

In deze paragraaf wordt de wijziging van het omgevingsplan getoetst aan beleid en regelgeving van het Rijk, zoals benoemd in de instructieregels voor omgevingsplannen in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl; afdelingen 5.1, 5.2 en 5.3).

Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk tot 2050 op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Verschillende ministeries werken aan de uitwerking van diverse beleidsthema's in de vorm van Nationale Programma's.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren.

  • 1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waarvan de Regio Twente onderdeel uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. Enschede is hierin genoemd vanuit de afspraak 'Samenhang topwerklocaties en stationsgebieden in Twente' tussen de Regio Twente en het Rijk. De afspraak behelst dat Regio en Rijk gezamenlijk onderzoek doen naar mogelijkheden van het versterken van agglomeratiekracht door ontwikkeling van wonen en werken in de samenhangende stationsgebieden Hengelo-Kennispark-Enschede (de innovatiedriehoek). De aaneengesloten stationsgebieden Hengelo-Kennispark-Enschede moeten doorgroeien als compact centrum van de integrale ontwikkelas Zwolle-Twente-Münster, met een vestigingsmilieu van vernieuwende combinaties van duurzaam wonen, werken, ondernemen en studeren.

  • 2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Het doel is het versnellen van besluitvorming omtrent samenhangende ruimtelijke keuzes en de uitvoering van maatregelen, zodat plannen toekomstbestendig, met ruimtelijke kwaliteit, en in samenhang gerealiseerd kunnen worden. De gemeente Enschede maakt geen onderdeel uit van een door het Rijk aangewezen NOVI-gebied.

Actualisatie Omgevingsvisie

Er is een actualisatie van de NOVI in voorbereiding. Met de programma's Mooi Nederland en NOVEX wordt ingezet op aanscherping en versnelling van de NOVI. Het streven is de aangescherpte NOVI als nieuwe Nota Ruimte in 2025 vast te stellen als nationaal ruimtelijk beleid.

Omgevingswet

De Omgevingswet geeft de maatschappelijke doelen van de wet. Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Besluit kwaliteit leefomgeving

Hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels voor het omgevingsplan, voortkomend uit de beleidsdoelen van de Omgevingswet. Met zo'n instructieregel geeft het Rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden en regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. ‘In acht nemen’ is dwingender, in die zin dat een bestuursorgaan aan de instructieregel moet voldoen.

Voor de volgende onderwerpen gelden er rijksinstructieregels

  • Waarborgen van veiligheid (§ 5.1.2 Bkl);
  • Beschermen van waterbelangen (§ 5.1.3 Bkl);
  • Beschermen van gezondheid en milieu, waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit (§ 5.1.4 Bkl);
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (§ 5.1.5 Bkl);
  • Het behoud van ruimte voor toekomstige functies voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden (§ 5.1.6 Bkl);
  • Het behouden van de staat en werking van de infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten, waaronder landsverdedigign en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën (§ 5.1.7 Bkl);
  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (§ 5.1.8 Bkl).

Voor het plangebied gelden geen instructieregels buiten de instructieregels voor onderwerpen die aan bod komen in paragraaf 3.5 (omgevingsaspecten).

Conclusie

Deze wijziging van het omgevingsplan voldoet aan de instructieregels van het Rijk.

3.2 Toetsing aan de instructieregels van de provincie Overijssel

In deze paragraaf wordt de wijziging van het omgevingsplan getoetst aan beleid en regelgeving van de provincie Overijssel. Het ruimtelijk beleid van de provincie staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Het gaat alleen om de instructieregels die relevant zijn voor deze omgevingsplanwijziging. Het gaat in deze paragraaf ook alleen om instructieregels voor onderwerpen die niet aan bod komen in paragraaf 3.6 van deze toelichting (omgevingsaspecten).

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit en gezondheid zijn daarbij de leidende principes of 'rode draden'. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

In afdeling 4.3 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat omgevingsplannen een onderbouwing moeten bevatten waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij moet het plan getoetst worden aan het 'uitvoeringsmodel' en de 'catalogus gebiedskenmerken' uit de Omgevingsvisie Overijssel (artikel 4.9 van de Omgevingsverordening). Hieronder is het uitvoeringsmodel als afbeelding 4 visueel weergegeven.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelingsperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken). In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0004.png"

Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening zijn instructieregels gesteld waar het voorliggende plan rekening mee dient te houden.

In het navolgende wordt invulling gegeven aan de wijze waarop het voorliggende plan aansluit bij de provinciale doelstellingen voor ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteiten en bij de aanvullende eisen op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze aanvullende eisen zijn gericht op concentratie van stedelijke functies in kernen, het bevorderen van zuinig en zorgvuldig ruimtebebruik en toekomstbestendigheid.


Ruimtelijke kwaliteit

Deze paragraaf is gericht op het versterken van ruimtelijke kwaliteit door het toepassen van de OF-, WAAR- en HOE-benadering volgens het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel.

Oogmerk

In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de ruimtelijke kwaliteit versterken. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat een landschappelijk inpassingsplan is opgesteld (bijlage 1 van deze toelichting). Dit landschappelijk inpassingsplan is gemaakt op basis van de geldende gebiedskenmerken en laat zien dat het plangebied goed wordt ingepast in de omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

In het kader van deze onderbouwing wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het gewijzigd situeren van een bouwvlak om te komen tot een meer compact erf is in overeenstemming met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen zijn de gebiedskenmerken van belang. Er zijn daarbij vier gebiedskenmerken (lagen) te benoemen: de natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en de laag van beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Gebiedskenmerk 'natuurlijke laag'

Het plangebied ligt in de Natuurlijke laag van het gebiedskenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Middels het landschappelijk inpassingsplan is ingespeeld op dit gebiedskenmerk.

Gebiedskenmerk 'laag van agrarische cultuurlandschappen'

In de 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn wij ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door of versterking of behoud of ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Door de landschappelijke inpassing van het plangebied worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

Gebiedskenmerk 'stedelijke laag'

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Informele trage netwerk'. Verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen. Zo kun je bij voorbeeld heel Salland doorkruisen zonder een etappe via een verharde weg. Op deze manier ontstaat er een comfortabel alternatief netwerk om met de fiets naar school, naar het dorp en naar het station te komen. Verbinden van kernen met het buitengebied, ommetjes, gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en het verknopen van dit netwerk aan overstapplaatsen aan de hoofd- en regionale infrastructuur. De ligging en de dichtheid van het netwerk worden ingezet om de intensiteit van het gebruik te sturen. Erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten. Door het plangebied landschappelijk goed in te passen wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt, waardoor het plan past binnen dit gebiedskenmerk.

Gebiedskenmerk 'laag van beleving'

Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waarderen van de leefomgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid met het gebiedskenmerk 'recreatieve routes en vaarwegen'. De norm bij dit gebiedskenmerk is dat de informele routes en routenetwerken in beeld worden gebracht en een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op de continuïteit van routes (vaarwegen, kleine paadjes, zandpaden, kerkpaden, fiets- en wandelpaden en -routes, etc.). Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij doorgaande zandwegen, wandel- en fietsroutes worden discontinuïteiten in het netwerk van paden en vaarroutes voorkomen. Door het plangebied landschappelijk goed in te passen wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt, waardoor het plan past binnen dit gebiedskenmerk.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Ook bevat de Omgevingsverordening het kader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (artikel 4.11). Gemeente Enschede heeft in lijn met dat kader de Visie landelijk gebied en de Gids Buitenkans opgesteld. Zoals in paragraaf 3.4 toegelicht past de omgevingsplanwijziging in dit beleid. Daarmee voldoet de beoogde ontwikkeling ook aan de Omgevingsverordening op dit punt.


