direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietsverbinding Euregioweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00157-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Fietsverbinding Euregioweg ” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor het realiseren van een fietsverbinding. Deze fietsverbinding is gelegen langs de Euregioweg, ten zuiden van de spoorlijn Enschede-Münster. Dit bestemmingsplan is met name nodig omdat het voorziet in de mogelijkheid om een hoger kunstwerk in de vorm van een fietsbrug over de spoorlijn te realiseren dan thans in de vigerende bestemmingsplannen mogelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Fietsverbinding Euregioweg" een actuele planologisch-juridische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en legt hoofdzakelijk het bestaande gebruik ter plaatse vast. Het bestemmingsplan maakt de realisering van een fietsverbinding mogelijk. Deze ontwikkeling is zodanig concreet dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de realisatie van de fietsverbinding binnen de looptijd van het bestemmingsplan (10 jaar) zal plaatsvinden en de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling voldoende verzekerd is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Fietsverbinding Euregioweg ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door het fietspad Oosterstraat in het noorden, de Sleutelweg in het zuiden, de Euregioweg in het oosten en de sportvelden in het westen

Het plangebied is gelegen in Stadsdeel Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0001.png"

afbeelding plangebied

1.3 Geldende juridische regelingen

Het plangebied valt onder de bestemmingsplannen “Eschmarke Noordwest" (vastgesteld 21 oktober 2014), "Euregio-bedrijvenpark 2013" (vastgesteld 11 november 2014) en "De Eschmarke" (vastgesteld 19 februari 1996).

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro). In het onderhavige geval is de gemeente zelf de opdrachtgever en hoeft er geen overeenkomst gesloten te worden.

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Fietsverbinding Euregioweg ” is geen erkend wijkorgaanactief. Er is derhalve ook geen schriftelijk advies gevraagd aan een wijkorgaan

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het bestemmingsplan Fietsverbinding Euregioweg ” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg met deze partijen. Aangezien de provincie Overijssel subsidie verleent voor het onderhavige project is de beoogde ontwikkeling besproken in het reguliere overleg met de provincie. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen nader vooroverleg meer hoeft plaats te vinden.

Het bestemmingsplan is tevens afgestemd met Prorail. De concept-regels en de concept-verbeelding zijn aan Prorail toegezonden. Aan de hand hiervan heeft Prorail aangegeven positief te zijn over het bestemmingsplan en geen verdere opmerkingen te hebben.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: Fietsverbinding Euregioweg ” in voorbereiding te nemen op 11 oktober 2017 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Fietsverbinding Euregioweg ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 21 december 2017 tot en met 31 januari 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode had een ieder de gelegenheid om zienswijzen naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Het bestemmingsplan raakt geen Rijksbelangen.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0002.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen.De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit bet Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsggebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen:

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in het gebied stuwwal.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap.

Jonge heide en broekontginningenlandschap. De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing. Het uitgangspunt is de structuur van lanen, boscomplexen, beplante erven en grote open ruimtes versterken.

Stedelijke laag

De locatie ligt niet binnen een aangeduide stedelijke laag.

Lust- en leisurelaag

In de lust- en leisurelaag liggen de locaties in de stads- en dorpsranden. De ambitie is hier een bijdrage te leveren aan aantrekkelijke mix van woon, werk- en recreatiemilieus en deze te verbinden aan de stads- en dorpsranden. Uitgangspunt is de identiteit van het landschap versterken.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0003.png"

afbeelding: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Detailhandelsstructuurvisie

Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de protectie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis Twenthe heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Op regionaal niveau wordt in Twente gewerkt aan een hoogwaardig fietsnetwerk (zie afbeelding “Hoogwaardig fietsnetwerk Twente” hieronder). Binnen dat kader werkt de gemeente Enschede aan de verbetering van de kwaliteit van haar fietsnetwerk. Een van de nu nog ontbrekende schakels in het hoofdfietsnetwerk binnen de gemeente Enschede vormt de fietsverbinding langs de Euregioweg. De Euregioweg, als verbinding tussen het Euregiobedrijvenpark en het hoofdwegennet van Enschede, is afgesloten voor fietsers en deze zijn aangewezen op de (sociaal onveilige) fietstunnel bij het station Eschmarke om het Euregiobedrijvenpark te kunnen bereiken. Om de bereikbaarheid van het Euregiobedrijvenpark voor fietsers te verbeteren en te komen tot een gewenste maaswijdte van het fietsnetwerk is onderzocht wat de mogelijkheden zijn om tot een fietsvoorziening aan de westzijde van de Euregioweg te komen met een ongelijkvloerse kruising met de spoorlijn Enschede-Gronau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0004.png"

 

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt (of, in geval van Boekelo, Lonneker, Usselo of Glanerbrug: het dorp) kunnen worden getoetst.

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: de huidige planologische situatie in het plangebied, de positie van het plangebied binnen de gemeente Enschede (de stedelijke context), de ruimtelijke kwaliteit, de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken, welstand en beeldkwaliteit, cultuurhistorie, verkeer, groenstructuur, ecologie en landschapswaarden en water.

3.1 Ruimtelijke structuur

In het oosten van Enschede tussen de stad en het dorp Glanerbrug ligt de VINEX-wijk De Eschmarke. De Eschmarke is opgebouwd uit verschillende deelgebieden, sommige deelgebieden zijn nog niet tot ontwikkeling gekomen door de economische crisis.

De Euregioweg is een gebiedsontsluitingsweg (50 km/u) en behoort daarmee tot het hoofdwegennet van de gemeente Enschede. De weg gaat in zuidelijke richting - ter hoogte van het kruispunt met de Gronausestraat - over in de Oostweg welke het oostelijk deel van de gemeente verbindt met het landelijk hoofdwegennet via Rijksweg 35. De Euregioweg vervult daarmee een belangrijke ontsluitende functie voor het Euregiobedrijvenpark en de aanliggende buurten Cascade en de woonwagenlokatie. Naar het oosten gaat de Euregioweg over in de Glanerbrugstraat op Lossers grondgebied waarmee het een directe verbinding heeft met Losser.

Inzoomend op het plangebied is de Euregioweg gelegen tussen een sportveld aan de westzijde en een weiland aan de oostzijde (plangebied De Eschmarke). De sportvelden zijn een aantal meter hoger gelegen waardoor er aan deze zijde een talud aanwezig is. De weg heeft aan weerszijden een berm en een greppel en zowel op het talud van de sportvelden als op de grens met het weiland is opgaande begroeiing en een enkele boom aanwezig. Dit zorgt voor een groen en landelijk karakter van dit deel van de weg.

De Euregioweg kruist de enkelspoorsverbinding Enschede-Gronau gelijkvloers. Door haar lange rechte lijn en de opgaande begroeiing aan weerszijden vormt de spoorlijn een duidelijk herkenbaar structuurelement in dit deel van Enschede.

De Oosterstraat ligt parallel aan deze spoorlijn en is tussen de Telgendijk en de Midzomerweg alleen toegankelijk voor (brom)fietsers en voetgangers. De Oosterstraat kruist de Euregioweg met een viaduct van beton met stalen relingen en gaat vervolgens aan de oostelijke zijde van de Euregioweg ter hoogte van het kruispunt met de Midzomerweg over in de Zomerweg. De Midzomerweg en de Zomerweg maken beide onderdeel uit van de wegenstructuur van het Euregiobedrijvenpark. De verbinding via de Oosterstraat is een belangrijk onderdeel van de langzaam verkeersroute tussen Enschede enerzijds en het Euregiobedrijvenpark en verder oostelijk gelegen bestemmingen anderzijds.

Water

Binnen het plangebied zijn meerdere sloten aanwezig. Aan weerszijden van de Euregioweg ligt een sloot. Aan weerszijden van het spoor ligt een sloot. Sloten hebben een ontwaterende functie en daarnaast dienen ze voor de berging en afvoer van hemelwater.

