direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Javastraat 92
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.R20190004-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Er is een voornemen om het perceel Javastraat 92 te gaan herontwikkelen. Hiervoor is een plan ingediend dat bestaat uit de transformatie van het bestaande pand tot woonzorgeenheden. Daarnaast wordt er nieuwbouw van woonzorgeenheden gerealiseerd op het binnenterrein. Er geldt reeds een maatschappelijke bestemming op het perceel, op basis waarvan onder andere zorgfuncties reeds zijn toegestaan. Het plan past echter niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan, onder meer door het bouwen buiten het bouwvlak. Om een passend planologisch-juridisch kader te bieden voor de gewenste ontwikkeling op het perceel is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Javastraat 92 ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de Javastraat (met langs beide zijden voornamelijk woonbebouwing) in het noorden en woonbebouwing in het oosten, zuiden en westen. De locatie ligt in stadsdeel Centrum, in de buurt Hogeland-Noord. In afbeelding 1.1 is de ligging in Enschede weergegeven en in afbeelding 1.2 is het plangebied met rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0001.png"
Afbeelding 1.1: ligging plangebied in Enschede

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0002.png"
Afbeelding 1.2 begrenzing plangebied

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied Javastraat 92 valt onder het bestemmingsplan “Getfert-Perik-Hogeland Noord”, dat op 25 september 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. De gronden zijn hierin bestemd voor 'Maatschappelijke voorzieningen'.

Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen uit categorie 1 en 2 van de in bijlage A onder de hoofdrubriek Maatschappelijke voorzieningen genoemde voorzieningen van het bestemmingsplan, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt verstaan: educatieve voorzieningen, (para)medische,- verpleeg- en zorgvoorzieningen, sociale voorzieningen, welzijns en culturele voorzieningen, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, zoals de in bijlage A van deze voorschriften onder de hoofdrubriek Maatschappelijke voorzieningen genoemde voorzieningen.

Voor een gedeelte van het perceel is een bouwvlak toegekend (donkerbruine kleur). Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, in elk geval vanwege bouwen buiten het bouwvlak. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is in afbeelding 1.3 weergegeven. Het plangebied is hierin rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0003.png"
Afbeelding 1.3 uitsnede geldend bestemmingsplan 'Getfert, Perik, Hogeland-Noord'

Daarnaast is het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' van kracht. In dit bestemmingsplan, vastgesteld op 6 februari 2017, is het perceel (en omliggende gronden) aangeduid als 'overige zone-cultuurhistorisch attentiegebied'.

Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch attentiegebied' zijn de gronden tevens aangewezen voor het behoud, herstel en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Op de als “cultuurhistorisch attentiegebied” aangewezen gronden worden aanvragen omgevingsvergunning vooraf getoetst aan de beleidsregel "Koesteren cultuurhistorie" en de daarbij behorende kaart(en). Burgemeester en wethouders kunnen bij een aanvraag omgevingsvergunning verplichten dat een cultuurhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd zoals bedoeld in de beleidsregel "Koesteren cultuurhistorie". Het bestaande pand heeft geen speciale bescherming op pandniveau. Doorvertaling van het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' in onderliggend bestemmingsplan is daarom niet nodig.

Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied van het paraplubestemmingsplan 'kwalitatief sturen op appartementen'. Hierin is het plangebied gelegen buiten het hoogstedelijk woongebied. Het uitgangspunt is dat alleen in hoogstedelijk woongebied de toevoeging van appartementen onder bepaalde voorwaarden mogelijk wordt gemaakt. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. In paragraaf 2.3.4 wordt hierop nader ingegaan.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.



Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ” is het erkende wijkorgaan wijkraad Zuid-Oost actief.

Vanwege het aftreden van het bestuur van de wijkraad per 1 september en de vorming van een nieuw bestuur is contact opgenomen welke rol de wijkraad wenst in de advisering ten aanzien van dit bestemmingsplan. Vanuit de wijkraad is aangegeven dat zij, indien dit gewenst is vanuit de gemeente, wel wil reageren op het bestemmingsplan. De inhoud van het bestemmingsplan is middels een memo aan de contactpersoon van de wijkraad kenbaar gemaakt. De reactie hierop is dat het plan er goed uitziet en er geen op- of aanmerkingen op het plan zijn.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het plan is voor vooroverleg naar de provincie gestuurd. De provincie heeft aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid en zijn hiermee akkoord. Met het waterschap heeft overleg plaatsgevonden ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan en de waterparagraaf.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Javastraat 92 ” in voorbereiding te nemen op 9 oktober 2019 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Javastraat 92 ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 23 oktober 2019 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn vier zienswijzen ingediend (3 schriftelijk en één mondeling). De samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie is verwoord in de 'Nota samenvatting en beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Javastraat 92'. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van de toelichting en bijlagen van de toelichting op een aantal onderdelen. In de regels en verbeelding zijn geen wijzigingen aangebracht.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Er zijn geen rijksbelangen of doelen van het rijk die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0004.png"

Afbeelding 2.1: uitvoeringsmodel (bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Het plan past binnen de generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel, zoals gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Er is sprake van een herontwikkeling van een locatie in bestaand stedelijk gebied. Een gedeelte van de bebouwing op het perceel wordt gesloopt, waarna nieuwbouw plaatsvindt. Tevens vindt hergebruik van bestaande bebouwing plaats. Er wordt daarmee voldaan aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik zoals deze in het provinciaal beleid wordt voorgestaan. Wat betreft toekomstbestendigheid geldt dat de ontwikkeling over 20/30 jaar nog steeds toegevoegde waarde zal hebben.

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties binnen stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieu's versterken. De ontwikkeling in het plangebied heeft betrekking op herstructurering van een perceel met maatschappelijke functie en de daarop liggende bebouwing. Met de herontwikkeling krijgt leegstaande bebouwing een nieuwe invulling. Hiermee wordt bijgedragen aan een vitale wijk en stad. De ontwikkeling heeft veel duurzame aspecten in zich en er wordt bijgedragen aan de energietransitie. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.6.

In de 'Stedelijke laag' is het plangebied aangemerkt als 'bebouwingsschil 1900-1955'. De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken.

Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden inde individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. Een groot deel van de bestaande bebouwing op het perceel blijft gehandhaafd (de bebouwing aan de zijde van de Javastraat). De nieuwe bebouwing die wordt toegevoegd, voegt zich naar maat en schaal naar de omliggende bebouwing. Daarbij wordt rekening gehouden met de omgeving. De goothoogte van de nieuwe bebouwing wordt aan de zijde van de omliggende woonpercelen aan de zijde van die woonpercelen lager dan de goothoogte aan de voorzijde.

In de 'Natuurlijke laag' is het plangebied aangemerkt als 'stuwwallen'. Kenmerken van deze laag zijn door de ligging in bestaand stedelijk gebied niet meer zichtbaar. De overige gebiedskenmerken (Laag van de beleving en Laag van het agrarisch cultuurlandschap) zijn niet van toepassing en daardoor niet nodig om nader te beschouwen.

Conclusie:
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0005.png"

afbeelding 2.2: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen. In juni 2019 is de nieuwe Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Dit betreft geen structuurvisie. Onder het kopje 'overig beleid' wordt ingegaan op deze Woonvisie in relatie tot onderliggend plan.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Overig beleid

Woonvisie

In de Woonvisie die is vastgesteld in juni 2019 zijn een aantal doelgroepen van programmering aangegeven. Dit betreft onder andere inwoners met een zorg- of ondersteuningsvraag. Het sociale beleid is er meer en meer op gericht om kwetsbare groepen en/of mensen met een zorgvraag in de buurt of wijk op te vangen (inclusieve samenleving). Dit betekent ook het realiseren van een passend aanbod daarvoor. Met de ontwikkeling van de Javastraat 92 en het mogelijk maken van wonen in combinatie met zorg wordt uitvoering aan dit beleid gegeven.

