direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kennispark 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00061-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Het bestemmingsplan “Kennispark 2013” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

De Wro verplicht dat elke 10 jaar een bestemmingsplan opnieuw wordt vastgesteld. Een bestemmingsplan dat ouder is dan tien jaar wordt als niet meer actueel beschouwd. In verband daarmee is het nieuwe bestemmingsplan "Kennispark 2013" opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Kennispark 2013” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Noord en maakt deel uit van CBS-buurten Drienerveld -UT (46) en De Broeierd (73) van Enschede.

Het gebied Kennispark bestaat uit de campus van de Universiteit Twente (verder: UT) ten noorden van de Hengelosestraat en het Business & Science-park (verder: B&S-park) ten zuiden van de Hengelosestraat .

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0001.png"

Figuur 1.1: Grenzen CBS-buurten

Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door het spoor naar Hengelo en het buitengebied, aan de noordzijde door het buitengebied, aan de oostzijde door natuur en weilanden met daarachter de wijk Bolhaar en het revalidatiecentrum Roessingh, en aan de zuidzijde door de wijk Twekkelerveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0002.png"

Figuur 1.2: Grenzen plangebied

1.3 Geldende juridische regelingen

Voor het grootste gedeelte van het gebied van onderhavig bestemmingsplan “Kennispark 2013” geldt momenteel het bestemmingsplan 'Drienerlo'. Dit bestemmingsplan is op 6 april 1964 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Gedeputeerde Staten hebben op 26 april 1965 goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan.

Daarnaast geldt voor het deel ten zuidwesten van de Hengelosestraat het bestemmingsplan 'B&S-park'. Dit bestemmingsplan is op 21 februari 1994 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Gedeputeerde Staten hebben op 4 oktober 1994 goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan.

Voor een klein gedeelte aan de Hengelosestraat is het bestemmingsplan 'UT - The Gallery' van kracht. Dat bestemmingsplan is op 26 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad.

1.4 Wettelijk kader

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden De toelichting moet daarom vermelden wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport, of sprake is van archeologie/cultuurhistorie, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.

Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro). Bestemmingsplannen, zowel in procedure als onherroepelijk, zijn te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Kennispark 2013" is geen erkend wijkorgaan actief.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het bestemmingsplan “Kennispark 2013” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van formeel vooroverleg. Wel is bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan afgestemd met de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel, Stichting Kennispark, Ondernemersvereniging B&S-park en de UT. De ontvangen opmerkingen zijn verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan, dat aan alle genoemde partijen zal worden toegezonden.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: “Kennispark 2013” in voorbereiding te nemen op 7 september 2011 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan “Kennispark 2013” is op 7 september 2011 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Zienswijzen

Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Rijksbeleid: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Relevantie voor het plangebied

De economische ontwikkeling zal steeds meer geconcentreerd worden in stedelijke regio's. In 2040 moet Nederland behoren tot de top 10 meest concurrerende economieën ter wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk economische structuur. Goede bereikbaarheid en (logistieke) verbindingen zijn hierbij van belang. Het Rijk richt zich op een aantal innovatieve economische sectoren in stedelijke regio's die op Europees en mondiaal niveau van belang zijn.

In de regio Twente is de ontwikkeling van Nanotechnologie van rijksbelang: Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

Het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

2.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld.

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In Overijssel is met name de (bouw)nijverheid relatief sterk vertegenwoordigd en nemen kennisintensieve maakindustrie en ICT-dienstverlening in combinatie met de UT een bijzondere plaats in. Voor de kennisintensieve maakindustrie zijn goede connecties met kennisinstellingen en andere bedrijven noodzakelijk om door nieuwe product-marktcombinaties concurrerend te blijven. Voor de concurrentiepositie en innovatiekracht zijn ‘massa’ en een creatief klimaat nodig in een netwerk van bedrijven en kennisinstellingen die elkaar versterken. Een bloeiende creatieve industrie met broedplaatsen van talent, technologie en tolerantie kan een extra impuls betekenen voor productontwikkeling en ook bijdragen aan een aantrekkelijk cultureel en creatief klimaat. In dit virtuele tijdperk blijkt fysieke nabijheid toch doorslaggevend voor de daadwerkelijke ontwikkeling van innovatieve en concurrerende productmarktcombinaties. Locaties voor deze bedrijven moeten daarom geconcentreerd worden rond stedelijke gebieden. De locaties moeten zowel fysiek als virtueel goed bereikbaar zijn en een goede verbinding hebben met binnensteden en kennisconcentraties als universiteiten, hogescholen en ook het mbo.

2. De ontwikkelingsperspectieven

Ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Op de beleidsperspectievenkaart ligt het plangebied in het Kenniscentrum Twente. Het UT-terrein wordt verder gekenmerkt als dorpen en kernen (bebouwing). Aan de randen komen op verschillende locaties beekdalen voor. Het B&S Park wordt gekenmerkt door het label 'bedrijventerreinen 1955 - nu'.

3. Gebiedskenmerken

De in de Omgevingsvisie beschreven gebiedskenmerken geven inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. De kwaliteits-opgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

  • Natuurlijke laag - Dekzandvlakte

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied is niet gelegen in één van de categorieën van de cultuurlandschappelijke laag.

  • Stedelijke laag - woonwijken 1955-nu

Het plangebied is gelegen in de categorie 'woonwijken 1955-nu' van de stedelijke laag. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

  • Stedelijke laag - bedrijventerreinen 1955-nu

Bedrijventerreinen kenmerken zich als werk- of voorzieningengebieden, te onderscheiden in industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen. De verkaveling en inrichting zijn functioneel. De terreinen zijn slechts beperkt aangesloten op omliggende wijken en landschappen. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

  • Lust en leisurelaag - Recreatieve routes en vaarwegen

De hoofdstructuur van recreatieve routes (wandelpaden, fietspaden, etc.) en vaarwegen maakt onderdeel uit van het informele trage netwerk. Dit netwerk maakt Overijssel toegankelijk en beleefbaar voor inwoners en toeristen.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

Ten aanzien van de Luchthaven Twente is in de Omgevingsverordening een ruimtelijke reservering opgenomen. In dit gebied is de realisatie van geluidgevoelige bebouwing niet toegestaan. In de ruimtelijke reservering wordt onderscheid gemaakt in een beperkingsgebied (8 km2 rond de luchthaven) en een bufferzone (10,6 km2 rond de luchthaven). Een deel van het bestemmingsplangebied ligt binnen de bufferzone, waaronder een bouwvlak waarbinnen de realisatie van (aan de UT gerelateerde) woningbouw mogelijk is. Afwijken van de Omgevingsverordening is op dit punt mogelijk: op grond van het bestemmingsplan "Drienerlo" was woningbouw op deze locatie reeds toegestaan, binnen het voorliggende bestemmingsplan wordt nieuwbouw van woningen beperkt tot het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak ligt binnen de grenzen van de universiteitscampus tussen de bestaande bebouwing. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Omgevingsverordening.

2.2.3 Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

Een ruimtelijk relevant voorbeeld van een dergelijke uitwerking is de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie vastgesteld, die op 22 juni 2009 is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie).

Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, Binnenstadsvisie inclusief Mobiliteitsvisie is ruimtelijk doorvertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

In de Programmabegroting 2013-2016 (Enschede doet) en de Kadernota die de gemeenteraad op 12 november 2012 heeft vastgesteld, zijn de strategische opgaven uitgewerkt.

Relevantie voor het plangebied

In 2020 heeft Enschede een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio en biedt Enschede werk op alle niveaus. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking is versterkt, waardoor bedrijven in Enschede voldoende gekwalificeerde mensen vinden. Enschede is de broedplaats voor vernieuwing en ontplooien van talenten en richt zich met de Twentse Innovatieroute op de toepassing van technologische kennis. Het primaat voor de inzet op ontwikkeling en toepassing van technologische kennis ligt bij kennis- en onderwijsinstellingen en bedrijfsleven. De gemeente Enschede doet al het mogelijke om deze inzet te versterken.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast het verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

Relevantie voor het plangebied

In de stedelijke koers is vastgelegd dat de ontwikkeling van de kavels aan de Hengelosestraat door kan gaan t.b.v. de realisatie van 18.000 m2 kantoor. Daarnaast is vastgelegd dat het aanbod in Kennispark en Zuiderval samen met ongeveer 25.000 m2 moet worden gereduceerd. In de aan te passen grondexploitatie voor B&S park wordt deze opgave verwerkt.

In overleg met betrokken partijen zoals de stichting Kennispark is er de voorkeur aan gegeven om niet het totaal aan m2 die uit de markt moeten worden genomen te voorzien van een andere bestemming. Uiteindelijk is het aan de markt om te bepalen waar men zich wil vestigen. Die gronden blijven beschikbaar. Dit betekent dat niet de volledige reductie is terug te vinden in het bestemmingsplan. Wat wel in het bestemmingsplan is terug te vinden, is de reductie van de hoeveelheid te realiseren oppervlakte aan de Hengelosestraat van 18.000 m2 naar 13.000 m2 en het bouwvlak van de kavel waar nu een bergbezinkbassin is gesitueerd, is verwijderd. Bij elkaar levert dit een reductie op van ongeveer 9.500 m2. De eventuele rest van de reductie in Kennispark dient gevonden te worden in de gronden die wel een positieve bestemming krijgen. Dit is om de benodigde flexibiliteit te houden en te kunnen inspelen op toekomstige vragen.

2.3.3 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook drie sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld. Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

De tweede sectorale structuurvisie is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012, die op 23 januari 2012 is vastgesteld. In deze visie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.

Als derde sectorale structuurvisie heeft de gemeenteraad op 27 mei 2013 de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze visie heeft tot doel om bij te dragen aan de ambities uit de Toekomstvisie 2020 en daarnaast de verbetering van waterknelpunten in Enschede.

Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld.

Horecabeleid in het plangebied “Kennispark 2013”

Het plangebied is niet aangewezen als ontwikkellocatie voor horeca. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan komt kleinschalige horeca voor op het campusterrein van de UT en de veelal niet zelfstandige horeca op het B&S-Park. Op het B&S-Park is de Broeierd gevestigd. De Broeierd is een hotel met ongeveer 60 hotelkamers en een restaurant. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan wordt, in overeenstemming met de eigenaren van de kavels, de ruimte voor horeca teruggebracht tot enkel de locatie van De Broeierd.

Binnen het plangebied wordt op de Campus van de UT zelfstandige horeca toegestaan als onderdeel van de campus. De bestaande situatie wordt daarbij vastgelegd.

Binnen het plangebied is op het campusterrein het hotel Drienerburght gevestigd. De verwachting is dat de hotelfunctie naar de Hogekamp wordt verplaatst, in combinatie met een studentenhotel, dat zich richt op het tijdelijk verblijf van voornamelijk de buitenlandse studenten.

Detailhandelsbeleid in het plangebied “Kennispark 2013”

Binnen het plangebied wordt op de campus van de UT detailhandel toegestaan als onderdeel van de campus. De bestaande situatie wordt daarbij vastgelegd. Wat betreft het B&S-Park bestaat de wens om de mogelijkheid van detailhandel in het plangebied te faciliteren. Het bestemmingsplan plan voorziet in de mogelijkheid van één detailhandelvestiging met een maximaal oppervlakte van 500 m2.

2.3.4 Duurzaamheidsbeleid

'Duurzame ontwikkeling' is het kernbegrip in het rapport 'Our Common Future', dat in 1987 werd uitgebracht door de VN-Commissie Brundtland. Dit rapport staat ook wel bekend als het Brundtland-rapport. Brundtland legde een duidelijke verbinding tussen economische groei, milieuvraagstukken en armoede- en ontwikkelingsproblematiek. Het rapport stelt dat armoede een belemmering vormt voor duurzaam gebruik van de natuurlijke omgeving en dat integratie van natuurbehoud en economische ontwikkeling nodig is voor duurzame ontwikkeling.

In de Structuurvisie Enschede wordt, in navolging van de VN-Commissie Brundtland, onder een duurzame ontwikkeling een ontwikkeling verstaan, waarbij in de behoeften van de huidige generatie wordt voorzien, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. In de Structuurvisie Enschede 2011 worden de volgende facetten van duurzaamheid onderscheiden:

Energie- en klimaatbeleid

Het energie- en klimaatbeleid van de gemeente Enschede is gericht op het voorkomen van (mitigatie) en op het aanpassen aan (adaptie) de gevolgen van klimaatverandering. In de op 16 november 2009 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota Nieuwe energie voor Enschede heeft de gemeenteraad de ambitie uitgesproken om de CO2-uitstoot in Enschede in 2020 met 30 procent te hebben gereduceerd ten opzichte van het niveau in 1990. Bovendien is aangegeven dat gestreefd wordt naar een aandeel duurzame energie van 20 procent in het totale energiegebruik in 2020. Met deze ambitieuze opgaven wordt ingezet op vermindering van de snelheid en omvang van de klimaatverandering door het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.