Water dat valt op onverhard oppervlak infiltreert in de bodem. Bij hevige en/of langdurige neerslag stroomt het water oppervlakkig af naar de sloot. Wegen wateren af richting de naastgelegen berm. Vanuit de berm infiltreert het water en/of stroomt het oppervlakkig af naar de sloot. In de sloot wordt het water geborgen en infiltreert het in de bodem. Bij hoge grondwaterstanden voert de beek water af richting het bekensysteem.

Binnen het plangebied wordt geen afvalwater geproduceerd. Een vuilwaterriool is niet aanwezig.

Voor zover bekend zijn er binnen het plangebied geen grondwaterklachten. Vanwege hoogteverschillen komt binnen op delen binnen het plangebied kwelwater vrij. Sloten vangen dit kwelwater op. Het sportveld is gedraineerd, drainage komt uit op de sloot aan de westkant Euregioweg.

Het maaiveld loopt af richting de aanwezige sloten. De sloten hebben een ontwaterende en afwaterende functie.

3.2 Functionele structuur

Binnen het plangebied zijn de Euregioweg en de spoorlijn Enschede-Gronau gelegen. De Euregioweg, als verbinding tussen het Euregiobedrijvenpark en het hoofdwegennet van Enschede, is afgesloten voor fietsers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0005.png"

foto spoorwegovergang Euregioweg met fietsbrug Oosterstraat

3.3 Cultuurhistorie

Archeologisch erfgoed in het plangebied

Hieronder is een uitsnede uit de gemeentelijke beleidskaart archeologie te zien. Rood betreft “verstoorde gebieden” geel betreft “gebieden met lage verwachting en beige “gebieden met middelhoge of hoge verwachtingswaarde”. Voor de gebieden met de rode en gele aanduiding geldt dat archeologisch onderzoek vereist is bij een verstoring van respectievelijk 1 dan wel 10 hectare op een diepte van 50 cm of meer. Voor de gebieden met de beige aanduiding geldt dat archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd wanneer de verstoring op een diepte van 50 cm 2500 m2 of meer betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0006.png"

afbeelding beleidskaart archeologie

Advies

De grootte van het verwachte verstoringsgebied is onbekend. Gezien de archeologische verwachtingswaarde van het gebied in relatie tot de te verwachten verstoring onder de 50 cm en de oppervlakte van het totale plangebied wordt niet verwacht dat archeologische onderzoek noodzakelijk is. Als hiervoor reeds aangegeven is onderzoek alleen noodzakelijk binnen de beige aanduiding (gebieden met middelhoge of hoge verwachtingswaarde ) indien er op een diepte van 50 cm of meer 2500 m2 of meer wordt vergraven. In de andere gebieden is onderzoek niet noodzakelijk.

In dit stadium wordt op basis van de beschikbare gegevens geconcludeerd dat onderzoek zeer waarschijnlijk niet noodzakelijk is.

Dit betekent niet dat er geen archeologie kan worden aangetroffen. Op grond van de Erfgoedwet geldt de meldplicht voor toevalsvondsten Als tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet, een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

Monumenten in het plangebied

In het plangebied zijn geen (gemeentelijke) monumenten en overige cultuurhistorische elementen aanwezig.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Fietsverbinding Euregioweg" zijn geen solitaire monumentale bomen aanwezig. Wel is de zone langs het spoor aangemerkt als beschermwaardig boomgebied. Zie kaartje zoals opgenomen in artikel 4.3 van deze toelichting,

De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op het bij de APV behorende bomenoverzicht zijn de beschermde bomen en boomgroepen weergegeven, voor het vellen waarvan in ieder geval een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV is vereist. In de regels van dit bestemminmgsplan wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen te stellen aan een ontwikkeling indien in de buurt van beschermde bomen of boomgebieden geprojecteerd zijn.