De maatschappelijke functie van het perceel blijft in de toekomstige situatie behouden. Met de herontwikkeling van de locatie wordt bijgedragen aan het behoud en versterking van het aanbod (woon)zorgvoorzieningen in de stad. Het plan is een toevoeging voor de Enschedese zorgmarkt. Er is veel vraag uit de Enschedese samenleving naar deze vorm van huisvesting.

Er wordt bebouwing gerealiseerd op het binnenterrein. De Woonvisie geeft hierover aan dat alleen in uitzonderingssituaties medewerking wordt verleend aan een woonfunctie op een binnenterrein. Er wordt een specifieke vorm van wonen toegestaan (een mix van wonen en zorg), waarbij het wonen op een binnenterrein tegemoet komt aan de wensen van de doelgroep, om een rustige, besloten woonomgeving te realiseren. Het bouwen op het binnenterrein is derhalve in dit specifieke geval aanvaardbaar en wenselijk. Met de ontwikkeling wordt daarnaast bijgedragen aan een vitale, aantrekkelijke stad met een passend aanbod (woon)zorgvoorzieningen voor haar inwoners.

Beleidsregel kwalitatief sturen op appartementen

Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied van het bestemmingsplan 'kwalitatief sturen op appartementen' en de bijbehorende beleidsregel. Hierin is het plangebied gelegen buiten het hoogstedelijk woongebied. Het uitgangspunt is dat alleen in hoogstedelijk woongebied de toevoeging van appartementen onder bepaalde voorwaarden mogelijk wordt gemaakt. In paragraaf 2.3.4 wordt hierop nader ingegaan.

Voor specifieke doelgroepen zoals benoemd in de Woonvisie (waaronder zorg) kan echter in concrete gevallen van deze regels worden afgeweken, omdat de woonwensen bij zorgappartementen anders kan zijn dan bij reguliere appartementen. In onderliggende situatie zijn de locatie-wensen voor de beoogde doelgroep reden om af te wijken van het beleid en woonzorgappartementen in het bestaande pand toe te staan. Gewenst is namelijk de vestiging op een kleine compacte locatie gelegen in een woonomgeving, met voorzieningen dichtbij, waaraan de locatie Javastraat 92 ook voldoet.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Javastraat 92" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en op de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

3.1.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied maakt deel uit van het binnensingelgebied van de stad Enschede en is gelegen ten zuiden van het historische stadscentrum. Vanuit het centrum lopen diverse historische verbindingswegen naar plaatsen en buurtschappen in de omgeving: Haaksbergen, Gronau etc. Deze radiale wegen veelal genoemd naar de plaats waar ze heen voeren: Haaksbergerstraat, Gronausestraat etc. - bepalen nog steeds de stedenbouwkundige structuur van de stad. De huidige bebouwing langs de radialen dateert voor een groot deel uit dezelfde periode als het stadshart.

In de periode tot aan de 2e wereldoorlog groeide het inwonertal van de stad in hoog tempo en werd de ruimte tussen de radialen bebouwd met een mengeling van woningbouw, bedrijven en voorzieningen als kerken, scholen e.d. Aangezien de radiale verbindingswegen een belangrijke vervoersfunctie hadden en veelal nog hebben, vestigden zich daarlangs van oudsher veel winkels. De radialen werden met elkaar verbonden door twee ringen: de 'centrumring', de rondweg om het oude stadshart, en de 'singelring' die het grootste deel van de vooroorlogse stad omringd. Het binnensingelgebied ontwikkelde zich tot het centrale stadsdeel van Enschede.

Zowel functioneel als ruimtelijk is het binnensingelgebied het verbindende element tussen de naar buiten uitwaaierende woonwijken en werkgebieden enerzijds en het historische stadscentrum anderzijds. Het gebied vervult een aantal centrale, verzorgende taken wat betreft bestuur en administratie, detailhandel, cultuur en ontspanning, medische dienstverlening, educatie, verkeer en vervoer. Daarnaast is het binnensingelgebied ook een belangrijk woongebied met groot aantal inwoners.

Wat betreft de bebouwingswijze bestaat er in dit gebied een grote verscheidenheid aan stijlen en typologieën. Buiten de stedelijke gesloten bebouwing van het centrum is veel bebouwing buiten de centrumring uitgevoerd als 'halfopen' bebouwing in rijen (zelfstandige woningen met een kleine tussenruimte), als tuindorp of 'open' bebouwing met veel groen, soms (klein)steeds soms dorps. Naast de oudere lage bebouwing met kappen is er de afgelopen decennia aan de rand van het historische centrum tevens 'middelhoogbouw' en 'hoogbouw' verrezen.

Het plangebied ligt tussen de 'singelring' en de 'centrumring' in het zuiden van het binnensingelgebied. Op hoofdlijnen is de algemene karakteristiek van het binnensingelgebied ook van toepassing op dit plangebied. Het herbergt een breed scala aan functies: wonen, winkels, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven, verkeer en groen. Ondanks de functiemenging is het plangebied toch in de eerste plaats een woongebied. De diverse functies staan op veel plaatsen in het plangebied door elkaar, hoewel er telkens kleinere gebieden zijn aan te wijzen waar sprake is van een monofunctionaliteit: in 't Getfert bijvoorbeeld de concentratie van bedrijven aan de noord- en oostkant, elders de diverse tuindorpjes of woongebieden met 'middenstandswoningen' uit de dertiger jaren.

De oude fabriekshallen en de nieuwste kantoor/bedrijfspanden hebben in veel gevallen eveneens een forsere schaal dan de omgeving waarin kleinschalige laagbouw de toon aangeeft. De oudere winkels en bedrijfjes passen goed in de kleinschaligheid van de oudere woningbouw. Aangezien de bebouwing is gebouwd tussen eind 19e eeuw en begin 21 eeuw zijn vrijwel alle bouwstijlen aanwezig die in die periode populair waren in Nederland. In het plangebied blijft het groen beperkt tot kleine parkjes temidden van woningen. Het is van belang om het bestaande groen in het hele gebied te koesteren en waar mogelijk te versterken.

De omgeving van het plangebied bestaat met name uit woonbebouwing. Het plangebied en omgeving zijn te beschrijven als dorpse linten. Tot deze categorie in het gebied Getfert-Perik-Hogeland Noord behoren de Haaksbergerstraat, de Kuipersdijk, de Wooldriksweg plus het verlengde ervan in de Javastraat, de Perikweg, de Brinkstraat, de Spelbergsweg, de Rietmolenstraat en de Hoogstraat. Karakteristiek is de veelal net niet gesloten straatwand, bestaande uit kleinschalige bebouwing in 2, maximaal 3, lagen met kap. De diverse gebouwen, woningen, winkel e.a. bedrijfjes - al dan niet met woningen erboven sluiten de straten ruimtelijk af, zonder dat ze zich strak houden aan een en dezelfde rooilijn en zonder dat ze altijd pal tegen elkaar aan zijn gebouwd. De oorspronkelijke architectuur behoort tot diverse, veelal eclectische, stijlen, die in de betreffende tijd populair waren. Langs deze linten zijn in later tijden nieuwere architectuurstijlen toegepast. Het gaat overwegend om eveneens kleinschalige gebouwen zijn die zich gevoegd hebben in het historisch patroon. Op een aantal plaatsen is de kleinschalige karakteristiek genegeerd. Op andere plaatsen staan dertiger jaren 'erkerwoningen' in het bebouwingslint. Een en ander laat onverlet dat het historische lint als verbindende eenheid dient te worden behandeld, waarvoor dezelfde stedenbouwkundige uitgangspunten gelden: de oorspronkelijke, bovengeschetste ruimtelijke opbouw dient gehandhaafd te blijven en, daar waar ze is verstoord zoveel mogelijk in ere te worden hersteld.

