direct naar inhoud van Regels
Plan: Wallenbeekweg 22
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00214-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.2 plan

Het bestemmingsplan Wallenbeekweg 22 van de gemeente Enschede.

1.3 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.7 as van de weg

Voor wegen die bestaan uit twee rijstroken: het midden van de weg. Voor wegen die bestaan uit drie of meer rijstroken, de lijn die in dit plan als as van de weg in het wegprofiel is opgenomen.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bed and breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.

1.10 beroep of bedrijf aan huis:

Een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten of een kleinschalig bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan:

- de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en;
- degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestaande bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bouwen

Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

Het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 buitenzijde gevel van een gebouw of bijbehorend bouwwerk

Het gedeelte van het gebouw of bijbehorend bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenzijde van de gevel aangemerkt.

1.23 dagrecreatie

Vrijetijdsbesteding buitenshuis zonder overnachting.

1.24 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.

1.25 dienstverlening

Diensten verricht door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kapsalons, pedicures, schoonheidsinstituten, reis- en uitzendbureau's, belwinkels en internetcafe's, met uitzonderingen van seksinrichtingen.

1.26 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.27 evenement

Georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week, die niet rechtstreeks terug te voeren is op de aan de grond toegekende bestemming.

1.28 extensieve recreatie

Ondergeschikt medegebruik van grond, gericht op ontspanning, waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen, zoals fietsen en wandelen.

1.29 functieaanduiding

Een specifieke functie die is aangegeven met een aanduidingsvlak op de verbeelding.

1.30 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 gebruiksvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van die delen van een gebouw met eenzelfde gebruiksbestemming.

1.32 geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting waarvoor, op grond van de Wet geluidhinder, bij de vaststelling van een bestemmingsplan of herziening daarvan, een zone moet worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.33 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, waaronder het telen van kleinfruit (zoals aardbei, bosbes, rode bes, witte bes, zwarte bes, kruisbes, braam, framboos), een produktiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische produktiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.

1.34 horecabedrijf

Een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.

1.35 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 huishouden

een verzameling van één of meerdere personen die samen één zelfstandige huishouding voeren die zich kenmerkt door continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.37 huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.38 kampeermiddel

Tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.39 kampeerterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.40 kantoor

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.

1.41 kelder

Een kelder is het onder het maaiveld gelegen gedeelte van een gebouw.

1.42 kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid:

Kleinschalige bedrijfsactiviteiten waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, met inbegrip van het verkopen en/of leveren van ter plaatse vervaardigde goederen. Het verkopen en/of leveren van overige goederen is ondergeschikt toegestaan, mits deze goederen gerelateerd zijn aan de betreffende bedrijfsactiviteit.

Tot kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid worden in ieder geval de volgende bedrijfsactiviteiten gerekend: fietsenmaker, schoen- en/of kledingreparatie, modeontwerp, kledingmakerij, woningstoffeerderij, lijstenmakerij, naai-atelier, wasserette, sleutelmakerij, klompenmakerij, uurwerkreparatie, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, computerservice, grafische vormgeving, decorbouw, goud- en/of zilversmederij, beoefening van scheppende en beeldende kunst en opslag van goederen voor particulieren.

1.43 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.44 omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidde ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

1.45 ondersteunende horeca

Horeca welke een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de in de doeleindenomschrijving genoemde hoofdfunctie, inclusief toiletten, keukengedeelte en eventuele speelruimte.

1.46 openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.47 openbare nutsvoorziening

Gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.48 permanente bewoning

Bewoning door een persoon of groepen van personen van een ruimte/gebouw als hoofdverblijf, c.q. vaste woon- of verblijfplaats.

1.49 risicovolle inrichting

Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.50 ruimtelijke kwaliteit

Het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.51 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.52 slopen

Geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.53 stadsrand

Een gebied, direct rondom de stedelijke bebouwing welke op de verbeelding is aangegeven als Overig-Stadsrandzone, ook wel genoemd Groene zoom.