Op het bomenoverzicht zijn niet alle beschermde bomen weergegeven. Ook de gemeentelijke bomen die niet op het bomenoverzicht zijn weergegeven zijn beschermd op grond van de APV. Het bij de APV behorende bomenoverzicht is een interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten fietsverbinding

De gemeente Enschede werkt aan de verbetering van de kwaliteit van haar fietsnetwerk. De Euregioweg, als verbinding tussen het Euregiobedrijvenpark en het hoofdwegennet van Enschede, is afgesloten voor fietsers en deze zijn aangewezen op de (sociaal onveilige) fietstunnel bij het station Eschmarke om het Euregiobedrijvenpark te kunnen bereiken. Om de bereikbaarheid van het Euregiobedrijvenpark voor fietsers te verbeteren en te komen tot een gewenste maaswijdte van het fietsnetwerk is onderzocht wat de mogelijkheden zijn om tot een fietsvoorziening aan de westzijde van de Euregioweg te komen met een ongelijkvloerse kruising met de spoorlijn Enschede-Gronau.

Het primaire doel van de fietsverbinding langs de Euregioweg is het verbeteren van de bereikbaarheid van het Euregiobedrijventerrein voor het fietsverkeer en een aansluiting te creëren op de (toekomstige) fietssnelweg F35. Daarnaast dient de nieuwe fietsverbinding ook het buitengebied voor de fietser te ontsluiten. In onderstaande afbeelding is deze streefverbinding rood en de bestaande verbinding (via de fietstunnel Eschmarke) blauw weergegeven. Het Euregiobedrijvenpark wordt door de nieuwe fietsbrug via een aansluiting op het fietsviaduct Oosterstraat en de Zomerweg ontsloten en het buitengebied via het fietsviaduct Oosterstraat en Telgendijk (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0007.png"

Minimale doorrijhoogte


Met de eigenaar van de spoorlijn, ProRail, heeft overleg plaats gevonden over de minimale doorrijhoogte van de nieuw te realiseren spoorbrug. In verband met mogelijke electrificatie van dit baanvak in de toekomst dient een minimale doorrijhoogte van 6,00 meter aan te worden gehouden. Dit houdt in minimaal 6,00 meter tussen bovenkant spoorrail en onderkant constructie kunstwerk (de brug).

De nieuwe fietsbrug zal aansluiten op het bestaande fietsviaduct Oosterstraat, waarbij deze vanwege ruimtelijke beperkingen westelijk van de Euregioweg zal worden gesitueerd en in samenhang met bestaand viaduct zal worden ontworpen. Uitgangspunt daarbij is dat de benodigde hellingbaan landschappelijk wordt ingepast en de aanwezige watergang z'n functie kan behouden.

Groen


De bosschage op het talud dient geheel of gedeeltelijk gehandhaafd te worden om een groene afscherming tussen sportvelden en de Euregioweg in stand te houden of opnieuw te worden aangebracht. Dit geldt ook voor de bosschages aanwezig op het talud tussen spoor en Oosterstraat.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0008.png"


De gemeenteraad van Enschede heeft bij de behandeling van de Fietsvisie op 23 januari 2012 geconstateerd dat de Euregioweg een ontbrekende schakel is in het fietsnetwerk. Daarbij heeft de raad het college per motie opgedragen om de mogelijkheden voor het realiseren van een fietsverbinding in beeld te brengen. De doelstellingen voor een fietsverbinding langs de Euregioweg zijn een verbetering van het fietsklimaat in Enschede en verbetering van de bereikbaarheid per fiets van het Euregio bedrijventerrein. Ook draagt het bij aan het duurzaamheidsimago van het Euregio bedrijventerrein.

Op dit moment kan er niet op of langs de Euregioweg gefietst worden op het deel tussen de Sleutelweg en de afslag Klein Boekelerveldweg. De realisatie van het fietspad met fietsbrug vult deze ontbrekende schakel op en past daarmee goed in de ambitie om het fietsen in Enschede te bevorderen.

