direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid
Plan: Hangar 11
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.PB00007-0003

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het nieuwe ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau is vervat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze structuurvisie is van kracht sinds 13 maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In deze structuurvisie geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de structuurvisie is “decentralisatie”. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het motto van de structuurvisie is "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Vertaald naar concrete doelstellingen komt dat neer op:

Ad. 1: Concurrentiekracht verbeteren

De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn. In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang.

Ad. 2: Bereikbaarheid verbeteren

De mobiliteit van personen- en goederenvervoer blijft de komende decennia groeien. Om de bereikbaarheid op peil te houden, moet het mobiliteitssysteem:

  • Robuust en samenhangend zijn, onder andere door knooppuntenontwikkeling
  • Meer keuzemogelijkheden bieden
  • Voldoende capaciteit bieden voor zowel de middellange (2028) als lange (2040) termijn

Ad. 3: Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

Het Rijk wil met haar beleid inspelen op ontwikkelingen die van individualisering, ontgroening en vergrijzing. De toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Voor de lange termijn heeft het Rijk als doel gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Met betrekking tot cultuurhistorie en natuurlijke waarden heeft het Rijk zich tot doel gesteld deze in stand te houden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid, het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen die van rijksbelang zijn concreet benoemd. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

3.1.2 Nationaal Bestuursakkoord Water

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003, geactualiseerd in 2007 en 2011) is een overeenkomst die gesloten is in een samenwerkingsverband tussen het Rijk en de koepelorganisaties van de provincies, gemeenten en de waterschappen, waarin op hoofdlijnen de wateropgaven zijn neergelegd die benodigd zijn om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050. Het Nationaal Bestuursakkoord Water is gericht op het verminderen van de kans op wateroverlast, zowel vanuit de riolering als het oppervlaktewater, op het op orde krijgen van de waterkwaliteit en op het niet ernstiger laten worden van watertekorten.