direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Winkelcentrum Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00062-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

in het kader van de revitalisatie van het Winkelcentrum Zuid, welke onderdeel is van de gebiedsreconstructie van de wijk Wesselerbrink, ligt het in de bedoeling dit winkelcentrum te renoveren en uit te breiden. Ook een herinrichting van de buitenruimte maakt onderdeel uit van de plannen. Met de renovatie en uitbreiding van het winkelcentrum alsmede de herinrichting van de buitenruimte wordt beoogd de stedenbouwkundige-, culturele- en maatschappelijke samenhang in de wijk Wesselerbrink te versterken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” betrekking heeft ligt ten noordoosten van het kruispunt van de Wesselerbrinklaan met de Broekheurnering en wordt globaal begrensd door Het Leunenberg in het noorden, De Kiepe in het oosten, De Broekheurnering in het zuiden en de Wesselerbrinklaan in het westen. Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Zuid en maakt deel uit van de wijk Wesselerbrink.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0001.jpg"

Globale aanduiding plangebied.

1.3 Geldende juridische regelingen

Het gebied van het voorliggende bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" maakt nu nog deel uit van het bestemmingsplan “Wesselerbrink 2005”. Dit bestemmingsplan is op 25 september 2006 door de raad van de gemeente Enschede vastgesteld. In dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de geldende bestemmingen "Centrumvoorzieningen", "Maatschappelijke voorzieningen", "Verblijfsdoeleinden" en "Groenvoorzieningen.

1.4 Wettelijk kader

Wet ruimtelijke ordening

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad “voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven”.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden De toelichting moet daarom vermelden wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport, of sprake is van archeologie/cultuurhistorie, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.

Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro).

Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” is het erkende wijkorgaan Wijkraad Wesselerbrink Noordoost actief.

De Wijkraad Wesselerbrink Noordoost is gevraagd advies uit te brengen.

De Wijkraad Wesselerbrink Noordoost heeft met betrekking tot de voorgestane plannen voor de uitbreiding van het winkelcentrum Wesselerbrink en de herinrichting van de directe omgeving zoals dat in voorliggend bestemmingsplan planologisch is vertaald wel/niet kunnen instemmen.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Aangezien met betrekking tot het bestemmingsplan geen belangen van Rijk en Provincie in het geding zijn is van vooroverleg met deze instanties afgezien. Wel zal het bestemmingsplan voor commentaar worden voorgelegd aan het waterschap Regge en Dinkel.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in de gemeentelijk Huis-aan-Huis blad en op het internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

Het voornemen om een nieuw bestemmingsplan voor het winkelcentrum Zuid in de Wesselerbrink te vervaardigen is op 5 juni 2013 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, te weten het internet.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Rijksbeleid: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

Het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

2.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013.

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Daarmee staat onder meer ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vast. Daarnaast hebben de Provinciale Staten unaniem ingestemd met het statenvoorstel ‘Samen verder aan de slag met de EHS'. Dit voorstel geeft kaders aan voor de uitvoering van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000. In de gebieden zal ruimte zijn voor maatwerk, waarbij gelijkwaardige betrokkenheid van agrariërs en andere belanghebbenden voorop staat.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0002.jpg"

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Stedelijke omgeving:

Met stedelijke omgeving worden de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. Deze vormen de economische motor van de provincie en bieden (stedelijke) voorzieningen die de landschappelijke en recreatieve vestigingsvoorwaarden completeren. De steden zijn de dynamische omgeving die ruimte biedt aan bedrijvigheid en grootstedelijke cultuur. In de omgevingvisie is het plangebied is het ontwikkelingsperspectief die van een 'woonwijk'.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0003.jpg"

Fig. Natuurlijke laag: dekzandvlakte (bruine kleur)

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van de provincie Overijssel. Het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" bevindt zich aan de voet van de voor Enschede kenmerkende stuwwal die de gemeente van noord naar zuid doorsnijdt.

* Het specifieke kenmerk 'dekzandvlakte' als gebiedskenmerk voor het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentum Zuid" is hier niet van dien aard dat deze van invloed is op de voorgestane ontwikkelingen, zijnde een renovatie, uitbreiding en opwaardering van dit winkelcentrum alsmede een herinrichting en opwaardering van de bestaande, aangrenzende openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0004.jpg"

Fig. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.

* In deze laag zijn voor wat betreft het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" geen specifieke gebiedskenmerken genoemd en zoals die bij de Laag van het agrarische cultuurlandschap staan omschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0005.jpg"

Fig. Stedelijke laag: Bebouwing woonwijken 1955-nu (bruine kleur)

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

* De renovatie, uitbreiding en opwaardering van het huidige winkelcentrum Zuid alsmede de herinrichting en opwaardering van de aangrenzende openbare ruimte voegt zich in de bebouwingsstructuur die bij deze wijk hoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0006.jpg"

Fig. Lust & Leisurelaag.

* In deze laag zijn voor wat betreft het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" geen specifieke gebiedskenmerken aanwezig zoals die bij de Lust&Leisurelaag horen.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid

Voorliggende duurzame binnenstedelijke ontwikkeling is een uitbreiding en een renovatie van het bestaande winkelcentrum en een herinrichting van de omliggende openbare ruimte, met als doel de versterking van de stedenbouwkundige, culturele en maatschappelijke samenhang van de wijk Wesselerbrink. Het betreft hier een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij geen uitbreiding van het bebouwde gebied van Enschede plaatsvindt. Het plan voldoet hiermee aan de zgn. 'SER-ladder'. Ook voor wat betreft het ontwikkelings- perspectief en de specifieke gebiedskenmerken is het plan niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverorde- ning verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

Een ruimtelijk relevant voorbeeld van een dergelijke uitwerking is de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie vastgesteld, die op 22 juni 2009 is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie).

Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk door vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

In de Programmabegroting 2013-2016 (Enschede doet) en de Kadernota die de gemeenteraad op 12 november 2012 heeft vastgesteld, zijn de strategische opgaven uitgewerkt.

2.3.2 Structuurvisies

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie voor de langere termijn (2001)

De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie voor de langere termijn (2001), bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Uitgaande van de koers voor de lange termijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en de bij deze koers behorende programma’s voor wonen, werken en voorzieningen, is een beeld geschetst van de voorgestelde ruimtelijke ingrepen. Uit de visie blijkt dat het plangebied is gelegen in een stedelijk gebied waar de ambitie is de navolgende ruimtelijke ingrepen te realiseren:

  • versterking van de kwaliteit van de stadsdeelcentra (o.a. inrichting openbare ruimte);
  • herstructureren van bestaande buurten en wijken.

Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015

In het "Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015" wordt beschreven dat in de woonwijken naast winkels in de dagelijkse sector diverse afhaalchinezen, pizzeria's en cafetaria/snackbars aan zijn te treffen, vaak in winkelcentra. Dit zijn normale en uit verzorgingsoptiek noodzakelijke representanten van de buurt- en wijkverzorgende horeca. Niet zelden vervullen deze voorzieningen een rol als sociaal trefpunt in de buurt. Het beleid richt zich op behoud en, indien nadere marktanalyse hier aanleiding toe geeft, een beperkte uitbreiding van het aanbod buurt- en wijkverzorgende horeca, samen met kwaliteitsverbetering van het al bestaande aanbod. Net als voor de detailhandel geldt dat de kansen op behoud en versterking van het horeca aanbod het grootst zijn bij concentratie in perspectiefvolle buurt- en wijkcentra.

2.3.3 Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012

In januari 2012 is de "Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012" vastgesteld. In deze visie wordt navolgende als beleidskader gehanteerd:

  • versterking van de binnenstad door bundeling van marktinitiatieven;
  • een fijnmazige, duurzame structuur van sterke boodschappencentra in elke wijk;
  • herpositionering en kwaliteitsverbetering van lokaal verzorgende woonboulevard;
  • versterking van een gevarieerd aanbod doe-het-zelfartikelen op aanvaardbare afstand van de consument;
  • behoud van gevarieerd tuincentrumaanbod op bestaande (winkel-)locaties;
  • zo mogelijk behoud voorzieningen in kleine kernen.

Door het stimuleren van een duurzame wijkwinkelstructuur streeft de gemeente Enschede naar versterking van een compleet dagelijks aanbod in verschillende wijken. Het biedt veel voordelen zoals een herkenbaar hart in de wijk, laagdrempeligheid, beperking onnodige automobiliteit, verbeteren van het ondernemersklimaat en vergroting van de diversiteit van het aanbod.

In het winkelcentrum Zuid is een uitbreiding mogelijk naar een totale omvang van indicatief 10-12.000 m² w.v.o. (winkelvloeroppervlak). De indicatieve omvang van het dagelijks aanbod is 6.000 m² w.v.o. Winkelcentrum Zuid heeft vrijwel heel Enschede Zuid (circa 35.000 inwoners) als verzorgingsgebied met een zeer sterk dagelijks aanbod en een uitgebreid niet-dagelijks aanbod.

Definitie w.v.o. detailhandel zoals opgenomen in de "Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012"

w.v.o. winkelvloeroppervlak: De voor publiek toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, inclusief de zichtbare ruimten zoals bijvoorbeeld etalages en de ruimte achter toonbanken en kassa's.

Conclusie

De renovatie, uitbreiding en opwaardering van Winkelcentrum Zuid, alsmede de herinrichting en opwaardering van de aangrenzende openbare ruimte, is voorwaarde voor een duurzaam en perspectiefvol groot wijkwinkelcentrum. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de hierboven genoemde beleidsmatige uitgangspunten van de gemeente Enschede.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

3.1 Ruimtelijke structuur

Historisch Perspectief

De allereerste wederopbouwwijken van Nederland zoals die in de periode 1949-1960 zijn gerealiseerd, zijn ontworpen met het primaire doel om door snelle productie de enorme woningnood te ledigen. De stedenbouwkundige -, maar zeker de architectonische kwaliteit was ondergeschikt aan het doel.