De beoogde energietransitie verloopt langs de volgende sporen:

Thema   Omschrijving  
Bestaande gebouwde omgeving
 
De gemeente Enschede blijft intensiveren op energiebesparing in de bestaande woningvoorraad (met particuliere eigenaren en corporaties).
Bovendien wordt er doorgegaan met de combinatie van energiebesparingsprojecten, binnenluchtkwaliteit, voorlichting en gedragsverandering gericht op klimaatneutrale en frisse scholen.  
Duurzame gebiedsontwikkeling   Duurzaamheid is een sturend thema bij de (actualisatie van) gebiedsontwikkeling.  
Duurzame energieopwekking   Actief initiëren, faciliteren en participeren bij innovatieve opwekking van duurzame (hernieuwbare) energie in de stad en de regio (wind, zon, bio-energie, bodem).  
Communicatie en participatie   De huidige campagne 'Doe groen. Dat scheelt' wordt intensief gericht op de burger met als doel de burger bewust energiebesparend te gaan laten handelen. De website wordt vernieuwd en innovatieve, social media technieken worden ontwikkeld.  
Gemeentelijke organisatie   In de eigen organisatie sturen op duurzaam inkopen, duurzaam eigen vervoer, energiebesparing eigen gebouwen en duurzame energie opwekken op eigen gebouwen.  
Verkeer en vervoer
 
In de “Mobiliteitsvisie Enschede” is ruime aandacht voor duurzaamheid.
Onderwerpen:
Gebruik van energiezuinigere bussen;
(Eigen) auto's op aardgas en elektrisch vervoer;
Verschuivingen in het gebruik van vervoerswijzen (de zogenaamde “modal split”). Verschuiving naar energiezuiniger vervoer: stimuleren OV- en fietsgebruik.  
Industrie en bedrijvigheid
 
Onderwerpen:
Stimuleren van bedrijvigheid op het snijvlak van innovatie en duurzaamheid;
Een gemeentelijk samenwerkingsconvenant over duurzaamheid met bedrijven, KvK e.a.;
Ook gaan we onze mogelijkheden tot handhaving van de landelijke afspraken en regelgeving uitnutten.  


Bij toekomstige gebiedsontwikkelingen wordt Trias Energetica als ontwerpprincipe genomen. Trias Energetica is een driestappenplan bedoeld voor bedrijven, huishoudens en overheden om stap voor stap klimaatneutraal te worden.

Stap 1. Beperk het energieverbruik door verspilling tegen te gaan.

Stap 2. Gebruik duurzame energiebronnen, zoals wind-, water-, en zonne-energie.

Stap 3. Zet fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk in om aan de resterende energiebehoefte te voldoen.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet.

In het werkprogramma 'Schoon en zuinig' heeft het Rijk de ambitie uitgesproken dat nieuwe woningen vanaf 2020 energieneutraal zijn.

De aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate ook een ruimtelijk vraagstuk. Warmere zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij verdere ontwikkeling van de stad om het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress en het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen.

Behoud van bioversiteit

Wilde dieren en planten worden behouden door ze in hun natuurlijke leefgebieden te beschermen (in situ-bescherming). Voor een aanzienlijk aantal dieren en planten is de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de aanwijzing van Natura 2000 gebieden een belangrijk middel voor bescherming.

Wilde dieren en planten houden zich niet aan de grenzen van de EHS. Ook het stedelijk gebied is rijk aan wilde dieren en planten. Behoud van biodiversiteit vergt ook inspanning buiten de EHS, onder meer door de inrichting en het beheer van groen in te richten op behoud en ontwikkeling van ecologische waarden. Maar ook door een adequate uitvoering van de Flora en faunawet.

Kwaliteit van bodem, water en lucht

De bodem, het water en de lucht zijn van eminent belang voor mens, plant en dier. De Rijksoverheid beschermt de kwaliteit van bodem, water en lucht door middel van regelgeving, die in het ene geval wel en in het andere geval geen ruimte voor lokale afwegingen laat. De gemeente Enschede is voornemens, daar waar regelgeving van hogere overheden dit mogelijk maakt, hieromtrent nader beleid te formuleren in de vorm van milieustreefbeelden.

Zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water

Bevolkingsgroei en economische ontwikkeling leiden tot een grotere vraag naar grondstoffen, energie, land en water. Veel van deze natuurlijke hulpbronnen zijn eindig; voor andere geldt dat een beperkte toegankelijkheid van deze hulpbronnen aanstaande is. Duurzame ontwikkeling betekent zuinig en zorgvuldig omspringen met land en water en, waar mogelijk, gebruik maken van hernieuwbare materialen.

Om van een integrale duurzame ruimtelijke ontwikkeling te kunnen spreken, dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan bovenstaande facetten aandacht te worden besteed. Het voorgaande laat onverlet dat binnen het duurzaamheidsbeleid aan het energie- en klimaatbeleid bijzondere betekenis toe komt. Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval bijdragen aan de gemeentelijke energie- en klimaatsdoelstellingen.

Uitgangspunten voor dit bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat dit bestemmingsplan een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Enschede. Dit bestemmingsplan is primair gericht op het beheer en deels op ontwikkelingen en de gemeente in deze dus opereert als gebiedsontwikkelaar, bestaat het leveren van die bijdrage in dit geval uit het rekening houden met die duurzaamheidsdoelstellingen en het scheppen van een zo goed mogelijke voorwaarden voor 'duurzame ruimtelijke ontwikkelingen'.

Energie- en klimaatbeleid

Uitgangspunt bij de opstelling van het plan is geweest dat het voorliggende plan (in principe) geen belemmering mag vormen bij de opwekking van hernieuwbare energie door particulieren en bedrijven. Concreet brengt dit met zich dat:

- de toepassing van warmte/koude-opslag, is toegestaan;

- de plaatsing van pv-cellen of waterboilers op daken van gebouwen is toegestaan;


Opgemerkt wordt dat het op sommige plaatsen, namelijk binnen de zogenaamde boringsvrije zones, in Enschede verboden is toepassing te geven aan warmte/koude-opslag. Dat verbod is dan niet neergelegd in een bestemmingsplan, maar vloeit rechtstreeks voort uit artikel 3.2.2.5 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Kennispark komen geen boringsvrije zones voor.

In de doeleindenomschrijving van verschillende bestemmingen is kenbaar gemaakt dat warmte-koude-opslag is toegestaan.

Omdat de plaatsing van collectoren voor warmte- of electriciteitsopwekking op een dak van een bijbehorend bouwwerk of hoofdgebouw vergunningvrij is, als voldaan wordt aan de in artikel 2, onder 6, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht genoemde voorwaarden, is afgezien hieromtrent bepalingen op te nemen in de bestemmingsomschrijving binnen de verschillende bestemmingen.

Biodiversiteit

In paragraaf 5.4 van deze toelichting (Ecologie) wordt uitgebreid ingegaan op de manier waarop dit bestemmingsplan rekening houdt met dieren- en plantensoorten. Voor een inhoudelijke bespreking van dit thema wordt hiernaar verwezen.

Zuinig en zorgvuldig gebruik van grondstoffen, energie, land en water

Een steeds groter deel van de realisatie van de (woning)bouwopgave vindt in bestaand bebouwd gebied plaats. Het bestemmingsplan Kennispark is primair gericht op het beheer van het plangebied. De in het bestemmingsplan opgenomen flexibiliteitsbepalingen zorgen er voor dat het plangebied niet alleen nu, maar ook in de toekomst zuinig en intensief gebruikt kan worden. Het zuinig en zorgvuldig gebruiken van grondstoffen, energie en water kan niet via een bestemmingsplan worden afgedwongen of bevorderd.

Te ontwikkelen gebied

De gemeente Enschede kan het zuinig en zorgvuldig gebruiken van grondstoffen, energie en water niet via een bestemmingsplan afdwingen of bevorderen. Dit is op ontwikkellocaties ook niet altijd noodzakelijk omdat de markt initiatieven toont om duurzame gebouwen, die bestendig zijn tegen toekomstige ontwikkelingen, te realiseren. Binnen het te ontwikkelen gebied is een kavel uitgegeven aan een ontwikkelaar die voornemens is meer te doen dan wettelijk wordt voorgeschreven in het Bouwbesluit. Dit is een duurzame ruimtelijk ontwikkeling die de gemeente wil aanmoedigen.

De gemeente Enschede wil kopers van in de toekomst uit te geven kavels binnen het bestemmingsplan Kennispark vragen meer te doen aan duurzaamheid dan de wettelijke eis waardoor het gebied op een duurzame manier ontwikkeld wordt door de ontwikkelaars.

2.3.5 Masterplan Kennispark Twente Enschede

De UT, de gemeente Enschede en de provincie Overijssel willen de campus en het B&S-Park laten uitgroeien tot het Kennispark Twente. De partijen werken samen in de stichting Kennispark Twente, die opdrachtgever is voor het Masterplan Kennispark. Op 30 oktober 2008 heeft de Stuurgroep Kennispark Twente dit Masterplan Gebiedsontwikkeling vastgesteld. De Stuurgroep heeft dit ambitieuze plan aangeboden aan de Colleges en Raden van de gemeente Enschede en UT. Zij hebben begin 2009 ingestemd met dit plan. De hierin geformuleerde gezamenlijk ambities voor het Kennispark worden nog steeds onderschreven.

Kennispark Twente moet kunnen uitgroeien tot een hoogwaardig kennisknooppunt, met een bijzondere mix van kennisintensieve economische functies én academische netwerken, gericht op persoonlijke ontwikkeling, uitdaging en groei. Kennispark is ook een concept waarmee de UT haar profiel als ondernemende universiteit verder versterkt en de regio Twente laat zien een interessante vestigingsplaats te zijn voor kennisinnoverende bedrijvigheid. Het moet een ontmoetingsplek zijn van Europese allure waar kennis, techniek en innovatieve ondernemingen over en weer inspiratie vinden in en gebruik maken van elkaars kennis en faciliteiten. Een omgeving waar het talent op de campus of in de op Kennispark gevestigde bedrijven, volop kansen vindt tot ontplooiing.

Kennispark Twente is ook een groeiproces waarin de gewenste ontwikkelingen op de campus en in de directe omgeving daar van vanuit een breed gedragen visie steeds meer vorm en inhoud krijgt. Kennispark Twente draagt bij aan de uitvoering van de Innovatieroute. De kenniseconomie vraagt om andere manieren van samenwerken, om open innovatiesystemen, om gedeelde voorzieningen, om ontmoeting en om inspiratie. Dit stelt eisen aan de wijze waarop de fysieke omgeving wordt vormgegeven. Ontmoeting, samenwerking, vertrouwen en interesse worden gedragen en ondersteund waar de omgeving de juiste verbindingen legt, ontmoetingen stimuleert en samenwerking faciliteert. In Kennispark Twente is de realisatie van het economisch programma gekoppeld aan een programma voor gebiedsontwikkeling dat de gewenste ontwikkeling mogelijk maakt en stimuleert. Twente schaart zich daarmee in de reeks van toonaangevende kennisregio's zoals Cambridge, Leuven en Eindhoven.

De combinatie van het economisch programma met de gebiedsontwikkeling levert de basisvoorwaarde voor Kennispark: een inspirerend vestigingsklimaat. Dit vereist keuzen en initiatieven. Het masterplan richt zich op de ruimtelijke opgave Kennispark. Het biedt een richting, een visie en de route waarlangs het beoogde vestigingsklimaat kan worden gerealiseerd.

Voor Kennispark Twente zijn de volgende kerndoelen geformuleerd:

  • het creëren van een ontmoetingsplaats voor innovatieve, ondernemende en creatieve mensen;
  • het versterken van de innovatiekracht van de regio Twente;
  • het versterken van de synergie tussen kennis en kunde.


Het economische programma voor Kennispark Twente in de komende 20-25 jaar is stevig. De initiatiefnemers willen op Kennispark ruimte bieden voor de vestiging van innovatieve bedrijven, waarvan een gedeelte op het campusterrein een plek krijgt en de rest wordt gerealiseerd op het B&S-Park.

Door de nieuwe bedrijven op Kennispark neemt het aantal arbeidsplaatsen tot 2025 toe met circa 10.000. De daarmee samenhangende toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar Kennispark vraagt om een goede bereikbaarheid van Kennispark met het openbaar vervoer, de fiets en de auto.


Voor de gebiedsontwikkeling van Kennispark Twente zijn deze kerndoelen geformuleerd:

  • het gebied van Kennispark als één ruimtelijk geheel herkenbaar maken;
  • het creëren van een uniek vestigingsmilieu dat ondernemers uitdaagt om zich op Kennispark te vestigen.


De opgave is om de campus van de Universiteit Twente en het B&S-Park ruimtelijk en functioneel op een zodanige wijze met elkaar te verbinden dat deze gebieden zich tot één samenhangend en herkenbaar geheel te kunnen ontwikkelen: Kennispark Twente.

2.3.6 Ontwikkelingsplan B&S-valley

Op 11 april 2011 heeft de gemeenteraad van Enschede het ontwikkelingsplan B&S-valley vastgesteld. Het Masterplan Kennispark is het kader waarbinnen projecten voor gebiedsontwikkeling moeten worden uitgevoerd. Voor het B&S-Park wordt een herstructurering voorgestaan van het gebied rondom NS-station Drienerlo. Deze herstructurering heeft mede als doel om de bereikbaarheid voor alle vervoersmodaliteiten te verbeteren. Aansluitend op de herstructurering van het stationsgebied wordt ook de lokale ontsluitingsstructuur aangepakt.

Met de vaststelling van het Masterplan is het strategisch denken over doelstellingen en visie afgerond. Het ontwikkelingsplan beschrijft de kaders die aan onderhavige ontwikkeling worden gesteld, vertaald vanuit de in het Masterplan geformuleerde doelstellingen. Dit heeft zijn beslag gekregen in het stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundige plan bestaat globaal uit twee onderdelen:

  • 1. de uit te geven kavels inclusief de bijbehorende infrastructuur;
  • 2. het stationsplein inclusief voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst.

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: de huidige planologische situatie in het plangebied, de positie van het plangebied binnen de gemeente Enschede (de stedelijke context), de ruimtelijke kwaliteit, de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken, welstand en beeldkwaliteit, cultuurhistorie, verkeer, groenstructuur, ecologie en landschapswaarden en water.

