direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brandweerkazerne Glanerbrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00192-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Veiligheidsregio Twente is voornemens om de kazerne van de Vrijwillige Brandweer Glanerbrug te verplaatsen van de huidige locatie aan de Tolstraat 5 in Glanerbrug naar een kavel aan de Gronausestraat aan de westelijke rand van Glanerbrug. De locatie aan de Tolstraat voldoet namelijk niet meer aan de Arbonormen en is qua ligging niet ideaal met betrekking tot de ontsluiting. Een verplaatsing naar het westen is eveneens logisch in verband met de aanrijtijd van medewerkers. Zij moeten binnen een bepaalde tijd aanwezig kunnen zijn op de kazerne. In het verleden kwamen zij overwegend uit het 'oude' deel van Glanerbrug, tegenwoordig komen ze veelal uit de nieuwbouwwijken aan de westkant van Glanerbrug.

De ontwikkeling van de nieuwe kazerne past niet binnen het bestemmingsplan "Eschmarke Zuidoost 2010". Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan gedeeltelijk herzien.

Het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen, zodat de beoogde ontwikkeling van de nieuwe brandweerkazerne plaats kan vinden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” heeft betrekking op een perceel aan de westelijke rand van Glanerbrug. Het plangebied wordt begrensd door de Gronausestraat (noordzijde), de Heidevlinder (oostzijde) en de sportvelden van Tennisvereniging Glanerbrug (zuidzijde) en korfbalvereniging GKV Ons Clubje (westzijde). In onderstaande afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied (indicatief) weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0001.jpg"

Globale ligging en begrenzing plangebied (indicatief rood omkaderd)

1.3 Geldende juridische regelingen

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan "Eschmarke Zuidoost 2010" dat op 19 december 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0002.jpg"

Vigerende bestemming; plangebied indicatief rood omkaderd

Het plangebied heeft geheel de bestemming 'Sport'. Deze gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen, niet-zelfstandige horeca (kantine) en bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen een bouwvlak gebouwd worden. Buiten een bouwvlak mogen alleen via afwijking van het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken gebouwd worden (maximaal 75 m² in totaal). Er is geen bouwvlak aanwezig in het plangebied.

Er gelden geen dubbelbestemmingen, gebieds- of functie-aanduidingen voor het plangebied

Verder zijn de volgende 'paraplu-bestemmingsplannen' en een voorbereidingsbesluit van toepassing op het plangebied:

Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)

Dit plan, vastgesteld op 18 november 2014, sluit vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten' en 'overige zone - vuurwerk uitgesloten'. Laatstgenoemde (t.a.v. vuurwerk) is opgenomen als algemene gebruiksregel in voorliggend bestemmingsplan. De aanduiding ten aanzien van risicovolle inrichtingen is niet relevant gezien de bestemming van het plangebied. De relevante onderdelen zijn daarmee doorvertaald in voorliggend plan. De werking van paraplu-bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)" vervalt met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Dit aangezien bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)" aanvullend geldt op alle geldende plannen ten tijde van de in werking treding van bestemmingsplan "Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)".

Cultuurhistorie

Dit plan is vastgesteld op 6 februari 2017. Het plan geldt als een aanvulling op alle geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied van bestemmingsplan "Cultuurhistorie". Het plangebied van voorliggend plan valt daar binnen. Het plangebied valt geheel binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie'. Er zijn geen gebouwen aanwezig en dus ook geen gebouwen aangeduid als 'karakteristiek'. De werking van bestemmingsplan "Cultuurhistorie" vervalt met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.

Parkeren Enschede

Dit plan, vastgesteld op 11 maart 2019, zorgt er voor dat de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017' van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied. De relevante regels zijn doorvertaald in voorliggend plan. De werking van plan "Parkeren Enschede" vervalt met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan voor het plangebied.

Onzelfstandige bewoning

Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 13 november 2017, richt zich op de regulering van onzelfstandige bewoning in het stedelijke gebied van gemeente Enschede om concentratie van onzelfstandige bewoning (gebruik van woningen of andere gebouwen als kamerverhuurpand) tegen te gaan. In voorliggend bestemmingsplan wordt wonen niet mogelijk gemaakt, ook niet via afwijking. De regels uit bestemmingsplan 'Onzelfstandige bewoning Enschede' zijn daarom niet relevant voor het plangebied.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap, maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” is de wijkraad Eschmarke-Zuid actief en direct ten oosten van het plangebied dorpsraad Glanerbrug. Vooruitlopend op de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan zijn deze wijkraden om advies gevraagd. Zowel wijkraad Eschmarke-Zuid als dorpsraad Glanerbrug hebben aangegeven geen bezwaren tegen het plan te hebben.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit plan afgezien van het plegen van vooroverleg. Het ontwerpbestemmingsplan wordt op de gebruikelijke wijze gedeeld met de provincie en het Waterschap.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan voor in voorbereiding te nemen op 24 oktober 2018 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad.

De aankondiging van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 12 juni 2019 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Gedurende de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn er geen zienswijzen naar voren gebracht.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Het bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkeling die onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale belangen valt danwel maakt geen ontwikkeling mogelijk die hier een relevante invloed op heeft.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0003.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Het plan past binnen de generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel, zoals gevat onder de 'Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Bij keuze voor de nieuwe ontwikkeling zijn alle relevante belangen zorgvuldig afgewogen. De beoogde ontwikkeling is toekomstbestendig (over 20-30 jaar heeft het project zeker nog haar toegevoegde waarde) en vindt plaats op een braakliggende kavel in bestaand stedelijk gebied, op een goed ontsloten locatie.

Voor het plangebied gelden geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap': Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit staat hier de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Het beleid richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Het plangebied betreft een braakliggende klavel, grenzend aan een (veld)sportcomplex. Het heeft niet de kenmerken van een agrarisch cultuurlandschap. De bomenstructuur langs de Gronausestraat blijft behouden. Deze ligt net buiten het plangebied. Ook blijven veel van de bomen in de noordelijke helft en langs de oostelijke rand van het plangebied behouden.