In de ontwerpen van de daarop volgende generatie wederopbouwwijken waar de Wesselerbrink een exponent van is, is de aandacht gericht op de kwaliteit van het wonen, met de tuindorp filosofie als “Leitmotiv”. De stedenbouwkundigen van Tijen en van Embden, die al tijdens de oorlog bezig waren nieuwe concepten te bedenken voor de wederopbouw, stelden de sociale cohesie van de samenleving boven die van de productie. Er is in hun stedenbouwkundige plannen dan ook gestreefd naar complete wijken, met eigen voorzieningen zoals scholen, winkels, buurthuizen, sporthallen, recreatieve voorzieningen en (schone) werkgelegenheid. In deze filosofie kon het leven van alledag zich binnen de wijk afspelen en de samenhang tussen de verschillende sociale klassen zou door een evenwichtige spreiding van verschillende typen woningen en prijsklassen worden versterkt. Hiermee werd de stedenbouw ingezet om de maatschappij te (her) vormen.

De Wesselerbrink is dan ook een woonwijk, waarbij bovengenoemde ambities werden vormgegeven en werd gereageerd op de eerdere, monotone, naoorlogse nieuwbouwwijken.

Structuur van de wijk Wesselerbrink

De Wesselerbrink was de eerste grote uitbreidingswijk aan de zuidzijde van de stad, gevolgd door Stroinkslanden ten oosten – en de Helmerhoek ten westen ervan. De drie wijken zijn van elkaar gescheiden door grote groenzones waardoor deze als zelfstandige eenheden herkenbaar zijn.

De structurerende hoofdlijnen in het stedenbouwkundig plan zijn de belangrijkste verbindingswegen van de wijk, Wesselerbrinklaan en Broekheurnering. Deze twee wegen staan haaks op elkaar en verdelen de wijk, tezamen met het wijkpark aan de zuidzijde van de Broekheurnering (Wesselerbrinkpark), in vier deelgebieden (buurten).

De Wesselerbrink behoort tot een van de grootste wijken in Enschede met ca. 18.000 inwoners verdeeld in 4 buurten met elk ca. 1500 woningen. In de basis werd gekozen voor grote dichtheden voor de woningbouw, een dichtheid die werd gecompenseerd door het vele openbare groen.

Wesselerbrinkpark

Tussen de twee woonbuurten aan de zuidzijde van de wijk is het omliggende landschap als het ware de wijk ingetrokken. Dit is het Wesselerbrinkpark met grote groenzones, waterpartijen en recreatieve voorzieningen. Het thema van het park is 'van cultuur tot natuur'.

Winkelcentrum Zuid in de wijk Wesselerbrink

Aan het kruispunt van de twee belangrijke hoofdwegen in de wijk Wesselerbrink, de Wesselerbrinklaan en de Broekheurnering, ligt het winkelcentrum Zuid. Voor deze voor de wijk Wesselerbrink belangrijk voorziening werd bij het ontwerpen van de wijk uitgegaan dat hier een compleet en hoogwaardig stedelijk voorzieningencentrum zou komen met een bioscoop, theater, kerken etc. Hoogbouw in de vorm van galerij- flats werd toegepast om het stedelijk karakter te versterken en om de hiërarchie van de wegenstructuur te benadrukken op de meest markante punten. In de resterende woongebieden zelf werd in verhouding weinig gestapelde woningbouw toegepast.

Stadsdeelcentrum, huidige situatie

Centrum Zuid, is het grootste winkelcentrum van de zuidwijken en behoort tot het grootste wijkwinkelcentrum van Enschede. Dit winkelcentrum ligt centraal in de wijk, ten noordoosten van de kruising van de Wesselerbrinklaan en de Broekheurnering. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Wesselerbrinklaan aan de westzijde, de Broekheurnering aan de zuidzijde, de Kiepe aan de oostzijde en aan de noordzijde door 't Lang. De Wesselernering vormt de oost – west ontsluiting van het centrum gebied en verbindt de Wesselerbrinklaan met de Kiepe.

Het centrumgebied van de wijk Wesselerbrink bestaat voor het grootste deel uit een overdekt winkelcentrum met detailhandel, horeca en dienstverlening. Het voormalige postkantoor is nu in gebruik door de HEMA en ADA. Daarnaast bevinden zich hier een bibliotheek, een momenteel braakliggende terrein van de voormalige basisschool de Windroos en een nog in gebruik zijnde sporthal. Verder een kerkgebouw en het nu leegstaande gebouw van het verplaatste gezondheidscentrum. Het gezondheidscentrum is nu ondergebracht in een nieuw gebouw met appartementen als entree op de hoek met de Kiepe. Het centrumgebied wordt aan de noord – en oostzijde omzoomd door galerij flats. Het openbare gebied is met name ingericht als parkeerterrein met twee robuuste bomengroepen tussen de parkeervelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0007.png"

Luchtfoto Winkelcentrum Zuid en omgeving huidige situatie

Zoals zo vele winkelcentra die eind jaren '60 zijn gerealiseerd is het winkelcentrum Zuid een naar binnen gekeerd centrum met een passagestructuur. De buitenzijde is weinig interessant en heeft vrijwel geen voorkanten/etalages van winkels. De passage heeft 7 in-/uitgangen, waarvan er 4 een directe relatie hebben met de parkeerterreinen. De oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet is in het winkelgebied niet meer helder en herkenbaar. Het winkelcentrum heeft zich als een autonoom, afwijkend element in de wijk ontwikkeld. Een eigen bouwstijl, diverse ad-hoc uitbreidingen en de toegenomen parkeerdruk hebben de samenhang van het centrum met de wijk doen afnemen.

Het huidige winkelcentrum presenteert zich nauwelijks naar buiten. De architectonische kwaliteit is zeer matig, de uitstraling gering. Vrijwel het gehele centrum wordt beheerst door blinde muren, verborgen hoeken, nissen en laad- en losruimten.

Ontsluiting en parkeren

De huidige ontsluitingsstructuur is onvoldoende helder vormgegeven. Deels wordt het gebied ontsloten door doodlopende wegen met aan weerszijden parkeren en deels loopt de ontsluiting via een parkeerterrein met veel slingers en bochten.

Rondom het winkelcentrum bevinden zich parkeerplaatsen (het gaat hierbij om ca. 500 parkeerplaatsen gelegen binnen de begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid"), afgewisseld met plantsoenen. Aan de noodwestzijde bevindt zich het winkelplein. Het plein wordt omringd door blinde muren, laad- en losruimten en ook door parkeerplaatsen. Het plein heeft dan ook niet de juiste uitstraling om te kunnen functioneren als een ontmoetingsplek. De onoverzichtelijkheid is het meest merkbaar wanneer één van de parkeerterreinen volledig bezet is. Het is dan een zoektocht naar de volgende mogelijkheid om te parkeren. De langzaam verkeer verbindingen met de omliggende buurten zijn beperkt mede veroorzaakt door de twee hoofdwegen die een barrière vormen.

Het gebied wordt gekenmerkt door een aantal “groene lijnen” zoals de Broekheurnering en de Wesselerbrinklaan. Deze groene lijnen zijn als ontsluitingswegen voor de Wesselerbrink belangrijke ruimtelijke dragers voor de groen-, de verkeers- en de stedenbouwkundige hoofdstructuur. De inrichting van de wegen door middel van bomen versterkt deze functie. De Broekheurnering en ook de Wesselerbrinklaan hebben een middenberm met een continue karakter door een beplanting van bomen en gazon. De zijbermen sluiten qua vormgeving meer aan bij de situatie ter plekke.

In het winkelgebied zelf staan langs de Wesselernering enkele waardevolle bomen en boomgroepen. Deze zijn hoogstwaarschijnlijk nog restanten van oude erfbeplantingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0009.jpg"

3.2 Functionele structuur

Het winkelcentrum Zuid bestaat, zoals reeds eerder in deze toelichting staat vermeld, voor het grootste deel uit een overdekt winkelcentrum met detailhandel, horeca en dienstverlening met daarbij behorende parkeervoorzieningen. Op het parkeerterrein ten noorden van dit winkelcentrum wordt op vaste tijden een warenmarkt gehouden. In dit centrumgebied bevinden zich in het voormalige gebouw van het postkantoor vestigingen van de HEMA en ADA. Ook een bibliotheek maakt onderdeel uit van dit winkelcentrum. Aan de noordzijde van het plangebied, ten zuiden van Het Leunenberg, bevinden zich braakliggende terreinen waarop in het recente verleden de gebouwen van basisschool De Windroos waren gesitueerd. Enkel de sportzaalaccommodatie is na sloop van deze basisschool hiervan overeind gebleven en op dit moment nog als zodanig in gebruik. Tenslotte bevindt zich binnen het plangebied nog een leegstaand gebouw waar voorheen het gezondheidscentrum was gevestigd. Vrij recentelijk is het gezondheidscentrum verhuisd naar een locatie ten oosten van het plangebied.

