direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prins Bernhardpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00080-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de Structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Hiermee is de keuze gemaakt voor een gebiedsontwikkeling gericht op de realisering van een compacte luchthaven in het groen met ruimte voor ontwikkeling van bedrijvigheid, natuurontwikkeling, leisure en een beperkt woningbouwprogramma.

De voormalige militaire kampen Zuidkamp, Prins Bernhardpark en Overmaat worden getransformeerd tot in het landschap gesitueerde woonenclaves, waarbij een groot deel van de historische bebouwing en de oorspronkelijke ruimtelijke structuur behouden blijft.

Bij de herontwikkeling van Prins Bernhardpark is het behoud van de bestaande panden (officiersmess en vier woningen), groenstructuur en lanen uitgangspunt, met de uitgifte van kavels voor woningen. Voor de mess wordt gekeken naar hergebruik, waarvoor mogelijkheden gezien worden in de vorm van hergebruik van het pand voor woningen gecombineerd met bijvoorbeeld kantoor- en praktijkruimte, een galerie, bed en breakfast of kleinschalige horeca.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” betrekking heeft is gelegen in stadsdeel Noord en maakt deel uit van de buurt 'Lonneker-West'. Het plangebied wordt begrensd door de Bergweg aan de westzijde, aan de noord- en zuidzijde door agrarische en natuurgronden en aan de oostzijde door de Oldenzaalsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00080-0003_0001.jpg"

Figuur 1: blauwomlijnd plangebied Prins Bernhardpark

1.3 Geldende juridische regelingen

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996'. Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Militair terrein'. De voor militair aangewezen gronden zijn bestemd voor militaire doeleinden.

1.4 Wettelijk kader

Een bestemmingsplan is een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Het wettelijk kader van een bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden De toelichting moet daarom vermelden wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport, of sprake is van archeologie/cultuurhistorie, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Prins Bernhardpark ” is de Dorpsraad Lonneker actief. De Dorpsraad Lonneker is gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. Het advies van de dorpsraad Lonneker is op 11 maart 2015 ontvangen.

Inhoud advies

De dorpsraad kan zich vinden in het aangepaste aantal woningen. De gevolgen van de ontwikkeling voor de al hoog ervaren verkeersdruk op de Oldenzaalsestraat vinden ze onderbelicht in de plantoelichting. De vraag wordt daarnaast gesteld of er rekening is gehouden met de plannen voor de voormalige vliegbasis Twente op het gebied van geluid. Tenslotte stellen ze de vraag op welke termijn de bewoning gerealiseerd zal worden rekening houdend met de ontwikkeling van Zuidkamp als woongebied.

Gemeentelijke reactie

Uit de meest recente verkeersonderzoeken blijkt dat er nog voldoende ruimte zit tussen de werkelijke verkeersmetingen en de capaciteit van de Oldenzaalsestraat. Een ontwikkeling van 30 woningen waarbij gemiddeld zes verkeersbewegingen per dag per woning een reële aanname is zorgt voor een zeer beperkte toename ten opzichte van het huidige gebruik. Er blijft nog voldoende ruimte tussen het gebruik en de capaciteit van de weg.

Bij de ontwikkeling van de plannen voor Pr. Bernhardpark is rekening gehouden met de plannen voor de andere delen van de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente eo. Deze afweging heeft plaatsgevonden in zowel de structuurvisie uit 2009 en het ontwikkelingsplan uit 2012. De in de "Nota van Uitgangspunten omgevingsplan Middengebied" (behandeld maart 2015 in de gemeenteraad van Enschede) opgenomen 50 dB(A) opgenomen geluidscontour ligt bijvoorbeeld buiten het plangebied Prins Bernhardpark.

Sinds het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan voor 't Vaneker eind 2014 zit er vaart in de verkoop van de kavels. Er zijn al meerdere bestaande panden en kavels verkocht, voor een aantal kavels is een betaalde reservering en daarnaast zijn er diverse opties. Door de beperktere omvang van Prins Bernhardpark en de verschillen in inrichting en type verkaveling wordt niet verwacht dat de verkoop voor 't Vaneker gaat stagneren door Prins Bernhardpark. Planning is dat het bestemmingsplan uiterlijk eind 2015 onherroepelijk is. Net als bij 't Vaneker zal deze datum bepalend zijn voor de uitgifte van de kavels.

Vooroverleg bestemmingsplan “Prins Bernhardpark

Het bestemmingsplan Prins Bernhardpark ” maakt ontwikkelingen mogelijk waarbij het ruimtelijke belang van de provincie Overijssel van toepassing is. De provincie heeft geen vooroverlegreactie en/of zienswijze kenbaar gemaakt.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet.

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd Prins Bernhardpark ” in voorbereiding te nemen op 12 maart 2014 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

Zienswijzen

Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.

Rechtsbescherming

De Crisis en Herstelwet is van toepassing op dit bestemmingsplan. Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.1.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken voor zover van toepassing op het plangebied.

2.1.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Toetsing bestemmingsplan aan de omgevingsverordening Overijssel

In de in augustus 2013 geconsolideerde Omgevingsverordening zijn o.a. regels opgenomen t.a.v. concentratie, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (titel 2.1), cultuurhistorie (titel 2.11) en de ruimtelijke reservering Luchthaven Twente (titel 2.21).

In met name de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze toelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de verordening, omdat het uitgangspunt is om bestaande gebouwen en infrastructuur her te gebruiken en dit niet leidt tot milieukundige bezwaren.

2.1.3 Ruimtelijke visie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente

Op 16 juni 2010 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Ruimtelijke visie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente vastgesteld. Deze ruimtelijke visie is een uitwerking van de Omgevingsvisie, waarin de provinciale kaders voor de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente scherper worden neergezet. De ruimtelijke principes en beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn vastgelegd, vormen het vertrekpunt voor het formuleren van de provinciale kaders voor de beoogde herontwikkeling.

De provincie wil vanuit haar rol als gebiedsregisseur heldere kaders meegeven voor deze gebiedsontwikkeling en heeft daartoe een ruimtelijke visie voor de luchthaven Twente en omgeving ontwikkeld. Er is voor gekozen om deze kaderstellende ruimtelijke visie vast te stellen als uitwerking van de Omgevingsvisie om duidelijk te maken dat het algemene beleid dat in het kader van de Omgevingsvisie is ontwikkeld van toepassing blijft op de beoogde herontwikkeling van het gebied rond luchthaven Twente. Hieronder staan de relevante onderdelen uit de ruimtelijke visie voor het Prins Bernhardpark:

Woningbouw

De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van doelgroepen. Daarbij wordt groot belang gehecht aan de afstemming over de woningbouwprogrammering met buurgemeenten en de provincie. Voor de gebiedsontwikkeling betekent dit dat waar ruimte wordt geboden voor de bouw van nieuwe woningen, deze woningbouw uiteraard zal moeten passen binnen het gemeentelijk beleid.

De centrale ambitie voor de ontwikkeling van landelijk wonen en werken geeft invulling aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en biedt ruimte voor een wervend woon-, werk- en leefklimaat. Behoud en ontwikkeling van de gebiedskenmerken en onder andere cultuurhistorische waarden staan daarbij centraal.