Gebiedskenmerken

In het plangebied zijn de volgende gebiedskenmerken aangeduid binnen de diverse lagen:

  • 'Natuurlijke laag': "Stuwwallen".
  • 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap': 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.
  • 'Stedelijke laag': niet van toepassing
  • 'Laag van de beleving': 'Stads en dorpsrandgebieden' (alleen de Gronausestraat; grenzend aan noordzijde plangebied)

Het mogelijk maken van de brandweerkazerne heeft geen relevante invloed op de hiervoor genoemde gebiedskenmerken. De kenmerken van de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap zijn bovendien niet meer aanwezig.

Conclusie:

De in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0004.png"

Afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie in het plangebied, aan de hand van de huidige ruimtelijke en functionele structuur en cultuurhistorie.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt aan de westelijke rand van Glanerbrug. Het plangebied wordt omgeven door verschillende functies. In onderstaande afbeelding is de directe omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0005.jpg"

Afbeelding: Directe omgeving plangebied (bezien vanuit zuiden; mei 2018); plangebied indicatief rood omkaderd

Het gebied wordt begrensd door de Gronausestraat (noordzijde), de Heidevlinder (oostzijde), de sportvelden van Tennisvereniging Glanerbrug (zuidzijde) en korfbalvereniging GKV Ons Clubje (westzijde). Aan de overzijde van de Gronausestraat ligt de woonwijk Eschmarke. Aan de overzijde van de Heidevlinder ligt landbouwgrond.

Het plangebied zelf is begroeid met bomen en struiken. Het wordt verder niet gebruikt. Aan de oostelijke rand van het gebied ligt een watergang en op de zuidelijke rand een kleine grondwal.

3.2 Cultuurhistorie

Archeologisch erfgoed

In het plangebied zijn geen archeologische monumenten of vindplaatsen aanwezig. Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid is een groot deel van het plangebied verstoord. Het overige deel heeft de aanduiding 'onderzoeksgebied B'. Dit is niet doorvertaald in het geldende bestemmingsplan. Zie paragraaf 4.3 voor een nadere uitwerking ten aanzien van archeologie.

Monumenten en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle panden aanwezig. De Gronausestraat is een weg met een hoge attentiewaarde. Het is een lang bestaande verbinding. De ligging en/of het profiel van de weg veranderen niet door de beoogde ontwikkeling van de brandweerkazerne.

Beschermwaardige bomen

Op het perceel staan diverse bomen. De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op het bij de APV behorende bomenoverzicht zijn de beschermde bomen en boomgroepen weergegeven, voor het vellen waarvan in ieder geval een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV is vereist. Het bomenoverzicht is een interactieve kaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprojecten wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met de aanwezige monumentale en beschermwaardige bomen door bouwgrenzen en infrastructurele werken, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig te situeren dat daardoor de maximale kroonprojectie van de bomen niet of zo min mogelijk wordt beperkt.

Het plangebied maakt deel uit van een beschermwaardig boomgebied. Deze bomen zijn uniek voor hun omgeving. In voorliggend plan wordt rekening gehouden met het boomgebied door de grotere bomen aan de noord- en oostzijde zo veel mogelijk te besparen. Het bouwvlak (indicatief aangegeven op onderstaande afbeelding) voor de nieuwe kazerne ligt namelijk in de zuid-westelijke helft van het plangebied. Op deze plek is het groen minder behoudenswaardig. Het bestaat uit omhoogschietend groen van lage kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0006.jpg"

Afbeelding: Indicatie bouwvlak ten opzichte van aanwezige bomen

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

Toekomstig gebruik en bestemming

Voorliggend bestemmingsplan maakt de vestiging van de kazerne van de Vrijwillige Brandweer Glanerbrug mogelijk op een kavel aan de Gronausestraat aan de westelijke rand van Glanerbrug. Zie paragrafen 1.2 en 3.1 voor het plangebied.

De activiteiten in en bij de nieuwe kazerne voor de vrijwillige brandweer van Glanerburg zullen bestaan uit:

  • het uitrukken bij calamiteiten, gemiddeld 3 keer per week;
  • opleidingen en bijeenkomsten van brandweer (waaronder oefeningen op het buitenterrein) en andere hulpdiensten. Dit gaat het naar verwachting om circa 1 a 2 avonden per week. Er zijn mogelijk ook weken zonder of juist met iets meer oefeningen/bijeenkomsten;
  • Enkele reguliere werkplekken (kantoor) voor kazernemedewerkers;
  • daarnaast zal mogelijk een post (kantoor zonder baliefunctie) voor een wijkagent of wijkverpleegkundige worden gerealiseerd in het pand en zijn andere maatschappelijke basisfuncties mogelijk, zoals vergaderingen van verenigingen uit de buurt als daar behoefte aan is.

Om dit mogelijk te maken wijzigt de bestemming van het plangebied grotendeels van 'Sport' in de bestemming 'Maatschappelijk - Hulpdiensten'. Dit gebied gaat van eigendom over van de gemeente naar de Veiligheidsregio Twente. Een resterende strook krijgt uit praktisch oogpunt de bestemming 'Verkeer', aansluitend bij de huidige bestemming 'Verkeer' van de Gronausestraat en de Heidevlinder. Dit blijft in eigendom en beheer van de gemeente. Dit betreft onder andere een sloot aan de oostzijde van het plangebied en een fietspad en berm aan de noordzijde. Zie onderstaand voor een uitsnede van de nieuwe planverbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0007.jpg"

Afbeelding: Nieuwe bestemming plangebied

Stedenbouwkundige visie

De stedenbouwkundige opzet/toekomstige inrichting van het plangebied dient over zichtlijnen te beschikken vanaf de Gronausestraat, het kruispunt Gronausestraat/Heidevlinder en de uitrit voor de brandweerwagens. Het gebouw dient georiënteerd te zijn naar de Heidevlinder, zoals indicatief weergegeven op onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0008.jpg"

Afbeelding: Zichtlijnen en oriëntatie op Heidevlinder

Daarnaast moet het gebouw landschappelijk ingepast worden, waarbij de houtwal aan de zijde van de Heidevlinder zo veel mogelijk bewaard moet blijven, met eventuele openingen ten behoeve van de zichtlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0009.jpg"