3.3 Cultuurhistorie

Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied

De eerste verstedelijking van het gebied van de wijk Wesselerbrink heeft reeds in de jaren '30 van de twintigste eeuw plaatsgevonden. In die periode heeft textielfabrikant Abraham Ledeboer opdracht gegeven tot de bouw van het tuindorp Broekheurne in het noordelijk deel van de huidige wijk . Het tuindorp vormde in die periode een kleine dorpse enclave midden in het buitengebied. De wijk is in de jaren '50 nog uitgebreid met enkele duplex- en eengezinswoningen. Lange tijd heeft het 'dorp' haar geïsoleerde positie kunnen behouden, maar door de aanleg van het Boswinkel in de jaren '50 en de Wesselerbrink in de jaren '60 werd dit wijkdeel geheel door bebouwing omsloten. De Wesselerbrink werd in de jaren zestig ontworpen om de grote naoorlogse woningnood tegen te gaan. De aanleg van de wijk stond in het teken van snel bouwen. Met de intrede van de geprefabriceerde bouw werd het mogelijk in korte tijd veel identieke woningen in gelijksoortige verkavelingspatronen te realiseren. Karakteristiek zijn de sterke functiescheiding die is aangebracht en de heldere ruimtelijke opbouw van de hoofdstructuur. In de jaren tachtig en negentig, tenslotte, zijn de woonbuurten Park Broekheurne en Eikendaal gerealiseerd.

Het concept van de Wesselerbrink is simpel. De hoofdontsluitingswegen waarlangs veel hoogbouw is gerealiseerd (galerijflats) verdelen de wijk in 4 wijkdelen. Op het kruispunt van genoemde hoofdontsluitingswegen is, centraal in de wijk gelegen, het winkelcentrum Zuid tot ontwikkeling gebracht. De verdere bebouwing bestaat uit laagbouw in de vorm van eindeloze contingenten drive-in-woningen in het noorden van de wijk en rijtjeshuizen in de zuidelijke buurten. Elke buurt heeft in het centrum haar eigen winkelvoorziening en een kleine verzameling identieke basisscholen.


Archeologisch erfgoed in het plangebied

Voor dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van deze toelichting.

Monumenten in het plangebied

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" bevindt zich geen objecten die als monument kunnen worden aangemerkt.

Beschermwaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" bevinden zich geen bomen die specifieke bescherming behoeven.

Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" bevinden zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en bouwwerken aanwezig.

 

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Stedenbouwkundig plan

Renovatie en uitbreiding van Winkelcentrum Zuid

Gemeentelijk beleid.

Door het stimuleren van een duurzame stadsdeel winkelstructuur streeft de gemeente Enschede naar versterking van een compleet dagelijks aanbod in de zuidwijken. Het biedt veel voordelen zoals een herkenbaar hart in de wijk, laagdrempeligheid, beperking onnodige mobiliteit, verbetering van het ondernemersklimaat en vergroting van de diversiteit van het aanbod. Het winkelcentrum Zuid heeft als verzorgingsgebied het gehele stadsdeel Zuid met ca. 35.000 inwoners.

Programma

Op basis van dit bestemmingsplan kan het winkelcentrum Zuid in de Wesselerbrink worden uitgebreid van de huidige 14.000 m2 b.v.o. (inclusief de huidige bibliotheek) naar een totale omvang van 20.000 m2 b.v.o. Bij de uitbreiding van 6000 m2 b.v.o. is rekening gehouden met de verplaatsing van de Emté-supermarkt van het Oosterveld naar het winkelcentrum Zuid, alsmede nieuwe horeca en dienstverlening. De huidige bibliotheek wordt verplaatst en maakt ook in de nieuwe situatie een integraal onderdeel uit van het winkelcentrum.

Definitie b.v.o. brutovloeroppervlak: de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

Bij het winkelcentrum wordt iedere donderdagochtend een warenmarkt gehouden. De warenmarkt is een belangrijke voorziening voor de wijk met een sociale functie. Voor de toekomst blijft deze warenmarkt gehandhaafd.

Uitgangspunten stedenbouw/architectuur

Het streven naar een duurzame wijkwinkelstructuur betekent niet alleen een compleet detailhandelsaanbod maar ook een aantrekkelijk en functioneel centrum. Aantrekkelijk en functioneel voor wat betreft de uitstraling van het centrum naar de omgeving en de inrichting van de openbare ruimte behoud en versterken van de groenstructuur en de parkeerplaatsen rondom het centrum.

De opgave ligt vooral in het verbeteren van de presentatie en uitstraling van het winkelcentrum en het optimaliseren van de verschillende verkeersstromen rond het winkelcentrum.. Vernieuwing aan de buitenschil van het winkelcentrum is noodzaak om de representatie en de attractiviteit te vergroten. Hierbij is het van belang om duidelijk herkenbare en extrovert vormgegeven entreegebieden te creëren.

De architectuur van de nieuwbouw dient van hoge kwaliteit te zijn, omdat zij mede het aanzicht van het centrumgebied moet gaan bepalen. Daarnaast dient de architectuur zich te voegen in de stedenbouwkundige opzet van de wijk. Dat betekent dat er gestreefd dient te worden naar een heldere vormentaal die aansluit op de rechthoekige architectuur van de wijk. Met name de samenhang zowel in ruimtelijke als architectonisch opzicht zal uitgangspunt moeten zijn, waarbinnen de eventuele individuele bouwplannen moeten passen.

Ruimtebeslag

De reconstructie van het winkelcentrum omvat, naast de renovatie van het bestaande gedeelte, ook een vergroting van het centrum. Uitbreiding van het winkelcentrum betekent niet alleen meer bebouwing maar ook een toename van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor auto en fiets. Deze toename van het ruimtebeslag kan in het centrumgebied alleen gevonden worden door sloop van het voormalige postkantoor en het benutten van het braakliggende terrein van de basisschool de Windroos alsmede een verplaatsing van de bibliotheek.

Uitgangspunten openbare ruimte

Uitbreiding van het bestaand winkel vloeroppervlak betekent  ook dat het parkeerareaal moet worden  ver- groot. Het aantal parkeerplaatsen moet substantieel worden uitgebreid conform de geldende parkeernor- men. Dit houdt in dat er nieuwe parkeerterreinen moeten worden aangelegd. Tevens zal het systeem van laden en lossen moeten worden verbeterd en zal zoveel mogelijk buiten het zicht plaatsvinden, waar mogelijk zal dit intern gebeuren. Het openbaar gebied zal daartoe heringericht dienen te worden met behoud en versterking van de  groenstructuur.

Een andere belangrijke keuze is het combineren van de rijstructuur van de wegen van het parkeerterrein met de afwikkeling van voetgangers. In de praktijk wordt namelijk gecombineerd gebruik gemaakt van deze structuur (het is immers niet mogelijk elke individuele parkeerplaats te bereiken via een voetpad). Door de rij- en looprichting haaks te situeren op de gevel van het winkelcentrum is ook altijd visueel contact vanaf het parkeerterrein met het winkelcentrum.

Bij de nadere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte zal aandacht moeten zijn voor de uitstraling en beeldkwaliteit zodat de dubbele functie van de rij- en loopstructuur herkenbaar en veilig tot uiting wordt gebracht.

Duurzaamheid

De gemeente Enschede richt zich op het behouden en versterken van het groene en duurzame karakter van de stad Enschede, zodat Enschede een aantrekkelijke en duurzame stad blijft om in te wonen, werken en recreëren. Belangrijke doelstellingen hierbij zijn onder andere het versterken van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en het realiseren van een duurzame leefomgeving. Het realiseren van een duurzame leefomgeving wil de gemeente Enschede nastreven door het voeren van regie op de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities en het bevorderen van het gebruik van duurzame energie en energiebesparing. Bij de uitwerking van zowel het gebouwontwerp als het ontwerp van de openbare ruimte zal rekening worden gehouden met de onderwerpen duurzame energie (bijvoorbeeld zonne-energie en 'groene' stroom) en energiebesparing (bijvoorbeeld 'led'-verlichting en hoge isolatiewaarden)

Planbeschrijving Winkelcentrum Zuid

De bebouwing

De uitbreiding van het winkelcentrum wordt op strategische locaties gerealiseerd. Aan de zuid/oostzijde wordt extra winkel oppervlak toegevoegd in twee bouwlagen. Aan de oostzijde, aansluitend aan de oostelijke entree van het winkelcentrum wordt nieuwbouw van de te verplaatsen bibliotheek gesitueerd . Hiermee wordt de gehele zuidoosthoek van het winkelcentrum vernieuwd en door middel van etalages, georiënteerd op de Broekheurnering en de route naar de oostelijke entree.

Aan de noordwestzijde wordt het grootste deel van de nieuwbouw gerealiseerd. Aan de zijde van de Wesselerbrinklaan komt een nieuw en expressief vormgegeven entree voor het winkelcentrum. Op de hoek met de “rechtgetrokken” Wesselernering “bestaat de nieuwbouw uit twee lagen om zo de entreeweg te accentueren. Op deze wijze wordt de gehele noordwesthoek vernieuwd en georiënteerd op de Wesselerbrinklaan door middel van etalages en ramen.

Door de nieuwbouw aan de noordwestzijde ontstaat er bij de huidige entrees aan de Wesselenering een door drie wanden besloten pleinruimte. Voor een deel zal hier de warenmarkt (met uitbreidingsmogelijkheden) gehouden worden en voor een deel op het nieuw aan te leggen parkeerterrein ten noorden van de Wesselenering.

De noordoosthoek van het winkelcentrum bestaat al uit twee bouwlagen en wordt meer zichtbaar door sloop van de bibliotheek. Aan de zuidwest hoek, gelegen aan het kruispunt van de hoofdwegen wordt een hoogteaccent toegevoegd met daarop het beeldmerk van centrum zuid. Door de beschreven toevoegingen op de hoeken van het centrum , te samen met gelijkvormige en expressieve entree's, wordt de stedenbouwkundige samenhang versterkt.