1.54 verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatie is een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar tenminste een nacht in het recreatiegebied of de toeristische plaats verblijft. Het gebied is daartoe ingericht met faciliteiten, zoals bed and breakfast-gelegenheden en kampeerterreinen.

1.55 volkstuin

Terrein bestaande uit afzonderlijke volkstuinen voor particuliere sier- en groenteteelt die niet bij de eigen woning liggen

1.56 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.57 waardevolle schuur

Een waardevolle schuur is een gebouw, dat aantoonbaar tenminste 5 jaar voor bedrijfsdoeleinden in gebruik is geweest, en tenminste voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de schuur is gebouwd vóór 1945;
  • b. de schuur is in Twentsche stijl gebouwd of heeft een belangrijke cultuurhistorische betekenis.

Als monument aangewezen voormalige bedrijfsgebouwen worden in ieder geval als waardevol aangemerkt.

1.58 warmte-koude-opslag

Het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.

1.59 winkel

Een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel, eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.

1.60 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning.

1.61 woning/wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw met woonfunctie / een complex van ruimten, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 het meten van een bouwvlak

vanaf het hart van de grens van het bouwvlak tot aan het hart van de grens van het bouwvlak.

2.2 minimaal/maximaal bebouwingspercentage
  • a. uit te werken bestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bestemmingsvlak, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden;
  • b. eindbestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden.
2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel op minder dan 15 meter van de weg is gelegen: de hoogte van die weg ter plaatse van het gebouw;
  • b. voor een gebouw, waarvan de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel op meer dan 15 meter van de weg is gelegen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.9 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Basisbestemming

De voor Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarde aangewezen gronden zijn bestemd voor het weiden van vee en de exploitatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede voor het behoud, herstel en verbetering van de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde, zoals opgenomen in de koesteransichten die zijn opgesteld voor de verschillende landschapstypen en als bijlage 4 onderdeel uitmaken van deze regels, met daaraan ondergeschikt:

  • a. agrarisch natuurbeheer,
  • b. de winning van zout, voor zover daarvoor een concessie is gegeven;
  • c. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
  • d. extensieve recreatie,
  • e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen, alsmede andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water,
  • f. bouwwerken;
  • g. terreinen en
  • h. voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
3.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken
  • a. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan.
3.2.3 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken
  • a. De bouw van boogkassen is niet toegestaan;
  • b. De maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • c. Voor overige, niet eerder genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

3.2.4 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in de leden 3.2.2 en 3.2.3 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte 5 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing met betrekking tot:
    • 1. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen.
  • b. De in dit lid genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld indien dit voortvloeit uit het in bijlage 4 van deze planregels opgenomen kader.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.2.2, onder a, voor de bouw van een zouthuisje, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 20 m2;
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het buiten het bouwvlak opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  • b. het gebruik van grond als volkstuin;
  • c. het winnen van zand.
  • d. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een bouwvlak en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • b. Voor gronden die zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter vanaf gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde', 'Bos' of 'Natuur' geldt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 2. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 3. het leggen van drainagebuizen.
  • c. De onder a en b van dit lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
  • e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder b van dit lid wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke waarden van de in de bestemmingsomschrijvingen van de onder b genoemde bestemmingen in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Basisbestemming

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden, met daaraan ondergeschikt:

  • a. extensieve recreatie,
  • b. openbare nutsvoorzieningen,
  • c. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd),
  • d. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.1.2 Toegestaan medegebruik ter plaatse van functie-aanduidingen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ontsluitingsweg.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1 binnen de begrenzing van een functieaanduiding.
  • b. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.
4.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.
4.2.3 Nutsvoorziening

In afwijking van het bepaalde in de leden 4.2.2 en 4.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte 5 meter bedragen.
4.2.4 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken

Voor overige, niet eerder genoemde, bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2 voor de bouw van een brandtoren met een bouwhoogte van maximaal 20 meter, mits deze uit een oogpunt van brandpreventie of brandbestrijding noodzakelijk is;
  • b. 4.2.2 voor een hoogzit met een bouwhoogte van maximaal 10 meter ten behoeve van de uitoefening van de jacht.
4.3.2 Nadere voorwaarde

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 4.3.1 sub a en b wordt de volgende voorwaarde gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 4 onderdeel uit van deze regels.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van mest, hooibalen, zand, stenen of andere goederen op onbebouwde gronden.
  • b. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    • 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 7. het leggen van drainagebuizen.
  • b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1
  • d. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

 

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Basisbestemming

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
  • b. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden en bergen van water.

Extensieve recreatie is toegestaan, voorzover de onder a genoemde waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1.
  • b. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 5.2.2 en 5.2.3 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.

5.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn niet toegestaan.
5.2.3 Overige, niet eerder genoemde, bouwwerken

De bouwhoogte van overige, niet eerder genoemde, bouwwerken geen gebouw zijnde mag ten hoogste 2 meter bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 ten behoeve van:

  • a. de bouw van een brandtoren met een bouwhoogte van maximaal 20 meter, mits deze uit een oogpunt van brandpreventie of brandbestrijding noodzakelijk is.
  • b. een hoogzit met een bouwhoogte van maximaal 10 meter ten behoeve van de uitoefening van de jacht en een eenvoudige berging voor voeder van wild, mits deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het wild; de inhoud van de berging mag ten hoogste 25 m³ en de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedragen.

5.3.2 Nadere voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 5.3.1 sub a en b wordt de volgende voorwaarde gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 4 onderdeel uit van deze regels.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • b. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten;
  • c. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen.
  • d. het houden van een evenement, zonder te hebben voldaan aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en verwijderen/afgraven van bosbodem en houtwallen, c.q. het rooien van singels;
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
    • 5. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 6. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 7. het leggen van drainagebuizen.
  • b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1.
  • d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
  • e. Aan de omgevingsvergunning kan de voorwaarde worden verbonden, dat er wordt herplant.

 

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Basisbestemming

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een woning, met daaraan ondergeschikt:

  • a. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis,
  • b. mantelzorg,

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken,
  • d. erven,
  • e. terreinen en
  • f. voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van warmte-koude-opslag, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
6.1.2 Toegestaan gebruik ter plaatse van functieaanduidingen

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-agrarische woning' zijn de gronden tevens bestemd voor het instandhouden van bedrijfsgebouwen, die bij de tervisielegging van het ontwerp van het plan in gebruik waren voor agrarische doeleinden.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is de instandhouding van de bedrijfsgebouwen niet toegestaan ten aanzien van de te slopen gebouwen zoals benoemd in artikel 6.4.3