Het deelgebied Prins Bernhardpark was in vroegere tijden de plek waar de officieren verbleven. Een restant daarvan is de officiersmes die hier nog staat. Op dit moment staan er 3 woningen, maar in het verleden was hier meer bebouwing aanwezig. Het patroon kan hersteld worden door het toevoegen van enkele nieuwe woningen. Voor de bestaande officiersmes wordt gezocht naar een passende nieuwe invulling. Het gebied kan goed ontsloten worden via de Deventerstraat naar de Oldenzaalsestraat.

2.1.4 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn drie onderdelen in het bijzonder van belang in de Omgevingsvisie, namelijk:

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In de Omgevingsvisie is onder meer aangegeven voor het plangebied dat het gebied ligt in de concreet begrensde EHS (zie hieronder).

2. De ontwikkelingsperspectieven

Realisatie groene hoofdstructuur: concreet begrensde EHS, bestaande natuur (inclusief water)

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden met als hoofdaccent de ontwikkeling van natuur en versterking van het watersysteem. Dit omvat de EHS (inclusief de Natura 2000-gebieden) en het watersysteem. De groen-blauwe hoofdstructuur is dooraderd met beken, waterlopen, bronnen en vennen. Het behouden en ontwikkelen van natuur- en landschapskwaliteiten staan hier voorop. In dit ontwikkelingsperspectief staan de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en beleefbaar watersysteem voorop. Het perspectief op provinciaal/regionaal niveau (via de realisering van de EHS is om de gebieden met hoge natuurwaarden (weer) in een onderling verband te brengen. Hierdoor ontstaat er een robuust systeem waar plant- en diersoorten stevige levensgemeenschappen in kunnen ontwikkelen, waar natuurlijke processen meer vrij spel kunnen krijgen en waartussen vrije uitwisseling van plant en dier mogelijk is. Behoud en - waar mogelijk - toename van de biodiversiteit is een belangrijk doel.

3. Gebiedskenmerken

De in de omgevingsvisie beschreven gebiedskenmerken geven inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water etc. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Natuurlijke laag - Stuwwallen en ruggen

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap - jonge heide- en broekontginningslandschap

Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.

De stedelijke laag en de lust en leisurelaag zijn niet van toepassing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. Er heeft een doorvertaling van de oorspronkelijke omgevingsvisie plaatsgevonden in de ruimtelijke visie gebiedsontwikkeling Twente. Hierin is een herbegrenzing opgenomen van de EHS en is de woningbouw in lage dichtheid genoemd voor Prins Bernhardpark. Ten opzichte van de structuurvisie wordt een ander gebruik (kantoor / praktijkruimte / galerie of bed en breakfast) beoogd dan horeca vanwege de beperkte exploitatiemogelijkheden. Daarnaast gaat het bestemmingsplan uit van maximaal 30 nieuw toe te voegen woningen ten opzichte van circa 15 nieuwe woningen in de structuurvisie. Hier is voor gekozen vanwege de opzet van het nieuwe woongebied: door een hoger aantal wordt het community-gevoel verhoogd en het concept versterkt. De dichtheid sluit nog steeds aan bij het omliggend landelijk gebied.

2.2 Gemeentelijk beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.2.1 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

Stedelijke Koers in relatie tot het plangebied

Enschede is een gemeente die voorop loopt als het gaat om de verkoop van grond voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap. De markt voor kavels heeft zijn beperkingen in de vraag en er is dan ook in de Stedelijke Koers zorgvuldig gekeken naar concurrentie en fasering. Het plangebied van het Prins Bernhardpark is in de Stedelijke Koers integraal beoordeeld als een project dat doorgang moet ondervinden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'Prins Bernhardpark' in overeenstemming is met de Stedelijke Koers.

2.2.2 Kantorenvisie Netwerkstad Twente

In 2012 is de Kantorenvisie Netwerkstad Twente vastgesteld. Deze visie is opgesteld met als doel een beter beeld te krijgen van het functioneren van de Kantorenmarkt in Netwerkstad Twente en zo nodig te komen tot gezamenlijke afspraken, met als doel het faciliteren van een goed functionerende kantorenmarkt. Een van de beleidsuitgangspunten is geen nieuwe kantoorlocaties toe te voegen aan de bestaande.

Kantorenvisie Netwerkstad Twente in relatie tot het plangebied

De voormalige officiersmess kan gekenschetst worden als een monumentaal pand. De Mess heeft in het bestemmingsplan Prins Bernhardpark de functieaanduiding 'Gemengd', waardoor onder andere ook kantoren op deze locatie mogelijk worden gemaakt. Door deze kantoorfunctie mogelijk te maken wordt bijgedragen aan het behoud van dit pand. Meegewogen is dat deze locatie een bijzonder karakter heeft en in het buitengebied is gelegen. Ze concurreert om die reden niet met binnenstedelijke kantoorlocaties, waardoor de kantoorfunctie in de Mess conform de Kantorenvisie Netwerkstad Twente is geoorloofd.

 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'Prins Bernhardpark' in overeenstemming is met de Kantorenvisie Netwerkstad Twente.

2.2.3 Horecabeleid

Vigerend beleid is het ontwikkelkader horeca 2005 – 2015. Volgens dit beleid is in het Horeca concentratie gebied (Oude Markt) en Horeca Ontwikkelingsgebied (Walstraat) als enige uitbreiding mogelijk en toegestaan. Voor de stadsdelen bestaat een consolidatiebeleid. Dit houdt in dat er geen nieuwe vestigingen worden toegestaan.

Het horeca beleid geeft een mogelijkheid om bij een horeca sterlocatie een uitzondering op het beleid te maken op basis van het uitzonderlijke en monumentale karakter van het pand waarbij de vestiging van een horeca bedrijf in dat pand een bijdrage levert aan het behoud van dat pand. De officiersmess is een monumentaal pand en is op de kwaliteitskaart aangeduid als waardevolle karakteristieke bebouwing.

Conclusie

Op basis van de aanwezige waarden en de instandshoudingsdoelstellingen wordt de officiersmess aangewezen als sterlocatie voor horeca-activiteiten.

2.2.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente.

De individuele beleidsnota's zijn nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

Woonvisie in relatie tot het plangebied Prins Bernhardpark

In overeenstemming met de Stedelijke Koers zijn de ontwikkelingen rondom de luchthaven inzake woningbouw meegenomen in de Woonvisie. De woningen rondom het vliegveld zijn vanaf 2015 geprioriteerd. De geplande woningbouw in het plangebied is derhalve in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedees gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Watervisie i.r.t. het plangebied

Bij de herinrichting van het terrein zijn bovenstaande ambities het uitgangspunt. De bestaande gebouwen worden bij de herinrichting op het gebied van water betrokken.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad (geamendeerd) de structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Hierin is gekozen voor optie B (herontwikkeling luchthaven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00080-0003_0002.png"

Figuur 2: uitsnede structuurvisie B uit Structuurvisie Luchthaven Twente e.o.