Wonen, werken en recreëren

Afdeling 4.5 van de Omgevingsverordening bevat onder andere instructieregels ten aanzien van woningbouw, detailhandel, werklocaties (bedrijventerreinen en kantoren) en verblijfsrecreatie (vooral over recreatiewoningen). Zoals in paragraaf 3.4 toegelicht past de omgevingsplanwijziging in het lokale Enschedese beleid. Dit lokale beleid is opgesteld in lijn met het provinciale beleid. Daarmee voldoet de beoogde ontwikkeling ook aan de Omgevingsverordening.


Agrarisch

Afdeling 4.6 van de Omgevingsverordening bevat instructieregels ten aanzien van de landbouw, zoals een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen en regels voor nieuwe of te wijzigen agrarische bouwpercelen. Regels over nieuwe of uit te breiden veehouderijen nabij verzuringsgevoelige natuurgebieden zijn uitgewerkt in het 'Voorbereidingsbesluit Omgevingsverordening 2021'.

De omgevingsplanwijziging voldoet aan deze instructieregels en het voorbereidingsbesluit, omdat het bouwvlak enkel gewijzigd wordt gesitueerd en geen extra bouw- en gebruiksmogelijkheden toelaat.


Conclusie

Deze wijziging van het Omgevingsplan voldoet aan de instructieregels van de provincie.

3.3 Waterschapsbeleid

Om ervoor te zorgen dat de waterbelangen een goede plek krijgen en evenwichtig worden afgewogen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets uitgevoerd. Onder de Omgevingswet is dit proces vastgelegd onder de noemer 'weging van het waterbelang'. Voor dit plan is een watertoets uitgevoerd en deze is als bijlage 2 bij deze motivering gevoegd.

Waterschapsverordening Rijn en IJssel

Artikel 1 van de Waterschapswet bepaalt dat het Waterschap zorgt voor het watersysteem en zorgt voor het zuiveren van afvalwater. Eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld waarwegbeheer.

De Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving geven bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. Bovendien geldt de Waterschapsverordening niet als een op zichzelf staande regeling, maar draag deze ook bij aan een maatschappelijk resultaat en het kunnen behalen van milieudoelen. In de Waterschapsverordening zijn regels opgenomen voor:

  • Aanwijzing en begrenzing van beperkinggebieden (waar bepalingen van toepassing zijn);
  • Normadressaat (tot wie de verordening is gericht);
  • Calamiteiten;
  • Specifieke zorgplicht en maatwerkvoorschriften;
  • Gegevens en bescheiden die bij bepaalde situatie verstrekt moeten worden;
  • Beoordelingsregels voor de behandeling van vergunningaanvragen en algemene voorschriften omgevingsvergunning;
  • Eigen werk of projectbesluit van het waterschap.

Waterbeheerprogramma

In het Waterbeheerprogramma zijn de doelen en maatregelen voor de huidige beheerperiode vastgelegd en uitgewerkt in gebiedsuitwerkingen. Het plangebied is gelegen in het beheergebied Rijn en IJssel. Thema's, doelen en maatregelen zijn er uitgewerkt en gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het waterschap staat voor voldoende water en water van een goede kwaliteit. De waterpeilen, inrichting en onderhoud van het watersysteem worden afgestemd op de verschillende doelen, waarbij met klimaatverandering rekening wordt gehouden.

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerprogramma, zoals welke overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is verwerkt in paragraaf 3.5.6 van deze toelichting. De watertoets is uitgevoerd in afstemming met het waterschap en daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

Conclusie

Het gewijzigd situeren van het bouwvlak om te komen tot een meer compact erf past binnen de doelstellingen en het beleid van het waterschap.

3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand)

Besluit kwaliteit leefomgeving

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. In artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving staat dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel en 'nieuw' is.

Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan voor of een plan 'voldoende substantieel' is. De aard en omvang van het plan in relatie met de omgeving bepaalt dat. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Voor woningbouw is dat vanaf 12 woningen en voor de de nieuwbouw en uitbreiding van bedrijven ligt de ondergrens in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van 500m2.

Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie Overijssel hanteert een vergelijkbare ladder en stelt voor de provinciale doelstellingen voor ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit, aanvullende eisen op de ladder voor duurzame verstedelijking en is gericht op concentratie van stedelijke functies in kernen, het bevorderen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid. Ook het aspect 'behoefte' speelt hierin een belangrijke rol.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied als aannemelijk gemaakt is dat:

  • Er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied;
  • De ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en transformatie; en
  • Mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

'Stedelijke ontwikkeling' en deze wijziging van het Omgevingsplan

In deze wijziging van het omgevingsplan wordt een bouwvlak gewijzigd gesitueerd, zodat een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen kunnen worden gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een meer compact erf. Er worden geen extra woningen toegevoegd en de oppervlakte bouwvlak blijft gelijk. De beoogde ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bkl en past ook binnen de aanvullende eisen op de Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.5 Toetsing aan gemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt de wijziging van het Omgevingsplan getoetst aan gemeentelijk beleid dat relevant is voor deze wijziging. In paragraaf 3.6 van deze toelichting (Omgevingsaspecten) komen, voor zover relevant voor deze wijziging, sectorale beleidsstukken aan bod, zoals het Water- en Klimaatadaptatieplan (WEK) en het archeologiebeleid.

Omgevingsvisie gemeente Enschede

De gemeente Enschede heeft de Omgevingsvisie in voorbereiding. De ontwerp omgevingsvisie heeft tot 19 maart 2025 ter inzage gelegen. Vooruitlopend op de vaststelling van de omgevingsvisie wordt onderhavig plan hieronder alvast getoetst aan de omgevingsvisie.

De Omgevingswet (en daarmee de omgevingsvisie) heeft als doel het bereiken van een balans. Een balans tussen een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. De omgevingsvisie is een lange termijnvisie die inzicht in en richting geeft aan de samenhang tussen alle aspecten die de kwaliteit van de fysieke leefomgeving beïnvloeden. Het begrip fysieke leefomgeving omvat alle elementen die de kwaliteit van de ruimte bepalen voor mens, plant en dier. Denk aan bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed. Er is ook een sociale leefomgeving. Denk aan hoe we met elkaar omgaan, hoe we elkaar ontmoeten, de voorzieningen die er zijn in een buurt, de werkgelegenheid die er is, bereikbaarheid van voorzieningen en het veiligheidsgevoel van inwoners. En aan de organisaties die onze sociale leefomgeving ondersteunen. Bijvoorbeeld zorg- en welzijnsinstellingen, buurtcentra en andere voorzieningen die welzijn stimuleren en sociale contacten mogelijk maken.

'Jonge ontginningsgronden - basis waarde'

Het plangebied ligt in een gebied dat in de omgevingsvisie is aangemerkt als 'Jonge ontginningsgronden - basis waarde', wat betekent dat de strategie transformeren van toepassing is. Bij het landschap met basiskwaliteit is de oude landschappelijke identiteit geen uitgangspunt bij de vormgeving van nieuwe ontwikkelingen. Hier geldt een ontwerpopgave voor het maken van een nieuw landschap met een eigen identiteit en samenhang. Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt om het plangebied te voorzien van een adequate landschappelijke inpassing, waarbij een balans tussen een veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is bereikt.