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Wonen aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 6.1.1.
  • b. Nieuwbouw ten behoeve van de uitoefening van een bed and breakfast is niet toegestaan.
  • c. Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in lid 6.2.2 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan waren toegestaan.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder c is de instandhouding van de bedrijfsgebouwen niet toegestaan ten aanzien van de te slopen gebouwen zoals benoemd in artikel 6.4.3.
6.2.2 Hoofgebouwen en bijbehorende bouwwerken
  • a. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
  • b. Binnen een bouwvlak mag maximaal één wooneenheid met daarin maximaal één woning aanwezig zijn, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangegeven.
  • c. De inhoud van een wooneenheid mag maximaal 750 m³ bedragen. De goothoogte van een wooneenheid mag ten hoogste 6 meter en de bouwhoogte mag ten hoogste 10 meter bedragen.
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag de inhoud van een wooneenheid maximaal 1500 m³ bedragen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-a'. De goothoogte van deze wooneenheid mag ten hoogste 6 meter en de bouwhoogte mag ten hoogste 10 meter bedragen.
  • e. Wooneenheden mogen niet worden verplaatst.
  • f. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
  • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag, bij een omvang van het bestemmingsvlak tot 250 m², maximaal 75 m² en bij een bestemmingsvlak met een omvang vanaf 250 m², niet meer dan 30 % van de omvang van het bestemmingsvlak, met een maximum van 100 m² bedragen per wooneenheid;
  • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaandaanduiding-a' maximaal 200 m² bedragen per wooneenheid, waarvan de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal de oppervlakte bedraagt overeenkomstig de tekening behorend bij de exploitatieovereenkomst 'rood voor rood Wallenbeekweg 22';
  • 3. de bouw van bijbehorende bouwwerken is uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
  • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-a' bijbehorend bouwwerken toegestaan in het voorerfgebied;
  • 5. de maximale goothoogte voor bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 meter;
  • 6. de maximale bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken bedraagt 6 meter;
  • 7. in afwijking van het bepaalde onder 6 mag de hoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-a' maximaal 4,5 meter bedragen.
  • 8. bijbehorende bouwwerken mogen niet worden samengevoegd of verplaatst, indien de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel groter is dan de oppervlakte die ingevolge het bepaalde onder f, sub 1 en 2 van dit lid is toegestaan.
6.2.3 Aanvullende bouwregels voor (vervangende) nieuwbouw

In aanvulling op het bepaalde in de leden 6.2.1 en 6.2.2 geldt dat bij het realiseren van (vervangende) nieuwbouw van een gebouw voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater dienen te worden gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.2.

6.2.4 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte 5 meter bedragen.
6.2.5 Overige, niet eerder genoemde bouwwerken

De (bouw)hoogte van overige, niet eerder genoemde, bouwwerken mag ten hoogste bedragen:

  • a. 6 meter voor palen en masten;
  • b. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen, voorzover achter de voorgevelrooilijn gelegen en 1 in de overige gevallen;
  • c. 2,50 meter voor alle overige bouwwerken.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 ten behoeve van:

  • a. het vergroten van de inhoud van een voormalige agrarische bedrijfswoning met de inhoud van de in hetzelfde gebouw aanwezige voormalige agrarische bedrijfsruimte, met dien verstande dat de gezamenlijke inhoud van de wooneenheid en het bedrijfsgedeelte niet mag worden vergroot, het aantal woningen niet mag toenemen en de karakteristiek van het gebouw, bepaald door bouwhoogte, goothoogte, gevelindeling en dakvorm niet in onevenredige mate mag worden aangetast.
  • b. de inpandige splitsing van een wooneenheid in twee woningen, indien de inhoud van dit hoofdgebouw tenminste 1000 m³ bedraagt, met dien verstande dat door splitsing van de wooneenheid de karakteristiek van het gebouw, bepaald door bouwhoogte, goothoogte, gevelindeling en dakvorm niet in onevenredige mate mag worden aangetast, met dien verstande dat splitsing niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-a'.
  • c. het verplaatsen van wooneenheden binnen het bouwvlak.
  • d. de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak;
  • e. het toestaan van een erf- of terreinafscheiding voor de voorgevelrooilijn tot een maximale hoogte van 2 meter.
6.3.2 Nadere voorwaarden

Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 6.3.1 sub a tot en met e worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 4 onderdeel uit van deze regels;
  • b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  • c. de (bedrijfs)activiteiten moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  • d. de afwijking mag niet toegepast worden binnen het Natuurnetwerk Nederland, zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  • e. met betrekking tot de aanduiding "karakteristiek" mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het gebouw.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Beroep of bedrijf aan huis

Voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen gelden de volgende regels:

a. het maximum vloeroppervlak voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis bedraagt 49% van het totale gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
b. bedrijfsmatige activiteiten en beroepen aan huis zijn beperkt tot de hierna genoemde categorieën activiteiten:

1. bedrijfsmatige activiteiten en beroepen als bedoeld in artikel 1.10 ;
2. kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid als bedoeld in artikel1.42 ;
3. bed & breakfast als bedoeld in artikel 1.9

  • a. buitenopslag en bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte, anders dan laden en lossen, zijn niet toegestaan.
6.4.2 Overige gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. voor zover het gebouwen, of delen van gebouwen betreft, die op grond van het bepaalde in lid 6.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis mogen worden gebruikt, een medegebruik voorzover dit betrekking heeft op een oppervlakte groter dan het gebruik van meer dan 49 procent van de som van de gebruiksvloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m²;
  • b. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak voor iedere vorm van bewoning;
  • d. het gebruik van gebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van bewoning, tenzij het een uitbreiding betreft van een binnen het bouwvlak aanwezige bestaande woning;
  • e. het permanent bewonen van een bed and breakfast accommodatie.
  • f. de exploitatie van een winkel, horecabedrijf, of seksinrichting.
6.4.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik en in gebruik geven van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -b' als bedoeld in artikel 6.1 zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 6.1 toegestaan voor een periode van 2 jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan met het oog op de benodigde tijd voor de uitvoering van de maatregelen als bedoeld onder a.
  • c. de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning en bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-b' wordt niet verleend voordat:
    - de bebouwing zoals genoemd in bijlage 2 gesloopt is.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik en in gebruik geven van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwwaanduiding -b' zonder sloop of renovatie van de schuren zoals genoemd in bijlage 3 waardoor de schuren niet meer als landschapontsierend zijn aan te merken.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Omschrijving

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  • a. ten behoeve van het wonen in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, waardevol voormalig bedrijfsgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. een woonfunctie slechts wordt toegekend, indien het gebouw een inhoud heeft van minimaal 450 m³;
    • 2. de karakteristieke waarde van het gebouw door de nieuwe functie niet mag worden aangetast;
    • 3. de inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
    • 4. overige op het erf voorkomende voormalige bedrijfsgebouwen moeten worden afgebroken, tenzij zij van belang zijn voor het behoud van het karakter van het erf.
  • b. door het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat bouwgrenzen met niet meer dan 20 meter mogen worden verschoven.

6.5.2 Nadere voorwaarden

Aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 6.5.1 a en b worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 4 onderdeel uit van deze regels;
  • b. het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  • c. de (bedrijfs)activiteiten moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  • d. de afwijking mag niet toegepast worden binnen de NNN zoals bepaald en begrensd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemene bouwregels voor zonnepanelen op maaiveld
  • a. Binnen de bestemming "Wonen", zijn zonnepanelen op maaiveld toegestaan tot een totale grondoppervlakte van 100 m2 (per woning).
  • b. De hoogte van de zonnepanelen mag maximaal 1,8 m bedragen.
  • c. Zonnepanelen mogen alleen geplaatst worden indien voldaan kan (blijven) worden aan de voorwaardelijke verplichting zoals opgenomen in lid 6.4.3.
8.1.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering van de zonnepanelen nadere eisen stellen met het oog op:

  • de landschappelijke inpassing,
  • de cultuurhistorische waarde,
  • verkeersveiligheid,
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

8.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1,

  • a. voor het plaatsen van zonnepanelen buiten de bestemming "Wonen" maar wel direct grenzend aan de gronden met de bestemming "Wonen" (voor zover die bestemmingen zijn opgenomen in bijlage 5) ten behoeve van de aangrenzende woonfunctie tot een totale grondoppervlakte van 100 m2 per woning;
  • b. de afwijking mag niet toegepast worden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals bepaald en begrensd in Titel 2.7 van de Omgevingsverordening Overijssel.