Door de toepassing van op elkaar afgestemde materialen en kleur van de nieuwbouw en de te renoveren gebouwen zal het centrum als een geheel worden ervaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0010.jpg"

Plattegrond beoogde ontwikkelingen, bron: Masterplan Winkelcentrum Zuid en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0011.jpg"

Impressie Winkelcentrum Zuid, bron: Addendum, Masterplan Winkelcentrum Zuid en omgeving

Verkeer, parkeren en voetgangers

Bij winkelcentra is niets zo belangrijk als voldoende parkeerplaatsen, maar daarnaast vooral ook een overzichtelijke, logische en gebruiksvriendelijke opzet en afwikkeling van rijden, parkeren en voetgangersgebieden. Ten behoeve van de hoofdopzet van het parkeerprincipe voor het winkelcentrum Zuid heeft dit geresulteerd in een heldere en consequente opzet van een hoofdontsluiting door het gebied heen en vervolgens secundaire routes haaks daarop. Dit vergemakkelijkt het zoeken van een geschikte parkeerplek, maar helpt tevens de oriëntatie en de afwikkeling van verkeer door het gebied heen. Gezien de gewenste flexibiliteit van het parkeersysteem (benadering vanuit verschillende kanten) en inpassing in de bestaande situatie is tevens gekozen voor haaks parkeren. Het verkeer kan zodoende in twee richtingen het parkeergebied bereiken. De hoofdweg heeft hierbij een breedte van 6 meter en de parkeerwegen een minimale breedte van 5 meter. De parkeerplaatsen worden aangelegd conform nieuwe richtlijn(2,5 bij 5 meter). Dit voldoet aan de normen, waarmee schade aan auto's door in- en uitparkeren zoveel mogelijk wordt beperkt. Het volledige gebied wordt ingericht als een 30 km/u zone.

Met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte zijn de verschillende verhardingen, straatmeubilair en groenvoorzieningen belangrijk voor de uitstraling van het nieuwe winkelcentrum. De bestaande bruin-rode gebakken klinkers worden hierbij zoveel mogelijk hergebruikt, gezien de duurzaamheid daarvan en het sfeervolle karakter van dit materiaal. Om enerzijds tekorten aan te vullen en anderzijds een levendiger beeld te verkrijgen gaat de voorkeur uit naar menging van bestaande gebakken klinkers met in een andere tint gebakken klinkers. De gebakken klinkers worden toegepast in de rijbanen en de parkeerplekken. Voor de trottoirs rond het winkelcentrum wordt onderzocht of een bijzondere betonsteen met een natuursteentoplaag gebruikt kan worden. Het straatmeubilair is op elkaar afgestemd qua kleur, materiaal en vormgeving, zodat het de herkenbaarheid van het winkelcentrumgebied versterkt. Denk daarbij aan de afzetpaaltjes, fietsenstallingen, afvalbakken en zitbanken.

Voor het bestaande winkelcentrum en de uitbreiding ervan is in de toekomstige situatie een parkeernorm gehanteerd van 3,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo (inclusief werknemers). Dit houdt in dat mede als gevolg van de uitbreiding van het winkelcentrum nieuwe parkeerterreinen/-voorzieningen moeten worden aangelegd. Voor de aan het plangebied grenzende woningen (en waarvan de bewoners gebruik maken van parkeer- voorzieningen binnen het plangebied), geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning (inclusief bezoekers).

Door de aanleg van nieuwe parkeergelegenheid en herinrichting van bestaande parkeerterreinen is een uitbreiding van de parkeervoorzieningen naar een aantal van ca. 737 parkeerplaatsen mogelijk. Met dit aantal wordt voldaan aan de hierboven genoemde parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0012.jpg"

Om bezoekers te stimuleren om lopend of fietsend naar het winkelcentrum te komen wordt overigens extra aandacht geschonken aan voorzieningen daarvoor in de vorm van beter voetpaden, fietsenstallingen e.d.

Tevens zal het systeem van laden en lossen moeten worden verbeterd en zal zoveel mogelijk buiten het zicht plaatsvinden, waar mogelijk zal dit intern gebeuren. Het openbaar gebied zal daartoe heringericht dienen te worden met behoud en versterking van de groenstructuur.

Door een verbetering van de parkeeroplossingen, het toevoegen van nieuwe openbare ruimte, het verbeteren van de uitstraling van het centrum ter plaatse van de entree's etc. wordt een zodanige reconstructie voorgestaan dat daarmee het centrum weer lange tijd voldoet aan daaraan te stellen eisen, zowel kwalitatief als beheerstechnisch. Met deze ingrepen ontstaat een nieuw, modern winkelcentrum, waarbij het uitgangspunt is dat de naar de hoofdinfrastructuur gerichte zijden een betere uitstraling krijgen en het parkeren en de groenstructuur in nauwe samenhang worden (her)ingericht. Hiermee wordt het groene karakter van de wijk, door de bewoners als zeer kenmerkend en positief ervaren, ook rond het centrum sterk benadrukt.

Landschap en groenstructuur

Bij de uitwerking van de groenstructuur op en rondom het winkelcentrum Zuid is enerzijds rekening gehouden met de bestaande omgeving en bestaande groenelementen, maar daarnaast zijn er ook nieuwe structuren en elementen toegevoegd die op een duurzame en beeldvormende wijze de mogelijkheden van de toepassing van groen tot uiting laten komen. Als eerste zijn de laanstructuren langs de omringende doorgaande wegen (Broekheurnering en Wesselerbrinklaan) zoveel mogelijk behouden en versterkt. In het plangebied zelf is een nieuwe groene structuurdrager geïntroduceerd. De Wesselernering als belangrijke ontsluiting voor het winkelcentrum zal aan de noordrand van de weg begeleid worden door bomen. Daardoor is deze weg herkenbaarder en de ontsluitingsstructuur duidelijker.

Ten tweede zijn bestaande waardevolle bomen in het gebied zoveel mogelijk ingepast in het plan. Vooral de twee grotere boomgroepen (een bij het bestaande bibliotheek gebouw en de andere bij de bestaande trafohuisjes) zijn zodanig ingepast dat het beeldbepalende groenelementen (kleine “brinken”) in de ruimte gaan vormen. In combinatie met de verbijzonderde inrichting (paden/banken) vervullen deze plekken ook een rol voor verblijf en ontmoeting, maar geven het winkelcentrum ook een herkenbare uitstraling (identiteit). Het overige groen bestaat uit het aanvullen met bomen (-rijen), waarmee een aantal groene kamers worden gecreëerd. Bewust is niet gekozen voor het toepassen van hagen tussen parkeer plaatsen of andere kleinere groenstroken, omdat deze moeilijk zijn te beheren en tevens vaak geen meerwaarde voor de beleving van de openbare ruimte met zich meebrengen. Daarnaast wordt de weekmarkt belemmert door het toepassen van de hagen. Het toepassen van groen blijft dus beperkt tot structurele en duurzame elementen als bomenlanen en boomgroepen.

De gewenste uitstraling en beeldkwaliteit van de openbare ruimte zal daarom verder ook tot uiting moeten komen door bij zonder straatmeubilair (lichtmasten, banken, fietsenstallingen e.d.) en tot de verbeelding sprekende verhardingsmaterialen.

4.2 Welstand en Beeldkwaliteit

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt past binnen de ter plaatse geldende welstandsidentiteit(en) dan wel wat de belangrijkste uitgangspunten en sturingselementen zijn van het voor de ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan.

Beeldkwaliteit:

Het winkelcentrum Zuid valt volgens de welstandsnota in de categorie "Stempelwijken". De uitbreiding en de renovatie van het winkelcentrum is geen aanleiding de welstandscategorie aan te passen.

De voorgestane ontwikkeling biedt wel goede mogelijkheden de beeldkwaliteit van het centrum sterk te verbeteren, zowel voor wat betreft de gebouwen als ook de aansluitende openbare ruimte. De volgende uitgangspunten worden daarbij gehanteerd:

  • De noordoosthoek van het winkelcentrum (Lidl) kent een hogere bebouwingshoogte dan het aangrenzende winkelcentrum en wordt meer zichtbaar door sloop van de bibliotheek. Aan de zuidwesthoek, gelegen aan het kruispunt van de hoofdwegen wordt een hoogteaccent toegevoegd met daarop het beeldmerk van centrum zuid. Ook aan de noordwestzijde en zuidoostzijde zijn hoogteaccenten gedacht. Door de beschreven toevoegingen op de hoeken van het centrum, tezamen met gelijkvormige en expressieve entree's, wordt de stedenbouwkundige samenhang versterkt.
  • Met deze ingrepen ontstaat een nieuw, modern winkelcentrum, waarbij het uitgangspunt is dat de naar de hoofdstructuur gerichte zijden een betere uitstraling krijgen en het parkeren en de groenstructuur in nauwe samenhang worden (her)ingericht. Hiermee wordt het groene karakter van de wijk, door de bewoners als zeer kenmerkend en positief ervaren, ook rond het centrum sterk benadrukt.
  • De architectuur van de nieuwbouw dient van hoge kwaliteit te zijn, omdat zij mede het aanzicht van het centrumgebied moet gaan bepalen. Daarnaast dient de architectuur zich te voegen in de stedenbouw- kundige opzet van de wijk. Dat betekent dat er gestreefd dient te worden naar een heldere vormentaal die aansluit op de rechthoekige architectuur van de wijk. Met name de samenhang zowel in ruimtelijke als architectonische opzicht zal uitgangspunt moeten zijn, waarbinnen de eventuele individuele bouwplannen moeten passen.
  • Door de toepassing van op elkaar afgestemde materialen en kleur van de nieuwbouw en de te renoveren gebouwen, zal het centrum als een geheel worden ervaren.
  • Met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte zijn de verschillende verhardingen, straatmeu- bilair en groenvoorzieningen belangrijk voor de uitstraling van het nieuwe winkelcentrum. De bestaande bruin-rode gebakken klinkers worden hierbij zoveel mogelijk hergebruikt, gezien de duurzaamheid daarvan en het sfeervolle karakter van dit materiaal.