3.1 Ruimtelijke structuur

Het Kennispark ligt in de innovatiedriehoek van de netwerkstad Twente en is één van de drie belangrijke motoren van de regionale economie. Samen met de WTC locatie in Hengelo en de te ontwikkelen Luchthaven Twente moet het Kennispark voor een verdere ontwikkeling van werkgelegenheid en innovatie in Twente gaan zorgen. De ruimtelijk-functionele inbedding van het Kennispark kent twee belangrijke ruimtelijke aspecten: imago/uitstraling en bereikbaarheid. Juist door de bovenregionale betekenis van het Kennispark is de bereikbaarheid in de huidige situatie een aandachtspunt. De ontsluiting van het Kennispark is gericht op de A35.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0003.png"

Figuur 3.1: Innovatiedriehoek

De functionele structuur van de stad laat duidelijk de scheiding van werken en wonen zien. De westelijke rand van de stad wordt gedomineerd door bedrijvigheid. Tussen de A35 en de Universiteit Twente (UT) liggen verschillende categorieën bedrijventerreinen. In Enschede zijn de bedrijventerreinen in ABCD-locaties onderverdeeld (Masterplan Enschede West). A-locaties zijn vooral gericht op proces, machines en productie. Op de D-locatie zijn de uitstraling/beleving, het imago en werknemer de meest belangrijke aspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0004.png"

Figuur 3.2: Kaartindeling plangebied

Het Kennispark omvat drie verschillende ruimtelijke eenheden. Het B&S-park als stedelijk bedrijventerrein (categorie C), de Hengelosestraat als infrastructuurlijn en de groene campus van de UT (categorie D). Tot begin 2011 vormde de Hengelosestraat, als gevolg van de ligging op een grondlichaam en viaduct over de Auke Vleerstraat, nog een barrière tussen de twee gebieden. Als eerste belangrijke stap om het Masterplan Kennispark te realiseren is deze barrière verwijderd door de weg op maaiveld te leggen en te reconstrueren. Met de Hengelosestraat krijgt het Kennispark een nieuwe hoofdstructuur die mede beeldbepalend zal gaan worden voor het ruimtelijke imago.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0005.png"

Figuur 3.3: Wegenstructuur

Het ruimtelijke imago wordt in grote mate beïnvloed door de bijzondere kwaliteiten van de UT campus. Deze campus maakt onderdeel uit van de waardevolle ruimtelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur van Enschede, die de erfenis zijn van opeenvolgende episoden in haar geschiedenis.

Heel bijzonder zijn de groene wiggen, uitlopers die het landschap tot diep in de stad voortzetten en ervoor zorgen dat de aanwezigheid van de natuur uit de omgeving overal in Enschede tastbaar en voelbaar is. De meest duidelijke wig is de Hengelose wig waarin de UT ligt. Hier loopt het bosgebied van Driene door tot aan de Singel, de ringweg rond het centrum van Enschede. De Hengelosestraat is de zuidelijke grens van de wig met de stad. Door het contrast van stedelijkheid aan de ene kant en landschap aan de andere kant, is deze grens duidelijk beleefbaar aanwezig. De campus van de UT voegt zich op een gave wijze in dit beeld. Algemeen wordt deze wig gekarakteriseerd als een goed toegankelijk uitloopgebied van de stad. Het Abraham Ledeboerpark, het G.J. Van Heekpark en het Lochemsbleekpark zijn onderdeel van de wig en bepalen in grote mate zijn gebruiksfunctie. Verder zijn naast landelijke bebouwing en boerenerven een aantal stedelijke voorzieningen zoals de UT en het revalidatiecentrum Het Roessingh in de wig gesitueerd.

Universiteit Twente

De campus van de UT heeft de kenmerken van een landgoed met riante open ruimten in een groene bomenrijke setting. Het voormalige landgoed Drienerlo heeft een unieke ecologische structuur. De aanwezige beukenbossen en de bodemopbouw, die de kenmerken bevat van de oorspronkelijke bekenstructuur, zijn daarvan de basis. Deze bekenstructuur is nog grotendeels herkenbaar in de ligging van de waterpartijen op de campus. Het landschap van de campus heeft een bijzondere gelaagdheid. Oorspronkelijk een agrarisch landschap, dan een buitenplaats, de realisatie van de UT op basis van het masterplan van Tijen & Van Embden en tenslotte de verdere invulling op basis van het masterplan van Hoogstad.

Het landgoed is door Van Tijen & Van Embden als uitgangspunt genomen voor de indeling van het campusterrein. De beide architecten waren aanhangers van het Nieuwe Bouwen en verdeelden het terrein, volgens de principes van het functionalisme, in twee zones. Aan één kant van het terrein zijn de onderwijsgebouwen gesitueerd, aan de andere kant de studentenwoningen. Haaks op de doorgaande weg van Enschede naar Hengelo is een hoofdtoegangsweg aangelegd, die de beide zones van elkaar scheidt. Aan deze centrale as ligt het hoofdgebouw en in het centrum van het gebied zijn voorzieningen ondergebracht, zoals het sportcomplex, de mensa, de Vrijhof en een winkelcentrum. De verschillende onderwijs- en woongebouwen staan verspreid op het terrein en worden omringd door de natuur.

Met dit conserverende bestemmingsplan worden deze bestaande functies en bebouwing vastgelegd.


Ontwikkeling tot 2000

De Universiteit Twente is ontwikkeld als hechte universitaire gemeenschap, gehuisvest buiten de stad in een arcadisch landschap. Studenten zouden op de campus samenleven zolang zij studeerden. Oorspronkelijk was bedoeld een naar binnen gekeerde gemeenschap te maken (campus-gedachte uit de VS, voorbeeld Virigina). In het licht van het Kennispark is dit principe door de universiteit verlaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0006.png"
Figuur 3.4: Ontwerp Van Embden

De sociale ideologie werd bij de Universiteit Twente vormgegeven door de ruimtelijke opzet van een 'CIAM stad'.1 Van Tijen en Van Embden grepen deze kans om hun eigen CIAM idealen te realiseren. Het doel van deze ideologie was het creëren van een functioneel georiënteerde stadsontwikkeling. Stedenbouw definieert zich daarom minder vanuit esthetische gedachten, maar vooral vanuit functionele noodzakelijkheden. Stedenbouw was de ordening aller functies van het collectieve samenleven in de stad. Het ordenen van alle functies (wonen, werken en recreëren) had prioriteit. Om dit ideaal te bereiken, koos men voor het scheiden van functies waarbij het verkeer de verbindende factor was. De openbare ruimte heeft hierbij een collectieve betekenis. Halfopenbare ruimten, zoals in de historisch gegroeide stad, bestaan niet. Met het verlaten van een gebouw (privacy) betreedt men de openbare ruimte.

Van Embden en Van Tijen grepen deze gedachten aan en voegden het ideaal van de tuinstad er aan toe. Zo ontstond een tuinstedelijke, parkachtige universiteitsgemeenschap met van elkaar gescheiden clusters waar men woonde, werkte en recreëerde. Dit is nog in de huidige situatie afleesbaar (compositie van clusters).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0007.png"
Figuur 3.5: Luchtfoto 1929 UT-terrein

Een belangrijke opgave was het realiseren van een parkachtige (tuinstedelijke) omgeving. Het bestaande landschap bood daarvoor alle mogelijkheden. Het bestond uit een afwisseling van open en gesloten ruimtes. Door de compositie van groene wanden, bos en lanen ontstonden 'groene kamers'. Dit stelsel van groene kamers is tot op heden aanwezig. Het meest waardevolle gedeelte met geschikte 'kamers' werd voor het vestigen van de woningen gebruikt, de kleinere, centrale en open plekken leenden zich voor het recreëren. Het meer open gedeelte aan oostelijke zijde leende zich voor de grootschalige complexen voor het studeren en werken. Het nieuwe wegennet had de opgave deze zones met elkaar te verbinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0009.png"

Figuur 3.6a en b: Groene kamers anno 2010

Het aanwezige Twentsche landschap met kronkelende, slingerende lijnen paste echter niet bij de strakke ordening die Van Embden en Van Tijen hun gebouwen hadden toegekend. Het principe dat gebouwen de ruimte vormen, verdroeg zich niet met het bestaande landschap. Om dit te omzeilen, bedachten de architecten een bijzondere manier van ordening. De grote gebouwen en complexen stonden haaks of loodrecht op de lange lijn Hengelosestraat. Dit deed geen afbreuk aan het aanwezige landschap. Echter dit principe was geen dogma voor alle gebouwen.


In eerste instantie was gedacht de ruggengraat Drienerlolaan door het hele gebied te laten lopen. Het centrum was derhalve in twee helften gedeeld. Bij de nadere uitwerking van het centrum bleek deze scheiding een probleem te zijn. De vraag naar een ruimtelijke verbinding was moeilijk te vinden. Uiteindelijk werd toen gekozen om één centrum te ontwikkelen. Het huidige centrum, met onder andere de Bastille, ontstond. Dit was de eerste breuk met het oorspronkelijke plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0010.png"

Figuur 3.7: bebouwing UT-terrein


Na de realisatie kwam een nieuw probleem te voorschijn, de grootte van de campus. Het structuurplan had de verschillende zones in een helder en logisch verband met elkaar gebracht, maar een ruimtelijke samenhang was zo nog niet bereikt. De verdere uitbreiding zou daarom als opgave hebben om meer samenhang te bereiken. Deze nieuwe gebouwen sloten aan bij de bestaande bebouwing van de onderwijszone. Daardoor werd het principe van de verspreide ligging losgelaten. Zo ontstond een meer naar binnen gekeerde onderwijszone met een centrale openbare ruimte. In het oorspronkelijke plan vormden de gebouwen geen ruimte, maar stond vrij in de ruimte. Om tevens meer samenhang te bereiken werd een nieuwe richting toegevoegd. De oriëntatie op de Hengelosestraat werd bewust losgelaten.

Ontwikkeling 2000 tot 2010

De campus presenteert zich aan de Hengelosestraat met enkele gebouwen en de brede groene entree. De open ruimte rond de oprijlaan van de campus heeft een ruime maat en een grote landschappelijke kwaliteit, maar wordt vrij extensief gebruikt. De campus heeft een ruim aanbod van sportvoorzieningen op het terrein. Deze sportvoorzieningen liggen vooral in een voormalige open landschapskamer.

De afgelopen jaren is de ruimtelijke opzet verder veranderd. Door de verdere ontwikkeling van het O&O gebied (Onderwijs en Onderzoek, licht oranje) en het leefgebied (geel) met de voorzieningen en het nieuwe studentenhuisvesting (licht rood) is de oorspronkelijk verspreide ligging helemaal losgelaten en de begonnen clustering voortgezet. De oorspronkelijke landschappelijke hoofdstructuur is door het verder clusteren nog steeds goed beleefbaar. Het O&O gebied wordt ruimtelijk vernieuwd en verder verdicht door verschillende bouwprojecten. Centraal in het gebied is het Carré gebouwd waarin onderwijs- en onderzoeksruimte uit andere verouderde gebouwen is geherhuisvest. Deze vrijkomende gebouwen, zoals Langezijds langs de Hengelosestraat, zullen ten behoeve van kennisintensieve bedrijvigheid en andere voorzieningen van het Kennispark worden hergebruikt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0011.png"

Figuur 3.8a en b: indeling UT-terrein / O&O gebied

De stedenbouwkundige aanpassingen binnen O&O gebied respecteren de ligging in het oude landschap en verdichten vooral binnen het cluster. De randen naar het landschap blijven op die manier intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0012.png"
Figuur 3.9: aanzichten O&O-terrein
Door de situering van het Carré en het Nano-lab is een nieuwe opeenvolging van ruimtes ontstaan. Een schuine lijn doorsnijdt het orthogonale bebouwingspatroon. Deze as ligt in het verlengde van de ontsluitingsweg en is de centrale fiets- en voetgangerontsluiting van het O&O gebied: de ruggengraat. De bouw van de Waaier en de Ravelijn ronden het beeld af. Aan de ruggengraat ligt de verblijfsruimte, is fietsparkeren gesitueerd en zitten de hoofdentrees. Aan het einde van de as ligt een groot waterbassin.

Ontsluiting

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0013.png"

Figuur 3.10: Ontsluitingsstructuur

Alle wegen op de Campus zijn eigendom van de UT, maar zijn op verzoek van de UT begin negentiger jaren van de vorige eeuw door de gemeenteraad van Enschede tot openbare weg verklaard. Daarmee zijn de regels uit de Wegenverkeerswet van toepassing en dient het gemeentebestuur verkeersbesluiten te nemen die de veiligheid of doorstroming van het verkeer moeten waarborgen. Alle wegen op de Campus liggen binnen de bebouwde kom en zijn door de gemeenteraad in het Wegencategoriseringsplan van 1999 aangewezen als 'verblijfsgebied'. De ontsluitings- en uitwisselingsfunctie van de wegen heeft daar dus prioriteit boven afwikkelen en stromen. In dergelijke gebieden wordt op grond van de principes van Duurzaam Veilig Verkeer de maximum snelheid op 30 km/u gesteld en komen voorrangswegen en -kruisingen (behalve op specifieke fietsroutes) niet voor. Daar is op de Campus echter geen sprake van; er is geen verkeersbesluit genomen om de snelheid te beperken en dus geldt het algemene maximum binnen de bebouwde kom van 50 km/u. Tevens komen er voorrangskruisingen voor.

Over de campus rijden diverse openbaar vervoerlijnen, waarvan enkele spitslijnen zijn, die de campus verbinden met de treinstations van Hengelo en Enschede. De omliggende wegen Bosweg, Langenkampweg en Horstlindelaan zijn onlangs in functie aangepast van verkeersader binnen de bebouwde kom (50 km/uur) naar verblijfsgebied buiten de bebouwde kom (60 km/uur).