3.1.2 Functionele structuur

Het perceel Javastraat 92 is een bestaand bebouwd perceel, gelegen in een woonomgeving. Deze heeft op dit moment een maatschappelijke bestemming en dergelijke functies zijn er de afgelopen jaren ook gevestigd geweest. In het verleden was op het perceel de firma (Nelissen &) Van Egteren gevestigd. Dit was een gerenommeerd Enschedees bouwbedrijf, welke nu onderdeel uitmaakt van BAM. Onder andere de bouw van het Enschedese stadhuis in de jaren 30 van de vorige eeuw is ook door deze firma uitgevoerd. De bebouwing is op dit moment niet in gebruik. Op afbeelding 3.1 is een vogelvluchtafbeelding van het perceel en omgeving weergegeven. Hierop is de bestaande bebouwing te zien. Op het achterterrein zijn garageboxen gelegen. Een groot deel van het terrein is verhard. Het achterterrein kan worden bereikt door de onderdoorgang (zie hiervoor ook afbeelding 3.2) te passeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0006.png"

Afbeelding 3.1: vogelvlucht perceel Javastraat 92 en omgeving in noordelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0007.png"

Afbeelding 3.2: voorzijde perceel Javastraat 92, aan de linkerzijde de onderdoorgang

Het plangebied wordt ontsloten op de Javastraat die direct ten noorden van het plangebied loopt. Deze sluit aan op de Brinkstraat.

Water
Binnen het plangebied ligt geen oppervlaktewater. de wijze waarop de waterhuishouding in het plangebied is geregeld:

Hemelwaterafvoer
Momenteel is het gebied gemengd gerioleerd. Hemelwater dat valt op verhard oppervlak voert af naar het gemengde riool. Bij hevige neerslag kan bij omliggende straten water-op-straat voorkomen door overbelasting van het riool.

Vuilwaterafvoer
Momenteel is het gebied gemengd gerioleerd. Vuil water wordt afgevoerd naar het gemengd riool.

Grondwater en ontwatering
In de directe omgeving van het plangebied vinden voor zover bekend geen actieve onttrekkingen plaats.
In het uitgevoerde bodemonderzoek wordt aangegeven dat de leemlaag (behorend tot de formatie van Drente) zich al vanaf 1 m-mv aanwezig is. Verwacht wordt dat hiermee de zeer fijne zandlaag wordt bedoeld, welke lokaal kleiig is. Op basis van de representatieve fluctuatie van de grondwaterstand in de peilbuizen van TNO en het grondwatermeetnet Twente, maaiveldhoogte van het plangebied en het recent uitgevoerde bodemonderzoek kunnen voor het plangebied de volgende grondwater-karakteristieken worden afgeleid:

  • Maaiveldhoogte - 46,2 m+NAP
  • Gemiddeld hoogste grondwaterstand - 45,2 m+NAP
  • Gemiddeld laagste grondwaterstand - 44,5 m+NAP

Op basis van het verrichte bodemonderzoek blijkt dat op de locatie voornamelijk zeer fijn zand aanwezig is in de bodem. In combinatie met kleiige bijmenging en gebiedskennis van de omgeving wordt verwacht dat de doorlatendheid tussen de 0,5 en 2 m/dag gelegen is.

Afwatering
De maaiveldhoogte varieert van 46,0 m+NAP aan de zijde van de Javastraat tot 46,2 m+NAP op het achterliggende terrein. Het plangebied is gelegen op de flanken van de stuwwal, waarop het oostelijk deel van Enschede ligt.

3.2 Cultuurhistorie en archeologie

Monumenten in het plangebied

Er zijn geen monumenten in het plangebied aanwezig.

Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

In het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' is het plangebied aangeduid als 'overige zone-cultuurhistorie' en 'overige zone-cultuurhistorisch attentiegebied'. Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch attentiegebied' zijn de gronden tevens aangewezen voor het behoud, herstel en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Op de als “cultuurhistorisch attentiegebied” aangewezen gronden worden aanvragen omgevingsvergunning vooraf getoetst aan de beleidsregel "Koesteren cultuurhistorie" en de daarbij behorende kaart(en). In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie in relatie tot het plan.

Archeologisch erfgoed in het plangebied

Het plangebied is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangegeven als 'onderzoeksgebied B'. In deze gebieden geldt dat, indien de verwachte werkzaamheden leiden tot verstoring van de ondergrond op een diepte van 50 cm of meer en met een oppervlakte van 2500 m2 of meer, onderzoek noodzakelijk is.
Het plangebied is circa 1000 m2. Een archeologisch onderzoek is daarom in dit geval niet noodzakelijk.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op het bij de APV behorende bomenoverzicht zijn de beschermde bomen en boomgroepen weergegeven, voor het vellen waarvan in ieder geval een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV is vereist. Op het bomenoverzicht zijn niet alle beschermde bomen weergegeven. Ook de gemeentelijke bomen die niet op het bomenoverzicht zijn weergegeven zijn beschermd op grond van de APV.

Het bij de APV behorende bomenoverzicht is een interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede. Een fragmet van de kaart is weergegeven in afbeelding 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0008.png"

afbeelding 3.3: fragment interactieve bomenkaart

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprojecten wordt in bestemmingsplannen zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige beschermwaardige bomen door bouwgrenzen en infrastructurele werken, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig te situeren dat daardoor de maximale kroonprojectie van de bomen niet of zo min mogelijk wordt beperkt.

In het plangebied van het bestemmingsplan "Javastraat 92" zijn geen beschermwaardige bomen aanwezig. Daarnaast worden er geen bomen geveld.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

Onderliggend bestemmingsplan maakt een hernieuwde invulling voor een maatschappelijke functie mogelijk op het perceel Javastraat 92, waardoor jarenlange leegstand beeindigd wordt. Initiatiefnemer heeft de samenwerking gezocht met een professionele zorgaanbieder voor mensen met een psychiatrische kwetsbaarheid. Op het perceel wordt een woonzorgvoorziening gerealiseerd. Er is sprake van maximaal 22 afzonderlijke woonzorgeenheden, waarbij een ruimte voor de zorgverlener aanwezig is en gemeenschappelijke voorzieningen zoals een tuin en (zit)kamer worden gerealiseerd. Het verblijf is daarbij gekoppeld aan het afsluiten van een zorgovereenkomst met de professionele zorgaanbieder.

Iedere bewoner heeft een eigen eenheid, met eigen voorzieningen tot beschikking. Door deze opzet wordt enerzijds gezorgd voor veiligheid en optimale privacy en anderszijds voor sociale participatie en levensvrijheid.