Afbeelding: Landschappelijke inpassing en bestaande houtwal

De bebouwing

Het nieuwe gebouw wordt maximaal 10 meter hoog. De bebouwing mag in totaal maximaal een oppervlakte hebben van 650 m². De uitstraling van het gebouw moet passen in de welstandscategorie 'vrije landelijke bebouwing'. Het gebouw wordt in de zuidelijke helft van het plangebied gebouwd, binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0010.jpg"

Afbeelding: Impressie bouwvolume nieuwe kazerne, bezien vanuit Heidevlinder

Ontsluiting

Onderstaand is de beoogde ontsluiting van het plangebied indicatief aangegeven. De reguliere ontsluiting voor medewerkers en bezoekers vindt plaats via de parkeerplaats voor de sportverenigingen, ten zuidwesten van het plangebied (rode pijl). Een rechtstreekse reguliere ontsluiting op de Heidevlinder is niet gewenst vanwege de verkeersveiligheid.

Als de brandweer moet uitrukken gebeurt dit wel rechtstreeks op de Heidevlinder via een nieuwe uitrit (donkerblauwe pijl). Deze uitrit heeft tevens een zeer beperkte inritfunctie, uitsluitend voor brandweerlieden die deelnemen aan de uitruk. Naar verwachting rijden hier circa 6 a 10 personenauto's per uitruk naar binnen vanaf de Heidevlinder (lichtblauwe stippelpijl). Dit is nodig om kostbaar tijdsverlies tegen te gaan. Daarnaast is het vanuit veiligheid minder gewenst dat auto's met verhoogde snelheid aan komen rijden over de reguliere ontsluiting die deels over de parkeerplaats van de sportclubs loopt.

Over het gebruik van het nieuwe uit-/inrit aan de Heidevlinder zijn afspraken met de brandweer gemaakt. Buiten de uitrukken om (zodra de brandweerwagen vertrokken is) is het uitrit op de Heidevlinder afgesloten. Dat gebeurt waarschijnlijk met een slagboom. Men moet dan dus omrijden via de reguliere ontsluiting (rode pijl). Dat geldt naar huidig inzicht ook voor de meeste brandweerwagens die terugkeren van een uitruk naar de kazerne. Mogelijk zullen brandweerwagens die 's nachts terugkeren van een uitruk wel rechtstreeks het kazerneterrein oprijden via de nieuwe inrit op de Heidevlinder. Dit om de kans op overlast voor woningen aan de Ekersdijk (langs de reguliere ontsluiting) te minimaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0011.jpg"

Afbeelding: Beoogde ontsluiting; route 'aan- en afvoer' is indicatief

Daarnaast wordt er een nieuw fietspad gerealiseerd langs de westelijke grens van het plangebied (gele pijl in onderstaande afbeelding), tussen het terrein van de brandweer en het korfbalveld. Zo kunnen bezoekers vanaf de Gronausestraat de sportvelden eenvoudig bereiken per fiets of lopend.

De ontsluiting en het fietspad liggen buiten het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan. De exacte (technische) vormgeving van de ontsluiting en het fietspad wordt parallel aan de bestemmingsplanprocedure uitgewerkt, in samenspraak met de gebruikers van omliggende gronden en de parkeerplaats. Daarbij wordt ook rekening gehouden met een verbetering van de toegang tot (de parkeerplaats van) het sportcomplex vanaf de Ekersdijk.

Parkeren

In de parkeernormennota is geen norm opgenomen voor een brandweerkazerne of een vergelijkbare voorziening. Dit wordt bepaald aan de hand van het beoogde gebruik. Zoals hiervoor aangegeven gaat het om circa 3 keer per week een uitruk en een aantal andere activiteiten. Dit levert naar verwachting de volgende aanwezigheid van mensen op gedurende de week:

  • 1. Gemiddeld 3 keer per week een uitruk, waarbij ongeveer 12-15 brandweerlieden aanwezig zullen zijn.
  • 2. Werkdagen: aanwezigheid van circa 5-7 personen in de kazerne
  • 3. Circa 1 a 2 avonden per week: bijeenkomsten en cursussen van brandweer of andere (maatschappelijke) organisaties, waarbij naar verwachting maximaal 20-30 personen aanwezig zullen zijn. Zoals gezegd zijn er mogelijk ook weken zonder of juist met iets meer oefeningen/bijeenkomsten.

Activiteit 2 en 3 zullen normaal gesproken niet tegelijk plaatsvinden. De maximale situatie die kan ontstaan is een samenloop van een uitruk en een bijeenkomst. In dat geval zijn er naar verwachting maximaal 45 personen op hetzelfde tijdstip aanwezig. Deze personen komen niet allemaal (afzonderlijk) met de auto. In een uiterst geval zullen er op enig moment wellicht 40 parkeerplaatsen nodig zijn.

De parkeerplaats van de sportverenigingen, gelegen ten zuidwesten van het plangebied, biedt plaats aan circa 140 personenauto's. Deze worden alleen ten volle benut op delen van de ochtend en middag op zaterdag en zondag, wanneer er veel sportwedstrijden tegelijk zijn. Doordeweeks (ook in de avonden) zijn er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om in de aanvullende behoefte van maximaal 40 parkeerplaatsen te kunnen voorzien. De activiteiten in/rond de kazerne vinden, met uitzondering van de uitrukken, niet of nauwelijks plaats op zaterdag en zondag overdag. Op het bestaande parkeerterrein zal daarom voldoende ruimte zijn voor de nieuwe parkeervraag.

Echter, om er zeker van te zijn dat er tijdens uitrukken altijd voldoende parkeerruimte aanwezig is voor leden van de vrijwillige brandweer, worden in het plangebied zelf ook parkeerplaatsen aangelegd. Naar huidig inzicht zijn dit er circa 20 (maximaal 30). Deze zijn in principe enkel bedoeld voor leden van de brandweer en andere reguliere gebruikers van de kazerne (bijv. een eventuele wijkagent).

