direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Het Brunink 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20110955-0004

5.1 Milieu

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.

Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" is zoals gezegd grotendeels deels conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een nieuw onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Bodemonderzoek heeft wel plaatsgevonden voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocaties en die locaties waar enige uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan, respectievelijk waar functiewijzigingen mogelijk zijn gemaakt. Per veld wordt hieronder de milieuhygiënische bodemkwaliteit behandeld.

Veld 1

In veld 1 hebben drie bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Grondonderzoek plan “Het Brunink” veld 1 uitgevoerd door Mos Grondmechanica d.d. 28 januari 2005 met kenmerk R809604-RY 1;
  • Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door DHV d.d. 30-04-2005 met kenmerk W2331-80-009 (ON-H 20050496)
  • Grondboringen i.v.m. afvoer van de grond op Bruninkveld 1 en 2 uitgevoerd door Mos Grondmechanica d.d. 6 maart 2008 met kenmerk R622608-RY 1

Bovengenoemde onderzoeken zijn uitgevoerd in verband met aankoop en de uitvoering van civieltechnische werkzaamheden (milieuhygiënische kwaliteit vrijkomende grond). Tevens is in de onderzoeken aandacht besteed naar de aanwezigheid van asbest in de bodem.

De onderzoeksresultaten waren geen belemmering om het betreffende veld te ontwikkelen.

Veld 2

In veld 2 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Rietveldweg 45 uitgevoerd door Tauw d.d. 24 september 2001 met projectnummer 3963217
  • Verkennend asbestonderzoek Rietveldweg 45 uitgevoerd door Geofox d.d. 27 mei 2002 met projectnummer B6590/RP/Rfr
  • Onderzoek naar asbest in toegangswegen en in het vml. Korfbalveld op het perceel Rietveldweg 45 door Aveco de Bondt d.d. 12 februari 2004 met kenmerk R-BD/04.5079.01
  • Grondonderzoek plan “Het Brunink”veld 2 uitgevoerd door Mos Grondmechanica d.d. 21 januari 2005 met kenmerk R802704-RY 1;
  • Evaluatie resultaten eindcontrole asbestsanering in plangebied Het Brunink met projectnummer 20052010

Bovengenoemde onderzoeken zijn uitgevoerd in verband met aankoop en de uitvoering van civieltechnische werkzaamheden (milieuhygiënische kwaliteit vrijkomende grond). Tevens is in de onderzoeken aandacht besteed naar de aanwezigheid van asbest in de bodem en puinverharding. Plaatselijk werd bij één peilbuis aan de noordoostzijde een sterk verhoogd aan arseen en nikkel in het grondwater aangetroffen..

De onderzoeksresultaten waren geen belemmering om het betreffende veld te ontwikkelen.

Veld 3

In veld 3 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Het Bruinink veld 3, 4 en 5 uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 8 oktober 2008 met projectnummer 187277
  • Monitoring grondwaterkwaliteit zware metalen gebied Het Bruninkveld te Enschede uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 22 februari 2011
  • Verkennend bodem- en asbestonderzoek Bruninkslaan 75 uitgevoerd door de Grontmij d.d. 24 augustus 2006
  • Verkennend milieutechnisch bodemonderzoek (conform NEN 5740) Bruninkslaan 75 uitgevoerd door Hoogveld Milieutechniek d.d. 27 juli 2009
  • Oriënterend onderzoek op asbest en verkennend bodemonderzoek Rietveldweg perceel 1413 en 3155 uitgevoerd door DHV d.d. 10 juli 2003

Een gedeelte van veld 3, kadastraal bekend als gemeente Lonnker sectie G nr. 23039, is geen bodemonderzoek verricht.

Ook in dit veld worden sterk verhoogde gehalten aan nikkel in het grondwater aangetroffen.

In de grond werden geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen, zodanig dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

Veld 4

In veld 4 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Het Brunink veld 3, 4 en 5 uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 8 oktober 2008 met projectnummer 187277
  • Nader grondwateronderzoek Het Bruninkveld uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 21 juli 2009 met projectnummer 195694
  • Monitoring grondwaterkwaliteit zware metalen gebied Het Bruninkveld te Enschede uitgevoerd door Oranjewoud d.d. 22 februari 2011

In het grondwater worden sterk verhoogde gehalten aan nikkel in het grondwater aangetroffen.