8.2 Kelders
  • a. Voorzover het bepaalde in artikel 9 zich daartegen niet verzet, is -daar waar ingevolge het bepaalde in 6.1 van dit plan het bouwen of verbouwen van een wooneenheid is toegelaten- het toegestaan deze wooneenheid te onderkelderen, met dien verstande dat:
    • 1. de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
    • 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het maaiveld gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Archeologische verwachtingszones
9.1.1 Archeologisch onderzoeksgebied A
  • a. De voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied A' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
  • b. Voorzover het bepaalde onder a van dit lid strijdig is met -de realisatie van- andere in dit plan aan die gronden toegekende bestemmingen, prevaleert het bepaalde onder a van dit lid.

9.1.2 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied A' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 9.1.1.
  • b. Voor een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen of vergroten van bouwwerken op de voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied A' aangewezen gronden, dient door de aanvrager een archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel
    • 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
  • c. Indien uit het onder b. van dit lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het bepaalde onder b van dit lid is niet van toepassing op:
    • 1. het vergroten en/of veranderen van bestaande gebouwen, dan wel andere bouwwerken op de bestaande fundering;
    • 2. de oprichting van gebouwen en andere bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 250 m².
    • 3. voor werken of werkzaamheden waarbij de bodem op een diepte van minder dan 50 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd.
9.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied A' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 3. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren,
    • 4. het rooien van bos of boomgaarden, waarbij de stobben worden verwijderd.
  • b. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. van dit lid wordt verleend, dient door de aanvrager een archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel
    • 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
  • c. Indien uit het onder b. van dit lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het onder a van dit lid genoemde verbod geldt niet:
    • 1. voor werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
    • 2. voor projecten met een oppervlakte van kleiner dan 250 m²,
    • 3. voor werken of werkzaamheden waarbij de bodem op een diepte van minder dan 50 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd.
9.1.4 Archeologisch onderzoeksgebied B
  • a. De voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied B' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
  • b. Voorzover het bepaalde onder a van dit lid strijdig is met -de realisatie van- andere in dit plan aan die gronden toegekende bestemmingen, prevaleert het bepaalde onder a van dit lid.

9.1.5 Bouwregels
  • a. Op de voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied B' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 9.1.1.
  • b. Voor een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen of vergroten van bouwwerken op de voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied B' aangewezen gronden, dient door de aanvrager een archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel
    • 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
  • c. Indien uit het onder b. van dit lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het bepaalde onder b van dit lid is niet van toepassing op:
    • 1. het vergroten en/of veranderen van bestaande gebouwen, c.q. andere bouwwerken op de bestaande fundering;
    • 2. de oprichting van gebouwen en andere bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 5000 m².

9.1.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de voor 'Overig - Archeologisch onderzoeksgebied B' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 3. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren,
    • 4. het rooien van bos of boomgaarden, waarbij de stobben worden verwijderd.
  • b. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. van dit lid wordt verleend, dient door de aanvrager een archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel
    • 3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
  • c. Indien uit het onder b. van dit lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het onder a van dit lid genoemde verbod geldt niet:
    • 1. voor werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
    • 2. voor projecten met een oppervlakte van kleiner dan 5000 m²,
    • 3. voor werken of werkzaamheden waarbij de bodem op een diepte van minder dan 50 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd.

9.2 Molenbiotoop
9.2.1 Vrijwaringszone molenbiotoop
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "Vrijwaringszone - molenbiotoop" gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels, de volgende regels met betrekking tot de toegestane bouwhoogte van bouwwerken:
    • 1. tot een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen bouwwerken niet hoger zijn dan 0,70m.
    • 2. vanaf een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen tot een afstand van 400 meter vanaf de voet van de molen wordt de toegestane bouwhoogte van bouwwerken bepaald door de volgende formule: (1:140) * A + 2,64 meter, waarbij de A staat voor de afstand van het bouwwerk tot de voet van de molen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a in dit lid voor de realisatie van bouwwerken met een grotere bouwhoogte. Bij het besluit omtrent afwijking dient het belang dat met de aanvraag is gemoeid te worden afgewogen tegen de waarde van de molen als landschapsbepalend element en het functioneren van de molen als werktuig. Alvorens bij een omgevingsvergunning een besluit omtrent afwijking te nemen, wordt advies gevraagd aan de beheerder van de molen.
  • c. Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders binnen een afstand van 400 meter vanaf de voet van de Wissinksmolen aan de Haaksbergerstraat de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    • 2. het ophogen van gronden;
    • 3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
  • d. De onder c van dit lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, dan wel welke voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.
  • e. De onder c van dit lid bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element in onevenredige mate in gevaar worden of kunnen worden gebracht.