Een groot gedeelte van de bestaande bebouwing blijft gehandhaafd. De garageboxen aan de achterzijde van het perceel en een aanbouw wordt gesloopt. De te slopen gebouwen zijn hieronder weergegeven in afbeelding 4.1, met rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0009.png"

Afbeelding 4.1: te slopen gebouwen (bron: Bouwbureau Twente)

Er worden woonzorgeenheden gerealiseerd in de bestaande bebouwing, daarnaast worden nieuwe woonzorgeenheden gerealiseerd op het het binnenterrein. Op de afbeeldingen 4.2 en 4.3 is indicatief de indeling van het bestaande pand en de situering van de nieuwe bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0011.png"

Afbeelding 4.2: vlekkenplan indeling begane grond en eerste verdieping (indicatief)

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0012.png"

Afbeelding 4.3: impressie bestaand pand en nieuwe bebouwing (bron: Bouwbureau Twente)

De nieuwe eenheden worden gerealiseerd op basis van het concept van House2Start. Dit betreft een concept waarbij als uitgangspunt geldt dat het gebouw overal moet kunnen staan en deze verplaatsbaar is. De verschillende modules worden in de fabriek in elkaar gezet en op de bouwplaats worden deze in één dag neergezet. Duurzaamheid is een zeer belangrijk aspect (gebruik maken van technische en biologische kringlopen, energiedak/groen dak, compact bouwen, all-electric) bij deze wijze van bouwen. Een meer uitgebreide beschrijving ten aanzien van het aspect duurzaamheid in relatie tot het plan is opgenomen in paragraaf 4.6.

Een impressie van de bebouwing op het binnenterrein is weergegeven in afbeelding 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0013.png" Afbeelding 4.4: impressie nieuwe bebouwing (bron: Bouwbureau Twente)

De nokhoogte van de nieuwe bebouwing bedraagt circa 7,2 meter. Aan de voorzijde van de bebouwing is een goothoogte van circa 6 meter voorzien. Aan de achterzijde, aan de zijde van de aangrenzende percelen, wordt een lagere goot gerealiseerd (circa 3,5 meter).

Achter de eenheden op het binnenterrein zijn de (bescheiden) tuinen gelegen. De overige ruimte op het perceel krijgt een groene invulling door de invulling als parkeerruimte en tuin. De parkeerplaatsen worden in halfverharding aangelegd. Aan de westzijde van het perceel wordt een wateropvang gerealiseerd, waarmee in de benodigde waterbergingsopgave wordt voorzien. In afbeelding 4.5 is de ligging van de tuin weergegeven.

Het plan beoogt geen grote externe ruimtelijke ingrepen grenzend aan het openbaar gebied. Het betreft hoofdzakelijk een intern functioneel hergebruik van het perceel en herindeling van het bestaande pand.

Verkeer en parkeren
De ontsluiting van het perceel is aan de zijde van de Javastraat. Dit blijft ongewijzigd in de nieuwe situatie.

Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein (zie afbeelding 4.5). Er worden 10 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd ten behoeve van de ontwikkeling. De functie wordt ingedeeld onder 'verpleeg-/verzorgingshuis'. Op grond van de Nota parkeernormen 2017 geldt per eenheid een norm van 0,6 parkeerplaats. Op basis van deze norm zijn afgerond 14 parkeerplaatsen nodig ten behoeve van de ontwikkeling van de maximaal 22 toegestane eenheden. Er worden 10 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. 4 parkeerplaatsen in openbaar gebied zijn aanvullend daarop nodig. Er kunnen maximaal 4 vergunningen worden aangevraagd voor parkeren in het openbaar gebied. Daarmee neemt de parkeerdruk in het gebied beperkt toe, maar er is op basis van een uitgevoerd parkeeronderzoek in 2019 (algemeen parkeeronderzoek) nog voldoende capaciteit beschikbaar. Vastgesteld wordt dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0014.png"

Afbeelding 4.5: impressie situering parkeerplaatsen en tuin (bron: Bouwbureau Twente)

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Deze zogenoemde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen en schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor. De 'Ladder' is alleen van toepassing als er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Daarvan zal in beginsel geen sprake zijn indien het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt. Dit kan anders zijn indien het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende nieuwe planologische functiewijziging voorziet.

Wanneer de 'stedelijke ontwikkeling' die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

'Stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Javastraat 92 "

In het bestemmingsplan "Javastraat 92" wordt een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt nagegaan of daarbij sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. De ontwikkelingen die als 'stedelijke ontwikkeling' moeten worden aangemerkt worden vervolgens getoetst aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.

De ontwikkeling bestaat uit het hergebruiken van bestaande bebouwing op het perceel en nieuwbouw op het binnenterrein van 8 eenheden ten behoeve van een woonzorgvoorziening. Ook zijn er maatschappelijke functies toegestaan, waarbij er minder maatschappelijke functies worden toegestaan dan op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk is.

Er wordt bebouwing (garageboxen en aanbouw) gesloopt. Per saldo zal de oppervlakte bebouwing die in de nieuwe situatie op het perceel aanwezig zal zijn toenemen met circa 175 m2. Deze beperkte toename van bebouwing wordt, volgens de vaste lijn in jurisprudentie, niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

4.3 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' aangewezen als 'cultuurhistorisch attentiegebied'. Gronden met deze aanduiding zijn tevens aangewezen voor het behoud, herstel en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Aanvragen om omgevingsvergunning worden vooraf getoetst aan de beleidsregel "Koesteren cultuurhistorie" en de daarbij behorende kaart(en).

De bestaande bebouwing wordt inpandig verbouwd en krijgt een nieuwe indeling. Daarnaast wordt er nieuwe bebouwing toegevoegd. Het plan is getoetst aan de beleidsregel en bijbehorende kaarten.

De wijk is op de Cultuurhistorische Waardenkaart (dit betreft een dynamische waardenkaart, dat wil zeggen dat aanvullingen mogelijk zijn) aangeduid als gebied met hoge attentiewaarde. Deze gebieden wil de stad koesteren; de historische omgevingskwaliteit behouden, herstellen en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden.

Hergebruik en herbestemming van bestaande cultuurhistorisch waardevolle bebouwing hoort daarbij. Dit pand wordt herbestemd. Het bestaande pand heeft geen speciale bescherming op pandniveau. Desondanks is het pand wel kenmerkend te noemen. Het karakter van een kantoorpand met werkplaats erachter valt op tussen de woonbebouwing en de hoofdbouw staat in de lijn van de voortuinen van de naastgelegen rijwoningen. Karakteristiek is het fraaie metselwerk, de gebogen daklijst, het materiaalgebruik, de gevelindelingen van de verschillende bouwdelen en gevels, de samenstelling uit twee bouwdelen (waarvan één teruggelegen) en de onderdoorgang met achterterrein (voorheen toegang naar een werkplaats).

De nieuwe ontwikkeling gaat uit van behoud van deze elementen. Bij eventuele aanpassingen aan de bestaande gevels wordt aanbevolen het oorspronkelijke karakter zo veel mogelijk te herstellen en te bewaren.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Javastraat 92" geldt op dit moment de welstandsidentiteit 'tuinstedelijke ensembles'. Het plangebied wordt thans gekenmerkt door een historisch bedrijfspand aan de lintbebouwing van de Javastraat, met daarachter een binnenterrein voor opslag en stalling. Deze ruimtelijk-functionele kenmerken vallen samen met de definitie van de Welstandscategorie 'Verborgen enclaves' uit de Welstandsnota Enschede;

Ten aanzien van 'tuinstedelijke ensembles' geldt dat toen de textielindustrie in Enschede eind negentiende eeuw een vlucht nam, de werkgelegenheid veel handarbeiders naar de stad trok. Zij werden gehuisvest in speciaal voor hen gebouwde wijkjes, vaak pal naast de fabriek. Deze wijkjes zijn volgens de principes van de ‘tuinstad’ zorgvuldig ontworpen als een hechte stedenbouwkundige, architectonische en sociale eenheid. Zelfs de buitenruimte is mee-ontworpen, vaak in de vorm van een ingesloten parkje of plantsoen met gemeenschappelijke gebouwen erin. De eigen tuinen dragen door hun open karakter bij aan de collectieve groene sfeer. Zo zijn er herkenbare, op zichzelf staande ensembles ontstaan. Het collectieve belang weegt in een tuinstedelijk ensemble zwaarder dan het individuele belang. In veel ensembles hebben de huizen in plaats van een van de straat afgesloten ‘achterkant’ een openbare ‘binnenkant’. Daarom worden ingrepen aan alle kanten van een ensemble die grenzen aan openbare ruimte getoetst als ingrepen aan de ‘voorkant’. Nieuwe invullingen of toevoegingen, ook aan de binnenkant dus, mogen alleen als ze voor het hele ensemble gelijk worden toegepast. Het is de bedoeling dat de oorspronkelijke esthetische kwaliteit en positieve sfeer van de ensembles wordt behouden en eventueel teruggebracht. Voor winkels en andere bedrijven die hun producten of naam willen exposeren, is uiterste terughoudendheid vereist en grote zorg en aandacht voor materialen en vormgeving. De esthetische kwaliteit en de collectiviteit van de ensembles worden streng bewaakt.

