direct naar inhoud van Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
Plan: Stadsrandzone strook Vaneker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20110747-0003

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
14.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt dat die gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.

14.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied is het niet toegestaan om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de op grond van dit bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden, met inbegrip van de in dit plan opgenomen mogelijkheden tot afwijking van de bouwregels.

14.1.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1.2 en toepassing geven aan het bepaalde in de leden 8.2.4 en 9.3, mits kan worden aangetoond dat daardoor de risico's op verontreiniging van het grondwater niet toenemen en de grondwaterkwaliteit tenminste gelijk blijft.

14.1.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied is het niet toegestaan -door middel van in dit plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels- wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van gronden, uitgezonderd indien het vormen van gebruik betreft die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

14.1.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de gebiedsaanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied indien als gevolg van het beëindigen van de drinkwaterwinning de bescherming van het grondwater niet langer noodzakelijk is.

14.2 Overige zones
14.2.1 archeologisch onderzoeksgebied a
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden opgericht die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de archeologische waarden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a" is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 250 m²:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap.

of wanneer de hieronder genoemde werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld:

    • 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    • 2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
    • 3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    • 6. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het aanleggen van bouwland of het scheuren van grasland;
    • 8. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 9. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    • 10. alle overige werken of werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten.
  • d. Het onder c bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • f. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • g. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied a” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden alsnog de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied a" toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden te verwachten zijn.
14.2.2 archeologisch onderzoeksgebied b
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” mogen, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen bouwwerken worden opgericht die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 500 m².
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits daardoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van de archeologische waarden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b" is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren met een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 500 m²:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap.

of wanneer de hieronder genoemde werken of werkzaamheden dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld:

    • 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    • 2. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
    • 3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
    • 6. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 8. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 9. het aanleggen van bouwland of het scheuren van grasland;
    • 10. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 11. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    • 12. alle overige werken of werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten.
  • d. Het onder c bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
  • e. De omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • f. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • g. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. de aanduiding "archeologisch onderzoeksgebied b” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. aan gronden alsnog de aanduiding “archeologisch onderzoeksgebied b” toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie archeologische waarden te verwachten zijn.
14.2.3 waardevolle boom
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “overig-waardevolle boom" zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming en het beheer van bomen.
  • b. Op de gronden, aangeduid als “overig-waardevolle boom" mag, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, niet worden gebouwd, met uitzondering van het veranderen van bestaande bouwwerken, mits er geen sprake is van een vergroting, en de realisering van hekwerken met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "overig-waardevolle boom" is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    • 2. het leggen van drainagebuizen;
    • 3. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 4. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en/of gronden;
    • 5. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of op andere wijze;
    • 6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze van indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
  • d. Het onder c genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
  • e. De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien het werk of de werkzaamheden de conditie en/of vitaliteit van de waardevolle of monumentale boom negatief kunnen beïnvloeden;
  • f. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het onder b en c genoemde verbod, indien wordt aangetoond dat door het bouwen en/of gebruik van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom niet wordt aangetast. Ten behoeve van het verlenen van omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een bomen effect rapportage van een erkend boomtaxateur verlangen, waaruit blijkt dat de bouw of werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de boom;
  • g. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding “overig-waardevolle boom", indien:
    • 1. de levensverwachting van de betreffende boom door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar bedraagt, of;
    • 2. bescherming van de boom niet langer noodzakelijk is, omdat de boom wordt verplaatst, of;
    • 3. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.