Verharding

De aan te leggen weg van de Ekersdijk naar de kazerne (over het parkeerterrein) wordt voorzien van een verharding die geschikt is voor de voertuigen van de brandweer. Indien noodzakelijk zal de toegang vanaf de Ekersdijk aangepast worden, zodat de brandweervoertuigen hier goed de bocht kunnen maken.

In overleg met de sportverenigingen wordt bekeken welke (half)verharding wordt toegepast op het fietspad tussen Gronausestraat en de sportverenigingen.

De parkeerplaats binnen het plangebied betreft eigen terrein van de brandweer. Zij is vrij in het kiezen van een verharding. In ieder geval zal circa 100 m2 vloeistofdichte vloer worden aangelegd op het terrein in verband met de beoogde oefeningen van de brandweer op het buitenterrein (i.v.m. blusmiddelen etc).

Groen

Het plangebied wordt 'opgeschoond' ten behoeve van de nieuwe inrichting, maar behoudt een overwegend groene uitstraling. Zoals hiervoor aangegeven dient de houtwal aan de zijde van de Heidevlinder zo veel mogelijk bewaard te blijven. Ditzelfde geldt voor de (grote) bomen aan de noordzijde. Op de locatie van het bouwvlak is het groen minder behoudenswaardig. Dit betreft vooral 'omhoogschietend groen' van lage kwaliteit.

Water

De watergang aan de oostzijde van het plangebied blijft behouden. Het water kan vertraagd afgevoerd worden naar deze watergang.Naar huidig inzicht zal er aan de noordzijde een bergingsvijver worden aangelegd, die tevens dienst kan doen als blusvijver. Zie verder paragraaf 5.2 voor een nadere toelichting op de waterhuishouding in het plangebied.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug "

In het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" wordt een nieuwe, kleinschalige, brandweerkazerne mogelijk gemaakt. Dit is op te vatten als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Deze ontwikkeling wordt hierna getoetst aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.

1. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

De kazerne wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande brandweerkazerne in Glanerbrug. Per saldo komt er daarmee geen nieuwe kazerne bij. De behoefte is regionaal afgestemd, aangezien het een initiatief betreft van Veiligheidsregio Twente.

Er is geen bestaande harde plancapaciteit danwel een geschikt bestaand pand beschikbaar op een geschikte, goed ontsloten, locatie die in de behoefte kan voorzien in en rond Glanerbrug.

De bestaande kazerne heeft een woonbestemming en zal naar huidig inzicht op termijn ook weer voor wonen gebruikt worden. Dit is een logisch gebruik gezien de ligging midden in een bestaande woonstraat. De locatie van de huidige kazerne maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan. Na de verhuizing van de brandweer is er mogelijk tijdelijk sprake van leegstand op de huidige locatie in Glanerbrug. Deze zal naar verwachting van korte duur zijn. Dit zal zeker niet leiden tot een onaanvaardbare situatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

2. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied ligt op een langdurig 'braakliggende' kavel in een bestaand stedelijk gebied, aan de westelijke rand van Glanerbrug.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling van de brandweerkazerne voldoet aan de 'Ladder Duurzame Verstedelijking'.

4.3 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Archeologie

Zoals aangegeven zijn in het plangebied geen archeologische monumenten of vindplaatsen aanwezig. In het geldende bestemmingsplan 'Eschmarke Zuid Oost 2010' is ook geen gebiedsaanduiding opgenomen waaraan een plicht tot archeologisch (voor)onderzoek is gekoppeld voor bodemverstorende activiteiten. Wel is de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk archeologiebeleid.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het gemeentelijk archeologiebeleid weergegeven. Volgens dit beleid is een groot deel van het plangebied verstoord (rood in de afbeelding). Het overige deel heeft de aanduiding 'onderzoeksgebied B'. In gebieden die zijn aangeduid als "onderzoeksgebied B" geldt op basis van het beleid een archeologische (voor)onderzoeksplicht voor bodemverstorende activiteiten met een verstoringsoppervlak van meer dan 2.500 m2 én een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm. In het als verstoord aangegeven gebied geldt een archeologische (voor)onderzoeksplicht bij een verstoringsoppervlak van meer dan 10.000 m2 én een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0012.jpg"

Afbeelding: Uitsnede gemeentelijk archeologiebeleid; plangebied indicatief zwart omkaderd; rood is verstoord gebied

Het plangebied is een kleine 4.700 m2 groot, waarvan circa 4.000 m2 de bestemming 'maatschappelijk' krijgt en circa 700 m2 de bestemming 'verkeer'. Binnen het bouwvlak (in de bestemming 'maatschappelijk') is maximaal 650 m2 bebouwing toegestaan.

De beoogde ontwikkeling betreft een nieuwe brandweerkazerne inclusief inrichting van het omliggende terrein, waaronder het aanbrengen van verharding. De mogelijk bodemverstorende activiteiten (ontgraving t.b.v. bebouwing en verharding) vinden nagenoeg geheel in de zuidelijke helft van het plangebied plaats. Dat is maximaal 2.500 m2 en zeer waarschijnlijk minder. De diepte van de verstoring zal grotendeels minder dan 50 cm zijn. Er is namelijk maximaal 650 m2 bebouwing toegestaan en ter plaatse van de beoogde parkeerplaats is de vergraving naar verwachting maximaal 40cm diep. Een verstoring een oppervlakte van 2.500 m2 of meer én dieper dan 50 cm zsl niet optreden.

Bovendien is van de zuidelijke helft, waar nagenoeg alle bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, circa de helft als verstoord gebied aangemerkt. Voor verstoord gebied is de 'drempelwaarde' voor onderzoek, zoals aangegeven, geen 2.500 m2, maar 10.000 m2 vergraving van 50cm diep of dieper.

Op basis van bovenstaande kan met zekerheid worden gesteld dat er geen noodzaak is tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling.

Dit betekent echter niet dat er geen archeologische waarden kunnen worden aangetroffen. Op grond van de Erfgoedwet geldt de meldplicht voor toevalsvondsten. Als tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (gemeente Enschede in dit geval).

Zoals aangegeven is in het geldende bestemmingsplan 'Eschmarke Zuid Oost 2010' geen gebiedsaanduiding opgenomen waaraan een plicht tot archeologisch (voor)onderzoek is gekoppeld voor bodemverstorende activiteiten. Voorgaande biedt ook geen aanleiding om (een deel van) het gebied van zo'n aanduiding te voorzien in bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug".