Hengelosestraat

In de huidige situatie omvat het Kennispark twee werelden met een eigen identiteit, vorm en dynamiek. Deze werelden waren tot het najaar 2010 van elkaar gescheiden door het lange en brede talud van de Hengelosestraat. De campus van de Universiteit Twente heeft het karakter van een groen landschap. De gebouwen van de universiteit staan in dit groene landschap. Het aan de zuidzijde van de Hengelosestraat gelegen B&S-Park is een stedelijk gebied met enkele groene accenten. Het eigen karakter van deze onderdelen van het Kennispark is uitgangspunt in het Masterplan Kennispark. Om deze werelden met elkaar te verbinden en dit gebied een nieuwe identiteit als Kennispark Twente te geven, is in het najaar 2010 begonnen met het verwijderen van het viaduct en het herinrichten van de tot een stadslaan met allure. De campus en het B&S-park moeten vanuit deze as en de groene zone in het verlengde van de Auke Vleerstraat (common green) beter met elkaar verbonden worden. De common green dient nog te worden ontwikkeld. Hij zal aan de zuidkant van de Hengelosestraat de groene entree van de UT voortzetten. Door de nu zo verschillende werelden vanuit één centraal principe te ontwikkelen en daardoor de gebieden beter met elkaar te verbinden ontstaat synergie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0014.png"
Figuur 3.11: Visualisatie Hengelosestraat

De huidige visuele belemmering als gevolg van het viaduct wordt opgeheven, de 'snelweg' verdwijnt en er kunnen meer verbindingen ontstaan voor het langzaam verkeer tussen de campus en het B&S-park. Daarnaast kunnen door de verwijdering van het talud aan weerszijden van de laan bedrijfslocaties ontstaan. In het profiel van de Hengelose'laan' kan het tracé van de HOV Enschede-Hengelo goed worden ingepast. De transformatie van de Hengelosestraat is ook belangrijk voor de realisatie en kwaliteit van de tweede as van Kennispark langs de Auke Vleerstraat (common green).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0015.png"
Figuur 3.12: Nieuwe kruispunt Hengelose straat met Auke Vleerstraat

Door de Hengelose'laan' ontstaat een fraai groen omzoomde laan met aan beide zijden van de laan aantrekkelijke vestigingmilieus voor bedrijven en instellingen die bijdragen aan het doel van het Kennispark: werk maken van kennis. Een dergelijke functionele "etalage" langs één van de hoofdassen draagt bij aan de overtuigingskracht van het Kennispark en versterkt het vestigingsklimaat. Tevens kan daarmee worden voorkomen dat op het campusterrein 'groene' plekken moeten worden opgeofferd voor de bebouwingsopgave vanuit het Kennispark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0016.png"

Figuur 3.13: Hengeloselaan

B&S-park

Het B&S-park bestaat uit een oud en een nieuw gedeelte. In 1982 werd met het B&S-park begonnen. Het terrein werd als science park voor de universiteit ontwikkeld. Door een forse uitbreiding in 1994 is het nieuwe gedeelte ontstaan. Tot op heden zijn nog enkele kavels in het B&S-park beschikbaar en een zone langs het spoor is nog niet ontwikkeld.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0017.png"

Figuur 3.14: Ruimtelijke structuur

Het B&S-park is een redelijk rationeel opgezet kantoor- en bedrijventerrein. De hoofdstructuur wordt gevormd door twee hoofdassen die elkaar treffen op een centrale plek aan de noordzijde van het stadion de Grolsch Veste en het NS-station Drienerlo. Het wegenpatroon heeft een herkenbaar orthogonaal grid dat echter niet consequent is doorgezet. Sommige wegen sluiten niet op elkaar aan, de nieuwe wegen hebben een deels bochtig verloop en de bebouwingswanden ondersteunen niet consequent de rechte lijnen.


De individuele gebouwen zijn in een strak grid met een open bebouwingspatroon geplaatst. De gebouwen concurreren daarbij met elkaar in vormgeving en uitstraling. Gebouwen variëren in volume, hoogte, rooilijn en oriëntatie. Samenhang in bebouwing is alleen langs de westkant van het Capitool aan te treffen. De forse volumes zijn gericht op de centrale waterpartij die de gebouwen met elkaar verbindt. Het verschil in maat en uitstraling is vooral in het oudere gedeelte sterk zichtbaar terwijl in het nieuwere gedeelte meer naar een samenhangend beeld werd gestreefd. Maar ook hier is zichtbaar dat zowel de stedenbouwkundige regels als ook de beeldkwaliteitseisen bij de kaveluitgifte niet consequent zijn doorgevoerd.


Aan de oostelijke zijde van de Auke Vleerstraat zit nog een cluster bedrijven dat ruimtelijk weinig relatie heeft met het overige B&S-park. Een reeks zeer individuele gebouwen ligt ontsloten aan een parallelweg langs de Hengelosestraat. De zeer diepe kavels werden later nog eens gesplitst. Deze kavels liggen tegenover een jaren '30 woonwijk. De woonstraat dient dus hier als ontsluiting voor de bedrijven. Dit wordt door bewoners soms als een probleem ervaren blijkens klachten over te hoge snelheden van het verkeer. Dit is beheersbaar te maken door bijvoorbeeld van de woonstraat eenrichtingsverkeer te maken.


Elk gebouw c.q. bedrijf heeft een eigen kavel met een erfafscheiding. Het parkeren wordt op eigen erf opgelost, maar er wordt weinig aandacht besteed om dit fatsoenlijk vorm te geven. Hoewel de parkeerterreinen groen 'aangekleed' zijn, beheersen zij toch het beeld op maaiveldniveau. Vooral langs de Hengelosestraat en de Auke Vleerstraat zijn de meest oude panden van het bedrijvenpark te vinden.


Functionele opzet

Het B&S-park heeft twee soorten bedrijvigheid, business / kantoren en science bedrijven. In de huidige situatie zit er weinig samenhang in de soort business en science. Er is geen samenhang op het niveau van de ruimtelijke structuur en geen samenhang hebben met het profiel van Kennispark. Op het B&S-park zijn veel bedrijven aanwezig die geen (directe) relatie met het Kennispark. Dat zijn o.a. grotere advocatenbureaus, ingenieurbureaus of andere (zakelijke) dienstverlening. De toekomstige ontwikkelingen zullen zich erop richten het profiel van het Kennispark te versterken door vooral science (en hieraan gerelateerde) bedrijven een plek te geven. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.


Groenstructuur - openbare ruimte

In het B&S-park ontbreekt een duidelijke landschappelijk laag. Het "park" beperkt zich tot een groenstructuur met brede bermen, een laanbeplanting langs de hoofdwegen en twee parkjes. Het parkje aan de spoorlijn heeft al jaren lang geen gebruiksfunctie meer en is inmiddels ook niet meer als aangelegd parkje beleefbaar. Het overige groen is restgroen en afstandsgroen. In totaal heeft het openbare groen niet de potentie om het bedrijvenpark een parkachtige uitstraling te geven.


Bij de kavelinrichting overheerst de verharding ten behoeve van parkeren het beeld. Op enkele, niet uitgegeven, percelen zijn nog restanten van de oude landschapsstructuur aanwezig, bijvoorbeeld een rij bomen die langs een oude weg stond. Deze structuren hebben echter geen structurende werking meer omdat hun context verloren is gegaan. Wel zorgen de grote bomen voor mooi contrast met de recente, moderne nieuwbouw. Het behouden van deze bomen zal afhankelijk zijn van de individuele bouwplannen per kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0018.png"

Figuur 3.15: Groenstructuur openbare ruimte

Net als de bebouwingsstructuur heeft ook de openbare ruimte op het B&S-park geen samenhangend beeld. Aan het B&S-park ligt een basisprofiel ten grondslag: 5,0 m grasberm, 7,0 m rijbaan en 5,0 m grasberm. De hoofdassen hebben als extra vrijliggende fietspaden en een trottoir aan weerszijden en worden begeleid door een laanbeplanting.

In de huidige situatie heeft Het Forum, de centrale ruimte van het B&S-park, weinig ruimtelijke allure. De inrichting is sober en doelmatig en voldoet aan de primaire verkeerskundige eisen. Voor het Kennispark is de stationsomgeving een belangrijke plek. Voor treinreizigers is het station de entree naar het Kennispark. Van belang is dat in de nieuwe situatie het plein een uitstraling heeft die overeen komt met de activiteiten op het Kennispark (innovatie, kennis, etc.), en de combinatie met het stadion de Grolsch Veste de verbinding legt tussen sport, vrijetijdsbesteding en kenniseconomie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0019.png"

Figuur 3.16: Stationsomgeving Drienerlo

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0020.png"

Figuur 3.17: Ontsluitingsstructuur

De verkeerstructuur op het B&S-park kent een ruimtelijke hiërarchie van wegen. De Auke Vleerstraat en Hengelosestraat zijn onderdeel van de stedelijke hoofdwegenstructuur, zijn aangewezen als voorrangswegen en kennen binnen de bebouwde kom een maximum snelheid van 50 km/u. De hoofdrijbaan van Hengelosestraat lag voorheen letterlijk verheven boven het B&S-park en de campus van de UT; daardoor werden er geen bedrijven rechtstreeks op ontsloten. Door de reconstructie van de weg tot een laan op maaiveld inclusief vrijliggende baan voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer gaat de verbinding wel onderdeel uitmaken van het park, maar worden aanliggende bedrijven, net als voorheen, via parallelwegen ontsloten. De Auke Vleerstraat verdeelt het B&S-park in een groter westelijk deel en een kleiner oostelijk deel; mede daardoor worden op de Auke Vleerstraat nu nog wel aanliggende bedrijven rechtstreeks op de rijbaan ontsloten. Hier doet zich een dilemma voor, want maakt de Auke Vleerstraat nu functioneel deel uit van de ontsluiting van het B&S Park of is het een gebiedsoverstijgende weg die stadsdelen met elkaar verbindt? In de verkeersstructuur, zoals die nu en in de toekomst voorzien wordt, wordt geopteerd voor het laatste. Dat is ook terug te vinden in de toegekende functie in het Wegencategoriseringsplan 1999: "verkeersader", waar verkeersafwikkeling en stromen prioriteit heeft. Door de geplande verdubbeling van de rijbaan van de Auke Vleerstraat tot 2 maal 2 rijstroken, heeft de ontsluiting van bedrijven op de hoofdrijbaan uit oogpunt van verkeersdoorstroming en -veiligheid absoluut geen voorkeur meer. Opties om dit op te lossen zijn de toepassing van parallelwegen of ontsluiting op de ondergeschikte wegen van het B&S-park.

De overige wegen op het westelijk en oostelijk deel van het B&S-park zijn in het Wegencategoriseringsplan aangewezen als 'bedrijfsterrein'. De belangrijkste functie is het ontsluiten van bedrijven, maar gezien het karakter van het gebied, het te verwachten verkeer, de breedte van wegen en de daarmee samenhangende geloofwaardige snelheidslimiet, is de maximum snelheid toch op 50 km/u gesteld. Uitzondering hierop is de Bruggenmorsweg tussen de parallelweg Hengelosestraat en de Neptunusstraat; deze is met borden als een 30 km-zone aangeduid.

De wegen kennen een rijbaanbreedte van 7,0 m en zijn verhard met asfalt. Alhoewel er wat betreft functie geen verschillen zijn, zijn er wel verschillen in dwarsprofielen. Het Capitool is de centrale ontsluitingsweg van het B&S-park. Op het westelijk deel zijn de assen van het Capitool, die elkaar ontmoeten bij het Forum, voorzien van vrijliggende fietspaden en voetpaden. Die voorzieningen ontbreken op de andere wegen. Vanuit het verleden is dit verklaarbaar, omdat via deze as het verkeer vanuit Hengelo werd afgewikkeld naar de Auke Vleerstraat (bedrijventerreinen Enschede West en Twekkelerveld). Het viaduct over de Auke Vleerstraat stond geen uitwisseling toe. Vanwege de grotere intensiteiten van het autoverkeer op het Capitool, zijn destijds in de planvorming de aparte fiets- en voetgangersvoorzieningen voorzien en gerealiseerd. Ook heeft het verkeer op deze as voorrang op aansluitende wegen.

Het B&S-park en de tegenover liggende wijk Twekkelerveld worden nu nog ontsloten via een rotonde in de Auke Vleerstraat. In het kader van de rijbaanverdubbeling van deze weg zal de rotonde worden gereconstrueerd tot een viertaks-kruispunt dat geregeld gaat worden met verkeerslichten.


Openbaar vervoer

Via het Capitool verbindt een stadsbuslijn de universiteitscampus met station Drienerlo, de wijk Twekkelerveld en station Enschede Centraal. Via de Hengelosestraat loopt de HOV lijn Enschede station - Hengelo station, en een spitslijn tussen het van Heekplein Enschede en Hengelo Noord.


Fietsers

Het fietsverkeer op de hoofdwegen Hengelosestraat en Auke Vleerstraat wordt afgewikkeld via vrijliggende fietspaden. Het berijden daarvan in één of tweerichtingen is, afhankelijk van de situatie en/of noodzaak, toegestaan. Ook langs het Capitool zijn vrijliggende fietspaden aanwezig, die in één richting worden bereden. Op alle overige wegen maken zij gebruik van de rijbaan met het overige verkeer. Daar gaat het dan ook meestal om lagere aantallen autoverkeer.


Voetgangers

Terwijl de aard van het terrein en het karakter van de gevestigde bedrijven meer wandelende voetgangers (lunchwandelingen) genereren dan traditionele bedrijventerreinen, is toch geen samenhangende voetpadenstructuur op het park aanwezig. Op enkele plaatsen zijn wel parkjes met voetpaden aanwezig, maar die sluiten dan aan op de asfaltstraten of fietspaden.


