direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Glanerbrug 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20101314-0003

5.1 Milieu

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieuaspecten. Aan de orde komen achtereenvolgens bodemkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, milieuhinder van bedrijvigheid en externe veiligheid.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek kan het noodzakelijk zijn een verkennend of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven - zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten uitvoeren in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het vigerende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden. Bodemonderzoek heeft wel plaatsgevonden voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocaties en die locaties waar enige uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan, respectievelijk waar functiewijzigingen mogelijk zijn gemaakt. Onder ontwikkellocaties wordt in dit bestemmingsplan verstaan: locaties waarvoor de realisatie van een project is/wordt voorbereid en ten behoeve waarvan in dit bestemmingsplan een daarvoor geschikte bestemming is opgenomen.

Ontwikkellocaties:

Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocaties ingegaan op de bodemgesteldheid.

Kerkstraat 155 (uitbreiding Gerardusschool)

In verband met de ontwikkeling van diverse locaties aan de Kerkstraat in Glanerbrug is door adviesbureau Tebodin in januari 1996 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van de inmiddels gerealiseerde school zijn indertijd geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. In november 1998 is het perceel opnieuw onderzocht door Tebodin, in verband met de nieuwbouw van de school. Daarbij zijn in de ondergrond licht verhoogde gehalten aan koper, chroom en zink aangetoond. In juni 2004 is door adviesbureau Nibag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel in verband met een uitbreiding van het schoolgebouw. Daarbij zijn in de grond geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetoond, wel is in het grondwater een licht verhoogd gehalte aan chroom aangetoond. In verband met de voorgenomen uitbreiding van de Gerardusschool is door Lycens milieu en ruimte een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn alleen in het grondwater licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De tussenwaarde voor de aangetroffen stoffen wordt niet overschreden, het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Schipholtstraat 45 (nieuwbouw jeugdhonk "De Hut")

Van deze locatie zijn geen historische bodemonderzoeksgegevens bekend. Ook zijn er geen historische gegevens bekend van activiteiten ter plaatse of in de directe omgeving die de bodemkwaliteit ter plaatse nadelig zouden kunnen hebben beïnvloeden. In verband met de voorgenomen nieuwbouw van het jeugdhonk is door Lycens milieu en ruimte een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn alleen in het grondwater licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De tussenwaarde voor de aangetroffen stoffen wordt niet overschreden, het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Kerkstraat 282/284 (nieuwbouw twee vrijstaande woningen)

Deze locatie bestaat uit de percelen kadastraal bekend gemeente Lonneker, sectie E, perceelnrs. 6876 en 8656. In verband met de voorgenomen realisatie van twee vrijstaande woningen op dit terrein is op het perceel E 6876 in augustus 2008 door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn in de grond en in het grondwater geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetoond. Op het perceel E 8656 is in september 2010 door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan PAK, cadmium, lood en zink aangetroffen en is in het grondwater een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen aangetroffen. De tussenwaarde voor de aangetroffen stoffen wordt niet overschreden, het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

5.1.2 Geluid

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege het wegverkeer op de wegen Gronausestraat en Euregioweg en vanwege het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau. Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein of van een geluidszone rondom een luchthaven.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn twee wegen gelegen die gezoneerd zijn op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder: de Euregioweg welke overgaat in de Kerkstraat richting Losser en de Gronausestraat vanaf de Nieuw Frieslandstraat richting Enschede. Alle overige wegen in het plangebied zijn 30 km/u-wegen of woonerven.

Voorkeurgrenswaarde

Binnen de geluidszone geldt een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen. De breedte van de geluidszone, waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege de hiervoor genoemde wegen noodzakelijk is, bedraagt 200 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. Binnen deze zone moet worden onderzocht of de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een geluidszone van een weg, wordt de bovengenoemde voorkeurgrenswaarde in acht genomen.

Hogere grenswaarde

Voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 63 dB. Aan de grens van geluidgevoelige terreinen kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld als aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om aan de voorkeurgrenswaarde te voldoen niet doeltreffend zijn (bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard) en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijke beleid ten aanzien van hogere grenswaarden (Geluidnota Enschede 2009-2012).

Akoestisch onderzoek gezoneerde wegen

In het overwegend conserverende bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" worden binnen de onderzoekszones van de Gronausestraat en de Verlengde Euregioweg/Kerkstraat geen nieuwe geluidgevoelige functies of terreinen toegevoegd dan wel planologisch mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Akoestisch onderzoek nieuwe ontwikkelingen

Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocaties ingegaan op de al of niet aanwezige noodzaak tot het uitvoeren van akoestisch onderzoek.