Sponswerking

Wij kunnen water het beste bewaren en vasthouden op de plek waar het de grond raak. Verspreid kan het water infiltreren in de bodem. De zandbodem is op veel plekken geschikt om water te verzamelen en vast te houden, mits het water de tijd krijgt om de bodem in te zakken. Sterke vertraging van de afvoer van water naar beken of riolen is dan nodig. In de stad betekent dit aandacht voor bestrating, bodemwerking en omgang met het reliëf. Het doel is om te sturen op sponswerking van de ondergrond. Wij sturen op basis van de geografische situatie van de ondergrond op de ruimte die nodig is om de sponsstad verder te ontwikkelen.

De beoogde ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied, buiten de stedelijke omgeving van de stad Enschede. Het plan zorgt niet voor extra ruimtebeslag van de groene omgeving, omdat juist een meer compact erf wordt ontwikkeld. Per saldo zal er minder verstening in het buitengebied zijn, wat de infiltratie van regenwater toegankelijker maakt.

Visie landelijk gebied Enschede

In zijn vergadering van 6 juli 2021 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'Visie landelijk gebied Enschede' (NL.IMRO.0153.SV00011-0003) vastgesteld. De gemeente wil met de Visie landelijk gebied richting geven aan de verandering, houvast bieden bij keuzen en actief bijdragen aan de toekomst van het landelijk gebied. De Visie gaat over het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving in het landelijk gebied.

De gemeente wil met de Visie landelijk gebied richting geven aan de verandering, houvast bieden bij keuzen en actief bijdragen aan de toekomst van het landelijk gebied. De Visie gaat over het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving in het landelijk gebied.

De Visie Landelijk gebied geeft eerst enkele algemene ambities. Deze vormen een opmaat naar meer concrete uitspraken in het vervolg van de visie. De algemene ambities zijn op dit abstractieniveau niet zodanig vastomlijnd uitgewerkt dat zij als basis dienen voor latere besluiten met mogelijke milieueffecten.

Vervolgens geeft de visie vier ontwikkelingsprincipes (de “vier V's”). Deze geven aan of ontwikkelingen bijdragen aan de ambitie van de gemeente voor het landelijk gebied:

Versterken groenblauwe structuur: stevige ecologische netwerken en een duurzaam natuurlijk watersysteem t.b.v. behoud van biodiversiteit, natuur en landschap.

Vanuit het landschap ontwikkelen: ontwikkelstrategie a.d.h.v. kwaliteit van landschap: inpassen, aanpassen of transformeren.

Verbinden stad-land: versterken interactie tussen stad en buitengebied. Kan op veel manieren inhoud krijgen: fysieke projecten, economisch, met kennis, waardering en betrokkenheid. In stadsrand ontmoeting stad en land meest intensief met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en interactie.

Vernieuwen: ruimtelijk, economisch, sociaal en bestuurlijk. Vernieuwing is nodig, met behoud van wat goed en waardevol is, aangepast aan de huidige tijd. Experimenten nodig om te zien hoe nieuwe oplossingen er uit zien. Gaat vooral om procesbeschrijving / gebiedsgericht werken.

Onderstaande Visiekaart (afbeelding 5) )verbeeldt drie van deze vier ontwikkelingsprincipes. De ontwikkelprincipes geven enige richting aan hoe naar de wenselijkheid van ontwikkelingen wordt gekeken: om in het 'hier en nu' te kunnen beoordelen of een project, een maatregel of ander initiatief bijdraagt aan het vergezicht. In de visiekaart zijn geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Het is een afwegingskader voor beoordeling van latere projecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0005.png"

Afbeelding 5: Visiekaart landelijk gebied

Ontwikkelprincipes

In de Visie Landelijk gebied is het plangebied aangewezen om bij nieuwe initiatieven in te zetten op 'transformeren'. Het plan betreft het gewijzigd situeren van het bouwvlak om een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij reeds bestaande bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren. Hierdoor ontstaat een meer compact erf. In de visie is opgenomen dat de oude landschappelijke identiteit geen uitgangspunt is bij de vormgeving van nieuwe ontwikkelingen. Voor dit plan is een landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1 bij deze toelichting) gemaakt, waarbij sprake is van een adequate landschappelijke inpassing van het plangebied.

Themabeleid

Het gewijzigd situeren van het agrarisch bouwvlak wordt onder het thema 'Landbouw' geschaard. De (melk)veehouderij is in Enschede de agrarische sector met de meeste grond in gebruik en de grootste invloed in het landelijk gebied. De gemeente steunt agrarische ondernemers. De gemeentelijke aanpak is er o.m. op gericht dat nieuwe en/of te verplaatsen Enschedese bedrijven bij voorkeur op bestaande locaties (agrarische bouwblokken) worden gevestigd. In deze situatie wordt een bouwvlak voor een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij een bestaand bouwvlak (waar al bedrijfsgebouwen zijn gevestigd) gesitueerd.

Opgaven voor het landelijk gebied

De opgaven betreffen gemeentelijke doelen om concrete invulling te geven aan de beschreven ambities. Dit plan betreft het gewijzigd situeren van het bouwvlak om een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren. Het plan sluit aan bij de opgaven '170.000 bomen (incl. nieuwe bosjes, houtwal)' en 'Twentse erven'. Het landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1 bij deze toelichting) geeft weer dat er veel nieuwe bomen zullen worden gerealiseerd en het plan is volgens ontwerpeisen van het Twentse landschap tot stand gekomen.

Gids Buitenkans

Op 11 juli 2022 heeft de gemeenteraad besloten de nieuwe Gids Buitenkans vast te stellen. De herziene Gids Buitenkans (2022) maakt de ambities uit de Visie landelijk gebied concreet met regels voor plannen in het landelijk gebied. Er zijn kaders en regels per functie aangegeven. Het plan om een bouwvlak gewijzigd te situeren wordt onder de functie 'nieuwvestiging of verplaatsing van agrarische bedrijvigheid' geschaard. Voor deze functie geldt dat agrarische bedrijven alleen mogelijk zijn op bestaande agrarische bedrijfslocaties. In onderhavig plan is hiervan sprake. Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden is het een positieve ontwikkeling dat een meer compact erf kan worden gerealiseerd.

Conclusie

Het gewijzigd situeren van het bouwvlak om een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren voldoet aan het gemeentelijk beleid.

3.6 Omgevingsaspecten

In deze paragraaf wordt de wijziging van het omgevingsplan getoetst op de omgevingsaspecten die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling. Waarom is de ontwikkeling op deze locatie niet onuitvoerbaar en welke randvoorwaarden en eisen worden daarbij gesteld?

3.6.1 Welstand, beeldkwaliteit en landschappelijke waarden

De instructieregels in paragraaf 5.1.5 van het Bkl, over het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, zijn niet van toepassing op Enschede. Deze gaan over de Waddenzee en de kust.

Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen.