Ten zuiden van het vliegveld aan de voet van de Lonnekerberg ligt de nadruk op het uitbouwen van de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Beekherstel en het ontwikkelen van nieuwe natuur opent het perspectief op een nieuwe verbinding in de Ecologische Hoofdstructuur zuidelijk van de luchthaven. In dit landschap zuidelijk van de luchthaven is ter plekke van de voormalige kampen plaats voor thematische woonclusters en vormen van leisure en bedrijvigheid.

Wonen

Er is behoefte aan een kwaliteitsverbreding op alle niveaus van de aanbodzijde van de woningmarkt in de omgeving. Dit biedt ruimte voor nieuwe concepten. Kansen hiervoor liggen met name in de binnenstedelijke ruimte en in het buitengebied, met de daaraan gelieerde specifieke woonconcepten en -milieus. De gemeente Enschede heeft tegelijkertijd als beleidsdoel het aanbod in het hogere segment van de woningmarkt uit te breiden, om zodanig het aantrekken en vasthouden van hoger opgeleiden te kunnen nastreven.

Structuurvisie Luchthaven Twente e.o. in relatie tot het plangebied

Prins Bernhardpark blijft landschappelijk gekenmerkt door twee lanen met daar omheen bebouwing in een losse groene opzet. De bebouwing zit in het midden- en hoge segment van de markt en wordt vervolgens een bepaald thematisch concept ontwikkeld.

2.2.5 Ontwikkelingsplan 2012

In 2012 heeft de gemeenteraad van Enschede een herijking van de tot dan toe geldende plannen voor de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente vastgesteld. In dit ontwikkelingsplan zijn ten opzichte van de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. aanpassingen gemaakt voor het plangebied van het Prins Bernhardpark.

Ontwikkelingsplan 2012 in relatie tot het plangebied

Als ontwikkelingsstrategie wordt uitgegaan van een ontwikkeling met particuliere bewoning op individuele bouwkavels. Met een verbijzondering van het concept kan een andere sfeer neer worden gezet zodat het Prins Bernhardpark zich kan onderscheiden van andere locaties in hetzelfde prijssegment. Gezien de hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit, de keuzevrijheid en de overzichtelijke omvang van het gebied worden marktkansen gezien.

De woningbouwontwikkelingen zijn voor het gehele ADT-gebied bezien in aantal teruggebracht en tegelijk meer geconcentreerd op de locaties Prins Bernhardpark en Zuidkamp. Daarbij heeft een geringe verdichting plaatsgevonden op het Prins Bernhardpark. In de concepten wordt uitgegaan van 30 nieuwe woningen. Deze verdichting wordt ruimtelijk goed inpasbaar geacht zonder daarmee de kwaliteiten van het gebied aan te tasten.

Op basis van het ontwikkelingsplan heeft een nadere marktoriëntatie plaatsgevonden. Op basis hiervan is gekozen voor het ontwikkelingsperspectief voor woningbouw. Marktpartijen zien hiervoor kansen als het bijbehorende concept zorgvuldig wordt vormgegeven en ook de marktbenadering goed wordt uitgelijnd. Kernpunten van het gekozen ontwikkelingsperspectief zijn:

  • de woonontwikkeling gaat uit van een extensieve opzet, primair in het hogere prijssegment; enige menging met andere woonvormen is inpasbaar;
  • in het woonconcept de vrijheid en lossigheid die de lokatie en de sfeer kenmerken uitnutten en centraal stellen, waardoor ook onderscheid ontstaat met vergelijkbare of nabijgelegen woningbouwontwikkelingen;
  • primaire inzet op particulier opdrachtgeverschap aan de hand van kaveluitgifte. Voor de Randkavels is naast particuliere kaveluitgifte ook een projectmatige ontwikkeling goed mogelijk. Daarvoor worden gesprekken met partijen gecontinueerd.


Het ontwikkelingsperspectief geeft tevens richting aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor het bestaande vastgoed. In aanvulling op dit ontwikkelingsperspectief kan voor het overige vastgoed worden ingezet op:

  • verkoop van de bestaande, verhuurde woningen tegen markconforme prijzen, en rekening houdend met de verhuurde staat;
  • voor het ontwikkelingsperspectief van de Officiersmess flexibiliteit van gebruik zoeken (denk aan B&B, praktijkruimte, dienstverlening, galerie), voor zover het geen afbreuk doet aan het extensieve woonklimaat van het park. Een ontwikkeling waarbij het bestaande pand als centrale voorziening gebruikt wordt en geclusterd wonen gesitueerd wordt in een nieuwe vleugel is toelaatbaar.
  • de tennisbaan vooralsnog in gebruik en beheer laten bij bewoners, met de mogelijkheid dat dit struktureel gemaakt wordt.


2.2.6 Regionale Woonvisie Twente 2015-2025

De 14 Twentse gemeenten hebben samen met de 18 in WoON verenigde Twentse woningcorporaties en de Provincie Overijssel de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 opgesteld, met als titel “Natuurlijk… wonen in Twente”. De regionale woonvisie geeft richting aan het gezamenlijke woonbeleid in de komende jaren, waarmee de lokale woonafspraken en keuzes in lijn zijn. In 2015 zullen op basis van de regionale woonvisie concrete woonafspraken tussen de provincie en gemeenten worden gemaakt.


De gemeenten en corporaties vertalen de regionale woonvisie verder naar lokaal beleid en concrete plannen. De provincie zal de regionale woonvisie verankeren in de provinciale Omgevingsvisie (2016).


Aan de regionale woonvisie wordt een actieprogramma gekoppeld waarin voor de diverse nader uit te werken onderwerpen en thema’s wordt aangegeven in welke periode welke partijen daar mee aan de slag zullen gaan.

Relatie met het plangebied

De planontwikkeling van Prins Bernardpark sluit aan op de regionale woonvisie omdat beoogd wordt om het terrein te transformeren van defensieterrein naar woongebied, met behoud van aanwezige kwaliteiten en gebouwen. In de woonvisie ligt een focus op inbreiding en herbestemming binnen bestaand stedelijk gebied. De defensieterreinen zijn altijd voor stedelijke functies gebruikt, maar vanwege de specifieke activiteiten was dit niet mogelijk binnen de bebouwde kom. Hoewel omgeven door landelijke functies wordt het gebied daarom wel als bestaand stedelijk gebied beoordeeld. De planontwikkeling sluit daarmee aan op de (ook wettelijk vastgelegde) doelstelling om de beschikbare ruimte zorgvuldig te gebruiken. Met de ontwikkeling wordt leegstand van bestaand vastgoed tegen gegaan en wordt ruimte geboden voor de vraag naar landelijke, betaalbare woonmilieus.

In de herontwikkeling van het gebied wordt naast transformatie ook nieuwbouw toegestaan. Door de specifieke omstandigheden is de noodzaak hiervan voldoende te onderbouwen. De bestaande bebouwing is geschikt voor bewoning. Om de bestaande kwaliteiten van de onbebouwde ruimte en die van de bestaande panden te kunnen behouden en te verbeteren zijn grotere investeringen noodzakelijk dan verkoop van bestaand vastgoed oplevert. In de afweging tussen de verschillende belangen is gekozen voor een ontwikkeling die aansluit op de vraag naar de specifieke woonmilieus en de doelstelling om midden- en hogere inkomensgroepen aan Enschede te binden. Het historische groene karakter van het gebied wordt behouden, zodat het een unieke plek blijft om te wonen in de natuur.