Uitbreiding Gerardusschool, Kerkstraat 155

De bestaande bebouwing van de Gerardusschool is gelegen op ± 200 meter afstand van de Euregioweg en ligt daarmee net buiten de onderzoekszone van deze weg. De geprojecteerde uitbreiding van de school is net binnen de onderzoekszone van de Euregioweg gelegen. In verband met deze uitbreiding is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting vanwege de Euregioweg te berekenen. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in de rapportage "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Glanerbrug 2010" (gemeente Enschede, d.d. 6 juni 2011), dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van de geprojecteerde uitbreiding van de Gerardusschool 47 dB bedraagt, daarmee wordt voor wat betreft de uitbreiding van de Gerardusschool ruimschoots voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Het vaststellen van hogere grenswaarden ten behoeve van de uitbreiding van de Gerardusschool is dan ook niet noodzakelijk.

Nieuwbouw jeugdhonk "De Hut", Schipholtstraat 45

De Schipholtstraat is geen gezoneerde weg als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek ten behoeve van de nieuwbouw van het jeugdhonk kan dan ook achterwege blijven.

Nieuwbouw twee vrijstaande woningen Kerkstraat 282/284

De voorgevels van de geprojecteerde woningen Kerkstraat 282 en 284 zijn gelegen op minder dan 10 meter van de Kerkstraat, dat betekent dat de beide percelen volledig binnen de onderzoekszone van de Kerkstraat zijn gelegen. In verband met de voorgenomen woningbouw op deze locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting vanwege de Kerkstraat te berekenen. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in de rapportage "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Glanerbrug 2010" (gemeente Enschede, d.d. 6 juni 2011), dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van de geprojecteerde woningen respectievelijk 58 en 59 dB bedraagt, daarmee wordt voor wat betreft de voorgenomen woningbouw op deze locatie niet voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Ten behoeve van het realiseren van woningen op deze locatie is het dan ook noodzakelijk dat burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen. Om hogere grenswaarden vast te kunnen stellen dient aan de voorwaarden uit de Geluidnota te worden voldaan. Zo mag de ten hoogste toegestane waarde van 63 dB niet worden overschreden, dienen de woningen tenminste één geluidluwe gevel te hebben en dienen verblijfsruimten en buitenruimten bij voorkeur aan de geluidluwe zijde van de woningen te worden gesitueerd. In de onderhavige situatie wordt aan deze voorwaarden voldaan: de geluidsbelasting op de gevels bedraagt met 58 en 59 dB minder dan de maximaal toegestane 63 dB en de geluidbelasting bedraagt op de gevel aan de geluidluwe zijde ten hoogste 39 dB. Daarnaast kan door het treffen van technische maatregelen de geluidbelasting op de woningen worden gereduceerd tot de voorkeurgrenswaarde.

Procedure hogere grenswaarden Wet geluidhinder 2 woningen Kerkstraat

Het ontwerp-besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder Kerkstraat heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 110c van de Wet geluidhinder van 21 juli t/m 31 augustus gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij het College van burgemeester en wethouders is gepubliceerd in de Huis aan Huis van "woensdag 20 juli 2011. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn er geen zienswijzen naar voren gebracht. Burgemeester en wethouders hebben de hogere grenswaarden op 14 september 2011 verleend. Uit de beschikking hogere grenswaarden volgt dat de te realiseren woningen aan de Kerkstraat over tenminste één geluidluwe gevel dienen te beschikken, dit vereiste is doorvertaald op de verbeelding (specifieke bouwaanduiding "geluidluw") en in de planregels van het vast te stellen bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

conclusie wegverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Railverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn tevens regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op een bij ministeriële regeling vastgestelde kaart. De regels hebben betrekking op nieuwe situaties, dus gevallen waarbij nieuwe spoorwegen worden aangelegd of bestaande spoorwegen worden gewijzigd, of gevallen waarbij woningen en overige geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd in de zone langs bestaand spoor. Krachtens artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen ondervinden van het railverkeer op die spoorweg. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is de op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn Enschede-Gronau gelegen.

Voorkeursgrenswaarde

Binnen de geluidszone geldt een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen. De breedte van de zone waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege de spoorweg noodzakelijk is bedraagt langs de spoorlijn Enschede-Gronau 100 meter aan weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Binnen deze zone moet worden onderzocht of de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege een spoorweg op de gevel van woningen en op de grens van geluidgevoelige terreinen bedraagt 55 dB. Op de gevel van andere geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen en ziekenhuizen, bedraagt de voorkeurgrenswaarde 53 dB. Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot de geluidszone van een spoorweg, worden bovengenoemde voorkeursgrenswaarden in acht genomen.

