direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Drienerbraken - Kristalbad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00049-0003

4.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

4.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in geval van nieuwe ontwikkelingen onderzoek worden verricht naar de milieuhygiënische bodemgesteldheid binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven - zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Algemeen

Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk komt te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem wordt hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem wordt onder voorwaarden mogelijk mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemonderzoeken en bodemsaneringen

Ten behoeve van de reeds ontwikkelde ecologische verbindingszone en de waterbergingsfunctie (fase 1) in het plangebied heeft in het verleden een historisch onderzoek plaatsgevonden en zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.

Historisch onderzoek

Voor dit gebied is een historisch onderzoek uitgevoerd, waarbij met name de informatie afkomstig uit het project landsdekkend beeld is gehanteerd. Dit betekent dat aan de hand van onder andere oude luchtfoto's, hinderwet-/milieuarchieven en/of ondergrondse tankdossiers een beeld is verkregen van (potentieel) verontreinigde locaties. Daarnaast is gekeken naar reeds bij de gemeente Enschede beschikbare bodeminformatie zoals eerdere bodemonderzoeken en/of –saneringen. Uit de inventarisatie bleek dat er sprake was van verdachte locaties voor welke bodemonderzoeken zijn uitgevoerd.

Bodemonderzoeken verdachte locaties

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek van Oranjewoud (d.d. april 2010, projectnummer 204935) bleek dat de percelen, kadastraal bekend als gemeente Lonneker, sectie T en nrs. 755, 1012 en 1013, verontreinigd waren met koper, zink, PAK en asbest. In het eerste kwartaal van 2011 is de grond ter plaatse gesaneerd, teneinde de voornoemde percelen te ontwikkelen.

Uit de verkennende bodemonderzoeken ter plaatse van de Hengelosestraat 750 (onderzoeksbureau Hoogveld d.d. 1-7-2005) en de Hengelosestraat 776 (onderzoeksbureau Lankelma d.d. 1-3-2009) blijkt dat in het onderzoeksgebied licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen zijn aangetroffen welke zich onder de toelaatbare streefwaarden bevinden.

Overweging

In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidsgevoelige bestemmingen. De normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai zijn opgenomen in de Wet geluidhinder. Luchtverkeerslawaai is in de Luchtvaartwet geregeld. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer, het spoortraject Enschede -Hengelo. Daarnaast wordt de geluidsbelasting van het gezoneerde industrieterrein Havengebied - Usselerhalte en de geluidszonering van het vliegveld Twente belicht.

Per brontype is beoordeeld of er belemmeringen zijn ten aanzien van dit plan. Het plangebied is gelegen binnen de zones van diverse wegen, te weten: de Drienerveldweg, de Tiekeweg, de Drienerbrakenweg, de Bosweg, de Broeierdweg, de Zelfertweg, de Elsbeekweg en de Hengelosestraat. Bovendien is het plangebied gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein Havengebied - Usselerhalte, het vliegveld Twente en de spoorlijn Enschede-Hengelo.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Volgens artikel 76a/77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

Railverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op een bij ministeriële regeling vastgestelde kaart. De regels hebben betrekking op nieuwe situaties, dus gevallen waarbij nieuwe spoorwegen worden aangelegd of bestaande spoorwegen worden gewijzigd, of gevallen waarbij woningen en overige geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd in de zone langs bestaand spoor.

Industrielawaai

Op grond van de Wet geluidhinder is bij Koninklijk Besluit MBG nr. 22N90008, datum 12 december 1990, rond het industrieterrein Havengebied- Usselerhalte een geluidszone vastgesteld. De gezamenlijke geluidsbelasting, veroorzaakt door alle bedrijven op dit industrieterrein mag op de zonegrens maximaal 50 dB(A) bedragen.

Luchtverkeerslawaai

Bij besluit van 5 juni 1992 (nr. MG92058753) van het Ministerie van Defensie is rond het vliegveld Twente een geluidszone vastgesteld. De geluidszone is gelegen over het plangebied. Binnen de geluidszone kunnen slechts onder stringente voorwaarden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd worden. De vliegbasis Twente is op 1 januari 2007 gesloten voor het militaire vliegverkeer. Op dit moment wordt onderzocht of het vliegveld een doorstart voor de burgerluchtvaart zal maken. De consequenties hiervan worden middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld. Het militaire zonebesluit is echter nog niet ingetrokken. Dit betekent dat die geluidszone nog van kracht is.

Overweging

Het bestemmingsplan Drienerbraken-Kristalbad betreft een conserverend plan. Binnen het plangebied worden geen nieuwe bronnen en nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van het gedeelte van de geluidcontour van het Havengebied - Usselerhalte, gelegen binnen de plangrenzen van voorliggend plan, bevinden zich geen geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige terreinen. Op basis van voorgaande wordt gesteld dat het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Drienerbraken -Kristalbad' heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande geprojecteerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) in en rondom het plangebied, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Als leidraad voor de inventarisatie heeft het inrichtingenbestand van de afdeling Vergunningen gediend. Verder is rekening gehouden met eerder in dit gebied uitgevoerde milieu-inventarisaties.