Doordat hergebruik van bestaande bebouwing het uitgangspunt is, is een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet verder aan de orde.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt kunnen worden getoetst.

3.1 Stedenbouwkundig plan

Bij de ontwikkeling is het behoud van de panden (officiersmess en vier woningen), groenstructuur en lanen uitgangspunt, met een nieuwontwikkeling voor maximaal 30 woningen. Voor de Mess wordt gekeken naar hergebruik, waarvoor mogelijkheden worden gezien in de vorm van hergebruik van het pand voor een combinatie van activiteiten (wonen, kantoren, praktijkruimten, lichte horeca e.d.).

Woningbouw in het Prins Bernhardpark is bedoeld voor bevolkingsgroepen uit de middelhoge en hogere inkomensgroepen. Door de situatie en ligging heeft het gebied het karakter van afgeschermd wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00080-0003_0003.png"

Figuur 3: stedenbouwkundig plan Prins Bernhardpark

In de zone langs de Oldenzaalsestraat mag geen woningbouw worden toegevoegd vanwege de geluidsbelasting. Dit gebied leent zich voor een landschappelijke of recreatieve invulling ten behoeve van het nieuwe woongebied. Hier zou een mooie entree kunnen ontstaan. Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit waardevol beukenbos die onderdeel uitmaakt van het aangrenzende bos. Dit bos blijft behouden.

In het plangebied zijn de waardevolle bomen geïnventariseerd. In het bestemmingsplan worden een aantal van deze bomen opgenomen, zodat deze mede de nadere verkaveling en beleving van het woongebied bepalen. De nieuwe woningen dienen zich tussen de bomen in te voegen.

3.2 Cultuurhistorie

Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied

De van oorsprong beboste zandgronden werden in de Middeleeuwen ontgonnen middels een potstalsysteem ten behoeve van landbouw. Het grootste areaal van landschap, waaronder ook Prins Bernhardpark, werd ingenomen door heide en woeste grond, die door intensieve begrazing vrijwel boomloos waren.

Rond 1850 nam de textielindustrie in Twente een hoge vlucht en groeiden de Twentse steden in rap tempo. Om landelijk te wonen in de nabijheid van de stad, ontwikkelden de textielbaronnen landgoederen op de gronden die bij de verdeling van de gemeenschappelijke woeste gronden midden negentiende eeuw beschikbaar kwamen. Vermoedelijk zijn de waterplassen ten zuiden van Prins Bernhardpark leemputten waar klei werd gewonnen voor de nabij gelegen steenfabriek.

In 1921 namen enkele Twentse zakenlieden het initiatief om een veldje voor de vliegsport aan te leggen. Tien jaar later werd dit uitgebreid tot een commercieel vliegveld. In de nazomer van 1940 werd door de Duitsers begonnen met de grootschalige uitbouw van het vliegveld tot Fliegerhorst. de bebouwing van Fliegerhorst was verdeeld in verschillende kampen, die vanuit de lucht de indruk van agrarische nederzettingen moest wekken. De architectuur van de militaire bebouwing is gebaseerd op traditionele plattelandsarchitectuur, zoals in Prins Bernhardpark. Mogelijk heeft toen ook een deel van het bos moeten plaatsmaken voor de militaire bebouwing.

Direct na de Tweede Wereldoorlog werd het vliegveld eigendom van Defensie en ook sterk in omvang teruggebracht. Tot in de jaren '90 werden gronden herontwikkeld en werd er bijgebouwd. Zo ook in Prins Bernhardpark dat toen Oostkamp werd genoemd.

Rond 1990 wordt het Prins Bernhardpark omgevormd tot woonenclave. Grotendeels alle gebouwen en delen van de verharding werden gesloopt. Er werden tuinen, plantsoenen en boscomplexen aangelegd. Het gebied bleef eigendom van Defensie totdat in 2007 het laatste vliegtuig vertrok vanaf de militaire vliegbasis Twente.

Archeologisch erfgoed in het plangebied

Door onderzoeksbureau RAAP is eind 2011 nader onderzoek uitgevoerd naar o.a. de archeologische waarden in het plangebied van het Prins Bernhardpark. Dit onderzoek met kenmerk 0925-6229 is als bijlage 1 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

In het plangebied van het Prins Bernhardpark zijn boringen verricht. Tijdens het booronderzoek zijn in het plangebied van het Prins Bernhardpark geen archeologische indicatoren aangetroffen. Gezien de feiten dat in het grootste deel van het deelgebied zich tertiaire afzettingen vlak onder het maaiveld bevinden en bovendien de bodem vrijwel overal verstoord is tot in de C-horizont kan de archeologische verwachting voor het plangebied van het Prins Bernhardpark worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachtingswaarde. In de gebieden met een lage verwachting geldt een kleine kans op het aantreffen van archeologische resten, hoewel archeologische resten in deze zones niet zijn uit te sluiten. Voor de zones met een lage verwachting gelden met betrekking tot archeologische resten in principe geen restricties ten aanzien van de geplande ontwikkeling van het gebied. Voor deze zones is door RAAP dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Monumenten in het plangebied

Binnen het plangebied van het Prins Bernhardpark bevinden zich geen gemeentelijke of rijksmonumenten.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

Het huidige bosbeeld van het Prins Bernhardpark wordt grotendeels gevormd door een min of meer doorzichtige beplanting met bomen van 15 tot 35 meter hoog, afhankelijk van de grootte van het bosperceel, de boomsoorten en de groeiplaats. De mate van doorzichtigheid wordt nu bepaald door de boomsoorten en door de groeiplaats. Zo zijn er een gemengd loofbos, een beukenbos en een vochtig gemengd loofbos. Onder de boomsoorten in het gemengd loofbos en het vochtig gemengd loofbos, groeien struiken. Onder de boomsoorten die weinig licht doorlaten, zoals in het beukenbos, groeien weinig tot geen struiken.

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de beschermwaardige bomen. Deze bomen staan op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan aangegeven en worden middels de bijbehorende regels beschermd.

Overige cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied bevinden zich cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren. De nog bestaande bebouwing heeft in combinatie met de behouden structuren grote cultuurhistorische waarde als voorbeeld van een legeringskamp uit de bezettingstijd en als historisch onderdeel van Vliegbasis Twente. Dit is de reden dat de vijf bestaande panden de aanduiding 'karakteristiek' op de plankaart hebben. Waardevolle elementen en structuren in het plangebied en directe omgeving zijn:

  • parkachtige ensemble, bestaande uit een as met lindelanen, klinkerwegen en erfinrichting;
  • de verspreide ligging van de bebouwing en het daaruit resulterende landelijke karakter;
  • grote ensemblewaarde van de gebouwen onderling en hun samenhang met de groenaanleg;
  • het cluster met de entree van het park met het oude wachtgebouw en de voormalige officiersbarak ertegenover, als restant van de voormalige hoofdtoegang van de militiaire vliegbasis;
  • het voormalige exercitieterrein (nu tennisbaan met kleedhokjes als restant van de militaire functie van het kamp);
  • architectuurhistorisch waarde bezitten met name de panden Prins Bernhardpark 1 (wachtgebouw), 12 en 14 (officiersmess);
  • het restant van de Oude Deventerweg, voormalige hoofdweg van de vliegbasis, vanaf de Oldenzaalsestraat in westelijke richting lopend.