Cultuurhistorie

Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig in en rond het plangebied. De ligging van de Gronausestraat, een cultuurhistorische lijn, wordt niet aangepast.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor iedere welstandsidentiteit is een brochure opgesteld met onder andere criteria en aanbevelingen voor de bebouwing en erfinrichting.

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" geldt de welstandsidentiteit 'Vrije landelijke bebouwing'. Het ontwerp van de bebouwing dient in lijn te zijn met deze welstandsidentiteit. De vergunningaanvraag zal aan de welstandsidentiteit worden getoetst.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Voorliggend plan heeft een zeer beperkte impact op het gebied van duurzaamheid. Het voert dan ook te ver om het Actieplan Duurzaamheid hier verder uitgebreid te beschrijven. De ontwikkeling sluit in ieder geval aan bij de duurzaamheidsdoelstelling in die zin dat het gebouw duurzaam wordt gebouwd. Er wordt onder andere aandacht geschonken aan energiebesparende maatregelen/isolatie en gasloos bouwen is het uitgangspunt. In het bestemmingsplan kunnen dergelijke uitgangspunten niet (goed) worden vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug' heeft tot doel de realisatie van een kazerne voor de vrijwillige brandweer van Glanerbrug. Deze beoogde ontwikkeling is geen activiteit als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

Ten aanzien van de brandweerkazerne die het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" mogelijk maakt, is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rond het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) en de verenigbaarheid daarvan met woningen en andere milieugevoelige functies in en rond het plangebied. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. De brandweerkazerne zelf kan wel hinder veroorzaken op de omgeving. Alleen het milieuaspect geluid is daarbij van toepassing. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, specifieke voor de beoogde ontwikkeling. In paragraaf 5.1.4 wordt nader ingegaan op geluid als gevolg van de kazerne.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op het aspect geluid wordt nader ingegaan in paragraaf 5.1.4. Op basis van het vorenstaande kan voor het overige worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug "

Het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat een nieuwe brandweerkazerne kan worden gebouwd.

Door Bilfinger Tebodin (rapport nr. 16215001, d.d. 04-09-2018) is een bodemonderzoek uitgevoerd waarbij de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is vastgelegd. Uit de onderzoeksrapportage (zie bijlage 1) blijkt dat er geen belemmering is voor de nieuwbouw van de brandweerkazerne. De licht verhoogde concentraties in het grondwater met barium en tetrachloormethaan boven de streefwaarden vormen geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De oorzaak van de licht verhoogde concentratie tetrachloormethaan is onbekend.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Geluid

Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen (zoals woningen) en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen en/of de transformatie van bestaande panden naar wonen of een andere geluidgevoelige functie mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Met het bestemmingsplan wordt een nieuwe Brandweerkazerne Glanerbrug mogelijk gemaakt. Een brandweerkazerne is geen geluidgevoelige bestemming in het kader van de Wgh. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder kan daarom achterwege blijven.

Geluidonderzoek ten behoeve van goede ruimtelijke ordening

De Wgh is niet van toepassing zoals hiervoor aangegeven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel aandacht worden besteed aan het geluid vanwege de brandweerkazerne. Om te kunnen bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is door DGMR een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch Onderzoek Brandweerkazerne Glanerbrug" (nummer M.2018.1140.00.R001, d.d. 6 maart 2019) dat als bijlage 2 bij het bestemmingsplan is gevoegd.

Toetsingskader

Voor inrichtingen heeft de gemeente Enschede gebiedsgericht geluidbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgenomen in de Geluidnota Enschede 2009-2012, welke bij besluit van 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) is vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota verlengd totdat een nieuwe Geluidnota is vastgesteld. Bij besluit van 3 april 2018 is door Burgemeester en Wethouders een (gedeeltelijke) herziening van de Geluidnota vastgesteld. In de Geluidnota zijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau per gebiedstype de toegestane geluidsniveaus (richt- en grenswaarden) vastgesteld.

Volgens de bij de Geluidnota behorende gebiedstypenkaart zijn de inrichting (de nieuwe brandweerkazerne) en het invloedsgebied ervan gelegen in de gebiedstypen "Groen", "Gemengd gebied", "Woongebied" en "Verkeersinfrastructuur". Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) geldt voor het gebiedstype "Groen" en 'Woongebied' een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde en voor het gebiedstype "Gemengd gebied" en 'Verkeersinfrastructuur' een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. De richtwaarden voor het gebiedstype "Groen", "Gemengd gebied" en "Woongebied" gelden ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen of op een afstand van 50 meter van de grens van de inrichting indien binnen die afstand geen sprake is van geluidsgevoelige bestemmingen. De richtwaarde voor het gebiedstype 'Verkeersinfrastructuur' geldt op de naar de verkeersinfrastructuur (Gronausestraat en Heidevlinder) gerichte gevel en zijgevels van de eerstelijnsbebouwing of bij het ontbreken daarvan op 50 meter uit de as van de weg.

In de Geluidnota zijn geen grenswaarden opgenomen voor het maximale geluidsniveau. In paragraaf 3.2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder Handreiking) is voor het maximale geluidsniveau een grenswaarde gegeven van 70 dB(A) etmaalwaarde. Bij deze waarde wordt aangesloten. Deze waarde is gelijk aan de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau uit het Activiteitenbesluit.

Akoestisch onderzoek

In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting vanwege de brandweerkazerne bepaald. Uit het akoestisch onderzoek blijkt het volgende:

  • Op nabij de brandweerkazerne gelegen woningen kan in de representatieve bedrijfssituatie aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau worden voldaan. Op referentiepunten op 50 meter van de grens van het terrein van de brandweerkazerne wordt in de avondperiode niet voldaan aan de richtwaarde. De overschrijding van 4 tot 8 dB(A) wordt acceptabel wordt geacht omdat op deze referentiepunten geen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen en er in het gebied reeds relatief hoge geluidniveaus heersen ten gevolge van het wegverkeer op de Gronausestraat en Heidevlinder.
  • Voor wat betreft indirecte hinder wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde in de representatieve bedrijfssituatie.
  • In de onderzochte situatie met uitruk met sirene komen op vrijwel alle onderzochte punten overschrijdingen voor. Het voeren van een geluidsignaal is echter een verplichting die voortvloeit uit de "Regeling optische en geluidssignalen 2009" en hoeft niet getoetst te worden aan de waarden uit de Geluidnota c.q. het Activiteitenbesluit. De situatie wordt daarmee, en gezien het maatschappelijk belang, acceptabel geacht.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug.