 

9.3 Overig - Stadsrandzone
9.3.1 Aanduidingsomschrijving

De voor “Overig-Stadsrandzone" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het versterken van de belevingswaarde,
  • b. het versterken van de landschappelijke waarde,
  • c. het beter inrichten van de stadsrand voor recreatief gebruik, natuur en water,
  • d. een goed beheer van de stadsrand,
  • e. het ontwikkelen, bevorderen en toelaten van passende functies, zoals natuureducatie, kunst, cultuur, landart, lichte vormen van horeca en plattelandswinkel.
9.3.2 Bouwregels
  • a. Op de voor "Overig-Stadsrandzone" aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 9.3.1 en de daar voorkomende bestemmingen.
  • b. Het toevoegen van nieuwbouw is alleen toegestaan indien de onderliggende bestemmingen de bouw toestaat.
9.3.3 Nadere eisen
  • a. Voor een aanvraag om omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van bouwwerken buiten een bouwvlak op de voor "Overig-Stadsrandzone" aangewezen gronden, dient door de aanvrager een rapport aangaande een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te worden overgelegd, waarbij de landschappelijke inpassing kan worden aangetoond.

9.3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3.2 onder a, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Aangetoond moet worden middels een rapport dat voldaan wordt aan een goede landschappelijke inpassing en dat een extra bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit.
  • b. Een overeenkomst moet worden gesloten, waarin de nieuwe functie conform het vastgestelde beleid met betrekking tot de stadsrandzone wordt vastgelegd.
  • c. Indien er sprake is van detailhandel in eigen producten, mag de bruto vloeroppervlakte maximaal 100 m2 bedragen.
  • d. Indien er sprake is van kleinschalige horeca, mag de bruto vloeroppervlakte niet meer bedragen dan maximaal 150 m2, mits dit geen negatieve effecten heeft op het woon- en leefklimaat.
  • e. Het is niet toegestaan nieuwe wegen aan te leggen of bestaande wegen te verharden ten behoeve van de nieuwe functie.
  • f. Het is niet toegestaan nieuwe verlichting aan te brengen langs de aanvoerroutes naar de nieuwe functie.
  • g. Nieuwbouw is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de onder a tot en met f genoemde criteria, mits verzoeker in eigendom of langdurige pacht beschikt over een perceel van tenminste 1000m2, volledig gelegen binnen de gronden met de bestemming "Overig-Stadsrandzone", en mits eenzelfde hoeveelheid m2 aan bebouwing in het buitengebied wordt afgebroken, met dien verstande dat dit geen karakteristieke bebouwing mag zijn of bebouwing die van belang is voor het karakter van een erf.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving is verleend.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

10.2 Verbod op verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk
  • a. Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken voor de verkoop, opslag, groothandel, verwerking en/of vervaardiging van vuurwerk.
10.3 Verbod op geluidzoneringsplichtige inrichtingen
  • a. Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als geluidzoneringsplichtige inrichting.