In het plan blijft het belangrijkste cultuurhistorische patroon van 'oprijlaan' met daarlangs bebouwing behouden en wordt versterkt. De waardevolle bestaande bebouwing blijft behouden. Nieuwe bebouwing wordt toegevoegd op plaatsen waar ooit bebouwing heeft gestaan. Hierdoor vindt min of meer herstel plaats van het cultuurhistorische ensemble. Mits zorgvuldig wordt omgegaan met de erf/tuininrichting levert dit een positief effect op.

3.3 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota 'Bouwen aan identiteit' is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In deze nota is aan de onderhavige locatie de identiteit 'Vrije landelijke bebouwing' toegekend. Voor het bestemmingsplan 'Prins Bernhardpark' is een afzonderlijke welstandsparagraaf opgesteld. Een welstandsparagraaf is een aanvullend instrument om de welstandsnota op onderdelen aan te vullen, aan te scherpen of criteria die niet van toepassing zijn te schrappen. De welstandsparagraaf wordt in een afzonderlijke procedure als wijziging van de welstandsnota vastgesteld.

3.4 Duurzaamheid

De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In deze paragraaf wordt eerst kort ingegaan op het wettelijk kader en wordt vervolgens ingegaan op de Enschedese energie- en klimaatambities, althans voorzover tot uitdrukking komend in genoemde nota's.

Wettelijk kader

De minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw zijn beschreven in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit schrijft bij nieuwbouw een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen voor. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt. Op grond van artikel 122 Woningwet is het niet toegestaan om bij privaatrechtelijke overeenkomst bouwvoorschriften op te leggen die al publiekrechtelijk zijn geregeld. Om die reden is het niet mogelijk om bij de kaveluitgifte in de koopovereenkomst te bepalen dat bij de bebouwing van de bouwkavels, in afwijking van het Bouwbesluit, andere energieprestatienormen gelden.

Landelijke energieprestatieafspraken

Om energiezuinigheid bij nieuwbouwontwikkelingen de komende jaren een impuls te geven, is in het voorjaar van 2008 het zogenaamde Lente-akkoord gesloten tussen de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en bouwende en ontwikkelende partijen (Bouwend Nederland, NEPROM en NVB). Belangrijkste onderdeel van dit akkoord is de afspraak dat in de periode tot 2020 de energieprestatiecoëfficiënt als volgt zal worden aangescherpt:

  • de energieprestatie-eis voor nieuwe woongebouwen wordt met ingang van 1 januari 2011 verlaagd met 25% (is gebeurd) en in 2015 met 50% .
  • de energieprestatie-eis voor utiliteitsgebouwen wordt in 2017 met 50% verlaagd.

De bij dit akkoord betrokken partijen hebben bovendien het streven uitgesproken vanaf 2020 te bouwen met een energieprestatiecoëfficiënt van 0. Bij een energieprestatiecoëfficiënt van 0 wordt bij een langjarig gemiddelde geen energie verbruikt voor de elementaire energiebehoeften van een gebouw, zijnde verwarming, warm tapwater, ventilatie en verlichting.

Energie- en klimaatambities gemeente Enschede

Nieuwe energie voor Enschede

Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In de nota Nieuwe Energie voor Enschede heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat:

  • in 2020 hebben we in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
  • in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
  • in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
  • In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.

Woonvisie Enschede 2025

In de op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid een van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:

  • Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlast beheersbaar te houden.
  • Gemeente, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede.
  • Vanaf 2015 streven we er naar dat in Enschede alleen nog energieneutrale nieuwbouw wordt gerealiseerd.
  • Via de MIO (majeure inversteringsopgave) Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
  • Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning, wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld.
  • De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.

Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Er heeft een 'nulmeting duurzaamheid' plaatsgevonden in juli 2014. Deze nulmeting heeft geresulteerd in de conclusie dat onder andere de waterafvoer, het groen en de cultuurhistorische waarden als sterke aspecten zijn verankerd in het bestemmingsplan. De nulmeting is als bijlage 2 bij het bestemmingsplan gevoegd.

Afspraken omtrent duurzaamheid in de brede zin van het woord zullen worden opgenomen in de voorwaarden bij de gronduitgifte. Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure zal een procedure tot wijziging van de welstandsnota worden doorlopen. In de welstandsparagraaf is onder andere meegenomen dat de nieuwe bebouwing en de bosomgeving een samenhangende eenheid moeten vormen, waarbij het gebouw een positieve rol speelt in het boslandschap. Alleen hoogwaardige, duurzame, op elkaar afgestemde materialen zijn toegestaan, die passen bij de architectonische ambitie en de bosrijke omgeving.

Positief is dat bestaande bebouwing binnen het plangebied wordt hergebruikt (ook vanuit cultuurhistorisch perspectief). Nadeel van deze bebouwing is wel dat er kosten zijn verbonden aan betere isolatie.

Het bestaande groen wordt ingepast in het plangebied, waarbij de belangrijkste waarden ook juridisch beschermd worden. Hierdoor worden wel de mogelijkheden beperkt om gebruik te maken van zonne- en windenergie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Prins Bernhardpark" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

4.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Prins Bernhardpark "

De resultaten van het bodemonderzoek liggen vast in het rapport van Hunneman getiteld "Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het "Prins Bernhardpark" op het terrein van voormalig Vliegbasis Twenthe in Enschede", van februari 2008, projectnummer 2007891_02/lvh/sh (zie bijlage 3 ). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in opdracht van Dienst Vastgoed Defensie, Directie Noord vanwege de voorgenomen transactie (overdracht Rijksgronden aan VTM / ADT). De gemeente Enschede heeft het bodemonderzoek uit 2008 herbeoordeeld. Conclusie is dat het uitgevoerde onderzoek actueel is.


Resultaten

De conclusie van het bodemonderzoek is dat de actuele bodemkwaliteit afdoende is vastgelegd, met inachtneming van de volgende opmerkingen:

  • met uitzondering van enkele puinbijmengingen zijn op of in de bodem geen indicaties waargenomen die duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging;
  • zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen;
  • in de vaste bodem zijn overwegend licht verhoogde gehalten aan PAK, EOX en/of minerale olie aangetoond;
  • op het oostelijk gedeelte van het terrein is een sterk verhoogd gehalte aan PAK aangetoond (MM55 (0,0-0,5 m-mv) bevat 260 mg / kg ds);
  • in het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan metalen aangetoond. Zoals verwoord: "De aangetoonde gehalten aan zware metalen betreffen naar verwachting van nature aanwezige achtergrondgehalten".