In de grond werden geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen, zodanig dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

Veld 5a en 5b

In veld 5a en 5b heeft het volgende bodemonderzoek plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek locatie Het Brunink deelgebied 5-6 uitgevoerd door Lankelma Geotechniek d.d. 4 september 2006 met projectnummer ATR/VN-27566K

In de bodem zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De onderzoeksresultaten zijn geen belemmering voor de ontwikkeling van de percelen.

Veld 6a

In veld 6a hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek Groot Bruninkstraat 200 uitgevoerd door Tauw d.d. 6-12-2004 met projectnummer 4369649;
  • Verkennend bodemonderzoek locatie Het Brunink deelgebied 5-6 uitgevoerd door Lankelma Geotechniek d.d. 4 september 2006 met projectnummer ATR/VN-27566K

In het onderzoek uitgevoerd door Tauw is in eerste instantie een sterk verhoogd gehalte aan arseen in het grondwater aangetroffen. Vervolgens is het grondwater herbemonsterd en zijn er licht verhoogde gehalten aan arseen aangetroffen.

Veld 6b en 6c

In veld 6 hebben de volgende bodemonderzoeken plaatsgevonden n.l.:

  • Verkennend bodemonderzoek locatie Houwbeekweg te Enschede uitgevoerd door Lankelma d.d. 9 augustus 2002 met kenmerk GJB/VN-25734
  • Briefrapportage herbemonstering grondwater locatie Houwbeekweg te Enschede door Lankelma d.d. 10-1-2007 met kenmerk GJB/VA-25734B
  • Verkennend asbestonderzoek (NEN 5707) en bodemonderzoek (NEN 5740) Het Brunink veld 6b en 6c uitgevoerd door DHV in september 2007 met kenmerk ON-H 20070338
  • Sanerings en monitoringsplan Het Brunink veld 6b en 6c opgesteld door DHV d.d. juni 2008 met kenmerk ON-D20080949
  • Resultaten grondwateronderzoek Het Brunink Veld 6b/c uitgevoerd door DHV d.d. 16 december 2009 met kenmerk ON-D2003063

Door de aanwezigheid van een sterk verhoogd gehalte aan nikkel is deze grondwater d.d.`15 september 2008 beschikt op ernst en spoedeisendheid. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging en de monitoring (+sanering) dient te worden gestart voor 1 juli 2012.

Conclusie/advies

Uit hierboven weergegeven informatie blijkt dat de locatie voorlopig in voldoende mate is onderzocht met uitzondering van het perceel bekend als gemeente Lonneker sectie G nr. 23039.

Omdat plaatselijk bij verschillende overige velden ook zware metalen worden aangetroffen is de afdeling TAG op dit moment bezig om een oplossing hiervoor te bedenken.

Op dit moment is het niet toegestaan om in het gebied grondwater te onttrekken zonder dat het bevoegd gezag (Wet bodembescherming) hiervan in kennis te stellen.

Er is dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van eventuele toekomstige plannen negatief beïnvloedt. De enige kosten waar mogelijk rekening mee worden gehouden zijn monitoringskosten voor het bemonsteren van het grondwater.

5.1.2 Geluid

Inleiding

Onderhavig bestemmingsplan is hoofdzakelijk opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de woonvelden 3 en 4. Daarnaast is sprake van een aantal te ontwikkelen percelen op de woonvelden 2, 5a, 5b, 6a, 6b en 6c. In het gebied ten westen van de woonvelden 6 dat eveneens deel uitmaakt van het plangebied, zal niet worden voorzien in nieuwe bouwmogelijkheden.

Vanwege de omliggende wegen wordt op het plangebied een geluidsbelasting ondervonden. Door de afdeling Technisch Advies & Gegevensbeheer van de gemeente Enschede is voor de relevante wegen een berekening uitgevoerd met als doel de geluidsbelasting vanwege deze wegen op het plangebied te bepalen.

Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een zone heeft (art.74 Wgh), met uitzondering van de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Binnen deze zone, die op te vatten is als de mogelijke invloedssfeer van de weg, mag de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die door die weg veroorzaakt wordt, de in de Wgh vastgelegde waarden niet te boven gaan.

Op geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt de voorkeurgrenswaarde 48 dB. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld.

