direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone
Plan: Klein Boekelerveldweg 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00053-0003

Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Agrarisch - Stadsrandzone'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
    • 2. natuurgebieden en (agrarisch) natuurbeheer;
    • 3. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen;
    • 4. sier- en moestuinen;
    • 5. extensieve recreatie;
    • 6. groenvoorzieningen;
    • 7. houtwallen en boomsingels;
    • 8. voorzieningen ten behoeve van de bescherming van flora en fauna;
    • 9. uit- en inritten, en erftoegangswegen;
    • 10. wandel- en fietspaden;
    • 11. speelvoorzieningen, en picknickplaatsen;
    • 12. kunstobjecten, educatie en straatmeubilair;
    • 13. nutsvoorzieningen;
    • 14. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers, poelen, wadi's en bijbehorende kunstwerken als bruggen en duikers;
    • 15. ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen;
    • 16. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en voorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de functie-aanduiding 'volkstuin' zijn volkstuinen toegestaan met de daarbij behorende erven, paden, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Stadsrandzone' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.1.

3.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt de bepaling dat bestaande agrarische dierverblijven mogen worden vernieuwd of vervangen; hierbij mag de oppervlakte van die gebouwen en het aantal bouwlagen niet worden vergroot. Het bouwen van nieuwe agrarische dierverblijven is niet toegestaan.

3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. voor niet eerder genoemde overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 3 m.
3.2.4 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. nutsvoorzieningen mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.
3.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.3 en 3.2.4 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.2.6 functie-aanduiding 'volkstuin'
  • a. Op de voor Agrarisch - Stadsrandzone aangewezen gronden mogen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' uitsluitend bergingen, planten- en boogkassen worden gebouwd, met dien verstande dat:
  • b. de bouw van bergingen en plantenkassen slechts is toegestaan bij volkstuinen met een oppervlakte van 100 m², dat per volkstuin maximaal 5 m2 aan deze vorm van bebouwing is toegestaan en dat de toegestane maximale bouwhoogte 1,80 meter bedraagt;
  • c. voor niet-permanente boogkassen voor seizoensverlengende teelt van gewassen een maximale bouwhoogte geldt van 1,80 m;
  • d. de bouwhoogte van andere, niet eerder genoemde, overige bouwwerken niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.
  • e. Na beëindiging van het gebruik als volkstuin dient alle gerelateerde bebouwing te worden verwijderd. Het gebruik van deze bebouwing voor andere doeleinden dan volkstuinen is strijdig met deze bestemming.
  • f. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie of bewoning.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • 1. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  • 2. het gebruik van de overige schuren en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • 5. het gebruik van bouwwerken voor andere doeleinden anders dan doeleinden voor volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen'.

 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
  • 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
  • 6. het leggen van drainagebuizen.
  • b. De in lid 3.4, onder a, bedoelde werken en werkzaamheden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De in lid 3.4, onder a, genoemde werken en werkzaamheden worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door ter plaatse van de functie-aanduiding 'volkstuin' de bestemming 'Stadsrandzone' met functie-aanduiding 'volkstuin' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met toevoeging van een bouwvlak voor de bouw van maximaal 2 vrijstaande woningen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen aan de onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid uitsluitend toepassing geven indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden:
    • 1. ter plaatse mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gerealiseerd, met een maximum van 2;
    • 2. de te bouwen woningen moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 11 (bestemming "Wonen");
    • 3. bouwvlakken mogen niet worden gesitueerd ter plaatse van de dubbelbestemming "Leiding - Gas";
    • 4. de te bouwen woningen worden gerealiseerd in particulier opdrachtgeverschap.
  • c. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder a, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
    • 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat eventueel noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
    • 2. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
    • 3. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging dan wel doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
    • 4. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel, indien dat niet het geval is, een noodzakelijke hogere grenswaarde is verleend;
    • 5. is aangetoond dat kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de richtwaarden voor het groepsrisico als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
    • 6. is aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
    • 1. de woonsituatie;'
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligeheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en natuurlijke waarden;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.