Ter plaatse van het oostelijke gedeelte van het terrein is sprake van een lokaal geval van ernstige bodemverontreiniging. Conform de Verkoopovereenkomst ligt de verplichting tot sanering bij de verkopende partij, zijnde het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf van het Ministerie van Financiën, met als uitgangspunt saneringsniveau "bedrijventerrein". De aanvullend noodzakelijk uit te voeren kwaliteitsverbetering tot "woondoeleinden" is een verplichting van ADT. Met betrekking tot de saneringsactiviteiten zijn afdoende afspraken vastgelegd.


Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.2 Geluid

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van geluidgevoelige gebouwen of terreinen binnen de onderzoekszone van de Oldenzaalsestraat. Om na te gaan in hoeverre kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarden uit de Wet Geluidhinder is een akoestisch onderzoek verricht. Het betreft het rapport 'Akoestisch onderzoek Prins Bernhardpark, Nieuwbouw maximaal 30 woningen, Enschede' van 2 april 2014, dat als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Resultaten

Vanwege het wegverkeer op de Oldenzaalsestraat bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 50 dB op de bouwaanduiding A, waar 7 woningen mogelijk zijn. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee met 2 dB overschreden. Omdat het bouwplan voorziet in nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 53 dB (art 83 lid 1 Wgh). Hieraan wordt voldaan.

Hogere waarde

Een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maatregelen die getroffen moeten worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard. Hiermee wordt aan de eerste eis om een hogere waarde te kunnen vaststellen voldaan.

In de Geluidnota is bepaald dat om een hogere waarde te kunnen vaststellen:

  • een woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Een gevel is geluidluw indien de geluidbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die voor elk van de afzonderlijk te onderscheiden geluidbronnen geldt;
  • verblijfsruimten en buitenruimten (indien beschikbaar) bij voorkeur gelegen zijn aan de geluidluwe zijde van een woning.

Van de geplande woningen is de nood-, west- en zuidgevel als geluidluw aan te merken. Hiermee wordt voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel. Aan het uitgangspunt dat verblijfsruimten en buitenruimten bij voorkeur aan de geluidluwe gevel zijn gelegen wordt voldaan.

Cumulatie

In artikel 110f van de Wet geluidhinder is aangegeven dat in het kader van een hogere waarde procedure onderzoek naar cumulatie moet plaatsvinden als geluidgevoelige bestemmingen gelegen zijn in twee of meer geluidzones. De geluidbelasting ten gevolge van de Oude Deventerweg ligt onder de voorkeursgrenswaarde, waardoor gesteld kan worden dat geen sprake is van relevante cumulatie.


Binnenniveau

In het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning is het niet noodzakelijk om aanvullende geluidwerende voorzieningen te treffen om te kunnen voldoen aan de eisen voor de karakteristieke gevelwering uit het Bouwbesluit 2012.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan is niet gelegen binnen een geluidszone van het vliegveld.

Conclusie

Uit het onderzoek naar het wegverkeerslawaai blijkt dat niet op alle geprojecteerde woningen kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wet Geluidhinder. Gelijktijdig met het bestemmingsplan zal een procedure hogere grenswaarde worden doorlopen.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit akoestisch oogpunt geen sprake is van belemmeringen die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan kunnen beïnvloeden.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.


Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat per 1 augustus 2009 in werking is getreden.


Overwegingen

Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van maximaal 30 woningen. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat het onderhavige project kan worden aangewezen als zijnde een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.


Conclusie

Het plan valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.

4.1.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” is hemelsbreed op ruim 1500 meter van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans, vanwege de ligging ten opzichte van de baan, op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.5 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering 

In het kader van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark” heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

Aan de hand van nader dossieronderzoek is beoordeeld in hoeverre de (bedrijfs)activiteiten in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de milieugevoelige functies en bestemmingen in de omgeving en of terugschaling mogelijk is.

Onderzoeksresultaten

Nabij het plangebied van het Prins Bernhardpark ligt een agrarisch bedrijf aan de Bergweg 350 met een geurcontour van 100 meter. Deze contour raakt het plangebied aan de Noord-Westzijde. De geurcontour is gebaseerd op het besluit Landbouw en is op onderstaande kaart weergegeven. Binnen deze contour worden geen nieuwe geurgevoelige objecten bestemd. Zowel de bestaande gebouwen die voor wonen bestemd gaan worden als de nieuwe te projecteren woningen vallen buiten 100 meter afstand van het agrarisch bouwperceel van 1 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00080-0003_0004.png"

Figuur 4: Geurcontour Bergweg 350

Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

4.2.1 Beleid

Waterwet

De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten filteren in de bodem en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingsplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.

Het waterschap Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de 'Beleidsnota Retentie' opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de 'Stroomgebied Actie Plannen (STAP)'. Daarnaast is de Keur van het waterschap Vechtstromen een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn de Watervisie (2012) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2012-2015) van belang voor het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. De plannen zijn in overleg met het waterschap Vechtstromen opgesteld.

Gemeentelijk rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2012 tot 2015. Het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in oktober 2011.

De gemeentelijke watertaken zijn:

  • 1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • 2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
  • 3. Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort.

4.2.2 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Het gebied van het bestemmingsplan Prins Bernhardpark heeft een oppervlak van ongeveer 10 hectare (500 x 200 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00080-0003_0005.jpg"

Figuur 5: Uitsnede waterkaart gemeente Enschede

Maaiveld

De hoogte van het maaiveld verloopt van ca. NAP + 51,00 meter in het noord-westen naar ca. NAP + 46,00 meter in het zuiden en oosten.

Bodem en geohydrologie

Bodem

Volgens de bodemkaart bestaat de bodem voornamelijk uit tertiaire klei aan de westkant en veldpodzolgrond aan de oostkant. In geringe mate komen vlakvaaggrond en gooreerdgronden voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00080-0003_0006.png"

Figuur 6: Bodemopbouw en grondwatertrappen (bron: WRD bodemkaart)

TNO-boring B28H0893 is gesitueerd aan de westkant van het plangebied. Tot 2 meter onder maaiveld, de gehele boordiepte, is leem aangetroffen. De aanwezigheid van leem blijkt ook uit enkele handboringen die zijn uitgevoerd tot een diepte van 2 meter beneden maaiveld.

Doorlatendheid

De doorlatendheid van de bodem binnen het plangebied is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van leemlagen in de bodem. Aan de westkant komt veel leem voor en is de doorlatendheid gering. Aan de oostkant, waar hoofdzakelijk veldpodzolgrond aanwezig is, is de doorlatendheid beter. Door de aanwezigheid van storende leemlagen kan ook hier (lokaal) de doorlatendheid slecht zijn.

In figuur 6 zijn de grondwatertrappen die voorkomen in het plangebied weergegeven. Binnen het plangebied geldt volgens de bodemkaart grondwatertrap V. Grondwatertrap V heeft gemiddeld hoogste grondwaterstanden van boven de o,4 meter beneden maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstanden liggen beneden de 1,20 meter beneden maaiveld.

Op drie locaties binnen het plangebied wordt vanaf eind 2011 de grondwaterstand gemeten. In natte perioden komen grondwaterstanden nabij het maaiveld voor. In droge perioden zakt de grondwaterstand tot meer dan twee meter beneden maaiveld.