10.4 Verbod op risicovolle inrichtingen
  • a. Voor zover dit in de regels van de in het plan voorkomende bestemmingen en aanduidingen niet reeds expliciet is genoemd, is het verboden om de in dit plan begrepen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als risicovolle inrichting.
  • b. Het onder a genoemde verbod geldt niet voor reeds aanwezige risicovolle inrichtingen waarvoor in dit plan een passende planologische regeling is opgenomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Omschrijving bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan:

  • a. voor het bouwen van een beheersgebouw op een landgoed van tenminste 20 ha met een oppervlakte van maximaal 250 m² en een maximale bouwhoogte van 8 meter, indien daarvoor een duidelijke noodzaak aanwezig is en geen van de op het landgoed aanwezige schuren hiervoor geschikt (te maken) is en beschikbaar is;
  • b. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%, met dien verstande dat geen afwijkingen zijn toegestaan ten aanzien van in het plan opgenomen:
    • 1. maximum inhoudsmaten van bedrijfswoningen, wooneenheden en recreatiewoningen;
    • 2. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij woningen.
  • c. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
  • d. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  • f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
11.2 Nadere voorwaarden

Bij de beoordeling van een verzoek om bij een omgevingsvergunning een afwijking als bedoeld in lid 11.1 toe te staan wordt het in bijlage 4 van deze planregels opgenomen schema toegepast.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Omschrijving bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  • b. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  • c. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
  • d. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.
12.2 Nadere voorwaarden

Bij de beoordeling van een verzoek om bij een omgevingsvergunning een afwijking als bedoeld in lid 12.1 toe te staan wordt het in bijlage 4 van deze planregels opgenomen schema toegepast.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Procedureregels wijziging

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:

  • a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
  • b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
  • c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
13.2 Afwegingskader voor afwijkingen, wijziging en nadere eisen

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bevoegdheid tot het bij een omgevingsvergunning stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in deze regels, geldt als voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  • het woon- en leefklimaat, waaronder de eis dat parkeren op het eigen erf dient plaats te vinden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld, waarbij een zorgvuldige inpassing in het landschap in lijn met het ter plaatse geldende 'koesteransicht', zoals opgenomen in bijlage 4, als leidraad geldt;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • de milieusituatie;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeren en laden en lossen
14.1.1 Parkeerregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en / of voor het wijzigen van het gebruik van een gebouw dan wel het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw dan wel het onbebouwd terrein in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor:
    • 1. het parkeren of stallen van auto's en fietsen;
    • 2. het laden of lossen van goederen;
    • 3. het realiseren van parkeervoorzieningen voor invaliden.
  • b. De onder a genoemde voorzieningen voor parkeren en laden of lossen worden gerealiseerd op eigen terrein, in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort respectievelijk op of onder het onbebouwde terrein waarvan het gebruik wordt gewijzigd.
14.1.2 Afwijken van de parkeerregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover aantoonbaar op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
14.1.3 Voorwaarden voor het afwijken van de parkeerregels

De in lid 14.1.2 genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. het woon- en leefklimaat;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
14.1.4 Beleidsregels

Bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 14.1.1 en 14.1.2 wordt getoetst aan de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' dan wel, in het geval deze tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een andere beleidsregel, aan deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregel.

14.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de oppervlakte van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in voorzieningen voor het bergen en/of in de bodem infiltreren van hemelwater afkomstig van bebouwing, bij voorkeur in combinatie met drainage.
  • b. De onder a genoemde voorzieningen worden gerealiseerd en in stand gehouden op eigen terrein, in, op, aan of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • c. de minimum bergingsopgave als bedoeld onder a bedraagt 0,04 m;
  • d. de onder a bedoelde berging of infiltratie van hemelwater dient het (teveel aan) water af te wateren op een voorziening voor de ontvangst van hemelwater in het openbaar toegankelijk gebied;
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien berging of infiltratie van hemelwater op eigen terrein redelijkerwijs niet op doelmatige wijze mogelijk is.

Artikel 15 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke dienen deze regelingen te worden gelezen zoals ze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van lid 16.1, eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het in dat lid bedoelde bouwwerk met maximaal 10%.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 16.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.8 Hardheidsclausule

Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Wallenbeekweg 22.