4.3 Duurzaamheid

Op 26 september 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Enschede vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Enschede inzet op een duurzame ontwikkeling van de stad. Hieronder wordt een ontwikkeling verstaan, waarbij  in de behoeften van de huidige generatie wordt voorzien, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. In de Structuurvisie Enschede worden de volgende facetten van het begrip duurzaamheid onderscheiden:

Energie- en klimaatbeleid.

Beleidsmatig wordt zowel ingezet op zowel het voorkomen van (mitigatie) als het aanpassen aan (adaptie) de gevolgen van klimaatverandering. Bij toekomstige gebiedsontwikkelingen wordt de trias energetica als ontwerpprincipe  genomen. De trias energetica is een driestappenplan bedoeld voor bedrijven, huishoudens, overheden, om stap voor stap klimaatneutraal te worden. De stappen betreffen:

  • Beperk het energieverbruik door verspilling tegen te gaan.
  • Gebruik duurzame energiebronnen, zoals wind-, water-, en zonne-energie.
  • Zet fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk in om aan de resterende energiebehoefte te voldoen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet.

Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Behoud van biodiversiteit

Wilde soorten dieren en planten kunnen het best worden behouden door ze in hun natuurlijke leefgebieden te beschermen (in situ-bescherming). Voor een aanzienlijk aantal soorten is de realisatie van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en de aanwijzing van Natura 2000 gebieden een belangrijk middel voor bescherming. Wilde planten en dieren houden zich echter niet aan de grenzen van de EHS. Ook het stedelijk gebied is rijk aan wilde dieren en planten. Behoud van biodiversiteit vergt een inspanning ook in de ruimte buiten de EHS.

Kwaliteit van bodem, water en lucht

De bodem, het water en de lucht zijn van eminent belang voor mens, plant en dier. De Rijksoverheid beschermt de kwaliteit van bodem, water en lucht door middel van regelgeving, die in sommige gevallen ruimte over laat voor lokale afwegingen.

Bevolkingsgroei en economische ontwikkeling leiden tot een steeds grotere vraag naar grondstoffen, energie, land en water. Veel van deze natuurlijke hulpbronnen zijn eindig; voor andere geldt dat een beperkte toegankelijkheid van deze hulpbronnen aanstaande is. Niet alle schaarsten zijn even zorgwekkend. Vaak zijn alternatieven beschikbaar en biedt recycling nog 'ruimte'.

In de Structuurvisie Enschede is verwoord dat, om van een integrale duurzame ruimtelijke ontwikkeling te kunnen spreken, bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan al deze deelthema's aandacht dient te worden besteed. Het voorgaande laat onverlet dat in Enschede binnen het duurzaamheidsbeleid aan het energie- en klimaatbeleid bijzondere betekenis toe komt. Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval bijdragen aan de gemeentelijke energie- en klimaatdoelstellingen.

Duurzaamheid binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid "

Voor het winkelcentrum zuid is een Masterplan (Masterplan Winkelcentrum Zuid en Omgeving) opgesteld. In het Masterplan is aangegeven dat de gemeente Enschede een duurzame leefomgeving nastreeft door het stimuleren en het voeren van regie op haar duurzaamheidsambities (zoals reductie van de CO2 uitstoot). Volgens het Masterplan zal in overleg met de eigenaren bekeken worden welke maatregelen op het gebied van energiebesparing en gebruik van duurzame energie in uitvoering zullen worden genomen. Daarbij zal zowel bij het ontwerp van het gebouw, als ook bij het ontwerp van de openbare ruimte, rekening worden gehouden met onderwerpen duurzame energie (zonnen energie en groene stroom), energiebesparing (bijvoorbeeld LED verlichting en hoge isolatiewaarden) en materiaalgebruik (zoals bijvoorbeeld mos/sedum dakbedekking). Het bestemmingsplan biedt ruimte voor het toepassen van deze maatregelen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Het Besluit m.e.r. en het plangebied Winkelcentrum Zuid

Voorliggend plan maakt een uitbreiding en renovatie mogelijk. Daarnaast wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. Op de planlocatie zal na realisatie van de ontwikkeling afgerond 20.000 m² b.v.o. (bruto vloeroppervlakte), oftewel ca. 12.000 w.v.o (winkelvloeroppervlak) aanwezig zijn. Het bestaande winkelcentrum omvat  ca. 14.000 m² b.v.o. De toename aan centrumvoorzieningen bedraagt per saldo maximaal 6.000 m² b.v.o.

De herontwikkeling valt volgens het Besluit milieueffectrapportage onder "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" (Besluit milieueffectrapportage, bijlage D, 11.2). Dit houdt in dat een m.e.r.-beoordeling moet plaats vinden indien de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt een kleine 6 hectare. Hiermee ligt de activiteit ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare. Voorliggend bestemmingsplan maak de ontwikkeling van woningen niet mogelijk. In totaal zal circa 6.000 m² b.v.o. aan nieuwe centrumvoorzieningen (detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid) worden gerealiseerd. De grenswaarde van 200.000 m² wordt niet gehaald.

Conclusie

De voorgenomen activiteiten van de beoogde ontwikkeling liggen ruim beneden de genoemde drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage. In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van projecten die een samenhang vertonen met de ontwikkelingen in het plangebied. Er is aldus geen sprake van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling "Winkelcentrum Zuid "

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.

Projectbeschrijving

De projectbeschrijving is opgenomen in paragraaf 4.1 (Stedenbouwkundig plan) van deze plantoelichting.

Locatie

Een beschrijving van de ligging en de begrenzing van het plangebied is opgenomen in paragraaf 1.2 van deze plantoelichting.

Huidig grondgebruik

  • centrumvoorzieningen van circa 14.000 m2 b.v.o., waarvan circa 11.000 m² b.v.o. detailhandel;
  • overige winkels in diverse branches, compleet aanbod met name gericht op frequente aankopen, daarnaast enig aanvullend aanbod van o.a. mode en speelgoed (Detailhandelsstructuurvisie 2012);
  • verkeer en verblijfsgebied (parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, ontsluitingswegen);
  • sportzaaltje ten noorden van het winkelcentrum.

Cumulatie met andere projecten

Er is geen sprake van cumulatie met andere (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten.

Toetsing relevante milieuaspecten

Zie paragrafen 5.1.2(Bodemkwaliteit), 5.1.3 (Geluid), 5.1.4 (Luchtkwaliteit), 5.1.5(Externe Veiligheid), 5.3.1(Natuurbeschermingswet 1998) , 5.3.2 (Flora- en faunawet) en 5.3.3 (Ecologische Hoofdstructuur) van deze plantoelichting voor een uitvoerigere beschrijving van de toetsing van de voorgenomen ontwikkelingen aan de betreffende milieu- en omgevingsaspecten.

Conclusie

Op grond van de vormvrije m.e.r.- beoordeling kan voor de relevante milieuaspecten worden geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren en/of een milieueffectrapportage op te stellen.

5.1.2 Bodemkwaliteit

Algemeen

Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.

Bestemmingsplan Winkelcentrum Zuid

Voor gebieden die in dit bestemmingsplan grotendeels conserverend zijn bestemd, is niet nagegaan of er bodemonderzoekgegevens bekend zijn. Dit omdat de huidige bodemgesteldheid op deze locaties de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloed. Opgemerkt wordt dat er binnen het bestemmingsplangebied wel enkele gevallen van ernstige en niet ernstige bodemverontreiniging bekend zijn, waarmee rekening gehouden dient te worden bij herontwikkelingen binnen het gebied.

Inventarisatie van bodemonderzoekgegevens heeft wel plaatsgevonden bij:

  • a. in dit plan voorkomende ontwikkellocaties;
  • b. locaties waar uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan;
  • c. locaties waar functiewijzigingen mogelijk worden gemaakt.

Voor deze locaties is op basis van de in het bodeminformatiesysteem BIS4all van de gemeente Enschede aanwezige gegevens gebleken dat er in een aantal situaties sprake is van voor bodemverontreiniging verdachte locaties. In dit bodeminformatiesysteem zijn naast gegevens van uitgevoerde bodemonderzoeken ook gegevens opgenomen die afkomstig zijn uit Hinderwet- en Wet milieubeheerarchieven en historische onderzoeken in het kader van het project Landsdekkend beeld.

Bodemonderzoeken en bodemsaneringen

In het winkelcentrum of op de gebieden rondom het winkelcentrum zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Wel moet opgemerkt worden dat nog niet het gehele gebied milieuhygiënisch is onderzocht. De gebieden die onderzocht zijn, zijn niet ernstig verontreinigd. Ook aan de hand van de historische bedrijvigheid is op te maken dat het gebied niet verdacht op het aantreffen van een ernstige bodemverontreiniging. In het kader van te verlenen omgevingsvergunningen kan het nodig zijn om aanvullend bodemonderzoek te verrichten. Meer bodemonderzoek moet duidelijkheid geven in de eventuele milieuhygiënisch bodemverontreinigingen.

Conclusie

Aan de hand van de nu bekende informatie bij de gemeente Enschede zijn geen belemmeringen in beeld gekomen. Wel is van enkele gebieden binnen het plan nog onduidelijk wat daar de bodemkwaliteit is. Nader onderzoek daarnaar is noodzakelijk. Dit onderzoek kan en mag ook in een ander kader worden uitgevoerd. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt vooralsnog niet belemmerd door de milieuhygiënische bodemgesteldheid.