Grondwateronttrekkingen

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen lopende grondwateronttrekkingen aanwezig.

Riolering en afwatering

Afvalwater

Binnen het plangebied bevinden zich een aantal panden. Het huishoudelijk afvalwater van deze panden voert via een vuilwaterstelsel (vrijverval) af naar gemaal G27 aan de Bergweg. Het gemaal pompt het afvalwater via een persleiding naar het vuilwaterstelsel (vrijverval) op de voormalige Vliegbasis Twente. Het eindgemaal op de vliegbasis pompt via een persleiding in de Braakweg het afvalwater naar het vuilwaterstelsel van de gemeente Enschede in de Vanekerstraat. Dit systeem voert onder vrij verval af naar de rioolwaterzuivering aan de Auke Vleerstraat. Tijdens een visuele putinspectie is geconstateerd dat het vuilwaterstelsel binnen het plangebied in slechte toestand verkeert. Panden nabij de Oldenzaalsestraat voeren afvalwater af via het drukriool van de Gemeente Enschede.

Regenwater

Regenwater dat valt op daken en wegen voert niet af via de riolering maar watert af richting groenstroken, bermen en greppels. Van hieruit infiltreert het water in de bodem of wordt het afgevoerd naar het bekensysteem.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied lopen geen leggerwatergangen. Ongeveer 1 kilometer ten noorden van het plangebied loopt de Jufferbeek (20-13-3_. Aan de zuidkant loopt de Blankenbellingsbeek (20-13-0-6) op circa 600 meter. De waterplassen op de hoek van de Bergweg met de Oude Deventerweg zijn in het verleden gegraven voor het leveren van klei aan de steenfabriek 'Het Smulders', vandaar de naam Smulders Kleigaten.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark

De bergingsopgave in het Prins Bernhardpark wordt deels ingevuld door waterberging op particulier terrein. Ook wordt water opgevangen en vertraagd afgevoerd via openbare greppels, sloten en retentiegebieden. Hiermee wordt de kans op problemen in de waterhuishouding, zoals overstroming van de ontvangende beeklopen en verdroging van de bodem, geminimaliseerd. Daarnaast kunnen de kansen die water biedt benut worden, zoals gebruik in de tuin en een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Afvalwater wordt via een vuilwaterriool (vrijverval en druk) afgevoerd naar de rioolwaterzuivering Enschede West.

Hieronder zijn uitgangspunten opgenomen voor oppervlaktewater, afvalwater, grondwater en afwatering van percelen.

Hemelwater

  • Hemelwater gescheiden van afvalwater opvangen, bergen en afvoeren.
  • Hemelwater op eigen terrein bergen en infiltreren.
  • Hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het oppervlakte- en grondwatersysteem.
  • Voor verharde oppervlakten, bijvoorbeeld daken en goten waarmee het hemelwater in aanraking komt, wordt de toepassing van uitloogbare bouwwerken voorkomen.
  • Het opvangen en afvoeren van hemelwater zoveel mogelijk voorkomen. Dit kan door het toepassen van bijvoorbeeld halfverharding en/of grasdaken.
  • Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, waarvan meer dan één perceel afhankelijk is, niet op een particulier perceel aanleggen.
  • Voor (extra) verhard oppervlak geldt de eis dat de waterschapsbui T=50 (komt eens in de 50 jaar voor) van 40 mm in 75 minuten geheel binnen het gebied wordt geborgen. 3 Mm daarvan wordt geborgen in plassen en op daken. Effctief moet dus 37 mm geborgen worden binnen het plangebied.
  • Maximale afvoer vanuit het plangebied is 2,4 l/s/ha (stedelijke afvoernorm).

Oppervlaktewater

  • De bestaande waterlopen (vijver, beken en greppels) zoveel mogelijk handhaven, zodat overtollig regen- en grondwater uit het plangebied en de aangrenzende gebieden afgevoerd kan worden op het natuurlijke watersysteem. Bij dempen van bestaande sloten/greppels, moet goed bestudeerd worden of het dempen geen invloed heeft op de werking van het watersysteem.
  • Eventuele toekomstige vijvers mogen niet verdrogend werken. Dit houdt in dat het normaalpeil van vijvers niet lager mag liggen dan 1,1 meter minus maaiveld.
  • Toepassen van stedelijke afvoernorm: maximaal waterafvoer uit het plangebied vanuit oppervlaktewater mag uitkomen op 2,4 l/s/ha (incl. kwelwater).

Afvalwater

  • Afvoer van afvalwater via een vuilwater rioleringsstelsel.
  • Afvoer via vrijvervalsysteem naar het gemaal.

Grondwater/Ontwatering

Uitgangspunt bij ontwikkelingen is geen toename van de afvoer van grondwater. Dit betekent dat de grondwaterstand niet negatief beïnvloedt mag worden. Gevolg hiervan is dat voor het voldoen aan de ontwateringsnormen beperkt drainage toegepast mag worden. Gezocht moet worden naar een goede afstemming tussen het ophogen van het maaiveld en het toepassen van drainerende voorzieningen.

Om bij hoge grondwaterstanden te voldoen aan de ontwateringsnormen, moet het maaiveld opgehoogd worden ter plaatse van wegen en bebouwing. Aandachtspunten hierbij zijn de gewenste afwatering en het gewenste toekomstige beeld van het gebied. Reduceren van de benodigde ophoging kan gerealiseerd worden door kruipruimteloos te bouwen.

Om te voorkomen dat wegen, bebouwing en groen problemen krijgen met grondwater worden de onderstaande afwateringsnormen gehanteerd. Ontwatering is het verschil tussen peil van de weg/ de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering percelen

Om te voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt op de percelen gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan als de ontwikkeling plaatsvindt binnen de aangegeven kaders.

4.3 Natuur

4.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Prins Bernhardpark

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. Op c a. 4 kilometer afstand ten westen van het plangebied is het Natura 2000 gebied "Lonnekermeer" en op grotere afstand van het plangebied zijn de Natura 2000 gebieden "Landgoederen Oldenzaal" en "Dinkelland" gelegen. Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of en zo ja er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswet-vergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op de grote afstand van de dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebieden tot het plangebied "Prins Bernhardpark" in relatie tot de voorgenomen kleinschalige woningbouwontwikkeling ter plaatse en de instandhoudingsdoelstellingen van die Natura 2000 gebieden zijn er voor die gebieden geen negatieve effecten te verwachten. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie Natuurbeschermingswet 1998

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet en het plangebied “Prins Bernhardpark”