Parkeren

Het parkeren op het B&S-park was jarenlang geënt op het locatiebeleid (A-, B-, C-beleid) van provincie en rijksoverheid binnen de ruimtelijke ordening. Dat hield in dat er strikte maximum normen gehanteerd werden voor het aantal parkeerplaatsen per aantal arbeidsplaatsen. Daarmee werd getracht om bedrijven met het juiste mobiliteitsprofiel op een plek met een bepaald bereikbaarheidsprofiel te krijgen. Zodoende zou 'onnodige' automobiliteit beperkt kunnen worden. Dit heeft in het verleden voor veel problemen gezorgd en kampten reeds gevestigde bedrijven met parkeerproblemen voor hun personeel. Dit A-, B-, C-beleid is losgelaten en momenteel wordt het aantal parkeerplaatsen, dat bij een bedrijf op eigen terrein aanwezig moet zijn, beoordeeld op grond van landelijk gehanteerde parkeerkentallen van het CROW. Bij bedrijven/kantoren wordt dit bepaald aan de hand van de te realiseren bruto vloeroppervlakte met het parkeerkental dat kenmerkend is voor het type bedrijf of kantoor. De toetsing van het daadwerkelijk aantal benodigde parkeerplaatsen vindt plaats bij vergunningverlening.


Parkeren ten tijde van voetbalwedstrijden - medegebruik parkeerterreinen bedrijven

Met FC Twente, Universiteit Twente en bedrijven op het B&S-park zijn afspraken gemaakt over het parkeren van supporters, die per auto naar voetbalwedstrijden in de Grolsch Veste komen. Bedrijven op het B&S-park stellen hun parkeerterreinen beschikbaar en de toegang hiertoe wordt via FC Twente geregeld door kaartafgifte en controle door stewards bij de diverse terreinen. Ook op het campusterrein wordt ook parkeergelegenheid beschikbaar gesteld; voor en na voetbalwedstrijden in de Grolsch Veste worden pendelbussen tussen het campusterrein en het Forum ingezet.

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Inleiding

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. De wijziging houdt in dat bij het opstellen van een bestemmingsplan de gemeente een beschrijving geeft van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dat betekent dat gemeenten een analyse verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

3.2.2 Campus UT

Geschiedenis Campus

Het terrein van universiteit Twente ligt tussen de Witbreuksweg, Langenkampweg en Horstlindelaan, de Bosweg, de Achterhorst en de Hengelosestraat, waar zich tevens de hoofdentree bevindt.

De campus van de universiteit Twente is in de jaren '60 aangelegd op een stuk grond ten noord-westen van de binnenstad van Enschede. Het stond al lang bekend als landgoed Drienerlo en was ooit in bezit van de familie Lasonder, een rijke Enschedese textielfamilie, die er een theehuisje en enkele boerderijen had. De gemeente Enschede, na de oorlog eigenaar van de grond, stelde het stuk grond ter beschikking op voorwaarde dat het terrein zijn grote landschappelijke waarde zou behouden. De regering had begin jaren '60 bij de realisatie van de derde Technische Hogeschool, al aangegeven dat de Commissie Voorbereiding Derde Technische Hogeschool, die belast was met het opzetten ervan, moest onderzoeken of een zogenaamd 'residential' systeem ook voor Nederland een oplossing was. Deze andere benaming voor de Amerikaanse Campus, bleek in de Verenigde Staten een groot succes. Studenten waren meer op hun studie gefocust en kwamen minder in verleiding de faciliteiten van de binnenstad te gebruiken. Daarnaast was in het geval van Enschede de afgelegen plek van Drienerlo ten opzichte van het centrum reden om een campus aan te leggen. Verbindingen van openbaar vervoer waren slecht en studenten zouden daardoor onacceptabele lange reistijden krijgen.

De campus werd aangelegd volgens de principes van de architecten van Embden en van Tijen. Beiden waren aanhangers van het 'Nieuwe Bouwen' een stroming die over het algemeen gekenmerkt wordt door de emotieloze weergave van alledaagse onderwerpen en de voorkeur voor eenvoud. Hun stedenbouwkundig plan zet een aantal grote gebouwen overzichtelijk in het gelid, waarbij wonen, werken en recreëren van elkaar gescheiden zijn. Als reactie op deze zakelijke en formele benadering, bouwde een groep jonge architecten meer uitbundige en 'knusse' architectuur.

Het UT terrein scoort hoog op kenmerkendheid. Het is van grote betekenis voor de sociaal- maatschappelijke en economische ontwikkeling in Enschede in de periode na de Tweede Wereldoorlog en in het algemeen voor de geschiedenis van het universiteitsonderwijs in Nederland. Daarnaast is het als één geheel ontworpen door gerenommeerde architecten, op een plek die ook een belangrijke cultuurgeschiedenis bevat als voormalig landgoed. Dit geeft het een grote ensemblewaarde. Omdat het UT terrein 1 van de 2 op deze wijze ontworpen campussen in Nederland is, is het ook zeldzaam te noemen. Bovengenoemde maakt dat het terrein van de UT een hoge attentiewaarde heeft gekregen.

Hoofdstructuur

De hoofdstructuur van het gebied wordt bepaald door een vorkstructuur van de Drienerlolaan, waaraan de hoofdentree ligt, met links de Campuslaan en rechts de Boerderijweg. De Campuslaan loopt als belangrijke ader voor het westelijke gedeelte half rond. Vooral langs de randen van het terrein zijn waterpartijen met groen aangebracht, maar ook langs de Drienerlolaan bepaalt een langwerpige vijver de zichtas naar de Bastille. In het oostelijke gedeelte wordt de rondweg gevormd door De Achterhorst. De hoofdwegen op het terrein worden gekenmerkt door een brede opzet, veelal voorzien van bomen. Het terrein is verdeeld in twee zones. Aan één kant van het terrein zijn de onderwijsgebouwen gesitueerd, aan de andere kant de studentenwoningen. Haaks op de doorgaande weg van Enschede naar Hengelo is een hoofdtoegangsweg aangelegd, die de beide zones van elkaar scheidt. Aan deze centrale as ligt het hoofdgebouw en in het centrum van het gebied zijn voorzieningen ondergebracht, zoals het sportcomplex, de mensa, de Vrijhof en een winkelcentrum. De verschillende onderwijs- en woongebouwen staan verspreid op het terrein en worden omringd door de natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0021.png"

Figuur 3.18: Het Torentje, Schippers

Bebouwing

Het landgoed Drienerlo, bestaande uit lanen, bossen en weilanden, is door Van Embden en Van Tijen als uitgangspunt genomen voor de indeling van het campusterrein. De eerste gebouwen die op de campus werden gerealiseerd, waaronder het onderwijsgebouw De Hallen, staf- en studentenvoorzieningen en het hoofdgebouw voor Bestuur en Beheer, zijn door de bureaus van Van Embden en Van Tijen ontworpen. Het bestuur van de Hogeschool streefde naar een gevarieerde en levendige campus met architectonische diversiteit. Daarom gaven Van Embden en Van Tijen een generatie jonge architecten de opdracht om de tweede lichting gebouwen te ontwerpen. Voorbeelden zijn de door Piet Blom verbouwde Saksische boerderij tot tijdelijke mensa, gevolgd door de definitieve mensa De Bastille. Joop van Stigt ontwierp een personeelskantine en Herman Haan maakte furore met zijn patiowoningen en piramidewoningen. Het TWRC-gebouw (nu Cubicus) is gebouwd naar een ontwerp van Leo Heijdenrijk en John Mol. Zij zetten zich af tegen de grootschaligheid van het Nieuwe Bouwen en kozen voor kleinschalige structuren, waarbij de saamhorigheid en sociale contacten van de studenten zeer belangrijk werden geacht. Hierdoor is op de campus een tweedeling ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0022.png"

Figuur 3.19: Gebouw bestuur en beheer

In de jaren '90 zijn onder meer drie vrolijke, geometrische gebouwen voor studentenhuisvesting gerealiseerd, ontworpen door Jeanne Dekkers van EGM. Sinds 2000 word de campus gereorganiseerd en gerenoveerd naar een masterplan van Jan Hoogstad van Ector Hoogstad Architecten. Hoogstad wil de strikte functiescheiding die Van Embden en Van Tijen in 1964 bedachten opheffen, met de bedoeling de campus levendiger te maken. De komende jaren zullen verschillende verbouwingen plaatsvinden in het kader van dit masterplan (www.architectuurgidsenschede.nl).

Overzicht gebouwen op de campus:

1964: Gebouw bestuur en beheer, Van Tijen, 1964

1964: Paviljoen, Van Stigt

1964: De Hallen, Van Embden, 1995 renovatie Defesche

1964: De Boerderij, Blom

1964: Tennispaviljoen, Quëndag

1964: 1e tranche studentenhuisvesting, Van Tijen

1965: 2e tranche studentenhuisvesting, Haan

1965: Carillon, Van der Aa/Rietveld

1967: Gebouw Werktuigbouwkunde, Van Mourik/Du Pon

1967: Gebouw Elektrotechniek en Technische Natuurkunde, Van Embden

1967: 3e tranche studentenhuisvesting, Hazewinkel

1969: 4e tranche studentenhuisvesting, V. Wensveen, renovatie 1997 Claus&Kaan

1967: Sportcentrum, Haan

1970: Gebouw Chemische Technologie, van Embden

1970: 5e tranche studentenhuisvesting, Haan

1971: Cultureel Centrum de Vrijhof, Verster/Dijkstra/Loerakker

1972: 6e tranche studentenhuisvesting, Kaan

1972: Het Torentje, Schippers

1973: TWRC-gebouw, nu Cubicus, Heijdenrijk/Mol

1973: Winkelcentrum, Haan

1985: Gebouw toegepaste onderwijskunde, Dekkers, renovatie 1995 Defesche

1987: Drienerburght Internationaal Congres en Studiecentrum, Dekkers

1989: De Vlinder, kinderdagverblijf, Dekkers

1990: Kantoren Centrum Technopolis, Dekkers

1995: Gebouw Informatica, Defesche

1995: Gastenwoningen 'Famework', Van der Linde

1995: Collegezalencomplex, Defesche

1996: TOM/CMO-gebouw, Van de Brugghen

1996: Information Plaza, Blum

1997: Hoofdingang, Defesche

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0024.png"

Figuur 3.20: Bastille van Piet Blom

Beeldende kunst

Op het campusterrein zijn verschillende kunstwerken verspreid, waaronder:

1. Het Signaal van Bert Meinen (1975)

2. Carillon van Gerrit Rietveld en anderen (1964)

3. Pinetum van Evert Strobos (1988)

4. Sardineblik van Ger van Elk (1975)

5 Schuifstructuren van Rinus Roelofs (2011)

7. Tengenengebeelden van verschillende kunstenaars. (1997-2000)

Geraadpleegde bronnen

  • M. Krijnsen, De nieuwe Campus, leren en leven op de universiteit Twente in de 21e eeuw, Enschede 2011
  • P. Huygen, Vormgeven aan de Campus, Enschede 1997
  • Stenvert, R. Monumenten in Nederland. Overijssel, Zwolle 2000
  • Stichting Historische Sociëteit Enschede-Lonneker http://www.shselcom.nl
  • www.watwaswaar.nl
  • enschede-stad.nl
  • www.architectuurgidsenschede.nl
3.2.3 Monumenten

In het plangebied van het bestemmingsplan "Kennispark 2013" is een aantal gebouwen en/of objecten aanwezig met een op grond van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke Monumentenverordening Enschede 2003 beschermde status als gemeentelijk monument. Deze monumenten staan op het terrein van de Universiteit Twente.

Matenweg 2-38

De PATIOWOONEENHEDEN zijn gebouwd in 1963, naar ontwerp van Herman Haan. De eenheden zijn gebouwd voor studentenhuisvesting. De patiowooneenheden zijn van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarden die tot uitdrukking komen in het type (speciale wooneenheden voor studenten), de ontwikkeling van het terrein rondom de Universiteit Twente, de gaafheid van het ontwerp en de beeldbepalende situering op het UT-terrein. Het betreft een representatief voorbeeld uit het oeuvre van Herman Haan.

Matenweg / Witbreuksweg 73 en 75/377 -401 oneven

PIRAMIDEN en MASTABA’S, gebouwd in 1970-1972 naar ontwerp van Herman Haan. De pyramiden en mastaba's zijn van algemeen belang vanwege de architectuurhistorische, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden die tot uitdrukking komen in de betekenis voor het oeuvre van Herman Haan, de vorming van een waardevol ensemble op het terrein van de Universiteit Twente en de gaafheid van de hoofdvorm.

Boerderijweg 10

MENSA, gebouwd in 1964 naar ontwerp van Piet Blom. De mensa is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarden die tot uitdrukking komen in de betekenis als onderdeel van het oeuvre van Piet Blom, de betekenis als exemplarisch voorbeeld voor de Forumgroep en de herinnering aan voormalige landgoed.

Boerderijweg 77

VAKWERKSCHUUR. De vakwerkschuur is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarden die tot uitdrukking komen in het zichtbaar houden van de voormalige agrarische functie van het UT-terrein den de gaafheid van de hoofdvorm.

3.2.4 Archeologie

Het plangebied van het bestemmingsplan "Kennispark 2013" heeft op grond van de gemeentelijke Archeologische Verwachtingenkaart voor het overgrote deel een lage of middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor zover bekend zijn er in het plangebied geen archeologische monumenten of vindplaatsen met beschermenswaardige archeologische resten aanwezig. Voor meer informatie over archeologie zie paragraaf 5.2.