Voor het gebied van deze wijziging van het Omgevingsplan geldt de welstandsidentiteit 'Vrije landelijke bebouwing'. Vrije landelijke bebouwing heeft een belangrijk aandeel in de levendigheid van het landelijk gebied. De welstandszorg wil beperkt ruimte geven aan nieuwe, vrije landelijke woningen, met behoud van de kwaliteit van het landelijk gebied. De welstandszorg is erop gericht dat de landelijkheid en de eigenheid van elk huis behouden blijft en stimuleert een hoge kwaliteit van architectuur, in harmonie met de andere huizen. De tuinen moeten bijdragen aan de verlevendiging en aankleding van het gebied. Bijzondere gebouwen mogen vanwege hun (landelijke) functie of eigen kwaliteit afwijken van de landelijke woningen (bijvoorbeeld qua grootte). Wel moeten ze zoveel mogelijk kenmerken van de identiteit dragen, zodat ze bijdragen aan de eenheid binnen de categorie. Elk (nieuw) gebouw moet een aanwinst zijn voor de ruimtelijke opbouw en de sfeer van het landschap. Met deze omgevingsplanwijziging blijft de welstandsidentiteit 'Vrije landelijke bebouwing' van toepassing.

Landschappelijke waarden

Het plangebied ligt in het jonge heide- en broekontginningslandschap. Voor het gewijzigd situeren van het bouwvlak is een landschappelijk inpassingsplan (zie bijlage 1 bij deze toelichting) opgesteld, passend in dit landschapstype. Het landschappelijk inpassingsplan is gekoppeld aan de Regels van onderhavig plan.

Beschermwaardige bomen

Om bossen te beschermen zijn in de Omgevingswet regels opgenomen voor het vellen van houtopstanden en herbeplanten. Deze algemene regels staan in het Besluit activiteiten leefomging (Bal). Op dit moment is deze contour niet in een omgevingsplan vastgelegd. In het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, artikel IV, lid 4 is bepaald dat de contour zoals die was opgenomen in Hoofdstuk 4 van de Wnb onder het overgangsrecht valt. De locatie van de beoogde ontwikkeling ligt op grond van deze contour in het buitengebied.

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken hoeven echter überhaupt geen bomen gekapt te worden, omdat op de locatie waarnaar het bouwvlak wordt verplaatst in de huidige situatie geen bomen aanwezig zijn.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een onaanvaardbare aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. De landschappelijke waarden worden door de ontwikkeling niet aangetast en het plan is op voorhand niet in strijd met redelijke eisen van welstand.

3.6.2 Cultuurhistorische waarden

Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels in artikel 5.130 (par 5.1.5.5; behoud cultureel erfgoed). Ook de Omgevingsverordening van de provincie bevat instructieregels voor cultureel erfgoed (artikel 4.12 van de Omgevingsverordening).

Waarden en deze omgevingsplanwijziging

In het gebied van deze wijziging van het omgevingsplan komen geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, elementen en structuren voor. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor dit plan. Er wordt voldaan aan de instructieregels van het Rijk (Bkl) en de provincie (Omgevingsverordening).

3.6.3 Archeologische waarden

In de gemeente Enschede is een archeologisch beleidskaart (zie afbeelding 6 van deze toelichting) opgesteld. Op basis van deze kaart valt het gebied van deze omgevingsplanwijziging onder de aanduiding 'Gebieden met lage verwachting'. Dit type archeologisch gebied betreft gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde, waarvoor de vergunningaanvrager een vrijstelling krijgt van verplicht archeologisch onderzoek. Mochten er bij de uitvoering van het plan desondanks toch vondsten gedaan worden dient dit gemeld te worden bij de gemeente. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Daarmee wordt ook voldaan aan de instructieregels van het Rijk in artikel 5.130 (par 5.1.5.5) van het Bkl (behoud cultureel erfgoed). Het plangebied is in de afbeelding hieronder zwart omcirkelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0006.png"

Afbeelding 6: uitsnede archeologische beleidskaart van Enschede

3.6.4 Verkeer

In de huidige planologische situatie kunnen twee erven gerealiseerd worden. Eén voor de bedrijfsgebouwen en één voor de bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen. Hierbij kan voor beide erven een eigen oprit worden gerealiseerd. Door het gewijzigd situeren van het bouwvlak voor de bedrijfswoning ontstaat één erf, zodat aan de Goorseveldweg een oprit minder kan worden gerealiseerd. Vanuit doorstroming, verkeersveiligheid en de 'één erf gedachte' is voorliggend plan een positieve ontwikkeling. Verder maakt de realisatie van een carport, als bijgebouw bij de bedrijfswoning, onderdeel uit van het plan. Hierop aanvullend is voldoende parkeerruimte aanwezig op het erf. Vanwege vorenstaande vormt verkeer geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.6.5 Gezondheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de beoogde ontwikkeling rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:

  • het beschermen van gezondheid (is er sprake van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de omgevingsvergunning leidt tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid?);
  • het bevorderen van de gezondheid, zoals bevorderen sport en ontspanning (positieve gezondheid).

Wettelijk kader

Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet (artikel 1.3, sub a, Omgevingswet). De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking op de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodemkwaliteit. Deze aspecten worden in de hierna volgende paragrafen gemotiveerd, echter ligt het voor de hand om ter introductie kort te schetsen op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van de besluitvorming over over dit TAM-omgevingsplan is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en instand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwij bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook bewoners, omwonenden, gebruikers van omliggende gronden en nabij het plangebied gevestigde bedrijven zijn vaak geinteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van een ontwikkeling optreedt.

Toepassing gewasbeschermingsmiddelen

Er bestaan geen vaste regels over hoe om te gaan met de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in ruimtelijke plannen. Wel is er een jurisprudentielijn omtrent spuitzones ontstaan:

  • Er zijn geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen teelgronden en nabijgelegen woningen.
  • Een afstand van 50 meter als spuitzone wordt in het algemeen niet als onredelijk gezien.

De landelijke jurisprudentie volgt zich m.b.t. dit onderwerp snel op.

Bij toevoeging van gevoelige functies, zoals woningen, moet een afweging van belangen worden gemaakt. De aan te houden afstand tussen de gronden, waarop gewassen kunnen worden verbouwd en nabijgelegen gevoelige functies, dient zodanig te worden gekozen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (ETFAL bij het gevoelige object aanwezig is (ECLI:NL:RVS:2023:3710). Een gevoelige functie is een functie waar mensen langdurig kunnen verblijven (ECLI:NL:RVS:2004:AP0392). Bij de beoordeling van ruimtelijke initiatieven dient uit te worden gegaan van de maximale planologische mogelijkheden (ECLI:NL:RVS:2022:1991).

Gezondheid en deze wijziging van het omgevingsplan

De beoogde ontwikkeling betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak om een bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren. Door deze wijziging wordt de bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij agrarische grond van derden gerealiseerd. De betreffende agrarische grond ligt ten noordoosten van het plangebied. Op deze grond kan akkerbouw en het telen van kleinfruit plaatsvinden. In de huidige situatie betreft het een grasland. Er kan gebruik plaatsvinden waarbij gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegepast. De tuin bij de te realiseren bedrijfswoning wordt op ca. 50 meter van de betreffende agrarische grond gesitueerd. De bedrijfswoning wordt op een grotere afstand (ca. 60 meter) t.o.v. de betreffende agrarische grond gerealiseerd. Ook wordt er op de grens van het plangebied met de betreffende agrarische grond over een lengte van 112 meter een robuuste houtwal van 4 meter breed en minimaal 1 meter hoog aangelegd. Deze dient als mede als buffer tussen de bedrijfswoning incl. tuin en de agrarische grond, waarop gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegepast.