Fietsers richting Euregio bedrijventerrein/Glane kunnen vanaf dat fietsviaduct Oosterstraat via de Zomerweg verder fietsen. Fietsers in noordwestelijke richting kunnen via de Oosterstraat/Telgendijk. De nieuwe fietsverbinding sluit daarmee aan op de toekomstige ontwikkelingen rond de F35.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0009.png"

afbeeldingen: Impressies fietsbrug Euregioweg (bron: raadsvoorstel fietsbrug Euregioweg oktober 2016)

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 Bro)

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte.

De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Deze beschrijving moet inzichtelijk maken of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Wanneer de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Indien het bestemmingsplan de betreffende stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting bij het bestemmingsplan ook een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden voor benutting van (geschikte) beschikbare gronden of voor herstructurering of transformatie.

Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd (vóór 1 juli 2017 was de ladder verwoord in Artikel 3.1.6, 2e lid Bro).

'Stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

In de nota van toelichting bij de (vernieuwde) ladder voor duurzame verstedelijking is het volgende ten aanzien van 'saldering' (dat wil zeggen: de verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag) opgenomen: "Ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder." Volgens de nota van toelichting leidt saldering daarmee meestal niet tot een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Fietsverbinding Euregioweg "

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een hoger kunstwerk in de vorm van een fietsbrug te realiseren dan thans in de vigerende bestemmingsplannen mogelijk is. In onderhavig plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waardoor het doorlopen van de treden van de ladder niet nodig is.

4.3 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Binnen het plangebied spelen cultuurhistorische waarden een rol waar het gaat om rijks- of gemeentelijke monumenten, cultuurhistorische waardevolle gebouwen, objecten of structuren, dan wel archeologische vindplaatsen en monumenten.

Beschermwaardige bomen

De zone langs de spoorlijn is aangemerkt als beschermwaardig boomgebied.

In het bestemmingsplan "Fietsverbinding Euregioweg" is een beperkte planologische beschermingsregeling opgenomen voor monumentale en beschermwaardige bomen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprojecten wordt rekening gehouden met de aanwezige monumentale en beschermwaardige bomen door bouwgrenzen en infrastructurele werken, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, zodanig te situeren dat daardoor de maximale kroonprojectie van de bomen niet of zo min mogelijk wordt beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00157-0003_0010.png"

In het bestemmingsplan is in de bouwregels een bevoegdheid opgenomen tot het stellen van nadere eisen bij een omgevingsvergunning. Hiermee wordt beoogd om in voorkomend geval te voorkomen dat in de nabijheid van op grond van de APV beschermde bomen bouwwerken worden gerealiseerd die mogelijk schade kunnen veroorzaken aan deze beschermde bomen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid betrekken burgemeester en wethouders de bij de APV gestelde nadere regels voor de bescherming van bomen.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Fietsverbinding Euregioweg" gelden de welstandsidentiteiten 'vrije landelijke bebouwing' en 'regenboogwijken'. Deze welstandsidentiteiten zien met name op kavels en gebouwen en niet op infrastructurele bouwwerken.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.5.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.5.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Overige actiepunten :

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan levert een bijdrage aan een duurzame mobiliteit, namelijk een stimulering van het aandeel fietsgebruik.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Fietsverbinding Euregioweg " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Het bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een hoger kunstwerk in de vorm van een fietsbrug te realiseren dan thans in de vigerende bestemmingsplannen mogelijk is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Fietsverbinding Euregioweg "

Het bestemmingsplan “Fietsverbinding Euregioweg” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat er een gebouwde fietsbrug gerealiseerd kan worden.

Bestemmingsplan

Langs de Euregioweg wil men een fietspad aanleggen welke wordt aangesloten op de F35 (oosterstraat). Hiervoor moet er een fietsbrug aangelegd worden over het spoor Enschede-Gronau. Dit fietspad en –brug komt langs de Euregioweg.