5.1.5 Luchtverkeerslawaai

Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het geluid als gevolg van vliegverkeer zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit, dat op 1 maart 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld en op 30 maart 2017 in werking is getreden.

Het plangebied van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” is niet gelegen in de nabijheid van het vliegveld Twente en is ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld. Een nadere toetsing aan het Luchthavenbesluit vanwege luchtverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Luchtverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat luchtverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Brandweerkazerne Glanerbrug

De ontwikkeling die bestemmingsplan “Brandweerkazerne Glanerbrug ” mogelijk maakt, is van dermate kleine omvang, dat het niet leidt tot een relevante verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is een kazerne geen gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit Luchtkwaliteit.

5.1.7 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is. Bovendien wordt de vestiging van risicovolle inrichtingen in het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" expliciet uitgesloten. Een nadere toetsing aan het Bevi en/of het BRZO kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Brandweerkazerne Glanerbrug” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Bevb kan daarmee achterwege blijven.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is recentelijk nieuwe wet- en regelgeving in werking getreden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van deze nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Een nadere toetsing aan het Basisnet Weg kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Een nadere toetsing aan het Basisnet Water kan daarmee achterwege blijven.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. Een nadere toetsing aan het Basisnet Spoor kan daarmee achterwege blijven.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug

De inrichting van het plangebied zal moeten voldoen aan het hiervoor genoemde. Hierna wordt aangegeven hoe dat zal gebeuren. De exacte (technische) uitwerking van de waterhuishouding vindt parallel aan de bestemmingsplanprocedure plaats. De gemeente levert het terrein bouwrijp op aan de Veiligheidsregio Twente. Ten tijde van de vergunningaanvraag voor de bouw van de kazerne moeten de benodigde watermaatregelen uitgewerkt zijn.

In onderstaande afbeelding is de huidige maaiveldhoogte in het plangebied weergegeven. Dit is van belang voor de (vorm van) uit te voeren maatregelen. In de afbeelding is de aanwezige grondwal langs de oost- en zuidzijde van het plangebied duidelijk herkenbaar, evenals de watergang aan de oostzijde. Het laagste punt binnen het toekomstige terrein van de brandweer ligt in het noordwesten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0013.jpg"

Maaiveldhoogte (m t.o.v. NAP)

Verhard oppervlak/waterberging en hemelwaterafvoer

Het plangebied is in de huidige situatie nagenoeg geheel onverhard. Het water infiltreert in de bodem en voert af naar de watergang aan de oostzijde van het plangebied (langs de Gronausebaan/heidevlinder).

Alleen aan de randen is een klein deel verhard (o.a. fietspad aan noordzijde). Dit zal de bestemming 'verkeer' krijgen. Het plan leidt tot een toename van het verhard oppervlak:

  • bebouwing (maximaal 650 m2)
  • ontsluiting van perceel
  • parkeerplaatsen
  • vloeistofdichte vloer (ca 100 m2) t.b.v. oefeningen van brandweer.

Naar verwachting gaat het om circa 1500 m2 nieuw verhard oppervlak in totaal. Voor nieuw verhard oppervlak geldt een bergingsopgave van 40 mm per m2. De bergingsopgave bedraagt daarmee naar verwachting circa 60 m3. Als er deels gebruik wordt gemaakt van halfverharding of grind kan de opgave lager zijn. De exacte invulling/berekeningen worden bepaald ten tijde van de omgevingsvergunning. Er is voldoende ruimte op eigen terrein beschikbaar om aan de bergingsopgave te voldoen. Om de bergingsopgave in te vullen zijn er diverse (combinaties van) mogelijkheden denkbaar, zoals:

  • De noordelijke helft van het perceel blijft (grotendeels) onverhard. Dit is tevens het laagste punt van het perceel. Dit is daarmee een logische plaats om water op te vangen/te laten infiltreren. Vanuit de gemeente is er een sterke voorkeur om water zichtbaar (in groen) te bergen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een vijver of wadi. Naar huidig inzicht zal er een vijver worden aangelegd, die tevens dienst kan doen als blusvijver.
  • Water vasthouden op een groen dak en laten verdampen/vertraagd afvoeren.

De bergingsopgave wordt, voor zover het bebouwing betreft, geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Afvalwaterafvoer

Binnen het plangebied ligt geen riolering. Het dichtstbijzijnde vuilwaterriool ligt aan de noordzijde van het plangebied (Gronausestraat), op circa 50 meter van de beoogde nieuwbouw. Het afvalwater wordt aangesloten op deze riolering.

Op het buitenterrein wordt circa 100 m2 vloeistofdichte vloer aangelegd in verband met de beoogde oefeningen van de brandweer (i.v.m. blusmiddelen etc). Deze zal waarschijnlijk aangesloten moeten worden op het vuilwaterriool of het gemengde riool iets verder weg. Hier is naar verwachting een buffervoorziening voor nodig en eventueel een zuiverende voorziening op basis van milieuwetgeving. Dit zal uitgewerkt worden in het kader van het bouwrijp maken en de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Oppervlaktewater

De watergang aan de oostzijde van het plangebied blijft behouden. Mogelijk wordt er een vijver of wadi aangelegd in verband met waterberging. Zoals hiervoor aangegeven wordt er mogelijk een vijver aangelegd die tevens dienst kan doen als blusvijver.