Overige omliggende agrarische gronden zijn wel in eigendom van de initiatiefnemer. Door het bouwvlak te verplaatsen wordt de bedrijfswoning op grotere afstand van deze agrarische grond gerealiseerd. Vanuit het oogpunt van gezondheid is de nieuwe positionering van de bedrijfswoning hierom een verbetering t.o.v. de huidige planologische mogelijkheden op agrarische gronden die in eigendom zijn van initiatiefnemer.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat gezondheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de wijziging van het omgevingsplan.

3.6.6 Bodemkwaliteit

Bij een ruimtelijke procedure is het essentieel om te beoordelen of de fysieke leefomgeving gewaarborgd kan blijven, waarbij de bodemkwaliteit een belangrijk aspect is. Dit is noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan te waarborgen. De bodemkwaliteit kan worden vastgesteld aan de hand van beschikbare bodeminformatie of door middel van bodemonderzoek. Als uit bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de beoogde ontwikkeling, kunnen eventueel noodzakelijke saneringsmaatregelen worden getroffen om deze geschikt te maken. Of en wanneer bodemonderzoek nodig is, wordt bepaald door het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

(Wettelijk) kader

Volgens het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is een voorafgaand bodemonderzoek verplicht bij bepaalde activiteiten die potentieel schadelijk zijn voor de bodemkwaliteit. Dit betreft onder andere:

  • Graven in bodem met een kwaliteit onder de interventiewaarde voor bodemkwaliteit (paragraaf 4.119, Bal);
  • Graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde voor bodemkwaliteit (paragraaf 4.120, Bal);
  • Saneren van de bodem (paragraaf 4.121, Bal);
  • Bouwactiviteiten op een bodemgevoelige locatie (artikel 22.29 en 22.30 van het geldende Omgevingsplan).

Toetsing aan het wettelijk kader

De beoogde ontwikkeling betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak om een bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren. De bodemkwaliteit hoeft daarom niet opnieuw geëvalueerd te worden, aangezien er geen wijziging van de bodemfunctie is die invloed heeft op de bodemkwaliteit. De activiteiten die worden uitgevoerd, hebben geen invloed op de bodem, aangezien het plan geen sanering of ingrijpende werkzaamheden behelst die bodemverontreiniging zouden kunnen veroorzaken. Aangezien de agrarische bestemming behouden blijft, is er geen noodzaak voor bodemonderzoek volgens de richtlijnen van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gewijzigd situeren van het bouwvlak heeft geen effect op de bodemkwaliteit, waardoor bodemonderzoek voor de ruimtelijke procedure niet noodzakelijk is.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de wijziging van het omgevingsplan. De planwijziging voldoet aan de instructieregels.

3.6.7 Waterhuishouding en klimaatadaptatie

Gemeente Enschede en waterschap Vechtstromen hanteren het principe om water en bodem sturend te maken bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit principe wordt opgenomen in de omgevingsvisie van de gemeente (vaststelling verwacht in 2025) en de Watervisie 2050 van het waterschap (vastgesteld 14 april 2021). Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst op de gevolgen voor de waterhuishouding en de waterkwaliteit en dienen klimaatrobuust te worden ontworpen.

De gemeenteraad heeft op 25 oktober 2021 het Water- en Klimaatadaptatieplan 2022-2026 (WEK) vastgesteld. Dit beleidsplan beschrijft hoe Enschede toewerkt naar een waterrobuuste en klimaatbestendige gemeente in 2050. Enschede wordt nog 'groener' en 'blauwer' om goed voorbereid te zijn op een nattere, hetere en drogere toekomst. Water de ruimte geven en stenen vervangen door planten en bomen gaan wateroverlast, hittestress en verdroging tegen. Zo werkt Enschede verder aan een aantrekkelijke 'duurzame en groene stad' waar mensen graag wonen, leven en werken! Nu en in de toekomst.

Het waterschap heeft op 15 december 2021 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het waterbeheerprogramma staan de uitgangspunten die het waterschap hanteert voor de inrichting en het beheer van het watersysteem en de afvalwaterzuivering, rekening houdend met een veranderend klimaat. Deze uitgangspunten zijn ingebracht in het WEK van de gemeente Enschede.

Paragraaf 22.3.8 Afvalwaterbeheer van de Bruidsschat Omgevingsplan is voor dit thema van toepassing op milieubelastende activiteiten. Hiernaast is voor dit plan een Watertoets uitgevoerd. Deze maakt als bijlage 2 onderdeel uit van deze toelichting.


Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is de riolering en het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet derhalve op eigen terrein worden verwerkt.

Voor nieuwbouw en hernieuwbouw geldt per vierkante meter verharding (daken en bestrating op openbaar en particulier terrein) een waterbergingseis van 55 millimeter.

Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Verder zijn de artikelen 22.142 tot en met 22.144 uit de Bruidsschat omgevingswet van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening.

Waterberging en van deze planwijziging

In de nieuwe situatie zal er ca. 5740 m2 verhard oppervlak aanwezig zijn in het wijzigingsgebied. Berging van 55 millimeter over genoemd oppervlak betekent een bergingsopgave van (5.740 aan oppervlak x 80 mm hemelwater =) 459 m3. Deze bergingsopgave dient op eigen terrein te worden gerealiseerd.

De gemiddelde kleinste diepte van het grondwater (GHG) is 35 cm onder het maaiveld. Daarmee kan er 35 cm gebufferd worden boven de GHG. Met de berekening is er een aanname gemaakt dat de bebouwing en verharding gemiddeld 30 cm hoger komt te liggen dan het huidige peil van het weiland.

In het plangebied wordt er een nieuwe houtwal aangelegd met aan beide zijden van de houtopstand een greppel. Deze greppel staat niet in verbinding met de afwaterende sloten in de omgeving. Daarmee kan de greppel van de houtwal gebruikt worden voor het te bufferen water. Het vrijkomende hemelwater op de daken en de erfverharding kan ondergronds naar de greppel worden gebracht en deze kan op verschillende plaatsen in de greppel uitkomen.

Om te kunnen voldoen aan de bergingseis dient de greppel minimaal te voldoen aan de volgende berekening. De greppel heeft een breedte van gemiddeld 2,13 meter, gemeten op maaiveld niveau aan een enkele zijde van de houtwal. De totale oppervlakte van de greppel is 1.418 m2 (delen door 2,13 meter breedte is 665,73 strekkende meter aan greppel). Er kan totaal 0,35 meter (hoogte) aan water gebufferd worden boven de GHG. Per meter greppel kan er dan 0,69 m3 water gebufferd worden. De greppel kan totaal 459 m3 hemelwater bufferen (665,73 meter lengte greppel x 0,69 m3). In onderstaande afbeeldingen 7 en 8 is het waterberging plan en de principe uitwerking visueel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0007.png"

Afbeelding 7: waterberging plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0008.png"

Afbeelding 8: principe uitwerking

Conclusie hemelwaterberging

In het plangebied is ruim voldoende bergings- en infiltratiecapaciteit aanwezig om te voldoen aan de bergingsopgave van 55 millimeter over het verharde oppervlak.


Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. In principe zorgt de gemeente ervoor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.

Er is of komt niet overal in de openbare ruimte een systeem voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) worden ingericht. Een decentrale zuiveringsvoorziening voor afvalwater van meerdere huishoudens is ook een optie. Bij IBA's en decentrale voorzieningen die lozen op oppervlaktewater of in de bodem worden eisen gesteld aan de kwaliteit van het geloosde water.

Artikelen 22.145 tot en met 22.150 van de bruidsschat omgevingsplan dat handelt over het lozen van huishoudelijk afvalwater zijn hierop van toepassing.

Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat de aansluiting van het afvalwater zal plaatsvinden via het bestaande gemeentelijke rioleringssysteem. Dit systeem heeft voldoende capaciteit om het afvalwater van de nieuwe bedrijfswoning te verwerken.


Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend. Wijzigingen aan het bestaande watersysteem en de aanleg van nieuwe waterpartijen worden altijd afgestemd met gemeente en waterschap. Nieuw en bestaand oppervlaktewater wordt geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is.

Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat aan beide zijden van de nieuwe houtwal een greppel wordt gerealiseerd. Deze zijn niet gekoppeld aan bestaande sloten, zodat de greppels gebruikt kunnen worden voor het bufferen van water. Bij de planvorming is derhalve rekening gehouden met bestaande sloten aan de randen van het plangebied.


Grondwater, ontwateringsdiepte en ondergronds bouwen

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op het eigen perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van gebruik/toegestane functie van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Er wordt niet gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel. De bouwwijze is aangepast aan de grondwaterstand en zettingsgevoeligheid van de bodem door ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen, waterdicht bouwen, passende fundering, etc. Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden worden maatregelen genomen om neerslag in de bodem te infiltreren of in andere voorzieningen vast te houden of te bergen.


Conclusie

De aanleg en instandhouding van waterbergende en afvoerende voorzieningen wordt planologisch gewaardborgd. Hiermee wordt in voldoende mate rekening gehouden met de voor de toekomst noodzakelijke waterhuishouding. Daarmee vormt de waterhuishouding geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgestelde wijziging van het omgevingsplan.

De planwijziging voldoet ook aan de instructieregels van het Rijk uit paragraaf 5.1.3 van het Bkl (Waarborgen van de veiligheid). Voor Enschede betekent dat dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor het watersysteem en dat het (belang van het) waterschap wordt betrokken (artikel 5.37; weging van het waterbelang). De overige instructieregels in paragraaf 5.1.3 van het Bkl zien op primaire waterkeringen, de kust, de grote rivieren en het IJsselmeer. Deze zijn niet gelegen op Enschedees grondgebied.

Er wordt ook voldaan aan de instructieregels van de provincie ten aanzien van 'Sturen op water en bodem (behouden en versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem) in afdeling 4.4 van de provinciale verordening en de uitgangspunten voor water en bodem sturend uit de Omgevingsvisie van de gemeente Enschede en de watervisie van het waterschap Vechtstromen.

3.6.8 Natura 2000-gebieden

Het gebied van deze wijziging van het omgevingsplan ligt niet binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Buurserzand & Haaksbergerveen' en is gelegen op ca. 2 km afstand van het plangebied. Op onderstaande afbeelding 9 is een uitsnede uit de natura2000kaart-Nederland te zien, waar het plangebied met een stip is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0009.png"

Afbeelding 9: uitsnede natura2000kaart Nederland (bron:atlasleefomgeving.nl)

De wijziging van het omgevingsplan maakt het mogelijk om in de nabijheid van het Natura 2000 gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' een bouwvlak gewijzigd te situeren, zodat een bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen kan worden gerealiseerd.

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in relatie tot de afstand van ca. 2 km van het plangebied tot het Natura 2000 gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' kunnen significant negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' op voorhand met voldoende zekerheid worden uitgesloten. Voor andere verstoringsfactoren dat stikstofdepositie kan een nadere toetsing achterwege blijven.

Stikstofdepositie

Ontwikkelfase

Ten behoeve van de totale ontwikkeling vindt er een tijdelijke geringe toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de afvoer van sloopmateriaal, aanvoer bouwmateriaal en vervoer van materieel en personeel. Gelet op de grote afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen', en de tijdelijke toename van verkeersbewegingen, is het niet aannemelijk dat uitvoering zal leiden tot toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Een stikstofberekening voor de ontwikkelfase wordt derhalve niet nodig geacht.

Gebruiksfase

Het in gebruik nemen van de nieuwe woning leidt niet tot meer verkeersbewegingen dan nu al is toegestaan. Het gaat immers om een verplaatsing van bestaand recht. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand van ca. 2km tot Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen', kan een toename van stikstofdepositie in dit Natura 2000-gebied tijdens de gebruiksfase op voorhand uitgesloten worden. Daarom hoeft voor de gebruiksfase geen stikstofberekening uitgevoerd te worden.

NB-vergunning

Aan het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf is op 12 juni 2015 een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. De vergunning is verleend voor het oprichten van een melkrundveehouderij met ondergeschikt vleesveehouderij en kleinvee aan de Goorseveldweg ongenummerd te Enschede. De vergunning is verleend voor onbepaalde tijd.

3.6.9 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals de omgevingsvisie en het omgevingsplan. De regels met betrekking tot het NNN uit de provinciale verordening voor zover gelegen in het buitengebied zijn vertaald naar de Gids Buitenkans 2022. De Gids Buitenkans 2022 is van toepassing als toetsingskader als het gaat om het Natuur Netwerk Nederland (NNN).


Het NNN en deze wijziging van het omgevingsplan

Het plangebied ligt voor een deel binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. In afbeelding 10 is met een zwarte cirkel indicatief het plangebied weergegeven en is te zien dat het plangebied deel in NNN-gebied ligt. Dit deelgebied betreft een voormalige houtwal die voor de uitvoering van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordweg - Goorseveldweg 125' is gerooid. In het kader van dat bestemmingsplan is dit gecompenseerd door 2.515 m2 aan te planten groen. Zoals eerder gesteld is geconstateerd dat aan deze herplantplicht uitvoering is gegeven. De realisatie van een nieuwe houtwal maakt onderdeel uit van dit plan, zodat bestaande houtwallen met elkaar worden verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0010.png" Afbeelding 10: Ligging NNN

3.6.10 Beschermde planten- en diersoorten

De beoogde ontwikkeling betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak om een bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren. De locatie waarnaar het bouwvlak verplaatst wordt ligt in de huidige situatie braak. Hierdoor is niet te verwachten dat hier (beschermde) soorten aanwezig zijn. Voor het overige worden er geen werkzaamheden uitgevoerd aan bestaande gebouwen. Vanwege vorenstaande is het uitvoeren van een QuickScan flora en fauna niet noodzakelijk geacht. De werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden in het kader van de zorgplicht.

3.6.11 Activiteiten en milieuzonering

De VNG Handreiking Bedrijven en Milieuzonering 2024 biedt een hernieuwd en verfijnd kader voor het beoordelen van milieubelastende activiteiten. In dit nieuwe beleid ligt de nadruk op een contextgebonden beoordeling van activiteiten en hun milieueffecten, waarbij het type activiteit en de omgeving cruciaal zijn voor de inschatting van mogelijke belasting. De handreiking stelt dat het niet alleen gaat om de intensiteit van de activiteit, maar ook om de wijze waarop deze interacteert met de omgeving en bestaande functies.

Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een milieubelastende activiteit die buiten de vergunde milieuruimte van het buitengebied valt. Het plan betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak om een bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen te realiseren. Aangezien de functie agrarisch blijft, zijn er geen nieuwe industriële of andere milieubelastende activiteiten die negatieve effecten kunnen veroorzaken. Er wordt geen verontreiniging verwacht, noch is er sprake van geluid- of geurhinder die de omgeving significant zou beïnvloeden.

Milieuzonering en deze wijziging van het omgevingsplan

De VNG-handreiking benadrukt ook het belang van het interactieve karakter van de omgeving. Er wordt gekeken naar de afstemming tussen de geplande activiteiten en de aanwezige omgevingsfactoren. In dit geval bevindt het plangebied zich in een agrarisch gebied, waar de activiteiten passen binnen het landelijk weefsel. Er zijn geen milieubelastende bedrijven in de nabije omgeving die negatieve invloeden zouden kunnen uitoefenen op de beoogde ontwikkeling. Het dichtstbijzijnde bedrijf is een agrarisch bedrijf op een aanzienlijke afstand van 1,2 km, waardoor er geen risicosignalen zijn vanuit industrieel gebruik. Dit betekent dat de activiteit zich in een rustige en goed ingepaste omgeving bevindt, waar geen grotere milieubelasting te verwachten is. Het plan voldoet dan ook aan de beleidsdoelen van de VNG-handreiking, waarin een harmonieuze afstemming van functies wordt nagestreefd, zonder dat dit leidt tot een verstoring van de omliggende ruimte. Het gewijzigd situeren van een agrarisch bouwvlak om een bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bedrijfsgebouwen te kunnen realiseren past goed in de bestaande ruimtelijke structuur en vormt geen belasting voor de omliggende functies. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'activiteiten en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6.12 Luchtkwaliteit

(Wettelijk) kader

De Omgevingswet biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdrage aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in de artikelen 5.53 en 5.54 van het Bkl.

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de '3% grens' niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

De grens in de regeling ligt bij 1500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3000 woningen met twee ontsluitingswegen. Getuige ook afbeelding 11 hieronder blijft de beoogde ontwikkeling ruimschoots onder de '3% grens'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0011.png"

Afbeelding 11: resultaat NIBM-tool (https://iplo.nl/thema/lucht/betekenende-mate-bijdragen/nibm-tool/)

Conclusie

Het plan draagt niet in betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. De planwijziging voldoet aan de instructieregels in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor deze wijziging van het omgevingsplan.

3.6.13 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Omgevingswet kent een stelsel van normen om geluidhinder te voorkomen door wegverkeer, railverkeer en industrieterreinen met een GPP (geluidproductieplafond). De waarde van het geluid mag bij nieuwe ontwikkelingen op geluidgevoelige gebouwen in principe niet meer bedragen dan de standaardwaarde. Voldoen aan de standaardwaarde leidt tot voldoende kwaliteit voor de leefomgeving. Indien de waarde van het geluid niet voldoet aan de standaardwaarde kan onder voorwaarden een hogere waarde van het geluid toch worden toegelaten.

Ontwikkelingen die getoetst zijn:

  • Toelaten geluidgevoelig gebouw binnen een geluidaandachtsgebied;
  • Aanleg of reconstructie van een weg;
  • Wijzigingen aan een industrieterrein met GPP.

Geluidaandachtsgebieden

Een geluidaandachtsgebied is een gebied langs een weg, spoorweg of rond een industrieterrein met GPP waarbinnen de standaardwaarde mogelijk wordt overschreden. Binnen een geluidaandachtsgebied moet de waarde van het geluid op een geluidgevoelig gebouw worden getoetst aan de geluidnormen. De reikwijdte van een geluidaandachtsgebied is afhankelijk van de geluidemissie van de bron. De geluidsaandachtgebieden zijn vastgelegd in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Voor zover dat nog niet is gebeurd geldt een overgangssituatie.

Het geluidaandachtsgebied van een gemeenteweg, lokale spoorweg en waterschapsweg is tot een nader te bepalen tijdstip begrenst door vaste afstanden (art. 17.5 Omgevingsregeling).

  • Voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken, waarvoor een onbekende maximumsnelheid van meer dan 30 km/u geldt, en een spoorweg, bestaande uit één of twee sporen: 200m;
  • Voor een provinciale weg waarvoor nog geen GPP is vastgesteld gelden de afstanden vanuit de voormalige Wet geluidhinder.

Standaardwaarde en grenswaarde

Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een bronsoort op een geluidgevoelig gebouw. De standaardwaarden zorgen in het algemeen voor voldoende bescherming tegen geluid. Daarom is een uitgebreide motivering van een aanvaardbaar geluid bij het hanteren van deze waarde niet nodig (artikel 5.64, lid 1 Bkl).

In tabel 5.65.1 (uit artikel 5.65 van het Bkl) staan standaardwaarden voor verschillende beoordelingsgrootheden en -perioden. Bij gebruik van de standaardwaarden neemt de gemeente deze als waarden op in een regel voor geluid door één activiteit op een locatie in het Omgevingsplan.

Eisen bij overschrijding standaardwaarde tot aan de grenswaarde

Bij geluid dat de standaardwaarde overschrijdt, maar niet boven de grenswaarde uitkomt, vindt een bestuurlijke afweging plaats. Het bevoegd gezag kan geluid tot en met de grenswaarde toestaan als zij:

  • Geen maatregelen kan treffen om aan de standaardwaarde te voldoend;
  • Overschrijding van de standaardwaarde zoveel mogelijk beperkt;
  • Afweegt of maatregelen financieel doelmatig zijn en er geen bezwaren zijn van stedenbouw, verkeerskunde, vervoerskunde, landschap en techniek;
  • Afweegt of het gecumuleerd geluid aanvaardbaar is;
  • Afweegt of het gezamenlijk geluid aanvaardbaar is.

Eisen bij overschrijding grenswaarde

Bij geluid dat de grenswaarde overschrijdt kan in de volgende situaties het bevoegd gezag een overschrijding op geluidgevoelige gebouwen onder voorwaarden toestaan:

  • Vervangende nieuwbouw (art. 5.78v Bkl);
  • Functiewijziging naar geluidgevoelig gebouw (art. 5.78v Bkl);
  • Zeehaven gebonden activiteit (art. 5.78w Bkl);
  • Niet geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen (art. 5.78v Bkl).

Toelaten geluidgevoelig gebouw

Het bevoegd gezag beoordeelt het geluid bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw in het omgevingsplan. Een geluidgevoelig gebouw is een:

  • Gebouw met een woonfunctie;
  • Gebouw met een onderwijsfunctie;
  • Gebouw voor kinderopvang met bedden;
  • Gebouw voor gezondheidszorg met bedden.

Bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied gelden instructieregels, met waarden en eisen voor de beoordeling zoals eerder omschreven.

Geluidwering van de gevels

De geluidwering van de gevels aan een geluidgevoelig gebouw wordt bepaald op basis van het gezamenlijk geluid, zoals vastgelegd in artikelen 3.23, 5.60 en 5.78 van het Bkl. De benodigde geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning moet ten minste gelijk zijn aan het gezamenlijke geluid op de gevel verminderd met 33 dB (of 35 dB(A) bij activiteiten).

