direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen
Plan: Glanerbrug-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00054-0003

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Wonen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in lid 10.1 en nutsvoorzieningen worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak mag één hoofdgebouw met daarin één woning aanwezig zijn, tenzij het bepaalde onder c van toepassing is.
  • c. In een bouwvlak met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag ten hoogste het weergegeven aantal woningen aanwezig zijn.
  • d. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt per bouwperceel:
    • 1. 80% voor percelen met een oppervlakte tot 150 m2;
    • 2. 60% voor percelen met een oppervlakte van 150 m2 tot 300 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 120 m2;
    • 3. 50% voor percelen met een oppervlakte van 300 m2 tot 500 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 180 m2;
    • 4. 40% voor percelen met een oppervlakte groter dan 500 m2, met een minimum toegestane oppervlakte van 250 m2.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 10.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de maximum goothoogte bedraagt 6 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte bedraagt 10 meter;
10.2.3 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 10.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximum goothoogte binnen het bouwvlak bedraagt in het achtererfgebied 6 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte binnen het bouwvlak bedraagt in het achtererfgebied 10 meter;
  • d. de maximum bouwhoogte buiten het bouwvlak bedraagt in het achtererfgebied 4,5 meter;
  • e. de maximum bouwhoogte buiten het bouwvlak bedraagt in het voorerfgebied 3 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevelrooilijn wordt met ten hoogste 3 meter overschreden;
    • 2. minimaal 50% van de oppervlakte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk wordt achter de voorgevelrooilijn gerealiseerd;
    • 3. de minimum afstand van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk tot het openbaar toegankelijk gebied bedraagt 2 meter;
  • f. voor de bouw van een portaal of erker aan de voorgevel van een woning gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de breedte bedraagt maximum 2/3 van de gevellengte;
    • 2. de diepte bedraagt maximum 1,5 meter;
    • 3. de goothoogte bedraagt maximum 3 meter;
    • 4. de bouwhoogte bedraagt maximum 4,5 meter;
    • 5. de minimum afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 1 meter, tenzij er sprake is van twee aan elkaar gekoppelde erkers bij twee aaneengesloten woningen.
10.2.4 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken gelden in aanvulling op het bepaalde in lid 10.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt in het achtererfgebied 4,5 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte in het voorerfgebied bedraagt 3 meter.

10.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van niet eerder genoemde overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied bedraagt 1 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied bedraagt 2 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 6 meter;
  • d. de maximum bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 5 meter, met dien verstande dat deze uitsluitend in het achtererfgebied mogen worden gerealiseerd.

10.2.6 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

10.2.7 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 10.2.1, 10.2.2, 10.2.3, 10.2.4, 10.2.5 en/of 10.2.6 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.2.1 onder a, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand beroep of bedrijf aan huis in een bedrijfstype dat niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits dat beroep of bedrijf aan huis, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 10.4, onder a, op die locatie toegestane beroepen of bedrijven aan huis;
  • b. lid 10.2.5, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot een maximum van 2 meter;
  • c. lid 10.2.5, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot een maximum van 3 meter;
  • d. lid 10.2.5, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot een maximum van 7 meter;
  • e. lid 10.2.7, voor het uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
    • 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huisin samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    • 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
    • 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
    • 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat beroep of bedrijf aan huis, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
  • b. lid 10.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. het toevoegen van de aanduiding “dienstverlening”, ten behoeve van de vestiging van een dienstverlenend bedrijf dat is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1);
  • b. het toevoegen van de aanduiding "praktijkruimte", ten behoeve van de vestiging van een praktijkruimte;

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.