Enschede is opgebouwd uit een structuur van lange dorpse linten met aaneengesloten bebouwing. Een verborgen enclave ligt, verborgen achter de bebouwing van deze dorpse linten met veel midden- en kleinbedrijven. Deze bedrijfjes bestaan meestal uit een woonhuis aan het lint met een oprit naar het achterliggende terrein, de verborgen enclave. Hier bevinden zich de bedrijfsgebouwen, opslagruimten en werkplaatsen. De verborgen enclaves hebben een functionele uitstraling met weinig groen en bewust minder aandacht voor architectuur of detaillering. De welstandszorg heeft tot doel deze verborgen enclaves te laten voortbestaan en zonodig functioneel nieuw leven in te blazen, met daarbij veel ruimte voor individuele initiatieven. Het welstandsbeleid is er vooral op gericht dat enclaves die in het zicht van omliggende bebouwing liggen, meer kwaliteit krijgen en zich in functie en uiterlijk onderscheiden van de bebouwing aan het lint.

Het hier betreffende plan voor het binnenterrein past zowel ruimtelijk als functioneel geheel binnen de omschrijving zoals hierboven geschetst ten aanzien van de Welstandscategorie 'Verborgen enclaves'. Zo ligt immers de achtergelegen bebouwing duidelijk verborgen achter de hoofdbebouwing aan het lint en wordt duidelijk ondergeschikt daaraan qua volume. Tevens wordt het binnenterrein onderscheidend vormgegeven ten opzichte van de lintbebouwing en krijgt het een informeel karakter. De wijziging op deze locatie van de huidige categorie 'Tuinstedelijke ensembles' naar de categorie 'Verborgen enclaves' is daarom legitiem.

Dit houdt in dat de welstandscategorie zal worden gewijzigd in de identiteit 'verborgen enclaves'. Hiervoor is een afzonderlijk besluit van de Raad noodzakelijk en er zal daarvoor een afzonderlijke procedure van wijziging van de Welstandsnota, naast de bestemmingsplanprocedure, worden doorlopen.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.5.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.5.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Het plan dat mogelijk wordt gemaakt door onderliggend bestemmingsplan betreft een plan dat zeer zeker als duurzaam genoemd kan worden. Hieronder worden per onderdeel de te nemen maatregelen benoemd.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

De woonzorgeenheden betreffen compacte gebouwen. Dit betekent minder materiaalgebruik en minder energieverbruik. Het huis krijgt een energiedak, waarbij PV-panelen de totale energie leveren. De energievraag is beperkt door zware isolatie, slimme ventilatie toe te passen en minder energieverbruik te stimuleren. Er wordt gebruik gemaakt van infrarood vloerverwarming, elektrische doorstroomelementen, slimme CO2 gestuurde ventilatie en de best beschikbare apparatuur.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Op het binnenterrein worden nieuwe woonzorgeenheden gerealiseerd. Op het binnenterrein wordt ook de benodigde -halfverharde- parkeergelegenheid gerealiseerd. De ruimte die overblijft wordt ingericht als tuin, waarbij aan de westelijke perceelsgrens een wateropvang wordt gerealiseerd. Er is dus ruimte voor infiltratie en berging van water in het plangebied.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

Onderliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk waarbij de circulaire economie centraal staat. Er is geen afval tijdens het productieproces. De woning is demontabel. In de toekomst kunnen de modules terug naar de fabriek en kunnen materialen worden hergebruikt.

De gevels bestaan uit -op kleur gebrachte- houten delen. Voor elk onderdeel van het gebouw wordt gezocht naar de beschikbare biologische alternatieven.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Javastraat 92 " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Javastraat 92 " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Javastraat 92' heeft (mede) tot doel de realisatie van maximaal 14 woonzorgeenheden binnen de bestaande bebouwing en 8 eenheden via nieuwbouw mogelijk te maken op de locatie Javastraat 92. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit / project als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie toetsing aan het Besluit m.e.r

Op grond van het uitgevoerde m.e.r kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Javastraat 92" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen in een rustige woonwijk.

Milieuhinder van bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied voor woningen in en rondom het plangebied

Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn maatschappelijke voorzieningen tot en met categorie 2 toegestaan. Bedrijven in categorie 1 en 2 zijn in elk geval als aanvaardbaar te beschouwen in een woonomgeving. In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen aanwezig. De activiteiten die worden toegestaan zijn aan te merken als activiteiten in maximaal categorie 2. Hierbij hoort een grootste indicatieve richtafstand van 30 meter (aspect geluid). 10 meter geldt voor het aspect geur.

De bestaande afstand tot woningen bedraagt in de huidige situatie minder dan 30 meter. Het bestaande hoofdgebouw en bouwvlak op het perceel grenst aan de west- en oostzijde namelijk aan woonpercelen. Er wordt extra bebouwing op het binnenterrein mogelijk gemaakt. De afstand tot gevoelige bebouwing wordt hierdoor niet verkleind. Qua milieuhinder/effecten van het plan op de omgeving kan het gebruik gelijk worden gesteld aan een gebruik voor wonen en de milieubelasting zal gelijkblijven ten opzichte van de huidige situatie en gebruiksmogelijkheden op het perceel. Er zal sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Milieuhinder van bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied voor functie in het plangebied

Binnen een straal van 100 meter rondom het plangebied zijn alleen woningen aanwezig. Er zijn rondom het plangebied geen bedrijven aanwezig of planologisch mogelijk die van invloed zouden kunnen zijn op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Javastraat 92 "

Het bestemmingsplan Javastraat 92 ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat nieuwbouw van 8 zorgwooneenheden kan plaatsvinden. Daarnaast wordt het bestaande hoofdgebouw op het perceel verbouwd. Hierin kunnen maximaal 14 eenheden worden gerealiseerd.

Door Bilfinger Tebodin is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (rappport verkennend bodem- en asbestonderzoek Javastraat 92, 23 april 2019, document 16215001). Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn (samengevat) als volgt.

Resultaten onderzoek

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de zintuiglijk schone bovengrond vrij is van verontreinigingen (geen verhoogde gehalten met parameters uit het standaardpakket grond). In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten (> achtergrondwaarde) aan minerale olie en lood aangetoond. Op 0,35 – 0,60 m-MV bevindt zich een geroerde laag, vermoedelijk het oude maaiveld, waar naast een matig verhoogd (> tussenwaarde) gehalte aan lood ook licht verhoogde gehalten aan minerale olie, PAK(10), koper, kobalt en zink zijn aangetoond. Deze geroerde laag is eveneens onderzocht op asbesthoudend materiaal. Zowel in de grove als fijne fractie is geen asbesthoudend materiaal aangetoond.