Beoordeling wegverkeer

Er is een quickscan uitgevoerd waaruit blijkt dat het wegverkeerslawaai aanvaardbaar is. De te realiseren bedrijfswoning betreft een geluidgevoelig gebouw, wat betekent dat de geluidbelastig van wegverkeer relevant is voor de beoordeling. De Goorseveldweg is gekarakteriseerd als een buitenweg met laag verkeer. Dit wegtype heeft doorgaans een lage geluidsbelasting die goed binnen de toegestane vormen valt voor een geluidgevoelig gebouw. Gezien de lage verkeersaantallen en de locatie in het buitengebied, wordt geen overschrijding van de standaardwaarde verwacht, en is de geluidbelasting als aanvaardbaar te beschouwen.

Beoordeling railverkeer

Er is een quickscan uitgevoerd waaruit blijkt dat het railverkeerslawaai niet relevant is, omdat er geen spoorverkeer in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig is. De standaardwaarde voor geluidsbelasting door spoorverkeer wordt dus niet overschreden.

Beoordeling industrielawaai

Het plangebied ligt niet in of nabij een industrie- of bedrijventerrein, waarvoor een GPP is vastgesteld, en het geldende omgevingsplan bevat geen geluidsregels die specifiek van toepassing zijn op de activiteiten in de directe omgeving. Ook de gebouwen die gerealiseerd worden zijn niet gelegen in een aangewezen geluidsaandachtsgebied voor industrielawaai, waardoor toetsing aan de standaardwaarden van subparagraaf 5.1.4.2a Bkl niet noodzakelijk is. Het plan is getoetst aan de VNG Handreiking Activiteiten en Milieuzonering (2024), die een systematiek biedt voor het beoordelen van de ruimtelijke inpassing van bedrijven en andere activiteiten op basis van hun milieueffecten.

De beoogde ontwikkeling betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak om de realisatie van een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bedrijfsgebouwen mogelijk te maken. Aangezien het plan geen industriële activiteiten omvat, maar agrarische en woning gerelateerde functies, vallen de te verwachten milieueffecten, zoals geluid binnen de milde milieuruimte die voor het buitengebied geldt. De afstanden tot gevoelige functies, zoals woningen en natuurgebieden, zijn relatief groot, wat betekent dat de geluidbelasting van de activiteiten als onbeduidend worden beschouwd. De activiteiten binnen het plangebied vallen binnen de lage milieugebruikruimte. De handreiking benadrukt de noodzaak om bij geluidsbelasting en emissies zoals geur en stof de juiste afstanden te handhaven. Gezien de aard van de activiteit en de beperkte geluidsbelasting, kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de milieu- en geluidsnormen die voor het buitengebied gelden.


Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De planwijziging voldoet aan de instructieregels in de paragrafen 5.1.4.2 en 5.1.4.2a van het Bkl.

3.6.14 Trillinghinder

Het onderdeel trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trilling gevoelige ruimte van een trilling gevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 van de Bruidsschat en artikel 5.87 Bkl.

Trillinghinder en deze wijziging van het omgevingsplan

Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bronnen aanwezig die mogelijk trillinghinder kunnen veroorzaken, zoals spoorlijnen. Hierom wordt verondersteld dat trillingen op deze locatie geen problemen opleveren. Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De planwijziging voldoet aan de instructieregels in paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl.

3.6.15 Geurhinder

In het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 Bkl. De geur van een activiteit moet op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat het bevoegd gezag moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.


Geurhinder en deze wijziging van het omgevingsplan

Zoals vastgesteld in paragraaf 3.6.11 van deze toelichting zijn er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of inrichtingen gesitueerd die mogelijk voor geurhinder ter plaatse van de nieuw te realiseren agrarische bedrijfswoning kunnen zorgen. Omgekeerd heeft de realisatie van de agrarische bedrijfswoning geen effect op omliggende functies. Verder is de bedrijfswoning onderdeel van een agrarisch bedrijf en valt dus buiten de bescherming tegen geurhinder van eigen agrarische activiteiten. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De planwijziging voldoet de instructieregels in paragraaf 5.1.4.6 van het Bkl.

3.6.16 Omgevingsveiligheid

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De hoofdlijnen van het wettelijk kader voor de omgevingsveiligheid zijn opgenomen in de instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor);
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Het werken met aandachtsgebieden voor omgevingsveiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan me het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden. In een deelplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het deelplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebied gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl);
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl);
  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl);
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).

Omgevingsveiligheid en deze wijziging van het omgevingsplan

Aan de hand van de Atlas leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op onderstaande afbeelding 12 is een uitsnede van de Atlas leefomgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22L-0002_0012.png"

Afbeelding 12: uitsnede Atlas leefomgeving, plangebied zwart omlijnd aangeduid (bron:atlasleefomgeving.nl/kaarten)

In de nabijheid van het plangebied zijn geen plaatsgebonden risicocontouren of aandachtsgebieden gelegen. Het plangebied is tevens buiten het zoekgebied buisleidingen van de Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035 van de gemeente Enschede gelegen. Hiermee vormt omgevingsveiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.6.17 Overige fysieke veiligheid

Bereikbaarheid

Het plangebied ligt aan de Goorseveldweg. Dit is een doorgaande weg waarmee het plangebied aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid van een incident ten goede. Hulpdiensten kunnen goed ter plaatse komen. Daarnaast kan via de Goorseveldweg zowel richting het noordoosten als richting het zuidoosten van de bron af worden gevlucht.


Zelfredzaamheid

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS), het luchtalarm. Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Ter plaatse van het plangebied wordt een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn.

3.6.18 Milieueffectrapportage

Op basis van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit is een plan-m.e.r.-beoordeling vereist wanneer een plan een kader vormt voor een m.e.r.-plichtig project, of wanneer er sprake is van aanzienlijke milieueffecten die het milieu significant kunnen beïnvloeden. In de bijlage V van het Omgevingsbesluit worden de activiteiten opgesomd die mogelijk aanzienlijke milieueffecten kunnen veroorzaken. Voor andere projecten, zoals voor dit plan, moet worden beoordeeld of er een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Er is daarnaast ook een regeling voor plannen die kleine wijzigingen betreffen of die een kader vormen voor m.e.r.-plichtige projecten. In dat geval wordt getoetst of de beoogde activiteiten negatieve gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden of andere belangrijke milieuaspecten.

M.e.r. en deze wijziging van het omgevingsplan

De beoogde ontwikkeling betreft het gewijzigd situeren van een bouwvlak, zodat een agrarische bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen dichterbij bestaande bedrijfsgebouwen kan worden gerealiseerd. Dit is geen activiteit die in bijlage V van het Omgevingsbesluit wordt genoemd, dus er zijn ook geen drempelwaarden van toepassing. De activiteiten zijn van een kleinschalige aard, waarbij geen relevante risico's voor het milieu te verwachten zijn. De verandering betreft de verplaatsing van een bouwvlak binnen een agrarische functie, wat geen milieu-impact met zich meebrengt.

Conclusie

Op basis van de toetsing aan de wetgeving rondom m.e.r.-beoordeling, Omgevingsbesluit en de kenmerken van het plan kan worden geconcludeerd dat voor dit plan geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.