5.1.3 Geluid

Inleiding

In artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

De wegen die binnen het plan gelegen zijn hebben geen zone op grond van de Wet geluidhinder omdat hiervoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Het plan is verder niet gelegen binnen de onderzoekszone van een industrieterrein of spoorweg. In het plan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Op het plan is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ligt ruimschoots buiten de geluidszone van het vliegveld. Luchtvaartlawaai is voor het plan dan ook niet relevant.

De in de omgeving van het winkelcentrum Zuid gelegen woningen (voornamelijk flatwoningen) zullen door het geluid vanwege het plan (winkelcentrum, parkeerterrein (rijden winkelwagens en personenwagens), en de Wesseler-Nering) en vanwege wegen buiten het plan worden belast. Ondanks dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening hier aandacht aan te worden besteed.

Toetsingskader

Voor toetsing van geluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening bestaat geen helder wettelijk toetsingskader. De gemeente Enschede heeft hierin een eigen beoordelingsvrijheid.

Bij de beoordeling van geluid in het kader van het Activiteitenbesluit en de Wet geluidhinder wordt elke bron afzonderlijk getoetst. Omwonenden ervaren echter niet het geluid van elke afzonderlijke bron maar van alle bronnen samen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening gaat het om de beleving (perceptie) van het totale omgevingsgeluid. Voor de beoordeling van het aspect geluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom aansluiting gezocht bij de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening opgenomen tabel voor de perceptie van het omgevingsgeluid. Deze tabel is hieronder overgenomen.

Tabel 1: Perceptie van Omgevingsgeluid

Categorie   Perceptie   Equivalente geluidsniveau (LAeq) in dB(A)  
    Dag (07-19 uur)   Avond (19-23 uur)   Nacht (23-07 uur)  
1   Zeer stil   kleiner of gelijk aan 40   kleiner of gelijk aan 35   kleiner of gelijk aan 30  
2   Stil   41-35   36-40   31-35  
3   Rustig   46-50   41-45   36-40  
4   Hoorbaar   51-55   46-50   41-45  
5   Rumoerig   56-60   51-55   46-50  
6   Lawaaiig   61-65   56-60   51-55  
7   Zeer Lawaaiig   groter of gelijk aan 66   groter of gelijk aan 61   groter of gelijk aan 56  

Voor een sterk stedelijke situatie rond een groot winkelcentrum, zoals onderhavige locatie, worden geluidsituaties in categorie 1 tot en met 4, met de perceptie 'Zeer stil' tot en met 'Hoorbaar' als acceptabel aangemerkt. Geluidsituaties in categorie 5 en hoger kunnen acceptabel zijn als de woning ook een gevel heeft met een geluidsbelasting die niet hoger is dan categorie 4.

Concreet komt het bovenstaande er op neer dat van een acceptabel woon- en leefklimaat sprake is als het equivalente geluidsniveau van het omgevingsgeluid op één van de gevels van een woning niet hoger is dan:

  • 55 dB(A) in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur);
  • 50 dB(A) in de avondperiode (19.00 – 23.00 uur);
  • 45 dB(A) in de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur).

Akoestisch onderzoek

Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting die de in de omgeving van het winkelcentrum Zuid gelegen woningen (voornamelijk flatwoningen) zullen ondervinden is door Peutz BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Uitbreiding winkelcentrum Zuid: geluidaspecten”, met rapportnummer O 15384-2-RA-005 van 12 maart 2014. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

In het akoestisch onderzoek is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de cumulatieve geluidsbelasting vanwege het winkelcentrum, het parkeerterrein (rijden winkelwagens en auto's) en de relevante wegen (Wesseler-Nering, Wesselerbrinklaan, Broekheurnering en De Kiepe) bepaalt. Daarbij is in eerste instantie geen rekening gehouden met de verwachting dat het wegverkeer in de toekomst stiller wordt (de aftrek van 5 dB overeenkomstig artikel 110 Wgh is op wegen met een toegestane snelheid van meer dan 30 km/uur niet toegepast).

Om de geluidsbelasting op de omgeving zoveel mogelijk te beperken is op de rijroutes van de winkelwagens rekening gehouden met vellingkantloze tegels ter plaatse van de trottoirs en vlakke strak gelegde vellingkantloze klinkers.

Uit het rapport blijkt dat op de flats Herikerberg, Holterberg en Hertmebrink de geluidsbelasting meer dan 55 dB(A) etmaalwaarde bedraagt.

  • Flat Herikerberg

Aan de oost- en westzijde van de flat Herikerberg bedraagt de geluidsbelasting respectievelijk 55 en 57 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee wordt voldaan aan de eis dat op ten minste één gevel, de oostgevel, de geluidsbelasting niet hoger is dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Aan de westzijde is de geluidsbelasting in de dag- en avondperiode op diverse woningen hoger dan respectievelijk 55 en 50 dB(A). In de dagperiode gaat het om 3 woningen en in de avondperiode om 28 woningen. Dit wordt met name veroorzaakt door het verkeer op de Wesselerbrinklaan en de Wesseler Nering. Indien rekening wordt gehouden met het in de toekomst stiller worden van het verkeer dan zal uitsluitend in de avondperiode op 3 woningen de geluidsbelasting marginaal (1 dB(A) hoger zijn dan de waarde van 50 dB(A). In de nachtperiode zal op alle gevels van de flat Herikerberg de geluidsbelasting lager zijn dan 45 dB(A).

  • Flat Holterberg

Op de flat Holterberg bedraagt de geluidsbelasting aan de noord- en zuidzijde respectievelijk ten hoogste 43 en 57 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee wordt aan de noordzijde ruimschoots voldaan aan de waarde van 55 dB(A) etmaalwaarde. Aan de zuidzijde van de flat Holterberg wordt de waarde van 55 dB(A) etmaalwaarde marginaal (2 dB(A)) overschreden. Deze overschrijding vindt in de dag- en avondperiode plaats en bedraagt. De overschrijding bedraagt in de dagperiode ten hoogste 1 dB(A) en in de avondperiode ten hoogste 2 dB(A). In de nachtperiode wordt aan de zuidzijde voldaan aan de waarde van 55 dB(A) etmaalwaarde.

  • Flat Hertmebrink

Op de flat Hertmebrink bedraagt de geluidsbelasting aan de oost- en westzijde respectievelijk ten hoogste 62 en 48 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee wordt aan de westzijde ruimschoots voldaan aan de waarde van 55 dB(A) etmaalwaarde. Aan de oostzijde van de flat Hertmebrink wordt de waarde van 55 dB(A) etmaalwaarde in alle perioden overschreden. Deze overschrijding wordt niet veroorzaakt door het plan (winkelcentrum, parkeerplaatsen en Wesseler Nering) maar door het wegverkeer op de Wesselerbrinklaan. Indien rekening wordt gehouden met het in de toekomst stiller worden van het verkeer dan zal de geluidsbelasting in de dagperiode marginaal (1 dB(A)) en in de avondperiode 3 dB(A) hoger zijn dan de waarde van respectievelijk 55 en 50 dB(A). In de nachtperiode zal dan worden voldaan aan de waarde van 45 dB(A).

Uit het bovenstaande blijkt dat op diverse woningen in de omgeving van het plan, ondanks het treffen van maatregelen aan de verharding, de geluidsbelasting hoger is dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Daar waar de geluidsbelasting hoger is dan 55 dB(A) etmaalwaarde wordt dit met name veroorzaakt door het wegverkeer. Het vervangen van de klinkers op de Wesseler-Nering door asfalt heeft nagenoeg geen effect omdat vanwege de maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur het geluid bepaald wordt door het motorgeluid. Het inzetten van stille winkelwagens zal ook nagenoeg geen effect hebben op de totale geluidsbelasting omdat de bijdrage van de winkelwagens aanzienlijk lager is dan van het wegverkeer. Aanvullende maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk.

Voor de woningen met een geluidsbelasting van meer dan 55 dB(A) geldt dat er ook een gevel aanwezig is waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 55 dB(A). Daarmee is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie geluid

Uit het akoestisch rapport blijkt dat voldaan kan worden aan de voorwaarde dat het equivalente geluidsniveau van het omgevingsgeluid op één van de gevels van een woning niet hoger is dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Om een acceptabel woon- en leefklimaat te bereiken moet voor het trottoir worden uitgegaan van vellingkantloze tegels en voor de parkeerplaatsen en de Wesseler-Nering van vlakke strak gelegde vellingkantloze klinkers. Andere verhardingen zijn mogelijk indien deze akoestisch ten minste gelijkwaardig zijn. Verdergaande maatregelen in de vorm van het vervangen van de klinkers van de WesselerNering door asfalt en het gebruik van stille winkelwagens hebben nagenoeg geen effect op de geluidsbelasting.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Men is voornemens het winkelcentrum Zuid in Enschede uit te breiden en te renoveren. Omdat de aanpassingen niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan is een bestemmingsplanprocedure nodig. In dit kader dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Ten behoeve van de toetsing aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit is een onderzoek verricht. Het betreft het onderzoek 'Luchtkwaliteitsaspecten' uitbreiding winkelcentrum Wesselerbrink te Enschede', dat d.d. 6 december 2013, onder nummer O 15384 -1- RA-001 is opgesteld door Peutz b.v. Dit rapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Luchtkwaliteit:

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Luchtkwaliteit en het plangebied:

In het uitgevoerde onderzoek is het effect van de uitbreiding op de luchtkwaliteit bepaald via een berekening met het softwarepakket Geomilieu (module STACKS, versie 2.30). Hierbij is voor het aantal voertuigenbe- weging uitgegaan van de autonome groei en de extra verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding. Uit het onderzoek, waarin geen onvolkomenheden zijn geconstateerd, volgt dat de beoogde uitbreiding/renovatie in het maatgevende jaar 2013 niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofoxide (NO2).