In het grondwater is behoudens een licht verhoogde concentratie (> streefwaarde) aan barium, geen van de geanalyseerde parameters aangetoond in een concentratie boven de streefwaarde.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat het terrein niet geheel vrij is van verontreiniging, maar dat de mate van verontreiniging niet belemmerend is ten aanzien van de voorgenomen nieuwbouw van woonzorgeenheden.

De GGD heeft in januari 2016 een advies heeft uitgebracht met betrekking tot de omgang met lood in de bodem binnen woongebieden. De GGD adviseert om bij het in dit onderzoek aangetoonde gehalte aan lood (geroerde laag, voormalig maaiveld) geen moestuin te realiseren. Een ander gebruik dan moestuin levert geen risico's op. Daarnaast geldt dat normaal contact met deze grond door kleine kinderen (tot 6 jaar) niet direct tot onaanvaardbare risico's zal leiden.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, voor zover er geen moestuin op het terrein wordt gerealiseerd.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen en/of de transformatie van bestaande panden naar wonen of een andere geluidgevoelige functie mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het ook noodzakelijk zijn dat akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd in situaties dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Wegverkeerslawaai

Op het perceel is bestaande bebouwing aanwezig die voor een zorgfunctie kan worden gebruikt. Gebouwen ten behoeve van zorg worden aangemerkt als geluidgevoelige objecten. Met de nieuwbouw van de woonzorgeenheden op het binnenterrein wordt nieuwe geluidgevoelige bebouwing gerealiseerd.

Uit de Verkeersmilieukaart van de gemeente Enschede blijkt dat voor wegverkeerslawaai wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve niet nodig.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Javastraat 92 " is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege railverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.


Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Javastraat 92 " is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan "Javastraat 92" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege industrielawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet geluidhinder

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtverkeerslawaai

Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het geluid als gevolg van vliegverkeer zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit, dat op 1 maart 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld en op 30 maart 2017 in werking is getreden.

Het plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ” is niet gelegen in de nabijheid van het vliegveld Twente en is ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld. Een nadere toetsing aan het Luchthavenbesluit vanwege luchtverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Luchtverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat luchtverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Javastraat 92

Het bestemmingsplan Javastraat 92 ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat maximaal 22 woonzorgeenheden worden gerealiseerd, binnen het bestaande hoofdgebouw en 8 eenheden via nieuwbouw op het perceel. Er is geen sprake van de realisatie van gevoelige bestemmingen. Het aantal van 22 woonzorgeenheden zorgt voor een bijdrage aan de luchtkwaliteit die als niet in betekenende mate is aan te merken.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien wordt de vestiging van risicovolle inrichtingen in het bestemmingsplan 'Javastraat 92' expliciet uitgesloten. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Javastraat 92” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is recentelijk nieuwe wet- en regelgeving in werking getreden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van deze nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Een nadere toetsing aan het Basisnet Water kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. Een nadere toetsing aan het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ” is hemelsbreed op ca. 6,5 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Javastraat 92

Het bestemmingsplan Javastraat 92 ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat maximaal 22 woonzorgeenheden worden gerealiseerd. In het bestaande pand worden eenheden gerealiseerd, alsmede 8 nieuwe eenheden op het perceel. Bijna het gehele terrein is in de huidige situatie reeds verhard. Door de nieuwe ontwikkeling zal de oppervlakte verhard oppervlak afnemen.

Om te kunnen bepalen wat de mogelijke consequenties van de beoogde transformatie zijn voor de waterhuishouding in en rondom het plangebied is een beknopt waterhuishoudkundig plan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe de waterhuishouding (hemelwater, afvalwater, grondwater, ontwatering en afwatering) in het plangebied wordt ingevuld. Het waterhuishoudkundig plan is als bijlage bijgevoegd.

Verhard oppervlak
Het pand aan de Javastraat 92 zal in zijn huidige staat blijven staan. Aangezien er geen aanpassingen aan dit pand worden gedaan, wordt er eveneens geen bergingsopgave voor dit pand berekend. De overige terreindelen (1.150 m2) worden herontwikkeld, derhalve geld een bergingseis van 20 mm. Afgaande op de oppervlakte van de herontwikkeling en de toekomstige verharding (bebouwing en bestrating), zal er een kleine afname in het verhard oppervlak plaatsvinden van circa 250 m2. Dit komt door de toename van groen tussen de eenheden. Hierdoor blijft een te belasten verhard oppervlak van 900 m2 over. Dit resulteert in een bergingsopgave van circa 20 m3.

Hemelwaterafvoer
In het voorlopig inrichtingsplan is voorzien in openbaar groen en parkeervakken uitgevoerd met een open verharding (betonstraatstenen). Aan de westzijde van het plangebied is ruimte aanwezig voor de realisatie van een wadi (ca. 18m3) met een IT-riool (ca. 2 m3). Om te voldoen aan het voorkeursbeleid van de waterbeheerders, wordt hemelwater van verharding en bebouwing (bij voorkeur bovengronds) afgevoerd naar een infiltratievoorziening. Indien bovengrondse afvoer niet mogelijk of wenselijk is, dienen regenpijpen boven het maaiveld te worden voorzien van een bladvanger welke tevens kan dienen als noodoverloop.

Afvalwaterafvoer
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de openbare weg. De capaciteit van het riool is ruim voldoende om de hoeveelheid (extra) afvalwater af te voeren.

Oppervlaktewater
In de nieuwe situatie wordt geen permanent oppervlaktewater gerealiseerd.

Grondwater, ontwatering en afwatering
De projectlocatie ligt tussen de 46,0 en 46,2 m+NAP. Aanbevolen wordt de bouwpeilen 0,2 m boven het straatniveau aan te leggen. Van nature is voldoende ontwateringshoogte aanwezig (1,0 m-mv). Op afbeelding 1 is een voorstel voor de te hanteren bouwpeilen bijgevoegd. Naar aanleiding van de aanbevolen bouwpeilen is een inventarisatie gedaan van de huidige maaiveldhoogtes. Hieruit is gebleken dat binnen het plangebied de maaiveldhoogtes met maximaal 20 cm gewijzigd worden. Aan de oostzijde van het plangebied sluiten de omliggende bouwhoogtes goed aan. Aan de westzijde is sprake van hoogteverschillen tot 50 cm op het aanliggende perceel. Opgemerkt dient te worden dat deze verschillen ook in huidige situatie aanwezig zijn. Aanbevolen wordt de omwonenden te betrekken bij de afstemming over de erfafscheiding, teneinde (water)overlast van onderhavige plantonwikkeling in de toekomst te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.R20190004-0003_0015.png"
Afbeelding 5.1: Voorstel inrichting locatie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Javastraat 92

Het plangebied van het bestemmingsplan “Javastraat 92” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied “Aamsveen” is op 3,5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied gelegen.

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in relatie tot de afstand van de ontwikkelingslocatie tot het Natura 2000 gebied 'Aamsveen' kunnen significant negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied 'Aamsveen' met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Dit wordt bevestigd door een uitgevoerde Aerius-berekening waaruit blijkt dat de N-depositie bij 4000 voertuigbewegingen 0,00 mol/ha/jr bedraagt. De ontwikkeling op het perceel kent veel minder verkeersbewegingen dan dit aantal, waardoor de depositie 0,00/mol/ha/jr bedraagt.

Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbesscherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Javastraat 92

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om maximaal 22 woonzorgeenheden te realiseren, waarvan een groot gedeelte binnen het bestaande pand wordt gerealiseerd. 8 nieuwe eenheden worden ontwikkeld op het binnenterrein.

In het plangebied zijn binnen de Nationale databank flora en fauna geen waarnemingen van beschermde soorten aanwezig. Beschermde soorten zijn ook binnenstedelijk aan te treffen. Met name oudere bomen en gebouwen worden door deze soorten gebruikt als vaste rust- of verblijfplaats en kunnen daarmee een belangrijk onderdeel van de functionele leefomgeving vormen.