3.2.5 Bescherming cultuurhistorie

Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt geen (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de bestaande situatie. De beschreven cultuurhistorie op het terrein van de Universiteit Twente wordt dan ook beschermd door het conserverende karakter van het bestemmingsplan. Dat betekent dat de beschermenswaardige landschapselementen als bos en groen als zodanig zijn bestemd. Ook de verschillende 'kamers' waarbinnen bijvoorbeeld de onderwijsfaciliteiten zijn geclusterd zijn als zodanig bestemd. Bescherming van de monumentale panden vindt plaats via regelgeving dat van toepassing is op de betreffende gemeentelijke monumenten.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkelingen plangebied

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied gerealiseerd zullen worden en waarvoor in dit bestemmingsplan een passende bestemmingsregeling is opgenomen. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld voor het plangebied, zoals dat is beschreven in de Structuurvisie en/of andere ruimtelijk relevante gemeentelijke beleidsnota's.

4.1 Masterplan gebiedsontwikkeling

Voor de gebiedsontwikkeling van Kennispark Twente zijn deze kerndoelen geformuleerd:

  • het gebied van Kennispark als één ruimtelijk geheel herkenbaar maken;
  • het creëren van een uniek vestigingsmilieu dat ondernemers uitdaagt om zich op Kennispark te vestigen.

De opgave is om de campus van de Universiteit Twente en het B&S-park ruimtelijk en functioneel op een zodanige wijze met elkaar te verbinden dat deze gebieden zich tot één samenhangend en herkenbaar geheel te kunnen ontwikkelen: Kennispark Twente. De fysieke opgave voor het Masterplan Kennispark Twente omvat de volgende onderdelen:

  • richting geven aan de ontwikkeling van de ruimtelijke hoofdstructuur van Kennispark;
  • het creëren van ruimtelijke samenhang tussen onderzoeks- en onderwijsfuncties en economische functies in het gebied;
  • het ruimtelijk verankeren van het voorzieningenprogramma voor het Kennispark;
  • aangeven op welke wijze de voor de economische vestigingsmilieus vereiste ruimtelijke kwaliteit kan worden gerealiseerd;
  • het ruimtelijk en programmatisch vastleggen van het in Kennispark te realiseren bouwprogramma;
  • het waarborgen van de bereikbaarheid van Kennispark met de auto, het openbaar vervoer en voor fietsers en voetgangers;
  • richting geven aan de gefaseerde (her)ontwikkeling van delen van het B&S-park en van de campus van de UT als onderdeel van Kennispark.

De kernpunten zijn als volgt geformuleerd:

Van twee werelden één maken

  • twee krachtige hoofdassen
  • Hengeloselaan als etalage Kennispark
  • nieuwe verbindingen tussen campus en B&S-park
  • common green als schakel

Van Hengelosestraat naar Hengeloselaan

  • Hengelosestraat op maaiveld
  • van barrière naar schakel
  • nieuwe verbindingen tussen campus en B&S-park
  • logischere kruising Hengelosestraat/Auke Vleerstraat

Bereikbaarheid verbeteren

  • verbreding Auke Vleerstraat
  • invoeren van een parkeerbeleid
  • goed openbaar vervoer
  • fijnmazig netwerk creëren voor fietsers en voetgangers

Common Green

  • centrale ontvangst campus
  • hoofdontsluiting auto, fietsers en voetgangers
  • ontmoetingsruimte en publieksvoorzieningen
  • drie eigen sferen

Campus

  • Drienerlolaan centrale oprijlaan
  • bebouwing clusteren bij de twee centra
  • huidige groene ruimtes beschermen
  • parkeren zorgvuldig inpassen

B&S-park

  • Capitool hoofdontsluiting autoverkeer
  • gridstructuur versterken
  • laanbeplanting als oriëntatie
  • stationsplein krijgt verblijfskwaliteit

4.2 Projecten en nieuwe initiatieven

Het bestemmingsplan “Kennispark 2013” is overwegend conserverend van aard. Dat betekent dat in principe de bestaande situatie wordt vastgelegd. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden echter in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van de plannen zodanig concreet is dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) plaatsvindt. Voor een aantal (her)ontwikkelingslocaties binnen het plangebied worden op dit moment enkele projecten voorbereid. Deze locaties met de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen zullen in deze paragraaf globaal worden beschreven.

B&S-Park

De nieuwe ontwikkeling richt zich vooral op het stationsplein Drienerlo en de as naar de Hengelosestraat. In het oude stedenbouwkundige plan van Khandakar diende deze ruimte als scharnier tussen de twee hoofdassen, de Kanaalzone en de Grolsch Veste. De oostelijke rand van het Capitool is nog nagenoeg onbebouwd. Ook het terrein oostelijk van de stationstunnel is nog niet ontwikkeld.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0025.png"

Figuur 4.1: Capitool en Forum

In het nieuwe bestemmingsplan wordt gestuurd op een sterke straatwand langs het Capitool die eindigt in een nieuw plein. Langs Het Capitool wordt ook de functie van de bedrijven beperkt en business uitgesloten. Om de centrale as voor het Kennispark een grotere betekenis te geven moeten zich hier grotere sciencebedrijven vestigen. Het Bedrijf SIGMAX tegenover het Forum is het eerste nieuwe bedrijf dat vooruitloopt op dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0026.png"

Figuur 4.2: Stedenbouwkundig plan restkavels

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0027.png"

Figuur 4.3: De locatie van SIGMAX

Het stationsplein zou aan de andere kant van het spoor komen te liggen. In de praktijk werkt het scharnier door de versnipperde inrichting en de enorme ruimte niet. De ruimte ten noorden van het stadion heeft niet de kwaliteit van een aangenaam verblijfsgebied. In de huidige situatie heeft de ruimte rondom het station meerdere betekenissen. Door de uitbreiding is het stadion het beeldbepalend element van het B&S park geworden. Door de ontwikkeling van een kantoortoren aan het Forum zal deze ruimte een nog centralere betekenis krijgen. Tijdens voetbalwedstrijden is het plein het knooppunt voor supporters, de hoofdtoegang naar de zone rondom het stadion en de entrees. Als stationsomgeving is de ruimte het visitekaartje van Kennispark voor treinreizigers. Vooral studenten komen en vertrekken elke dag vanuit het station. In zijn huidige vorm voldoet de ruimte niet aan de eisen voor een centrale plek voor het B&S-Park. De nieuwe opzet streeft er naar om de functionele betekenis sterker vorm te geven. Hiervoor zijn de volgende stedenbouwkundige maatregelen genomen:

Het plein wordt begrensd door de Grolsch Veste, het Defensiegebouw en het te bouwen kantorencomplex. Vanaf het Capitool tot aan de spoortunnel zal één ruimte ontstaan, een hellend plein. Het hoogteverschil tussen de weg en de spoortunnel bedraagt maximaal 2,5 m. De inrichting heeft rekening te houden met diverse eisen van gebruikers en de aangrenzende bebouwing en zal tevens verschillende functies vervullen. De ruimte zal geen plein gaan worden waar de verblijfsfunctie gaat domineren. Bewegend en rustend verkeer (fietsers en voetgangers) is de hoofdfunctie waarbij de auto bij voorkeur geen gebruik meer gaat maken van deze ruimte. De huidige verkeersfuncties zoals de bushalte, kiss & ride en in beperkte mate parkeren zullen in de nieuwe inrichting worden meegenomen.

Het plein in hoofdlijnen:

  • plein met stedelijke allure: nieuwe identiteit voor het B&S-Park: verkeersruimte voor voetgangers en fietsers met verblijfskwaliteit;
  • één ruimte, hellend vlak met max. 3,5 % helling;

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0028.png"

Figuur 4.4: Schetsontwerp stationsomgeving Drienerlo (november 2011)

Ontwikkeling Hengelosestraat

De ontwikkeling van de kantoorkavels langs de Hengelosestraat wordt planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Deze ontwikkeling wordt gerealiseerd op de gronden die zijn vrijgekomen door het afgraven van het talud van de Hengelosestraat. In totaal maximaal 13.000 m2 Bruto vloeroppervlak (hierna BVO) kantoorruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0029.png"

Figuur 4.5: Ontwikkeling Hengelosestraat

Studentenhuisvesting korte en lange termijn

Door de realisatie van het O&O plein op de campus van de UT is het gebouw De Hogekamp, waar voorheen de faculteiten Elektrotechniek en Technische Natuurkunde zaten, vrij gekomen. In het Masterplan Kennispark is voorgesteld om dit gebouw (ca. 25.000 m2 BVO) in te zetten voor de ontwikkeling van kantoren en bedrijfsruimte ten behoeve van Kennispark. In de huidige tijd wordt dit niet meer gezien als een zinvolle invulling. Daarnaast spelen op de UT allerlei ontwikkelingen die om een andere benadering van huisvesting vragen. Er studeren steeds meer buitenlandse studenten aan de Universiteit voor een volledige opleiding of voor 1 of 2 semesters. Daarnaast is er ook een toenemende mate van (internationale) uitwisseling van personeel. Dit stelt andere behoeftes aan de huisvesting zoals die aanwezig is op de campus. Op basis van deze gegevens is een herontwikkelingsplan gemaakt door de UT.

Dit plan gaat uit van herontwikkeling van het gebouw met de volgende functies:

  • realisatie van ca. 370 studenthotelkamers die bedoeld zijn om voor een bepaalde periode logies te bieden aan (internationale) studenten en medewerkers van de UT, van deze kamers worden 55 kamers als hybride kamers voorzien voor opvang van kort verblijvende gasten;
  • vervanging van hotel Drienerburght (65 kamers) omdat dit niet meer voldoet.

Deze ontwikkeling past binnen het horeca- en hotelbeleid en is een goede aanvulling op de faciliteiten voor met name buitenlandse studenten. Het studentenhotel past binnen het (nog) geldend bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan is voor deze ontwikkeling een bijpassende regeling opgenomen.

Voor de huisvesting van reguliere studenten zijn de uitbreidingsmogelijkheden van de UT ingeperkt ten opzichte van het bestemmingsplan Drienerlo tot twee woongebieden, respectievelijk ten noorden en zuiden van de Langenkampweg in het noordelijk deel van de campus.

Verbinding Station Drienerlo – UT /diagonale as

Het station Drienerlo is voor Kennispark en de UT een belangrijke voorziening. Zowel medewerkers en studenten als bezoekers van de bedrijven en de instellingen maken gebruik van de trein, die nog steeds aan importantie wint. Onderzoek naar de ruimtelijke kwaliteit van Kennispark heeft uitgewezen dat er onvoldoende voorzieningen zijn voor voetgangers en fietsers. Ook is geconstateerd dat de as van het station Drienerlo naar het hart van de campus niet wordt benut. De route van het station naar de bedrijven en de UT is onvoldoende duidelijk en voor onbekenden moeilijk te vinden. De uitstraling die het gebied heeft sluit (nog) niet aan bij de high tech omgeving die past bij het profiel van Kennispark. Om de aantrekkelijkheid van het gebied nog verder te vergroten voor innovatieve high tech bedrijven kunnen, naast een goede bereikbaarheid die essentieel is voor alle bedrijven, een aantal zaken worden aangepast die bijdragen aan verbetering van het vestigingsklimaat. Dit zijn bijvoorbeeld het verblijfsklimaat, de aantrekkelijkheid van het gebied voor langzaam verkeer, de aansluiting van het gebied op het station en het bieden van voldoende voorzieningen in de meest brede zin van het woord. Ook innovatieve manieren om activiteiten in het gebied te delen met werknemers, studenten en bezoekers dragen bij aan de verblijfskwaliteit van het gebied en het economisch draagvlak van de voorzieningen in het gebied.

Om deze bovengenoemde aspecten te verbeteren is een plan opgesteld om de verbindingsas (het Innovatiepad) vanaf het station Drienerlo naar het onderwijs en onderzoeksplein op de campus te realiseren voor langzaam verkeer. Langs deze fysieke verbindingsas kunnen bedrijven en voorzieningen worden gerealiseerd. Hiermee wordt het verblijfsklimaat aanzienlijk verbeterd en bovendien het gebruik van openbaar vervoer gestimuleerd.

4.3 Fietssnelweg F35

De centrale 'drager' van het Hoogwaardig Fietsnetwerk Twente is de beoogde fietssnelweg F35. Een snelle, comfortabele, veilige en non-stop fietsverbinding van Nijverdal naar Enschede, via Wierden, Almelo, Borne en Hengelo met zijtakken van Almelo naar Vriezenveen en van Enschede naar respectievelijk Oldenzaal en Glanerbrug. De fietssnelweg kan worden doorgetrokken naar Gronau en vanaf daar aansluiten op de Duitse (recreatieve) fietsroutes. De potentie van de fietssnelweg is aanzienlijk, het gaat niet alleen om fietsritten over de hele afstand. Door voldoende aansluitingen biedt het een comfortabel alternatief voor de auto, zeker op de kortere afstanden. Bij station Drienerlo en de Grolsch Veste wordt in het ontwerp uitgegaan van een fietsverbinding vanaf Hengelo aan de zuidzijde van het spoor tot aan de bestaande brede onderdoorgang ter hoogte van hoofdingang Grolsch Veste. Hierna loopt het tracé aan de noordzijde van het spoor richting Enschede. In het ontwerp is ter hoogte van de Auke Vleerstraat een nieuwe fietsbrug naast het spoor over de Auke Vleerstraat gepland. De spoortunnel in de Auke Vleerstraat zal te zijner tijd worden verdubbeld voor het autoverkeer. Dit zal echter gezien de gemeentelijke bezuinigingen, naar verwachting, pas na 2019 het geval zijn. Ter hoogte van de uit te geven kavels langs het spoor maakt de fietssnelweg gebruik van de rijbaan. Deze rijbaan wordt als fietsstraat ingericht zodat aan de gebruikers de dubbele functie van dit stuk weg duidelijk wordt gemaakt.