Bedrijven en inrichtingen binnen het plangebied

In het plangebied bevinden zich met name woningen en in enkele gevallen een bedrijf aan huis. In het plangebied zijn geen bedrijven met een milieucategorie van 2 of hoger aangetroffen. Gesteld wordt dat in het plangebied geen milieuhinder wordt veroorzaakt op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen en buiten het plangebied.

Bedrijven en inrichtingen nabij het plangebied

Met behulp van de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009), is van de inrichtingen nabij het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is per inrichting kennisgenomen van de bedrijfsactiviteiten en voor het milieuaspect de indicatieve afstand bekeken. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Hierbij is het milieuaspect met de grootste hinderafstand maatgevend. Voor dit plan betreft het met name de potentiële contouren voor het milieuaspect geluid die in acht genomen moeten worden tot woningen in een rustige woonwijk of mogelijk andere gevoelige objecten. Hierbij wordt uitgegaan van een toelaatbaar langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde.

De inventarisatie heeft zich gericht op het gezoneerde industrieterrein Havengebied- Usselerhalte, de Hengelosestraat en het Business & Science Park. Vervolgens is beoordeeld of ter plaatse van voornoemde gebieden inrichtingen aanwezig zijn welke invloed hebben op het plangebied. Uit de inventarisatie blijkt dat een aantal van de geïnventariseerde inrichtingen buiten het plangebied wel invloed uitoefenen op het plangebied voor wat betreft het milieuaspect geluid. Dit betreft nu geen ontoelaatbare invloed, gelet op de huidige, vastgelegde situatie. De bedrijven moeten en kunnen nu voldoen aan de huidige wet- en regelgeving. Voor verdere informatie omtrent geluidhinder als gevolg van industrielawaai zie paragraaf 4.1.2.

 

Overweging

In deze situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden verplicht de Wet geluidhinder niet tot het instellen van een onderzoek naar de geluidsbelasting.

Conclusie

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmering zijn voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.4 Externe veiligheid

Algemeen

In de huidige maatschappij worden activiteiten ontplooid die risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee brengen. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij productie, opslag, transport (waaronder ook luchthavens) en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van een dergelijke activiteit kan een beperking vormen voor de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Anderzijds is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare objecten (woningen, scholen, e.d.) en beperkt kwetsbare objecten (winkels, horeca, e.d.). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden- en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico kent dan ook geen contour, maar bij het groepsrisico is het bepalend hoeveel mensen zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophouden.

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid is vastgelegd in:

  • het Besluit en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI en REVI);
  • het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO);
  • het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB);
  • de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS) (Basisnet en Btev) voor spoor-, vaar- en verkeerswegen;
  • de Wet luchtvaart, het Besluit- en de Regeling burgerluchthavens (Bbl en Rbl) en de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML).

Op de Risicokaart (www.risicokaart.nl) worden bedrijven en activiteiten die onder dit wettelijke kader vallen grafisch weergegeven. Iedere bevoegd gezag / vergunninghouder van een activiteit die daaronder valt is verplicht deze gegevens actueel te houden.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Beleidsvisie Externe Veiligheid (EV-visie), vastgesteld op 18 juni 2007. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid. Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over het omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'.

Externe veiligheid en het plangebied

Bij het raadplegen van de risicokaarten provincie Overijssel en de risicokaarten van de gemeente Enschede, is gebleken dat in het plangebied hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen die onder het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (BevB )' vallen, te weten:

  • twee transportroutedelen met een diameter van 6 inch;
  • een transportroutedeel met een diameter van 12 inch.

Bovengenoemde leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De 6 inch leiding kent een 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. De 12 inch leiding kent geen 10-6 contour voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Binnen de invloedsgebieden van de leidingen van respectievelijk 95 en 140 meter vinden geen wijzigingen plaats m.b.t. het aantal aanwezigen. Ook het huidige aantal aanwezigen is dermate laag dat deze geen groepsrisico vormt.

De ligging van deze buisleidingen vormt op grond van het BevB vormt geen belemmering voor dit plan. Berekening in Carola voor de hele Gemeente Enschede (rapport Carolaberekeningen Enschede Noord-Oost van februari 2013) bevestigen dit beeld. In dit bestemmingsplan is het het advies van de Brandweer Twente verwerkt.

Conclusie

Wat betreft het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) of "Besluit NIBM" en de daarbij behorende Ministeriële Regeling niet in betekenende mate worden ruimtelijk-economische besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat niet langer individueel aan die grenswaarden getoetst, zoals voorheen het geval was. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waarin nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het NSL. Als toelichting op het begrip 'niet in betekenende mate' is de Handreiking 'niet in betekenende mate' opgesteld. De handreiking heeft momenteel nog geen formeel juridische status maar kan in voorkomende situaties wel een houvast bieden voor besluiten als deze. De in het Besluit NIBM opgenomen 3% grens vormt de algemene grens ter bepaling of een project al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde. Deze grens geldt vanaf het moment dat het NSL in werking is getreden, tot die tijd geldt een tijdelijke 1% grens. In het Besluit NIBM is tevens een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aan te wijzen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een project dat volledig binnen een aldus aangewezen categorie of combinatie van categorieën valt, beneden de daarvoor eventueel gestelde nadere begrenzing blijft en beschikt over eventuele daarbij genoemde voorzieningen of maatregelen, draagt in ieder geval niet in betekenende mate bij.

Overweging

In voorliggende situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, derhalve is er ook geen sprake van een negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.