Conclusie:

Gezien het feit dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit bijlage 2 van de Wet Milieubeheer vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid".

5.1.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” is hemelsbreed op ca. 8,5 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) gering is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Bedrijven- en milieu-inventarisatie en milieuzonering

In verband met het herzien van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" (Wesselerbrink) is onderzoek verricht naar de zich op dit moment in en nabij het gebied bevindende bedrijven. De resultaten van deze inventarisatie zijn hieronder weergegeven.

Als leidraad voor de inventarisatie heeft het Inrichtingenbestand van de afdeling Vergunningen gediend. Met behulp van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering"(2009), is van de aanwezige inrichtingen de milieucategorie bepaald. Tevens zijn per inrichting de bedrijfsactiviteiten onderzocht alsmede per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen (indicatieve afstanden).

In het inrichtingenbestand zijn voor wat betreft de bestaande bedrijven, behoudens een gymzaal, alleen bedrijven in categorie 1 aangetroffen. Deze categorie 1-bedrijven betreffen met name detailhandel- en horecabedrijven met daarnaast een bibliotheek, gezondheidscentrum en enige zakelijke dienstverlening. Deze categorie 1-bedrijven moeten allen voldoen aan de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De huidige gymzaal maakte ooit onderdeel uit van een school. Zowel scholen als ook gymzalen (sportscholen) betreffen categorie 2 instellingen. Dit betekent dat voor dergelijke instellingen een indicatieve afstand van 30 meter geldt. Deze indicatieve afstand tot woningen wordt gehaald en de gymzaal vormt daarmee geen belemmering voor het huidige- en toekomstige woon- en leefklimaat. De gymzaal moet overigens eveneens voldoen aan de regels van eerdergenoemde Activiteitenbesluit milieubeheer.

Gelet op de aanwezige inrichtingen zijn er geen knelpunten aangetroffen.

Daarnaast bevinden zich de geplande uitbreidingen, gelet op desbetreffende categorie-indeling (A) op voldoende afstand van de aanwezige woningen. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat een indicatieve afstand van 10 meter (afstand van een uitbreiding tot een woning) voldoende is.

Er zijn, gelet op de geplande uitbreidingen, geen knelpunten.

Conclusie:

Gelet op vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de geplande ontwikkelingen en aanwezige bedrijven en voorzieningen in en rondom het plangebied geen knelpunten opleveren voor de omgeving en derhalve aanvaardbaar zijn.

Er zijn geen belemmeringen aangetroffen inzake de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Waterhuishouding algemeen

De gemeente Enschede zamelt al het stedelijk afvalwater in dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente en transporteert het naar de rioolwaterzuivering. Daar waar geen gescheiden riolering aanwezig is wordt het afvalwater samen met het hemelwater aangeleverd. De Watervisie (vastgesteld op 27 mei 2013) geeft aan waar voor een gescheiden en waar voor een gemengd systeem is gekozen. Op de locaties waar nu een gemengd systeem is en straks een gescheiden systeem komt, is voorzien in de aanleg van een (stads)beek. Op deze locaties dient na renovaties en herinrichting het afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden te worden en het hemelwater geborgen worden om te snelle afvoer (en wateroverlast benedenstrooms) te voorkomen.

De waterhuishouding van het plangebied bestaat uit een gescheiden stelsel, Het regenwater wordt geborgen in vijvers in de wijk en vertraagt afgevoerd.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in gebieden zonder gemengd rioleringsstelsel het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Regge en Dinkel. Onder afvalwater wordt verstaan al het water afkomstig uit de gebouwen.

Hemelwater

Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar het, oppervlaktewater. In het plangebied blijft de oppervlakte verharding gelijk, er vindt dus geen extra afvoer van hemelwater plaats. De bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. Onder hemelwater wordt verstaan al het water van het dak en de verharding in de openbare ruimte (stoep, straat etc)

Oppervlaktewater

Binnen de directe omgeving van het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig waardoor de keurzone van toepassing zou zijn.

Grondwater

De particuliere grondeigenaar is volgens de wet primair verantwoordelijk voor de grondwaterhuishouding (en ontwatering) op zijn perceel. Hij dient zelf zoveel mogelijk wateroverlast te voorkomen en is verantwoordelijk voor een goede staat van zijn eigendom. Dit houdt in dat hij zelf maatregelen moet nemen, bijvoorbeeld voorzieningen tegen een hoge grondwaterstand (greppels, drainage) of bouwkundige maatregelen (zoals het waterdicht maken van een kelder en het vochtdicht maken van vloeren).

De gemeente heeft een grondwaterzorgplicht voor het grondwater in de openbare ruimte. Ze draagt zorg voor het treffen van maatregelen om structurele wateroverlast in de openbare ruimte zoveel mogelijk te beperken (inspanningsverplichting). De gemeente is ook het aanspreekpunt voor de burger en behandelt de meldingen van grondwateroverlast. Als blijkt dat er structurele grondwateroverlast is bij particulieren, dan doet de gemeente onderzoek naar doelmatige oplossingen van de grondwaterproblemen en maakt een doelmatigheidsafweging.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan.

Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Voor de meeste Natura 2000 gebieden is Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Alleen voor een aantal expliciet in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 genoemde gebieden is de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Winkelcentrum Zuid

Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of en zo ja er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op respectievelijk ca. 4.0 kilometer ten zuidoosten en circa 10 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen. Gelet op de grote afstand van Natura 2000 gebieden kan een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet achterwege blijven.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet en het plangebied “Winkelcentrum Zuid

In het kader van dit bestemmingsplan is er door Westendorp en Mulder ('quickscan natuuronderzoek Winkelcentrum Zuid, d.d. 30 mei 2013) in mei 2013 een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd om te toetsen in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt belemmerd door de Flora- en faunawet. Uit het verkennend onderzoek is gebleken dat de ontwikkeling mogelijk gevolgen kan hebben voor eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen. Om hier uitsluitsel over te krijgen is het uitvoeren van nader veldonderzoek noodzakelijk.

Het nader veldonderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen is uitgevoerd door adviesbureau Eelerwoude. Uit de onderzoeksrapportage ('Vleermuisonderzoek Winkelcentrum Enschede-Zuid', Eelerwoude, rapport nr. 5685 d.d. 29-8-2013) blijkt dat er een zomerverblijfplaats is aangetroffen van enkele gewone dwergvleermuizen. Om de gunstige staat van instandhouding van de soort ter plaatse te kunnen garanderen en daarmee overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen is het noodzakelijk dat voorafgaand en tijdens de werkzaamheden enkele gerichte mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

De 'quickscan natuuronderzoek Winkelcentrum Zuid' (d.d.30 mei 2013) en het aanvullende 'vleermuisonderzoek Winkelcentrum Enschede Zuid' (d.d. 29 augustus 2013), zijn als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden door vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De EHS en het plangebied “Winkelcentrum Zuid

Het plangebied bevindt zich niet in of direct naast de Ecologische Hoofdstructuur of andere natuurgebieden. De EHS en andere natuurgebieden ondervinden geen hinder van de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Archeologie

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de wetgeving is als volgt:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede.

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht. In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.


 Archeologie en het plangebied

Verwachtingskaart

Uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat in het plangebied terreinen zijn gelegen met een lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00062-0003_0013.jpg"

Fragment archeologische verwachtingskaart gemeente Enschede

Beleidskaart

Op grond van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Enschede gelden binnen het plangebied beleidstypen 'Onderzoekstype A' en 'Onderzoekstype B', welke op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan zijn weergegeven. Voor die gebieden kan het noodzakelijk zijn dat in het bestemmingsplan een onderzoeksplicht moet worden opgenomen. Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 250 m² (gebied A) dan wel tenminste 2500 m² (gebied B) en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord. Op de gronden die vallen onder de archeologische beleidstypen 'Onderzoeksgebied A' en 'Onderzoeksgebied B' zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 250 m² respectievelijk meer dan 2500 m² veroorzaken.

Archeologie en het plangebied 'Winkelcentrum Zuid'

Voor dit bestemmingsplan is door de gemeente Enschede een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Op grond van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Enschede is het westelijk deel van het plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit gebied is vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek.

Globaal is het middengedeelte van het plangebied gelegen in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Indien bij het slopen van gebouwen en het aanleggen van de parkeerplaatsen de grond niet dieper wordt geroerd dan 50 cm dan is ook dit deel van het gebied vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek. De nieuw te realiseren bebouwing grenst aan bestaande gebouwen, op basis hiervan kunnen delen van dit gebied naar beneden worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachtingswaarde.

Het meest oostelijke deel is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter plaatse zal geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd, maar zal de openbare ruimte opnieuw worden ingericht. Ook hier geldt dat als de grond niet dieper worden geroerd dan 50 cm, het gebied is vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek.

Op grond van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Enschede geldt binnen het plangebied waar nieuwe bebouwing zal worden opgericht een gebied met 'Onderzoekstype B'. Gesteld kan worden dat de nieuwe ontwikkelingen ter plaatse een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 2500 m².

Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er op basis van bovenstaande geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.

6.1 Algemeen

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijke Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd: bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);

  • a. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • b. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • c. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • d. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • e. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • f. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • g. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • h. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

De gronden begrepen in het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” zijn bestemd voor “Centrum”, "Groen", "Maatschappelijk", "Verkeer" en voor “Verkeer - Verblijfsgebied”.

Centrum (artikel 3 van de regels);

De bestemming “Centrum” is bedoeld voor de wijk- en buurtwinkelcentra in het plangebied, die gekenmerkt worden door een grote mate van menging van stedelijke functies. Deze bestemming maakt in planologisch opzicht diverse functies mogelijk op de begane grond van gebouwen: detailhandel, dienstverlening, horeca, en maatschappelijke voorzieningen.