In het kader van de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente en omgeving is er in 2010 door ecologisch adviesbureau Eelerwoude een uitgebreid jaarrond Flora- en faunawet onderzoek uitgevoerd in het gehele plangebied van de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente, waarvan het plangebied "Prins Bernhardpark" een deelgebied is. Uitgangspunt bij de effectenbeoordeling in het Flora- en faunawet onderzoek is "variant B" uit de door de diverse bij de gebiedsontwikkeling betrokken overheden (Rijk, provincie Overijssel en gemeente Enschede) vastgestelde structuurvisies, op basis hiervan worden per deelontwikkeling de knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen beschreven. Uit de onderzoeksrapportage (rapportnr. 3784, d.d. 24 juni 2011, zie bijlage 5) blijkt dat in het plangebied enkele strikt(er) beschermde soorten voorkomen. In de poel komen kamsalamander, kleine watersalamander en poelkikker voor. De rosse vleermuis heeft in het plangebied een vermoedelijke verblijfplaats, van laatvlieger en gewone dwergvleermuis zijn met zekerheid verblijfplaatsen aangetoond. Enkele andere vleermuissoorten zoals de grootoorvleermuis en de baardvleermuis gebruiken het plangebied om te foerageren, mogelijk heeft ook de gewone grootoorvleermuis een verblijfplaats in het plangebied. Wat vogels betreft worden hier vooral vogels van bossen en parken gezien. Echte bossoorten als de houtsnip hebben er hun broedgebied naast parksoorten als de grauwe vliegenvanger en grote bonte specht. De ontwikkelingen binnen het Prins Bernhardpark zijn in vergelijking met ontwikkelingen binnen de andere gebieden beperkt tot enkele nieuwe bouwkavels en het ontwikkelen van in hoofdzaak bestaande ontsluitingswegen. Op basis van het onderzoek kan er van worden uitgegaan dat de voorgenomen ontwikkelingen in het deelgebied Prins Bernhardpark geen nadelige gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van in het plangebied aanwezige (strikt) beschermde soorten. Het uitvoeren van specifieke mitigerende of compenserende maatregelen is vooralsnog niet noodzakelijk.

Soortenmanagementplan en aanvraag generieke ontheffing Flora- en faunawet

Uit het ecologisch onderzoek en het op basis daarvan opgestelde compensatie- en mitigatieplan blijkt dat niet voor alle strikt(er) beschermde soorten met het uitvoeren van preventieve en mitigerende maatregelen een daadwerkelijke overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet kan worden voorkomen. Voor in ieder geval de soorten braamsluiper, buizerd, geelgors, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, watervleermuis, graspieper, heideblauwtje, kneu, poelkikker en veldleeuwerik is daarom bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, voorheen Dienst Regelingen) van het ministerie van Economische zaken een 'generieke' ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet aangevraagd. Een 'generieke' ontheffing is een nog relatief nieuw instrument dat door RVO is ontwikkeld naar aanleiding van recente jurisprudentie inzake verleende ontheffingen Flora- en faunawet van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gebiedsontwikkeling luchthaven Twente is door RVO aangemerkt als één van de landelijke pilotprojecten voor deze nieuwe wijze van ontheffing verlenen. Kern van de 'generieke ontheffing' is dat deze wordt verleend voor een periode van 10 jaar, dus min of meer voor de gehele ontwikkelings- en realisatieperiode van de luchthaven en de overige deelgebieden binnen de gebiedsontwikkeling. RVO verwacht dat met dit nieuwe instrument een betere uitvoering van de EG-Vogel- en Habitatrichtlijnen mogelijk is omdat het instrument primair beoogt te garanderen dat als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige strikt(er) beschermde soorten gehandhaafd blijft.

Om bij RVO een kansrijke aanvraag voor een 'generieke' ontheffing te kunnen indienen is het compensatie- en mitigatieplan omgewerkt en uitgebreid tot een soortenmanagementplan voor alle nu in het projectgebied voorkomende soorten en mogelijk in de toekomst als gevolg van de ontwikkeling nieuw voorkomende soorten. Het soortenmanagementplan (Bijlage 6) beschrijft hoe bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt omgegaan met de in het plangebied voorkomende beschermde soorten. Het centrale uitgangspunt daarbij is het waarborgen van de gunstige staat van instandhouding en de functionele leefomgeving van de aanwezige soorten. Op basis daarvan worden randvoorwaarden gesteld en maatregelen voorgeschreven die in acht moeten worden genomen bij de realisatie van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen. Op die manier kunnen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied 'ongehinderd' worden gerealiseerd terwijl de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het plangebied is gegarandeerd. Het soortenmanagementplan bevat niet alleen een uitvoerige beschrijving van de noodzakelijk uit te voeren preventieve, mitigerende en compenserende maatregelen maar ook richtlijnen en voorwaarden voor de structurele monitoring van de uit te voeren maatregelen. De in het soortenmanagementplan vastgelegde uitgangspunten en uit te voeren maatregelen zijn vervolgens doorvertaald in de aanbesteding en uitvoering van werkzaamheden, onder meer in een bij het soortenmanagementplan behorend Uitvoeringsprotocol (een uitgebreid ecologisch werkprotocol). Hierdoor worden de risico's afgedekt en wordt er een maximale invulling gegeven aan de wettelijke zorgplicht.

De 'generieke' ontheffing Flora- en faunawet voor de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente en omgeving is op 12 november 2014 door RVO verleend (zie bijlage 7). Bij de ontheffingverlening zijn door RVO een groot aantal aanvullende voorwaarden en uitvoeringseisen opgelegd waar bij de realisatie van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden.

Conclusie Flora- en faunawet

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.3 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De EHS en het plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan "Prins Bernhardpark" is niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) maar aan zowel westzijde van het plangebied als aan de oostzijde, direct aan de andere kant van de Oldenzaalsestraat, liggen gronden die wel deel uitmaken van de EHS. De EHS heeft geen externe werking. Een verdere toetsing aan de EHS kan daarom achterwege blijven.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven.

In het bestemmingsplan "Prins Bernhardpark" is gekozen voor een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Prins Bernhardpark" is gekozen.

5.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Prins Bernhardpark”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de StandaardVergelijkeBestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

5.3 Beschrijving van het plan

De gronden begrepen in het bestemmingsplanPrins Bernhardpark ” zijn bestemd voor "Bos", "Groen" en "Wonen".

Artikel 3 Bos

De voor Bos aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.

Artikel 4 Groen

De groenstroken die structuurbepalend zijn, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. de bestemming "Groen" is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. Bebouwing van de voor "Groen" aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming is een aanduiding 'ontsluiting' opgenomen voor de wegen die door het plangebied heenlopen. Daarnaast is de bestaande tennisbaan middels een aanduiding aangegeven op de kaart.

Artikel 5 Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. In de planregels zijn bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bouwblokken.

Enkele te realiseren woningen zijn gelegen binnen de zogenaamde 48 dB lijn. Om deze woningen te kunnen realiseren dient een ontheffingsprocedure Wet geluidhinder voor het vaststellen van een hogere grenswaarde te worden gevoerd.

Ten behoeve van de officiersmess is een breed spectrum aan functies opgenomen, gebundeld onder de aanduiding 'gemengd.

5.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied zijn verschillende deelontwikkelingen beoogd, met als hoofddoel de ontwikkeling van maximaal 30 toe te voegen woningen.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Exploitatieovereenkomst

De gebieden in het plangebied, die geen gemeentelijk eigendom zijn, worden door Area Development Twente (ADT) ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten verhaalt middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met ADT.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.