Grondwater, ontwatering en afwatering

De directe omgeving heeft een beperkt risico op 'water-op-straat bij hevige neerslag'. Vloerpeilen van nieuwbouw moeten daarom zodanig zijn dat bij 20 cm water op straat, geen water de panden binnen loopt. De bebouwing (het bouwvlak) wordt geplaatst in de zuidelijke helft van het plangebied. Dit deel ligt circa 30 cm hoger dan de noordelijke helft en dan de openbare wegen (Heidevlinder en Gronausestraat). Het korfbalveld ten westen van het plangebied ligt iets hoger dan het bouwvlak (ca 10-20 cm).

Indien er geen kruipruimte wordt aangelegd onder de kazerne wordt uitgegaan van een ontwateringseis van 50 cm. In de directe omgeving van het plangebied staan geen peilbuizen. Ten noorden en oosten van het plangebied wel: peilbuizen 1121 en 1122. In de winter van 2017/2018 zijn hier grondwaterstanden tot 30 cm onder het maaiveld gemeten. Een goed ophoog-/ontwateringsplan is daarmee van groot belang. Gedegen onderzoek naar grondwaterstanden en bodemopbouw is noodzakelijk voordat er gebouwd wordt. De sloten rond het plangebied hebben een ontwaterende functie voor het gebied zelf en de directe omgeving. Gezien de hoge grondwaterstanden in het gebied is het essentieel dat de drainerende werking van (bestaande) sloten gewaarborgd blijft. De bestaande sloot aan de oostzijde blijft dan ook in gemeentelijk eigendom. Eventuele nieuwe sloten dienen ook in openbaar gebied aangelegd te worden.

Er worden geen problemen met afstromend regenwater voorzien. Het beoogde bouwvlak ligt meer dan 20 cm hoger dan het straatpeil en het perceel loopt af richting de Gronausestraat. Echter, in verband met een goede ontwatering (zie hiervoor) is er wel een gedegen ophoog-/ontwateringsplan nodig.

Conclusie

Voor een goede waterhuishouding zijn diverse maatregelen nodig. Zoals hiervoor benoemd vindt de exacte (technische) uitwerking van de waterhuishouding parallel aan de bestemmingsplanprocedure plaats. Diverse maatregelen, moeten uitgevoerd zijn voordat de bouw begint. Bij de vergunningverlening komt dit aan de orde. Op voorwaarde van uitvoering van deze maatregelen kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Brandweerkazerne Glanerbrug

Het plangebied van het bestemmingsplan “Brandweerkazerne Glanerbrug” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op respectievelijk circa 2 kilometer ten zuiden en circa 2 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen.

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in relatie tot de afstand van de ontwikkelingslocatie tot het (de) Natura 2000 gebied(en) "Aamsveen" en "Dinkelland" kunnen significant negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van het (de) Natura 2000 gebied(en) "Aamsveen" en "Dinkelland" op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden kan daarom achterwege blijven. De Wet natuurbescherming vormt voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Brandweerkazerne Glanerbrug

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een nieuwe brandweerkazerne te realiseren. Het plangebied bestaat uit een structuurrijk bosperceel met enkele oudere wilgen en berken en een gevarieerde natuurlijke opslag van berk, wilg, zomereik, els, ratelpopulier, vuilboom en krent. Voormalige open plekken zijn begroeid met ruigte van grote brandnetel, braam, vlier, riet en jonge natuurlijke bosopslag. Open water en bebouwing ontbreken in het plangebied. Langs de oostzijde van het plangebied ligt een smalle, zandige verhoging van opgebracht zand.

Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling(en) mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is door Natuurbank Overijssel een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd.

Uit de onderzoeksrapportage (rapport nr. 1589, d.d. 30-08-2018; bijgevoegd als bijlage 3) blijkt dat negatieve gevolgen op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van soorten kan daarom achterwege blijven. De Wet natuurbescherming vormt voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Brandweerkazerne Glanerbrug

Het plangebied van het bestemmingsplan “Brandweerkazerne Glanerbrug” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN liggen op circa 190 meter ten noordwesten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Er is geen relevante invloed op waarden van het NNN. NNN vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00192-0003_0014.jpg"

Ligging NNN (helder groen) ten opzichte van plangebied (rood omkaderd)

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" is gekozen voor een globaal eindplan. Er bestaat nog voldoende ruimte om het voorlopige ontwerp aan te passen binnen het bouwvlak.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Brandweerkazerne Glanerbrug" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Brandweerkazerne Glanerbrug ”.

In Artikel 1, Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd.

Artikel 2, Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • d. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • e. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • f. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • g. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • h. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

6.3.1 Bestemmingen

Maatschappelijk-Hulpdiensten (artikel 3)

De bestemming 'Maatschappelijk - Hulpdiensten' is toegekend aan het aan de Veiligheidsregio Twente overgedragen grondgebied. Een klein deel van het plangebied is nog in eigendom van de gemeente en heeft de bestemming 'Verkeer' (zie hierna). De gronden zijn bestemd voor hulpdiensten. Daarnaast zijn maatschappelijke basisfuncties toegestaan met weinig invloed op de omgeving, zoals een bibliotheek, een praktijkruimte of een voorziening voor verenigingen. Gebouwen en overkappingen dienen te worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak en mogen maximaal 10 meter hoog zijn. Er mag in totaal 650 m2 bebouwing worden gebouwd in het bouwvlak.

Verkeer (artikel 4)

De bestemming "Verkeer" is toegekend aan de randen van het plangebied. Deze randen (zullen voornamelijk) bestaan uit trottoirs, fietspad, sloot, berm en een uitrit voor uitrukken van de hulpdiensten. Op gronden met deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming (zoals een bushokje), straatmeubilair en (openbare) nutsvoorzieningen worden gebouwd.

6.3.2 Algemene regels

anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is een wettelijk voorgeschreven regel die bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen voor die grond buiten beschouwing blijft. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen voor het onderkelderen van gebouwen en terreinen en het bouwen van nutsvoorzieningen.

algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels zijn naast een algemeen gebruiksverbod ook enkele op specifieke situaties gerichte gebruiksregels opgenomen.

In het algemeen gebruiksverbod is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel dat niet in overeenstemming is met de in dit bestemmingsplan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming(en). Van deze regel uitgezonderd is het van het afwijkend gebruik dat door burgemeester en wethouders is toegestaan bij een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving.