Omdat de plannen voor de fietssnelweg F35 niet onvoldoende concreet zijn, is het project niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Daarom is een afzonderlijke planologische procedure (herziening bestemmingsplan) noodzakelijk om de fietssnelweg planogisch mogelijk te maken. Deze planologische procedure wordt pas opgestart nadat er voldoende duidelijkheid bestaat over het project.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Kennispark 2013" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Het plan is grotendeels een conserverend bestemmingsplan. Dit houdt in dat de bestaande situatie wordt vastgelegd. Vaak betekent dat ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet (wezenlijk) afwijken van die in het vigerende bestemmingsplan.

Een gedeelte van het plangebied aan de Hengelosestraat (openbaar groen, berm en parallelweg) kadastraal bekend als gemeente Enschede, sectie S, nr. 3750 en sectie B, nr. 5116 is niet conserverend en zal worden ontwikkeld ten behoeve van bedrijvigheid.

Bodemonderzoek

Door Kruse Milieu B.V. te Geesteren is d.d. 16 april 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op dit gedeelte van het plangebied. Dit onderzoek maakt als bijlage 1 onderdeel uit van de toelichting. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan nikkel is aangetroffen. Omdat de tussenwaarde wordt overschreden is nader onderzoek noodzakelijk. Tevens is de overige onderzochte grond niet multifunctioneel toepasbaar. Indien deze grond vrij komt bij grondverzetwerkzaamheden kan het afzetten van de vrijkomende grond extra kosten met zich meebrengen. Bij verkoop van het perceel dient rekening te worden gehouden met de afzetkosten van de eventueel vrijkomende grond. Het asfalt afkomstig van de tweede laag is teerhoudend en niet geschikt voor hergebruik.

Conclusie

Ondanks de geringe verontreiniging zal de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet worden belemmerd door de milieuhygiënische bodemgesteldheid.

5.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige functies.

Het wettelijk kader is van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan, wijzigings- of uitwerkingsplan en het nemen van een projectbesluit waarbij geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Reeds aanwezige of in aanbouw zijnde geluidgevoelige objecten worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Verder treedt het wettelijk kader in werking bij de aanleg/wijziging van nieuwe geluidbronnen (wegen, spoorwegen, industrieterreinen, luchthavens).

Overwegingen

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt niet voorzien in de realisatie van nieuwe geluidbronnen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk.

Het plangebied "Kennispark 2013" is (deels) gelegen binnen de geluidscontour van het in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein "Havengebied". Op dit industrieterrein mogen zich geluidzoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') vestigen. De binnen de geluidscontour gelegen kantoren en bedrijven zijn geen geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van industrielawaai geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.3 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Luchtkwaliteit en het plangebied

Het bestemmingsplan “Kennispark 2013” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de luchtkwaliteit achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Ontwikkellocaties

Voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocaties is beoordeeld of deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van 13.000 m2 BVO aan kantoorruimte. Uit de 'Regeling niet in betekenende mate' blijkt dat het onderhavige project kan worden aangewezen als zijnde een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.

5.1.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. In de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich Avia Weghorst aan de Kanaalstraat 335, Kuil Engineering aan de Hengelosestraat 304 en HST BV aan het Transportcentrum 21, dit zijn inrichtingen die vallen onder het BEVI. Deze inrichtingen hebben geen veiligheidscontouren buiten de inrichting en vormen derhalve geen belemmering.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Direct ten zuiden van het plangebied is een 18” hogedruk aardgasleiding gelegen die onder het ”Besluit externe veiligheid buisleidingen” valt. De leiding kent geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Binnen het invloedsgebied van 260 meter t.o.v. van de leiding, dat deels over het plangebied ligt, vinden geen wijzigingen plaats met betrekking tot het aantal aanwezigen. Het BevB vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan. De berekeningen met Carola, rapportage van 18 december 2012, onderbouwen dat.

Conclusie externe veiligheid

In het plangebied en rond het plangebied bevinden zich diverse activiteiten de relevant zijn in het kader van externe veiligheid. De relevante aspecten zijn in kaart gebracht en op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het onderhavige plan.

5.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding aangehouden tussen verschillende, vaak conflicterende, functies. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2007) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Kennispark 2013" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Daarnaast is er aan de hand van een veldonderzoek een aanvullende inventarisatie uitgevoerd. Hieruit zijn bedrijven en voorzieningen aan het licht gekomen die niet in het inrichtingenbestand van de gemeente voorkomen, maar waarop wellicht wel de milieuregelgeving van toepassing is. Ook voor deze bedrijven en voorzieningen is de milieucategorie bepaald. Tenslotte is aan de hand van nader onderzoek bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid aanwezig zijn. De feitelijke milieubelasting van de verschillende bedrijven en voorzieningen is opgenomen in een aanvullende rapportage, die als bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.

De verschillende gebouwen en activiteiten op het UT-terrein vormen één inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, voorheen Wet milieubeheer). Dit betekent onder andere dat ook de aanwezige medewerkerswoningen en studentenflats in het kader van de milieuwetgeving niet worden beschouwd als woningen van derden, maar deel uitmaken van de inrichting. Dit met uitzondering voor het aspect Externe veiligheid. Voor het aspect Externe veiligheid worden de woningen en flats op het UT terrein wel in beschouwing genomen en getoetst.

De UT is vergunningsplichtig in het kader van de Wabo onderdeel milieu. Hoewel voor de gehele UT één vergunning op grond van de Wabo is afgegeven, wordt in het kader van deze inventarisatie alle afzonderlijke relevante gebouwen en activiteiten en installaties in beschouwing genomen. De niet nader beschouwde gebouwen betreffen alle kantoor-, onderwijs of overige gebouwen die kunnen worden ingedeeld in maximaal milieucategorie 2. Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek.

Bestaande bedrijvigheid in het plangebied

De algemene conclusie luidt dat de meeste bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied.

Bestaande bedrijvigheid buiten het plangebied

In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gelegen die een potentiële contour hebben die binnen het plangebied valt. Uit een nadere beschouwing blijkt echter dat deze bedrijvigheid geen invloed heeft op het plangebied. Deze bedrijven vormen daarom geen knelpunt voor het plangebied.

5.2 Archeologie

In 1992 ondertekenden 20 Europese staten, waaronder Nederland, het Verdrag van Malta of - zoals het officieel heet - het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd maar is pas recentelijk in nieuwe wetgeving vertaald (Wet op de Archeologische Monumentenzorg). Het verdrag kent de volgende uitgangspunten:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren;
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie;
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Dat er veelal al voor de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (nu integraal opgenomen in de Monumentenwet) gewerkt wordt in de geest van het Verdrag van Malta komt mede doordat veel provincies hieromtrent beleid hebben geformuleerd. Met betrekking tot het nieuwe archeologische bestel heeft de provincie een toetsende en kaderstellende rol. De provincie Overijssel heeft in de Omgevingsvisie Overijssel aangegeven dat vanaf het begin van de planvorming rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden, waar de archeologische waarden nadrukkelijk deel van uitmaken. Archeologische en cultuurhistorische elementen worden in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming meegenomen. Daarbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met aardkundige waarden. De nieuwe archeologische wetgeving, zoals vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:

  • Het Rijk blijft verantwoordelijk voor de afgifte van monumentenvergunningen en voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
  • De provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • De gemeente kan archeologische verplichtingen verbinden aan bouw-, sloop- en aanlegvergunningen;
  • De nieuwe regels gelden alleen bij nieuwe bestemmingsplannen alsmede bij wijzigingen en ontheffingen van bestaande bestemmingsplannen.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte toegewezen gekregen om belangenafwegingen te maken. De nieuwe wet impliceert voor gemeenten het volgende:

  • Voor alle bodemverstoringen binnen de archeologische contouren op de bestemmingsplankaarten geldt een vergunningstelsel;
  • De vergunningaanvrager is financieel en operationeel verantwoordelijk;
  • De gemeente stelt de eisen en handhaaft ze.

Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 is door de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen hoe Enschede vorm geeft aan "het rekening houden met archeologie". Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle zaken in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties staan op de Algemene Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede aangegeven. De Algemene Archeologische Verwachtingskaart is opgebouwd uit aparte verwachtingskaarten voor de periode waarin de mensen als jagers en verzamelaars leefden en voor de periode waarin mensen sedentair gingen leven als landbouwers. Daarnaast zijn ontgrondingsgegevens en historische elementen, zoals hoeven, molens en landweren, toegevoegd.

Archeologie en het plangebied "Kennispark 2013"

Op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid geldt voor verschillende delen op het B&S-park en het UT-terrein het beleidstype "Onderzoeksgebied B". Voor een gebied ten hoogte van De Broeierd geldt het beleidstype "Onderzoeksgebied A". Voor gebieden die vallen onder de beleidstypen "Onderzoeksgebied A" of "Onderzoeksgebied B" is het noodzakelijk dat in het bestemmingsplan een onderzoeksplicht wordt opgenomen. Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 250 m2 (gebied A) dan wel tenminste 2.500 m2 (gebied B) en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord. In het bestemmingsplan "Kennispark 2013" is deze onderzoeksverplichting geborgd in de planregels en via aanduidingen op de verbeelding.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van de archeologie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Hemelwater dient zoveel mogelijk te worden verwerkt op eigen terrein. Indien dat redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk is moet het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving.

Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in gebieden zonder gemengd rioleringsstelsel het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Regge en Dinkel.

Grondwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Kennispark 2013

Het bestemmingsplan “Kennispark 2013” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd geldt de huidige waterhuishoudingssituatie zoals deze is beschreven in paragraaf 3.1 (Ruimtelijke structuur) van deze toelichting.

Voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocaties gelden de hierna genoemde uitgangspunten en randvoorwaarden voor de waterhuishouding.

B&S-Park

Het bestaande regenwatersysteem voldoet aan de huidige ontwerpnormen. In de regenwaterriolering en het oppervlaktewater is voldoende berging aanwezig. In het B&S-park wordt de buitenruimte aangepast. Hierdoor neemt de waterberging binnen het park af. Deze moet (binnen het plangebied) worden gecompenseerd, zie onderstaande tabel. In het plan is hierin voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0030.png"

Randvoorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen

Deze randvoorwaarden gelden, voor zover van toepassing voor nieuwe ontwikkelingen zoals de sloop en bouw van bedrijfspanden aan de Hengelosestraat.

Ruimte voor water

  • Bergingsopgave bedraagt 40 mm in nieuw stedelijk gebied en het buitengebied;
  • Bergingsopgave bedraagt 20 mm in bestaand stedelijk gebied;
  • Waterberging aanleggen op het laagste punt binnen het plangebied;
  • Met bouwen beginnen als de wateropgave geregeld is.

Grondwater

  • Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat de gemiddelde grondwaterstand in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd of verhoogd mag worden. Tijdens de ontwikkeling van het gebied (aanleg wegen, gebouwen), mag het grondwater tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij het waterschap);
  • (Parkeer)kelders waterdicht maken;
  • Verdiepen van waterlichamen zoals waterlopen en vijvers mag de grondwaterstanden, aantoonbaar niet negatief beïnvloeden en uitsluitend in overleg met de gemeente en met goedkeuring van het waterschap.

Afwatering

  • Systeemkeuze afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen conform vigerend GRP;
  • Hemelwaterafvoer vanaf percelen bovengronds en zichtbaar;
  • Overige randvoorwaarden zijn opgenomen in het vigerend GRP;
  • Vuilwater en hemelwater dat niet kan infiltreren gescheiden van elkaar aanbieden op de perceelgrens;
  • Hemelwater dat niet kan infiltreren bovengronds aanbieden op de perceel-grens;
  • Indien uitlogende materialen gebruikt worden (lood, koper, zink) die in contact kunnen komen met hemelwater is voorzuivering vereist voordat het hemelwater aan de perceelgrens wordt aangeboden.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Ecologie

5.4.1 Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan.

Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Voor de meeste Natura 2000 gebieden is Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Alleen voor een aantal expliciet in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 genoemde gebieden is de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Kennispark 2013

Het plangebied "Kennispark" is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

De Flora- en faunawet en het plangebied “Kennispark 2013

Het plangebied ten noorden van de Hengelosestraat wordt gevormd door het terrein van de campus van de Universiteit Twente. Het UT-terrein bestaat uit een parkachtig landschap met gazons, vijverpartijen, oude laanbeplantingen, boomgroepen en boselementen. Door haar ligging, aan drie zijden omgeven door gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur en veel natuurwaarden herbergen en de aanwezigheid van veel oude beplantingen en waterpartijen in een parkachtig landschap is het UT-terrein in potentie een zeer rijk gebied voor beschermde flora en fauna. Het UT-terrein kan gezien worden als onderdeel van een groene wig in de stad, een gebied dat door zijn groene karakter doorgang en verblijf biedt aan vele diersoorten. Het plangebied ten zuiden van de Hengelosestraat wordt gevormd door het B&S-Park. Het B&S-Park is een in hoge mate verstedelijkt kantorengebied met weinig of geen hoogwaardig groen. Een bijzondere soortenrijkdom is hier dan ook niet te verwachten. Grote doorgaande groene structuren zijn hier niet aanwezig.

Het aangrenzende landgoed "De Eekhof" is onderdeel van de EHS en vormt samen met de te ontwikkelen ecologische verbindingszone en waterbergingsgebied "Kristalbad" in de toekomst een belangrijke regionale ecologische verbindingsfunctie. In het B&S-Park ligt nog een aantal uit te geven kavels. Tussen het B&S-park en het terrein van de Universiteit Twente is ten zuiden van de Hengelosestraat een niet watervoerende waterloop gelegen. De ecologische waarde van deze watergang lijkt zo op het oog zeer gering maar de aanwezige grondwaterstroom voert zachtwater aan waardoor kenmerkende soorten als de naaldwaterbies, moerashertshooi, knolrus, vlottende bies en drijvende waterweegbree in het plangebied voorkomen. Vooral deze laatste soort is in deze contreien erg zeldzaam.