Bodemonderzoeken en bodemsaneringen

Ten behoeve van de geplande ontwikkeling is door Mos grondmechanica een bodemonderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid. Uit dat onderzoek is op te maken dat de grond waarin gegraven gaat worden ten behoeve van de ontwikkeling plaatselijk sterk is verontreinigd met zink en cadmium (boring 17). Deze verontreiniging is niet verder afgeperkt. Daarnaast zijn eer een drietal proefsleuven gemaakt om vast te stellen of er stortmateriaal op of nabij het trace wordt aangetroffen. Uit vooronderzoek blijkt dat er op naast gelegen percelen afval gestort is. Tot een diepte van 2 meter wordt er geen stortmateriaal aangetroffen. Ook heeft Mos onderzoek gedaan naar asbest, in geen de geanalyseerde monsters wordt asbest aangetroffen boven de interventiewaarde.

Explosieven

Aan de hand van de inventarisatie is op te maken dat het gebied ter plaatse van het aan te leggen fietsverbinding niet verdacht is voor het voorkomen van niet gesprongen explosieven.

Conclusie bodemkwaliteit

Op één plek is een sterke verontreiniging met zink en cadmium aangetroffen in de bovengrond, deze verontreiniging is niet verder in beeld gebracht, bij eventuele toekomstige werkzaamheden zullen er maatregelen getroffen moeten worden met deze grond. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze bodemverontreinigingen niet belemmerd. De betreffende bodemverontreinigingen vormen of geen belemmering of kunnen functiegericht worden gesaneerd.

5.1.3 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing.

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een hoger kunstwerk (fietsbrug) te realiseren dan thans in de vigerende bestemmingsplannen mogelijk is. De fietsverbinding wordt alleen door langzaam verkeer gebruikt. Aangezien deze groep verkeersdeelnemers niet, althans nauwelijks bijdraagt aan de hoogte van het verkeerslawaai, is het aspect wegverkeerslawaai niet relevant.

Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Enschede-Gronau. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op zo'n 6,5 km van de luchthaven. Binnen het bestemmingplan is er geen sprake van het mogelijk maken van geluidgevoelige bestemmingen. Dit aspect hoeft niet verder te worden onderzocht.

Conclusie geluid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Fietsverbinding Euregioweg

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een hoger kunstwerk (fietsbrug) te realiseren dan thans in de vigerende bestemmingsplannen mogelijk is. De aanleg van de fietsbrug zal "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtkwaliteit. Dit aspect hoeft dan ook niet verder te worden onderzocht.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen en in de nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan “Fietsverbinding Euregioweg” zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Fietsverbinding Euregioweg” zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

In het plangebied is één buisleiding (N-528-50 ) van de Gasunie gelegen die onder Bevb valt. Het betreft een 12” hogedruk aardgasleiding met een werkdruk van 40 bar. In de directe omgeving van het plangebied is nog een andere buisleiding (N-528-58) van de Gasunie gelegen die onder Bevb valt. Het betreft 8” hogedruk aardgasleiding met een werkdruk van 40 bar. De leidingen kennen geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. De fietsbrug betreft geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object die op basis van het Bevb bescherming toekomt.

Conclusie: De aardgasleidingen vormen derhalve op grond van het BevB geen belemmering voor onderhavig plan.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Fietsverbinding Euregioweg” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Fietsverbinding Euregioweg” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen vaarwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “FietsverbindingEuregioweg” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Fietsverbinding Euregioweg” is hemelsbreed op ca. 6,5 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt voor een herontwikkeling (bestaand verhard oppervlak) 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Voor nieuwe ontwikkelingen (extra verhard oppervlak) bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. De maximale afvoer naar het openbare afwateringssysteem bedraag 2,4 liter/seconde per hectare, gerelateerd aan de oppervlakte van het gehele plangebied. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimte-loos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Fietsverbinding Euregioweg

Het bestemmingsplan “Fietspad Euregioweg” beoogt het planologisch mogelijk te maken een fietsverbinding te realiseren.