Binnen de bestemming "Centrum" zijn detailhandelsactiviteiten toegestaan zoals die zijn genoemd in de categorie A van de hoofdgroep "Detailhandel" van de "Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging". Hierop wordt echter een uitzondering gemaakt voor detailhandel tot 10 ton verpakt vuurwerk. Reden om deze activiteit uit te sluiten is dat de gemeente Enschede momenteel bezig is met het maken van beleid ten aanzien van vuurwerkbedrijven en aanverwante inrichtingen. In afwachting van dit beleid is voor het gehele gebied van de gemeente het voorbereidingsbesluit "Vuurwerkopslag Enschede" vastgesteld . Dit voorbereidingsbesluit is op 30 september j.l. door de raad vastgesteld. Aanleiding hiervoor is de recente maatschappelijke onrust die is ontstaan naar aanleiding van een verzoek tot uitbreiding van een vuurwerkbedrijf in de gemeente Enschede. In dat licht gezien ligt het niet voor de hand om in het voorliggende bestemmingsplan detailhandelsbedrijven tot 10 ton verpakt vuurwerk bij rechte toe te staan. Wel is in artikel 3 van de regels (bestemmingsomschrijving "Centrum") een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die Burgemeester en Wethouders bevoegd verklaren om bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan te mogen afwijken en de vestiging van een detailhandelsbedrijf in vuurwerk tot 10 ton toe te staan. De omgevingsvergunningen kan overigens enkel worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Middels deze afwijkingsbevoegdheid hebben Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid om bij een eventuele aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning voor detailhandel in verpakt vuurwerk tot 10 ton een keuze te maken of de aanvraag, na afweiging, wel of niet kan worden verleend.

Daarnaast zijn binnen de bestemming "Centrum" tevens supermarkten en warenhuizen toegestaan zoals die zijn genoemd in de categorie B uit de hoofdgroep "Detailhandel" van eerdergenoemde Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging. De andere in deze categorie genoemde vormen van detailhandel zoals tuincentra, hypermarkten, bouwmarkten, etc. zijn hier niet toegestaan.

Vermeldenswaardig is dat voor detailhandel in het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" de restrictie wordt gemaakt dat het totale oppervlak aan w.v.o. (winkelvloeroppervlak) niet meer mag bedragen dan 12.000 m2. Voor een relatief klein deel van dit winkelcentrum is detailhandel tevens op de eerste verdieping toegestaan. Dit gedeelte van het winkelcentrum waar detailhandel op de eerste verdieping is toegestaan is middels een functieaanduiding op de verbeelding (plankaart) aangegeven. De vestiging van detailhandel op de eerste verdieping mag er overigens niet toe leiden dat het maximum toelaatbare w.v.o. van 12.000 m2 wordt overschreden.

  • De binnen de bestemming "Centrum" toegestane horecabedrijven beperken zich tot horeca-activiteiten zoals genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep "Horeca" van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging. Hierop wordt echter wel de uitzondering gemaakt dat de vestiging van hotels en pensions hier niet zijn toegestaan.
  • De binnen de bestemming "Centrum" toegestane maatschappelijke voorzieningen beperken zich tot activiteiten zoals genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep "Maatschappelijk" van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging.
  • De binnen de bestemming "Centrum" toegestane dienstverlenende bedrijven beperken zich tot bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in de categorie A uit de hoofdgroep “Dienstverlening” van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging.
  • De binnen de bestemming "Centrum" toegestane bedrijfsactiviteiten beperken zich tot activiteiten zoals die in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging genoemd zijn in de categorie A van de hoofdgroep "Bedrijven".

In het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" zijn de bouwvlakgrenzen relatief strak om de begane grondverdieping van het bestaande winkelcentrum Zuid getekend en is rekening gehouden met de geplande uitbreidingen. Het grootste gedeelte van het winkelcentrum kent een maximale bebouwingshoogte van 7 meter. De noordwesthoek, zuidwesthoek en de zuidoosthoek van dit winkelcentrum, alsmede de voetgangerspassages, kennen een maximale bebouwingshoogte van 10 meter. De locatie van de nieuwe bibliotheek aan de oostzijde van het winkelcentrum heeft een maximale bebouwingshoogte van 5,00 meter, dit vanwege de nabijheid van bestaande woningen aan de Wesselernering.

daarnaast is in het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" een specifieke bouwaanduiding - luifel opgenomen. Deze luifels die de hoofdentrees naar dit winkelcentrum accentueren, hebben in aansluiting op de voetgangerspassages een maximale bebouwingshoogte van 10 meter.

In de regels is tevens een bepaling opgenomen die eventuele toekomstige luifels aan het winkelcentrum mogelijk maakt met dien verstande dat de maximale bebouwingshoogte van deze luifels beperkt is tot 3,50 meter en de restrictie dat deze niet breder mag zijn dan 2 meter. Deze bepaling is in artikel 9.2 (Algemene bouwregels) opgenomen.

Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging.

De eerdergenoemde en als bijlage 1 aan de regels toegevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging betreft een specifieke bedrijvenlijst die wordt toegepast voor de gemengde gebieden binnen een plangebied en die gekenmerkt worden door een mix van stedelijke functies waarvoor bijvoorbeeld de bestemming 'Gemengd' of 'Centrum' geldt. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging, bijvoorbeeld een stadscentrum met winkels, woningen, horeca en kleine bedrijven. In een dergelijk levendig en dynamisch gebied is het de vraag welke bedrijfsmatige activiteiten en andere milieubelastende functies nog aanvaardbaar zijn. De VNG-brochure bevat een specifieke bedrijvenlijst met functies die passen in een gemengd gebied. Een specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden van functiemenging is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bijvoorbeeld een bedrijventerrein. In de lijst voor functiemenging wordt gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene Lijst van bedrijfstypen. De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C, waarmee een beoordeling van de planologische toelaatbaarheid van activiteiten binnen een gemengd gebied mogelijk is. Binnen een dergelijk gebied wordt het werken met de van oudsher bestaande minimumafstanden niet doelmatig geacht.

De betekenis voor de toelaatbaarheid van activiteiten is als volgt:

  • Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

  • Categorie B

Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (er is sprake van afzonderlijke gebouwen).

  • Categorie C

Activiteiten, zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het betreft kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden uitsluitend in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" is deze bedrijvenlijst voor functiemengingsgebieden van toepassing voor gronden met de bestemming "Centrum" en "Maatschappelijk".

Groen (artikel 4 van de regels)

De in het plangebied aangegeven gronden met de bestemming "Groen" zijn bedoeld voor groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing, alsmede voor wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen alsmede bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken. Het betreft hier een gebiedje binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan waar een aantal markante bomen staan.

Maatschappelijk (artikel 5 van de regels)

In het noordelijk deel van het plangebied van voorliggende bestemmingsplan bevindt zich momenteel een bestaande sportzaal dat tot voor kort onderdeel uitmaakte van een inmiddels gesloopte school. In het geldende bestemmingsplan had deze school annex sportzaal de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen". Er is voor gekozen om aan het gebied van de bestaande sportzaal, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan, de bestemming "Maatschappelijk" toe te kennen. De hier toegestane functies zijn beperkt tot categorie A en B van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (Bijlage 1 van de regels).

Zie voor de uitleg van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging" onder de bestemming "centrum" van deze paragraaf.

Daarnaast heeft dit gebied met de bestemming "Maatschappelijk" de functieaanduiding "sportzaal" (spz) gekregen die recht doet aan het huidige gebruik van dit pand. Voor dit onderdeel van het bestemmingsplan geldt een maximale bebouwingshoogte van 7.00 meter.

Indien het in de toekomst nodig mocht blijken dat de sportzaal ten behoeve van een optimale inrichting van de openbare ruimte (bijvoorbeeld door het scheppen van extra parkeerplaatsen) eveneens gesloopt dient te worden, is hier op voorhand aan betreffende gebied de functieaanduiding "verblijfsgebied" toegekend.

Verkeer (artikel 6 van de regels)

Tot de in het plangebied voorkomende wegen met deze bestemming wordt de Wesselerbrinklaan gerekend. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groen mogelijk. Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 7 van de regels)

De gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen. Tevens is binnen deze bestemming de aanleg van groenvoorzieningen mogelijk.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving.

Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen. In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. Binnen het plangebied zijn verschillende deelontwikkelingen beoogd, met als hoofddoel de ontwikkeling en revitalisatie van Winkelcentrum Zuid. De gronden in het plangebied zijn eigendom van particulieren en/of projectontwikkelaars en de gemeente Enschede.

Exploitatieovereenkomst

De gebieden in het plangebied die geen gemeentelijk eigendom zijn worden in overleg met de gemeente Enschede door een projectontwikkelaar ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten verhaald middels een met de ontwikkelaar overeengekomen exploitatieovereenkomst .

Conclusie

Gelet op het bovenstaande onder kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verze- kerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aange- toond.

Hoofdstuk 8 Adviezen

De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Winkelcentrum Zuid” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Zuid. Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan.

Binnen stadsdeel Zuid en in het plangebied van het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" is de Wijkraad Wesselerbrink actief. Deze wijkraad heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan. Voorafgaand aan de formele bestemmingsplan- procedure is de Wijkraad Wesselerbrink met betrekking tot het bestemmingsplan "Winkelcentrum Zuid" om advies gevraagd. In haar email van 20 december 2013 j.l. geeft de wijkraad aan geen dringende redenen te zien om een negatief advies ten aanzien van dit bestemmingsplan uit te brengen.