Ecologisch onderzoek Campus Universiteit Twente

Op het terrein van de Universiteit Twente is recentelijk door ecologisch adviesbureau Eelerwoude een basiscartering flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek maakt als bijlage 3 onderdeel uit van de toelichting. Uit het onderzoek kan in zijn algemeenheid worden geconcludeerd dat het UT-terrein voor wat betreft de aanwezigheid van flora en fauna een bijzonder soortenrijk gebied is. Zo broeden er meer dan 47 verschillende vogelsoorten, waarmee het terrein in vergelijking met soortgelijke gebieden in de regio vrij vogelrijk is. Ook wordt het terrein bevolkt door vele en verschillende soorten vleermuizen. Daarnaast kunnen hier alle bekende meer en minder beschermde soorten als ree, haas, konijn, mol, wezel, vos, steenmarter en diverse soorten muizen worden verwacht. Voorkomende soorten die op grond van de Flora- en Faunawet strikt beschermd zijn: poelkikker, kamsalamander, diverse soorten vleermuizen, havik, buizerd en roek. Beschermde planten kunnen in kleine aantallen aanwezig zijn, daarover geeft het onderzoek geen uitsluitsel.

Ecologisch onderzoek Hengelosestraat

De strook met niet watervoerende watergang ten zuiden van de Hengelosestraat maakt deel uit van het gebied waarvoor in 2010 in het kader van de aanleg van de HOV West en de reconstructie van de Hengelosestraat door ecologisch adviesbureau Eelerwoude een Flora- en faunawet onderzoek is uitgevoerd (een quickscan en een nader onderzoek). Deze onderzoeken maken als bijlage 4 en 5 onderdeel uit van de toelichting. Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat het plangebied geen functie heeft als verblijfplaats of bij een verblijfplaats behorende functionele leefomgeving van vleermuizen. Ook blijkt uit de rapportage dat binnen het plangebied geen beschermde overige zoogdiersoorten, vogels met jaarrond beschermde nesten, vissen, reptielen of amfibieën zijn aangetoond en dat deze wegens het ontbreken van geschikt leefgebied hier ook niet worden verwacht. Wel zijn er in dan wel in de directe nabijheid van het plangebied een aantal nesten/verblijfplaatsen van vogels aangetroffen die zijn genoemd in categorie 5 van de in augustus 2009 gewijzigde lijst van jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vogelsoorten. Vogelsoorten in categorie 5 zijn in beginsel niet jaarrond beschermd maar kunnen dat op basis van bijzondere lokale ecologische omstandigheden wel zijn, van dergelijke omstandigheden is hier geen sprake. De conclusie is dan ook dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op deze locatie geen negatieve effecten zullen hebben op eventueel aanwezige beschermde diersoorten.

Uit de onderzoeksrapportage blijkt ook dat binnen het plangebied in de watergang langs de zuidelijke parallelweg van de Hengelosestraat, ter hoogte van de Institutenweg, de zeer zeldzame en op grond van de Flora- en faunawet strikt beschermde (tabel 3, bijlage IV EG-Habitatrichtlijn), plantensoort drijvende waterweegbree is aangetroffen. Als gevolg van de reconstructie van de Hengelosestraat en de ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied zal dit gedeelte van de watergang en daarmee de groeiplaats van de drijvende waterweegbree komen te vervallen. Met het oog op het vinden van een geschikte nieuwe duurzaam geschikte groeiplaats voor de drijvende waterweegbree in de directe omgeving van het plangebied is in 2011 door onderzoeksbureau Bware een nader veldonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage bevat een analyse van de specifieke waterkwaliteits- en groeiplaatsomstandigheden ter plaatse en randvoorwaarden en ecologische uitgangspunten voor een ecologisch zorgvuldige verplaatsing van de soort naar een duurzaam geschikte alternatieve nieuwe groeiplaats. Op basis van de randvoorwaarden en ecologische uitgangspunten voor de verplaatsing van de drijvende waterweegbree naar de beoogde nieuwe locatie in de directe omgeving van de huidige watergang is door ecologisch adviesbureau Eelerwoude in samenspraak met ecologisch-wetenschappelijk onderzoeksbureau Bware een plan van aanpak met bijbehorend ecologisch werkprotocol opgesteld. Onderdeel van het plan van aanpak vormt een monitoringsproces van zowel de huidige als de beoogde toekomstige groeiplaats van drijvende waterweegbree in de nieuw gegraven watergang. Als de verplaatsing van de drijvende waterweegbree conform plan van aanpak en ecologisch werkprotocol wordt uitgevoerd, is er geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet en is een ontheffing Flora- en faunawet niet noodzakelijk.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.3 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden door vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.

De EHS en het plangebied “Kennispark 2013

Het plangebied "Kennispark 2013" wordt aan de noord-, oost- en westzijde omsloten door gronden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Een klein deel van het plangebied, een stuk grond direct ten zuiden van de Horstlindelaan en direct ten westen van de Van Heeksbleeklaan, is gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Op grond van artikel 2.7.2 van de provinciale Omgevingsverordening mogen gronden binnen de EHS uitsluitend worden bestemd op een wijze die strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied, hieraan is in dit bestemmingsplan invulling gegeven.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Luchthaven Twente

Beperkingen hoogbouw

Voor hoogbouwplannen in Enschede dient rekening gehouden te worden met de ligging ten opzichte van de luchthaven Twente.

Twee beperkingen hangen samen met een eventuele doorstart van Luchthaven Twente, namelijk het obstakelbeheersgebied IHCS (ingericht om in noodgevallen in diverse richtingen te kunnen doorstarten) en het ILS (geautomatiseerd navigatiesysteem voor noodgevallen zoals slecht zicht) waarbij moet worden opgemerkt dat het ILS-systeem nu nog niet aanwezig is op vliegveld Twente.

Op basis van beide systemen is de maximale bouwhoogte van de toren bepaald op 39 meter, zodat het binnen de gestelde normen valt. Voor IHCS geldt een maximale bouwhoogte van 70,8 meter boven NAP en voor ILS een maximale bouwhoogte van 75 meter boven NAP voor het plangebied. Het plangebied zelf is op ongeveer 30 meter boven NAP gelegen en het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid voor ondergeschikte bouwdelen op het dak tot maximaal 1 meter hoog.

Het derde systeem staat hier los van en maakt deel uit van een nationaal netwerk dat is gericht op de beveiliging van het nationale luchtruim en voor een veilige afhandeling van het militaire- en het burgerluchtvaartverkeer. Defensie constateert de laatste jaren dat hoge gebouwen en windmolens het radarbeeld in toenemende mate verstoren waardoor de (lucht)veiligheid mogelijk in gevaar komt. Deze radar is niet luchthaven-gebonden en zal ook aanwezig blijven als er geen doorstart van de luchthaven Twente komt. Het bij dit radarsysteem behorende "radarverstoringsgebied" heeft een straal van 15 nautische mijlen (ca 28 km) rond het radarstation. Het volledige grondgebied van de gemeente Enschede valt dus binnen dat gebied van het radarstation Vliegbasis Twente.

Voor aanvragen van objecten gelegen binnen het radarverstoringsgebied die globaal hoger zijn dan 45 meter, afhankelijk van de plaatselijke terreinhoogte, geldt de verplichting deze voor te leggen aan Defensie. Defensie laat vervolgens de radarverstoring door TNO berekenen en wanneer deze verstoring meer is dan 10% acht Defensie het object ontoelaatbaar. De radarinstallatie ligt op circa 38 meter boven NAP, waarmee de nieuwbouw binnen de 83 meter boven NAP dient te blijven. De plannen voldoen aan deze norm, aangezien de maximale bouwhoogte (39 meter) + ligging t.o.v. NAP (30 meter) onder deze norm blijft (de marge bedraagt 14 meter).

35 Ke-geluidszone

De huidige militaire contour betreft de vergunde 35 Ke-geluidszone en beslaat een gebied van 38,71 km2 rondom het vliegveld. Deze contour loopt over Oldenzaal-Zuid richting De Lutte aan de noordzijde en aan de zuidzijde raakt deze contour Groot Driene (Hengelo) en gaat deze grotendeels tussen de stedelijke kernen van Hengelo en Enschede door tot aan de A35. Aan weerszijden van de contour zitten ‘uitstekers’, welke het eventuele gebruik van de korte baan representeert. De vigerende contour van 35 Ke representeert het beperkingengebied; hierbinnen mag op dit moment, kort samengevat, geen woningbouw worden toegevoegd. De huidige vergunde 35 Ke-contour verklaart mede dat veel ruimte groen en open is gebleven. Als figuur 5.1 in 35 Ke-contour van het vliegveld opgenomen. Hieruit blijkt dat een beperkt deel van het noordelijke en westelijke deel van het plangebied binnen de 35 Ke-contour valt. Binnenkort wordt een nieuw luchthavenbesluit genomen en zal de 35 KE-contour worden vervangen door de nieuwe 56 dB(A)-contour. Deze contour beslaat een gebied van 8 km2 rondom het vliegveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00061-0003_0031.png"

Figuur 5.1: Vergunde 35 Ke-contour vliegveld Twente [bron: Beleidsnotitie Luchthaven Twente, Beperkingen- en afwegingsgebied].

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Kennispark 2013”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de StandaardVergelijkeBestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

Hieronder worden de diverse bestemmingsregels kort toegelicht.

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming “Bedrijf” is toegekend aan de verspreid in het plangebied gelegen bedrijven. Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn science-bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1). Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. De bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 zijn door hun aard en invloed van de milieubelasting toelaatbaar in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen, maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken, kunnen via een ontheffing worden toegestaan.

Daarnaast zijn ook science-instellingen toegestaan. Daaronder wordt verstaan instellingen op het gebied van en in hoofdzaak gericht op innovatie en research en kennisintensieve instellingen waarvan output (producten en/of diensten) kennisverbonden activiteiten betreffen en die gericht zijn op of voortvloeien uit kennisontwikkeling en/of overdracht. zijn

Naast deze op science gerichte bedrijvigheid staat het bestemmingsplan ook synergie-bedrijvigheid toe. Bedrijf, bedrijfsonderdeel, bedrijfsvestiging dan wel zakelijke dienstverlening die op zichzelf geen 'research en development' bedrijf of dienstverlening betreft, maar die goederen of diensten levert die (mede) worden geleverd aan 'research en development' bedrijven. Het mag daarbij niet gaan om detailhandel, horeca, kantoren met baliefunctie en opslag van goederen.

Artikel 4 Bos

Op het UT-terrein zijn enkele gronden bestemd voor 'Bos'. De voor Bos aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de houtproductie en voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.

Artikel 5 Groen

De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen zijn eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Binnen de groenbestemming is het terrein aangeduid waarbinnen evenementen mogen plaatsvinden. In 2011 is een nieuwe omgevingsvergunning verleend op basis waarvan per jaar maximaal acht evenementen en vier openluchtconcerten zijn toegestaan. Binnen een afstand van 700 m zijn woningen van derden gelegen. Bij de verlening van de omgevingsvergunning is beoordeeld dat de vergunning kan worden verleend en hieraan zodanige voorschriften kunnen worden verbonden dat de nadelige milieugevolgen van de evenementen en openluchtconcerten in voldoende mate kunnen worden voorkomen en beperkt.

In deze milieuvergunning is de aard en omvang van de verschillende evenementen bepaald. Gelet op aard van de evenementen op het campusterrein is er sprake van ruimtelijke aanvaardbaarheid wat betreft het organiseren van de vergunde evenementen.

Artikel 6 Horeca

De bestemming “Horeca” is opgenomen voor de bestaande horecabedrijven, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Horeca van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1).

Artikel 7 Maatschappelijk - Campus

De bestemming "Maatschappelijk - Campus" is specifiek bedoeld voor de verspreid in het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen op het campusterrein van de universiteit. Op hoofdlijnen zijn de volgende functies toegestaan: voorzieningen ten behoeve van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waartoe in ieder geval behoren praktijk- en lesruimten, laboratoria, sportvoorzieningen, medische voorzieningen, culturele voorzieningen, congresfaciliteiten, niet-zelfstandige kantoren en kinderopvang. Detailhandel is eveneens toegestaan binnen deze bestemming. Dit is gelimiteerd tot 800 m2 b.v.o.. In de huidige situatie is circa 600 m2 detailhandel aanwezig. Met 300 m2 extra uitbreidingsruimte geeft het bestemmingsplan flexibiliteit zonder dat het bestaande detailhandelsgebieden beinvloed worden.

Binnen deze bestemming is een aantal gebieden aangewezen voor specifieke functie, zoals wonen, kantoren en horeca. Ook het (studenten)hotel maakt hier onderdeel vanuit.

Artikel 8 Verkeer

De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.

Artikel 9 Water

Verspreid over het plangebied komen enkele plassen en beken voor. De grotere waterpartijen hebben in het voorliggende plan de bestemming Water gekregen.

Artikel 10 Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen (voor zover gerelateerd aan de universiteit Twente), al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen.

Er is voor dit bestemmingsplan gekozen voor een, waar mogelijk, ruime woonbestemming. Er is daarbij uitdrukkelijk gekeken naar de woonfunctie als onderdeel van het campusterrein. Van belang daarbij is dat de gronden in eigendom zijn van de Universiteit Twente.


De beleidsuitgangspunten voor aan-huis-gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:

  • het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter is dan 30 m²;
  • bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1 van de planregels);
  • er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
  • er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie ontheffing te verlenen voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving.

Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen. In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een gering aantal kleinere wijzigingen na, hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.

Dat neemt niet weg dat in het voorliggende plan ook een aantal concrete projecten mogelijk worden gemaakt. Het betreft hier particuliere initiatieven, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden, omdat deze middels gronduitgifte worden verhaald op de realiserende partij.

In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is bij dit plan geen exploitatieopzet gevoegd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.