Op de binnenplaats zijn deze elementen niet aanwezig. Vaste rust- of verblijfplaatsen worden hier dan ook niet verwacht. Door de beperkte oppervlakte en het ontbreken van lijnvormige beplanting is de kans verwaarloosbaar dat het plangebied een belangrijke functie heeft als foerageergebied of vliegroute (vleermuizen) van beschermde soorten.

Panden in het stedelijk gebied kunnen met name geschikt zijn als vaste rust- of verblijfplaats voor steenmarter, vleermuizen en de vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gierzwaluw en huismus. Overige beschermde soorten worden in het plangebied niet verwacht wegens het ontbreken van geschikt leefgebied. Het pand Javastraat 92 is niet geschikt voor vaste rust- of verblijfplaatsen van gierzwaluw en huismus. Het pand beschikt niet over bouwkundige eigenschappen als een pannendak of overhangende geveldelen (zoals boeien), die het voor deze soorten geschikt zou kunnen maken. Wel zijn er openingen in de gevel aanwezig. De open stootvoegen lijken erg geschikt voor gewone dwergvleermuizen. Ook de steenmarter kan niet worden uitgesloten. De gevels blijven weliswaar gehandhaafd maar worden mogelijk geïsoleerd. Als isolatie van de spouw wordt uitgevoerd dient ecologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Er is door Natuurbank Overijssel onderzoek verricht naar deze soorten. De uitkomsten zijn vervat in een onderzoeksrapportage (rapport Natuurbank Overijssel, project 2271, versie 1, d.d. 28 november 2019). Deze is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat vleermuizen en steenmarter geen verblijfplaats bezetten in de te slopen bebouwing. Het slopen van de bebouwing leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de wet- en regelgeving voor beschermde soorten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Javastraat 92”

Het plangebied van het bestemmingsplan “Javastraat 92” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op ca. 2 kilometer van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Javastraat 92" is gekozen voor een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan, aangezien de invulling van het plangebied ten aanzien van het gewenste gebruik en bebouwing reeds concreet is uitgewerkt.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Javastraat 92" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Javastraat 92 ”.

In Artikel 1, Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Artikel 2, Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

6.3.1 Bestemmingen

Maatschappelijk - Zorginstelling (artikel 3)

De bestemming 'Maatschappelijk-Zorginstelling' is de bestemming die toegekend is aan het plangebied. De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk-Zorginstelling' zijn bestemd voor een zorginstelling met bijbehorende (gemeenschappelijke) voorzieningen. Daarnaast is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorgvoorziening' opgenomen, die een woonzorgvoorziening mogelijk maakt.

Daarnaast zijn de gronden tevens bestemd voor maatschappelijke basisfuncties. Ten behoeve van deze verschillende doeleinden zijn behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen toegestaan.

Daarnaast zijn een aantal maatschappelijke basisvoorzieningen toegestaan. Wat hieronder verstaan wordt is gedefinieerd in de begrippenlijst.

6.3.2 Gebiedsaanduidingen

Archeologisch onderzoeksgebied B (artikel 7)

In de gebieden met de gebiedsaanduiding "Archeologisch onderzoeksgebied B" geldt een archeologische (voor)onderzoeksplicht voor bodemverstorende activiteiten met een verstoringsoppervlak van meer dan 2500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm. In dat geval is de realisatie van bouwwerken, de sloop van bestaande bouwwwerken of de uitvoering van werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uitsluitend toegestaan wanneer uit het (voor)onderzoek blijkt dat in de bodem geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de in de bodem aanwezige archeologische waarden door de uit te voeren activiteiten niet zullen worden verstoord of in de plannen kunnen worden ingepast.

6.3.3 Overige aanduidingen en figuren

Binnen de in het plan voorkomende bestemmingen en dubbelbestemmingen kunnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden worden geregeld door het gebruik van functieaanduidingen, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren. Figuren komen niet voor in onderhavig bestemmingsplan, dus deze worden buiten beschouwing gelaten.

Bouwvlak:

Het bouwvlak is het gebied binnen de grenzen waarvan de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bebouwing gerealiseerd dient te worden.

Functieaanduidingen:

Functieaanduidingen worden gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een gedeelte van een bestemming nader in te kaderen. Zo kan met een functieaanduiding worden aangegeven dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde, functie is toegestaan of juist expliciet is uitgesloten. Bij functieaanduidingen gaat het vaak om het passend bestemmen van een aanwezige, niet (geheel) bij de bestemming passende functie, zoals bijvoorbeeld de functieaanduiding 'garageboxen' binnen de bestemming 'Wonen' om aan te geven waar binnen de woonbestemming garageboxen zijn toegestaan. Daarnaast kunnen functieaanduidingen worden gebruikt om aan te geven dat op een bepaalde locatie binnen een bestemming functies op boven elkaar gelegen verdiepingen zijn toegestaan.

In onderhavig bestemmingsplan is de functie-aanduiding 'specifieke vorm van wonen-woonzorgvoorziening' opgenomen. Het begrip woonzorgvoorziening is in de begrippen gedefinieerd.

Bouwaanduidingen:

Bouwaanduidingen worden gebruikt om specifieke aanwijzingen te geven over de gewenste wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. Bijvoorbeeld of gebouwen vrijstaand moeten worden gebouwd of juist aangeengebouwd, of er bijvoorbeeld een kap verplicht is of juist een plat dak. Ook zijn er bouwaanduidingen voor bijzondere bouwwerken, zoals een antennemast.

In onderliggend bestemmingsplan is een bouwaanduiding 'bijgebouwen' en 'specifieke bouwaanduiding-a' opgenomen. De aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak. De 'specifieke bouwaanduiding-a' is opgenomen voor de regeling van de maximale (goot)hoogte van de nieuwe woonzorgeenheden op het binnenterrein.

Maatvoeringsaanduidingen:

Maatvoeringsaanduidingen zijn alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen (goothoogte, bouwhoogte, bouwdiepte, inhoud, breedte), percentages (bebouwd oppervlak, gebruiksoppervlak) en dakhellingshoeken van gebouwen. Daarnaast kunnen maatvoeringsaanduidingen ook iets over aantallen zeggen, zoals het maximum aantal woningen, winkels of parkeerplaatsen.

6.3.4 Algemene regels

anti-dubbeltelregel (artikel 4)

De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

algemene bouwregels (artikel 5)

In de algemene bouwregels zijn de bouwregels opgenomen voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen en voor het bouwen van nutsvoorzieningen.

algemene gebruiksregels (artikel 6)

In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.

In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.

De op specifieke situaties gerichte gebruiksregels hebben betrekking op het verbod op de verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk, het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als geluidzoneringsplichtige inrichting en het verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als risicovolle inrichting.

algemene aanduidingsregels (artikel 7)

De algemene aanduidingsregels bevat de regels voor de diverse gebiedsaanduidingen in het bestemmingsplan. Gebiedsaanduidingen kunnen onder andere zijn opgenomen voor de bescherming van (mogelijk) in de bodem aanwezige archeologische waarden of voor de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of gebieden. Ook kunnen gebiedsaanduidingen zijn opgenomen voor de bescherming van milieugevoelige functies tegen milieuhinder (zoals geluids- of geurzones) of voor specifieke gebieden waar op termijn een transformatie naar een andere functie of bestemming is voorzien.