 - toename verhard oppervlak

Het plangebied heeft een oppervlak van ca. 1,4 hectare. Het bestaand verhard oppervlak (rijweg Euregioweg en rijweg Oostweg) is ongeveer 2.600 m2. Met de aanleg van het fietspad neemt het verhard oppervlak met ca 1.215 m2 toe (4,5 meter breed, 270 meter lang).

- hemelwaterafvoer

Vervuiling van hemelwater wordt voorkomen. Hemelwater voert af naar een plek waar het wordt geborgen en infiltreert en/of vertraagd afvoert naar het bekenstelsel. Binnen het plangebied is hiervoor is voldoende ruimte aanwezig voor een sloot. Voor bestaand en nieuw verhard oppervlak geldt een bergingsopgave van 40 mm.

- afvalwaterafvoer

Binnen het plangebied komt geen afvalwater vrij. De persleiding (riolering) van het gemaal Eschmarke kruist de Euregioweg ten zuiden van het Spoor.

- oppervlaktewater

Bestaande sloten zoveel mogelijk handhaven. Indien handhaven niet mogelijk is dan kan de afmeting en de ligging van de sloot worden aangepast zodanig dat de drainerende en waterbergende functie van de sloot voldoet aan de gestelde eisen.

- grondwater, ontwatering en afwatering

Om te voldoen aan de ontwateringsnormen moet de drainerende en waterbergende functie van de sloten in stand houden.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Fietsverbinding Euregioweg

Het plangebied van het bestemmingsplan Fietsverbinding Euregioweg ” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied.

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Fietsverbinding Euregioweg

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een fietsverbinding te realiseren.

In de Nationale Database Flora en Fauna zijn geen waarnemingen aanwezig van beschermde soorten of functies binnen het plangebied. De bestemming 'Verkeer' komt ook over de groenstructuur aan de westzijde te liggen. Over de groenstructuur aan weerszijden van het spoort komt de bestemming “Verkeer –Railverkeer” te liggen. Deze bestemming beschermt de huidige groenstructuren niet, ook al zijn binnen deze bestemming ook groenvoorzieningen toegestaan. Deze structuren kunnen onderdeel uitmaken van de vliegroutes van vleermuizen. Belangrijke vliegroutes worden geacht onderdeel uit te maken van het functioneel leefgebied van vleermuizen en zijn als zodanig strikt beschermd op grond van de Wet natuurbescherming. Door het hooguit uitdunnen van de structuur aan de westzijde van de Euregioweg zal de mogelijk aanwezige vliegroute van vleermuizen zich verplaatsen naar de oostzijde van de weg. Er is dus een gelijkwaardig alternatief aanwezig voor de vleermuizen. Oude bomen zijn er niet aanwezig aan de westzijde van de Euregioweg. Daarmee kan worden uitgesloten dat er hier nesten van vleermuizen, vogels of boom bewonende zoogdieren als eekhoorn aanwezig kunnen zijn. Aan weerszijden van het spoor ligt dit echter anders. Door de wat hogere ouderdom van de beplanting kan hier niet worden uitgesloten dat in deze groenstructuur verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Daarnaast is er (kleine) kans dat de berm en sloot nabij het spoor door strikt beschermde soorten als levendbarende hagedis, poelkikker en kamsalamander worden gebruikt.

Conclusie:

Op grond van het voorgaande kan niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het uitvoeren van (verkennend) ecologisch onderzoek is noodzakelijk.

In het onderzoek dienen in voorkomend geval ook de eventueel noodzakelijke passende preventieve maatregelen te worden beschreven op basis waarvan in het kader van de zorgplicht kan worden voorkomen dat overtreding van de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming zal kunnen plaatsvinden.

Onderzoek 'Quickscan Flora en Fauna d.d. 22 mei 2017'

De aanwezige natuurwaarden zijn in beeld gebracht op basis van een bestaande inventarisatiegegevens en een verkennend veldbezoek. De 'Quick-scan Flora en Fauna is als bijlage 1 opgenomen.