Onderzoek
Om inzicht te krijgen in de geluidbelasting die de woningen zullen ondervinden ten gevolge van het wegverkeer is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek BP Het Brunink, nadere uitwerking” van 19 oktober 2011. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op alle woningen wordt voldaan aan voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Het vaststellen van hogere grenswaarden is dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van geluid ligt er geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek:

Bedrijven binnen het plangebied

De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Invloed van omliggende bedrijven

Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnventariseerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) buiten het plangebied vanuit milieuhinder geen knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen binnen het plangebied.

Conclusie:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Externe veiligheid

Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Getoetst is ondermeer aan het BRZO, het BEVI, REVI, de 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen).

Geconcludeerd kan worden dat het plan, het realiseren van een woonwijk met maximaal 300 nieuwe woningen, geen belemmeringen ondervindt ten aanzien van externe veiligheid.

Het plan ligt deels binnen de inventarisatiezone van een van de varianten die wordt onderzocht in het kader van de structuurvisie Buisleidingen. De huidige bestemmingsplan procedure loopt vooruit op deze structuurvisie en ondervindt er daarom geen consequenties van.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In het kader van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is onderzocht of de realisatie van het ruimtelijk plan, gelet op de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, aanvaardbaar is.

In deze paragraaf wordt eerst het wettelijk kader beschreven, waarna de onderzoeksresultaten en de conclusies van het onderzoek beknopt worden weergegeven.

Wettelijk kader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.

Wet ruimtelijke ordening

In het licht van een goede ruimtelijke ordening moet voor wat betreft luchtkwaliteit veelal verder worden gekeken dan de juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. De handreiking bij de Wet milieubeheer geeft expliciet aan dat de AMvB 'gevoelige bestemmingen' nadere regels betreft die verplicht nageleefd moeten worden en geen vervanging is van het principe 'goede ruimtelijke ordening'.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Beoordeling luchtkwaliteit gemeente Enschede

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (zie onderstaande toelichting).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Alleen ruimtelijke projecten die in betekenende mate de luchtkwaliteit verslechteren worden nog indirect getoetst aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Het gaat hierbij om grote projecten. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een project die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert, aangezien het dermate gering van omvang is dat er niet of nauwelijks wordt bijgedragen aan luchtverontreiniging. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusies onderzoek

Het plan valt binnen de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' genoemde kaders waardoor er uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering ligt voor de realisatie van het plan.

5.1.6 Explosievenonderzoek

Enschede is in het verleden een aantal malen geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen,

De gemeente Enschede heeft in de periode 2002 tot 2008 voor de gehele stad een vooronderzoek gedaan conform de Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De BRL-OCE is een protocol, dat gedetailleerde eisen bevat gericht op de veiligheid en de kwaliteit van de opsporing van conventionele explosieven en waarin beschreven staat hoe het onderzoek uitgevoerd moet worden. Aan de hand van dit onderzoek zijn gebieden aangewezen die verdacht zijn van explosieven. De resultaten zijn vastgelegd op een Explosieven risicokaart, die door de gemeente Enschede is opgesteld (augustus 2008). Als een gebied verdacht is van explosieven, dient er een probleem- en risicoanalyse uitgevoerd te worden. Afhankelijk van het probleem en de risico's kunnen aanvullende werkzaamheden, zoals een explosievendetectie, noodzakelijk zijn.

Uit de Explosieven risicokaart volgt, dat het plangebied geen verdachte locatie is ten aanzien van explosieven.

Uit de inventarisatie van bommen en explosieven is op te maken dat er binnen het plangebied "Het Brunink 2011" geen waarnemingen zijn gedaan met betrekking tot schades die zijn opgelopen in de Brisant-Erfgoedlijst van de gemeente Enschede. Ook zijn er geen waarnemingen gedaan door Engelse, Duitse of amerikaanse luchtmacht ten tijde van de Tweede Wereldoorlog binnen het betreffende gebied bij de gemeente Enschede bekend.

Tevens zijn er geen blindgangers geïdentificeerd, waarvan niet bekend is of/en in hoeverre deze zijn verwijderd.

De mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in de bodem van het plangebied vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.7 Duurzaamheid

Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering.

Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.

Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.

Duurzaamheidsbeleid

In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.

Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waar we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens de huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.

Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.

5.1.8 Kabels, leidingen en straalpaden

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen kabels, leidingen of straalpaden, die een belemmering vormen voor de toegelaten functie en die door middel van een juridische regeling in het bestemmingsplan beschermd zouden moeten worden.