De op specifieke situaties gerichte gebruiksregels hebben betrekking op de verkoop, vervaardiging, verwerking en opslag van vuurwerk en het gebruik van gronden en bouwwerken die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein als geluidzoneringsplichtige inrichting.

algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in concrete gevallen bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen (algemene) bouw- en/of gebruiksregels.

algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is geregeld onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders in bepaalde concreet genoemde gevallen onderdelen van het bestemmingsplan kunnen wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheden liggen in het verlengde van de afwijkingsbevoegdheden zoals genoemd in de algemene afwijkingsregels maar hebben doorgaans een grotere impact op de woon- en leefomgeving. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan een wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate wijzigen van bestemmings- en/of bouwgrenzen om een gewenst en voor het overige in het bestemmingsplan passend bouwplan mogelijk te kunnen maken.

algemene procedureregels

In de algemene procedureregels wordt verwezen naar de wettelijk voorgeschreven procedureregels voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangevuld met enkele specifieke gemeentelijke procedureregels.

De algemene procedureregels bevatten ook het afwegingskader voor de toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden.

6.3.3 Overige regels

In het hoofdstuk 'overige regels' zijn regels opgenomen die aanvullende werking hebben op de bouw- en gebruiksregels in het bestemmingsplan.

Parkeren en laden en lossen

Dit artikel bevat de regels voor het op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor parkeren, van zowel auto's en fietsen als parkeervoorzieningen voor mindervaliden. Dit artikel bevat ook de regels voor het op eigen terrein in voldoende mate voorzien in voorzieningen voor het laden en lossen van goederen. Bij de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen wordt getoetst aan de parkeernormen zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregel 'Parkeernormennota Enschede 2017'. Het artikel bevat een dynamische verwijzing voor het geval de parkeernormennota tussentijds mocht worden gewijzigd of vervangen door een nieuwe parkeernormennota.

Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater

Dit artikel bevat de regels voor het bij nieuwbouw van een gebouw op eigen terrein realiseren van voldoende voorzieningen voor het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Deze regeling is de ruimtelijke vertaling van het gemeentelijke beleidskader zoals dat is vastgelegd in de Watervisie en in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

6.3.4 Flexibiliteit

De planregels vormen het juridisch bindend kader dat aangeeft waar en hoeveel er gebouwd mag worden en waar het voor gebruikt mag worden. De planregels kunnen niet in alle ontwikkelingen voorzien. In sommige gevallen is een bepaalde ontwikkeling wenselijk, maar niet passend binnen de planregels. In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze invulling gegeven wordt aan de diverse flexibiliteitsbepalingen in de planregels.

Afwijkingsregels

De afwijkingsregels van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk. De bestemming van de grond waarop de afwijking betrekking heeft, wijzigt daardoor niet. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met ruimtelijke regelgeving' aangevraagd worden. Burgemeester en wethouders maken vervolgens de afweging of de vergunning verleend kan worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader dat in deze paragraaf verder wordt toegelicht. Daarnaast kunnen bij een afwijkingsbevoegdheid specifieke toepassingscriteria genoemd zijn, waar aan moet worden voldaan.

Afwegingskader
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in onderstaand overzicht is weergegeven. Op deze wijze worden aanvragen zoveel mogelijk op dezelfde criteria beoordeeld en geeft het gebruikers/eigenaren van gronden in het plangebied meer duidelijkheid en rechtszekerheid over de toepassing van de flexibiliteitmogelijkheden in de planregels.

 
Bij toepassing van een afwijking of wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:    
Woon- en leefklimaat:    
Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat, hierbij dient gelet te worden op:
- de verkeersaantrekkende werking, deze mag geen onevenredige gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van de locatie en zijn directe omgeving;
- de parkeerbehoefte mag niet tot gevolg hebben dat de parkeerdruk op de openbare ruimte wordt vergroot;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- lichttoetreding en bezonning, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitstraling naar (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- de eventuele gevolgen voor het aanwezige uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor het voorkomen van hittestress;
- mogelijkheden voor het realiseren van voorzieningen voor een duurzame energievoorziening.    
Straat- en bebouwingsbeeld:    
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
- een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing);
- de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
- gevelbeelden;
- de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- de situering van gebouwen op het perceel.
Bepalend daarbij is de specifieke situatie ter plaatse van de locatie waarop de beoogde ontwikkeling betrekking heeft en hoe zich die verhoudt tot zijn directe omgeving. Een hoekpand aan een belangrijke stedenbouwkundige structuur vraagt immers om een andere benadering dan een woongebouw in een woonhofje ergens in een groene buitenwijk.  
Verkeersveiligheid:    
Ter waarborging van de verkeersveiligheid moet rekening gehouden worden met:
- de toename van de verkeersintensiteit;
- overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
- benodigde uitzichthoeken van wegen;
- de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
- de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
- de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.    
Sociale veiligheid:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is moet rekening gehouden worden met:
- de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
- de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.    
Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding    
Voor de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
- aanwezigheid van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten;
- de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
- de bereikbaarheid van de bouwwerken voor hulpdiensten;
- de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.    
Milieusituatie:    
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep moet rekening gehouden worden met:
- de mate van hinder voor de omliggende functies;
- de gevolgen voor de externe veiligheid;
- de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
- de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
- de gevolgen voor beschermde (natuur)gebieden;
- de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
- de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
- de situering van gebouwen ten opzichte van het water.    
Cultuurhistorische waarde:  
Bij een ruimtelijke ingreep moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van een gebouw of ensemble van gebouwen in relatie met de omgeving.  
Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:  
Een nieuwe ontwikkeling in een gebied kan gevolgen hebben voor de omgeving. Als een nieuwe ontwikkeling voldoet aan de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan kan de omgeving hier vooraf rekening mee houden. Het afwijken van de planregels voor een nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot het beperken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met eventuele privaatrechtelijke aspecten.  

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. De gronden in het plangebied zijn eigendom van de gemeente Enschede en worden overgedragen aan de Veiligheidsregio Twente. Hiertoe is een exploitatieovereenkomst gesloten. Hiervan is in de "Huis aan Huis" mededeling gedaan.

Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.