De in het bestemmingsplan opgenomen gebiedsaanduidingen zijn beschreven in paragraaf 6.3.2 van deze toelichting.

algemene afwijkingsregels (artikel 8)

In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.

algemene wijzigingsregels (artikel 9)

In de algemene wijzigingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in bepaalde concreet genoemde gevallen onderdelen van het bestemmingsplan kunnen wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheden liggen in het verlengde van de afwijkingsbevoegdheden zoals genoemd in de algemene afwijkingsregels maar hebben doorgaans een grotere impact op de woon- en leefomgeving. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan een wijzigingsbevoegdheid voor het (gedeeltelijk) wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen, een wijzigingsbevoegdheid voor het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een als zodanig door een cultuurhistorisch deskundige gewaardeerd en door burgemeester en wethouders aangewezen cultuurhistorisch waardevol gebouw of een wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate wijzigen van bestemmings- en/of bouwgrenzen om een gewenst en voor het overige in het bestemmingsplan passend bouwplan mogelijk te kunnen maken.

algemene procedureregels (artikel 10)

In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de wettelijk voorgeschreven procedureregels voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangevuld met enkele specifieke gemeentelijke procedureregels.

De algemene procedureregels bevatten ook het afwegingskader voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en bevoegdheden tot het bij een omgevingsvergunning stellen van nadere eisen.

6.3.5 Overige regels

In het hoofdstuk 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan.

Parkeren en laden en lossen (artikel 11, lid 1)

Dit artikel bevat de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren, van zowel auto's en fietsen als parkeervoorzieningen voor mindervaliden. Dit artikel bevat ook de regels voor het op eigen terrein in voldoende mate voorzien in voorzieningen voor het laden en lossen van goederen. Bij de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen wordt getoetst aan de parkeernormen zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017'. Het artikel bevat een dynamische verwijzing voor het geval de parkeernormennota tussentijds mocht worden gewijzigd of vervangen door een nieuwe parkeernormennota.

Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater (artikel 11, lid 2)

Dit artikel bevat de regels voor het bij nieuwbouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Deze regeling is de ruimtelijke vertaling van het gemeentelijke beleidskader zoals dat is vastgelegd in de Watervisie en in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

6.3.6 Flexibiliteit

De planregels vormen het juridisch bindend kader dat aangeeft waar en hoeveel er gebouwd mag worden en waar het voor gebruikt mag worden. De planregels kunnen niet in alle ontwikkelingen voorzien. In sommige gevallen is een bepaalde ontwikkeling wenselijk, maar niet passend binnen de planregels. In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze invulling gegeven wordt aan de diverse flexibiliteitsbepalingen in de planregels.

Afwijkingsregels

De afwijkingsregels van de bouw- of gebruiksregels maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om afwijkingen van geringe aard en omvang. De bestemming van de grond waarop de afwijking betrekking heeft, wijzigt daardoor niet. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving' aangevraagd worden. Burgemeester en wethouders maken vervolgens de afweging of de vergunning verleend kan worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een afwijkingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan.

Wijzigingsbevoegdheden

De wijzigingsbevoegdheden maken het mogelijk dat burgemeester en wethouders het bestemmingsplan op door de gemeenteraad concreet benoemde onderdelen inhoudelijk kunnen wijzigen. Dat kan een wijziging van een bestemming of een aanduiding zijn, al dan niet in combinatie met een wijziging van de daarbij behorende bouw- en/of gebruiksregels maar ook alleen een wijziging van de planregels zonder dat daarvoor ook de verbeelding hoeft te worden gewijzigd. Bij een verzoek tot toepassing van een wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een wijzigingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan. In tegenstelling tot bij een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan wordt bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan wel inhoudelijk gewijzigd. Een wijzigingsplan doorloopt een afzonderlijke planologische procedure die nagenoeg gelijk is aan die van een bestemmingsplan.

Afwegingskader
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid wordt het algemene beoordelingskader gehanteerd zoals in onderstaand overzicht is weergegeven. Daarnaast kunnen voor toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid nog specifieke toepassingscriteria gelden. Op deze wijze worden aanvragen zoveel mogelijk op dezelfde criteria beoordeeld en geeft het gebruikers/eigenaren van gronden in het plangebied meer duidelijkheid en rechtszekerheid over de toepassing van de flexibiliteitmogelijkheden in de planregels.

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:    
Woon- en leefklimaat:    
Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat, hierbij dient gelet te worden op:
- de verkeersaantrekkende werking, deze mag geen onevenredige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de locatie en zijn directe omgeving;
- de parkeerbehoefte mag niet tot gevolg hebben dat de parkeerdruk op de openbare ruimte wordt vergroot;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- lichttoetreding en bezonning, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitstraling naar (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- de eventuele gevolgen voor het aanwezige uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor het voorkomen van hittestress;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor een duurzame energievoorziening.    
Straat- en bebouwingsbeeld:    
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
- een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing);
- de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
- gevelbeelden;
- de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- de situering van gebouwen op het perceel.
Bepalend daarbij is de specifieke situatie ter plaatse van de locatie waarop de beoogde ontwikkeling betrekking heeft en hoe zich die verhoudt tot zijn directe omgeving. Een hoekpand aan een belangrijke stedenbouwkundige structuur vraagt immers om een andere benadering dan een woongebouw in een woonhofje ergens in een groene buitenwijk.  
Verkeersveiligheid:    
Ter waarborging van de verkeersveiligheid moet rekening gehouden worden met:
- de toename van de verkeersintensiteit;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- benodigde uitzichthoeken van wegen;
- de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
- de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.    
Sociale veiligheid:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is moet rekening gehouden worden met:
- de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.    
Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding    
Voor de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- aanwezigheid van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
- de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
- de bereikbaarheid van de bouwwerken voor hulpdiensten;
- de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.    
Milieusituatie:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep moet rekening gehouden worden met:
- de mate van hinder voor de omliggende functies;
- de gevolgen voor de externe veiligheid;
- de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- de gevolgen voor beschermde (natuur)gebieden;
- de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
- de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit en/of de grondwaterstand;
- de situering van gebouwen ten opzichte van het water.    
Cultuurhistorische waarde:  
Bij een ruimtelijke ingreep moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van een gebouw of ensemble van gebouwen in relatie met de omgeving.  
Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:  
Een nieuwe ontwikkeling in een gebied kan gevolgen hebben voor de omgeving. Als een nieuwe ontwikkeling voldoet aan de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan kan de omgeving hier vooraf rekening mee houden. Het afwijken van de planregels of het stellen van nadere eisen voor een nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot het beperken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met eventuele privaatrechtelijke aspecten.  

Nadere eisen
Met het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een aangevraagde activiteit op ondergeschikte onderdelen aanpassen. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen of afwijkingen van de bestemming worden toegestaan.

Aanvullend afwegingskader voor het stellen van eisen ter bescherming van bomen
In de regels van het bestemmingsplan is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen tot het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning ter bescherming van bomen. Hiermee kunnen in concrete gevallen beschermende maatregelen worden voorgeschreven om te voorkomen dat in de nabijheid van op grond van de APV beschermde bomen bouwwerken worden gerealiseerd die mogelijk schade kunnen veroorzaken aan deze beschermde bomen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid betrekken burgemeester en wethouders de bij de APV gestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied is de ontwikkeling van woonzorgeenheden beoogd.

De gronden in het plangebied zijn eigendom van een projectontwikkelaar.

Exploitatieovereenkomst

De gemeente zal de kosten die voor rekening van de ontwikkelaar dienen te komen (onder andere eventuele planschadekosten) verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende ontwikkelaar. Er is een overeenkomst gesloten. Van een exploitatieovereenkomst wordt middels het bepaalde in artikel 6.24 Wro in de "Huis aan Huis" mededeling gedaan.

Exploitatieplan

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Gelet op het bovenstaande, door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst, kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.