Bureauonderzoek

Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van landelijke, provinciale en indien beschikbaar regionale verspreidingsinformatie.

Daarnaast is de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. De NDFF is de meest complete natuurdatabank van Nederland. De NDFF geeft informatie over de verspreiding van alle in Nederland levende planten- en diersoorten. De NDFF is gevuld met gegevens uit databanken van verschillende organisaties die deze gegevens op professionele wijze verzamelen (zoals SOVON Vogelonderzoek Nederland, de Zoogdiervereniging, RAVON en de Vlinderstichting). Ook de gegevens van verschillende gemeenten, waterschappen, provincies en terreinbeherende organisaties zijn hierin toegevoegd. Steeds meer partijen sluiten zich bij de NDFF aan. De databank wordt dagelijks aangevuld met recente waarnemingen die via invoerportalen binnen komen. Op dit moment bevat de NDFF meer dan 100 miljoen waarnemingen. De NDFF bevat uitsluitend gevalideerde gegevens.

Terreinbezoek

Op basis van een eenmalig veldbezoek is de geschiktheid van het onderzoeksgebied voor de verwachte soorten en/of soortgroepen beoordeeld. Het veldbezoek is overdag door P. Oude Elferink, ecologisch deskundige Stadsingenieurs en Ontwerp gemeente Enschede, op 15, 16 en 22 mei 2017 uitgevoerd.

Nationaal beschermde soorten met vrijstelling

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt (tijdelijk) verlies van leefgebied van enkele algemeen voorkomende soorten. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing wet natuurbescherming is niet noodzakelijk, wel geldt ten alle tijden de zorgplicht.

Rekening houden met vogels

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan.

Bij de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met nesten van vogels.

Totaal rooien van plangebied is alleen mogelijk buiten het broedseizoen.

Zorgplicht en zorgvuldig handelen

In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

  • Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen.
  • Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.

Uitvoerbaarheid van de plannen

Wanneer er sprake is van een bestemmingsplan procedure moet aannemelijk gemaakt worden dat de plannen uitvoerbaar zijn. Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan der halve uitvoerbaar.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Fietsverbinding Euregioweg

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN/EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN/EHS denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN/EHS-toetsing uit te voeren.

Gevolgen plangebied

De oostelijk, gelegen houtwal maakt onderdeel uit van bestaande natuur behorend tot het NNN. De voorgenomen werkzaamheden bestaan uit het dunnen van de houtwal, met eventuele werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Fietsverbinding Euregioweg ”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.2 Beschrijving van het plan

6.2.1 Bestemmingen

Verkeer

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wegen binnen het plangebied met de functie van hoofdontsluitingsweg. Daarnaast kunnen binnen deze bestemming voet- en fietspaden, tunnels, viaducten, bruggen, rotondes, parkeervoorzieningen, overige verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterbeheersing worden aangelegd. Ook geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Verkeer-Railverkeer

De spoorlijnverbinding Enschede-Gronau maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn betreffende gronden primair bestemd voor "Verkeer- Railverkeer". Gronden met de bestemming "Verkeer- Railver-keer" zijn primair bestemd voor verkeers- en vervoersdoeleinden per rail, spoorwegvoorzieningen, stationsvoorzieningen, railvoorzieningen. Op de voor “Verkeer-Railverkeer“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming. In het onderhavige geval mogen ook wegen en fietspaden die het spoor kruisen gerealiseerd worden en de daarbij behorende bouwwerken/kunstwerken en straatmeubilair zoals hekwerken en straatverlichting.

6.3 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een hoger kunstwerk (fietsbrug) te realiseren dan thans in de vigerende bestemmingsplannen mogelijk is

De lasten worden gedekt door subsidiebijdragen en een bijdrage uit de gemeentelijke middelen. In de jaarschijf 2017 Mobiliteitsprojecten en meerjarenbegroting van de Gemeente zijn deze lasten opgenomen. Hiermee is de financiële haalbaarheid  aangetoond.