Hogere grenswaarde

Voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. Aan de grens van geluidgevoelige terreinen kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde worden vastgesteld tot maximaal 63 dB. Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld als aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om aan de voorkeurgrenswaarde te voldoen niet doeltreffend zijn (bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard) en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijke beleid ten aanzien van hogere grenswaarden (Geluidnota Enschede 2009-2012).

Akoestisch onderzoek gezoneerde spoorweg

In het overwegend conserverende bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" worden binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Enschede-Gronau geen nieuwe geluidgevoelige functies of terreinen toegevoegd dan wel planologisch mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Akoestisch onderzoek nieuwe ontwikkelingen

Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Geen van deze ontwikkelingen is gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Enschede-Gronau. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek ten behoeve van de realisatie van de betreffende ontwikkelingen kan daarom achterwege blijven.

conclusie railverkeerslawaai

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van railverkeerslawaai geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is gelegen op minder dan 500 meter van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein "Euregio Bedrijvenpark". Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidscontour industrielawaai van het industrieterrein. Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" voorziet bovendien niet in bestemmingen waarop krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen ('grote lawaaimakers') gevestigd zouden kunnen worden.

Vliegtuiglawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is gelegen op ± 7 km afstand van het (voormalige) Vliegveld Twente, een op grond van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart gezoneerde luchthaven. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluidhinder

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van geluidhinder geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Gebiedsgericht geluidbeleid

De Wet geluidhinder en het BARIM (Activiteitenbesluit) bieden de gemeente de mogelijkheid om voor inrichtingen gebiedsgericht geluidbeleid vast te stellen. De gemeente Enschede heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt middels de vaststelling in april 2009 van de Geluidnota Enschede-2009-2012. Dit betekent dat voor nieuwe inrichtingen het in de Geluidnota opgenomen beleid gaat gelden. Voor inrichtingen zijn in de Geluidnota per te onderscheiden gebieden in Enschede conform een gebiedskaart richtwaarden vastgelegd. Hierdoor is de geluidruimte voor inrichtingen van meet af aan duidelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0071.jpg"

afbeelding: fragment gebiedstypenkaart geluidbeleid

Volgens de gebiedstypenkaart valt het plangebied "Glanerbrug 2010" grotendeels onder het gebiedstype "Woongebied", alleen voor het kernwinkelgebied aan de Gronausestraat (Centrumgebied) en het gebied Bultserve (Buitengebied) gelden andere gebiedstypen. Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de gebiedstypen "Woongebied" en "Buitengebied" gelden de richtwaarden 45 dB(A) (dag), 40 dB(A) (avond) en 35 dB(A) (nacht). Voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen het gebiedstype "Centrumgebied" gelden de richtwaarden 50 dB(A) (dag), 45 dB(A) (avond) en 40 dB(A) (nacht).

5.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.

Bedrijven- en milieu-inventarisatie

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is met behulp van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven. Aan de hand van nader onderzoek is bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen. De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in de rapportage "Bedrijven- en milieu-inventarisatie bestemmingsplan Glanerbrug 2010", welke als bijlage is opgenomen bij deze plantoelichting. De algemene conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied. Wel geldt voor een tweetal bestaande bedrijven en voorzieningen in het plangebied die direct grenzen aan het deelgebied "Deelplan 16" van de Enschedese uitbreidingswijk De Eschmarke, dat zij milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de situering van de toekomstige woningbouwontwikkeling in dat deelgebied van De Eschmarke. Buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is op het grondgebied van de gemeente Losser een agrarisch bedrijf met intensieve veehouderij aanwezig dat milieuhinder veroorzaakt die van invloed kan zijn op de toekomstige ontwikkeling van de ontwikkellocaties "Het Schild-Oost". Verder zijn er buiten het plangebied geen bedrijven en voorzieningen aanwezig die milieuhinder kunnen veroorzaken die mogelijk van invloed zou kunnen zijn op het bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010".

Conclusie

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering en milieuregelgeving geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Externe veiligheid

De risico's waaraan burgers worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid landelijk geldende regels opgesteld voor die categorieën van inrichtingen die, indien gesitueerd in de directe nabijheid van kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld woningen, scholen en bejaardencentra, onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor de in die kwetsbare objecten aanwezige personen. Bij externe veiligheid gaat het dus om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het vigerende landelijke beleid voor externe veiligheid is vastgelegd in het Bevi, Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) formuleert milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid. Met dit besluit zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi de bevoegd gezagen Wet milieubeheer en Wet ruimtelijke ordening afstand te houden tussen kwetsbare objecten (objecten waar zich (veel) mensen ophouden) en bedrijven met risicovolle activiteiten. Tevens beperkt het Bevi het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovolle inrichting. Hiertoe is de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden. Het Revi beschrijft de normen met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het Bevi (en het daarbij behorende Revi) naleven bij de opstelling van bestemmingsplannen (en bij het verlenen van milieuvergunningen). Eén van de normen is dat zowel de gemeentelijke als de regionale brandweer bij dergelijke plannen om advies moet worden gevraagd. In het Bevi is voor het plaatsgebonden risico ten opzichte van kwetsbare objecten een grenswaarde opgesteld, met betrekking tot beperkt kwetsbare objecten is het plaatsgebonden risico een richtwaarde. Het onderscheid in het Bevi tussen de waarden voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten in bestaande en nieuwe situaties voor kwetsbare objecten komt uiterlijk in 2010 te vervallen. De normen in het Bevi zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een risico-effectbenadering. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden; gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. In het Bevi is geen harde norm voor het groepsrisico vastgelegd. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te hanteren, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht. In het Bevi is een voorschrift opgenomen (artikel 13) op grond waarvan inzicht moet worden gegeven in de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent een inspanningsverplichting bij de besluitvorming rond ruimtelijke plannen, waarbij onder andere de mogelijkheden tot het verlagen van de risico's, de zelfredzaamheid en de hulpverlening van belang zijn. Hiervoor is door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico opgesteld, een document dat een handleiding geeft met betrekking tot het verantwoorden van het groepsrisico.

Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede

Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" zijn geen bedrijven aanwezig waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Binnen het plangebied zijn ook geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig. Bovendien zijn in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" geen bestemmingen opgenomen op grond waarvan het mogelijk is bedrijven waarop het Bevi van toepassing is binnen het plangebied te vestigen.

Transport van gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van Verkeer & Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2008). In de circulaire wordt uitgegaan van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:

  • a. identificatie van risico's;
  • b. normstelling en toetsing aan normen;
  • c. indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.

De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen. Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005). Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen kent verschillende modaliteiten:

  • vervoer over de weg;
  • vervoer over het spoor;
  • vervoer over water (zee en binnenwater);
  • vervoer door buisleidingen.

Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is ook de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van deze wet is degene die gevaarlijke stoffen vervoert verplicht de bebouwde kom zoveel mogelijk te vermijden. Deze verplichting geldt niet indien het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden of lossen of indien er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Op grond van artikel 18 van voornoemde wet kan de gemeenteraad op het grondgebied van zijn gemeente wegen of weggedeelten aanwijzen waarover bij ministeriële regeling aangewezen gevaarlijke stoffen bij uitsluiting mogen worden vervoerd. Binnen de gemeente Enschede zijn door de gemeenteraad de volgende wegen en weggedeelten aangewezen voor de routering:

  • Rijksweg A35/N35
  • Rijksweg N18 inclusief Westerval en Usselerrondweg tot en met de kruising met de Haaksbergerstraat.

Deze routering sluit aan bij de door het Regionale Veiligheidsberaad uitgesproken wens tot een doorgaande regionale routering van gevaarlijke stoffen in Twente.

Transport gevaarlijke stoffen en het plangebied "Glanerbrug 2010"

Op basis van het hiervoor genoemde beleid en de van toepassing zijnde regelgeving is het transportrisico van alle modaliteiten met betrekking tot het plangebied "Glanerbrug 2010" beoordeeld. De resultaten daarvan worden hieronder weergegeven.

Modaliteit Wegverkeer

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" of in de directe nabijheid daarvan is geen weg gelegen die is aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Modaliteit Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is de spoorlijn Enschede-Gronau gelegen. Deze spoorlijn is niet aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Modaliteit Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" of in de directe nabijheid daarvan is geen vaarweg gelegen die is aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Modaliteit Buisleidingen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is op 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen onder de werking van dit besluit vallende aardgastransportleidingen of andere buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.

Het gebruik van luchthavens

De aanwezigheid in de omgeving van vliegvelden en grote luchthavens is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld, met name bij het opstijgen en landen. Het risico bestaat uit grote luchtvaartongevallen waarbij zowel civiele als militaire toestellen en zowel passagiers- als vrachttoestellen betrokken kunnen zijn. Het gaat daarbij vooral om:

  • crashes op of nabij een vliegveld tijdens het opstijgen of het maken van een (nood)landing;
  • het neerstorten van een vliegtuig in het buitengebied;
  • het neerstorten van een vliegtuig op bebouwing.

De effecten van dit ramptype die bestreden moeten worden zijn als volgt samen te vatten: relatief veel dodelijke slachtoffers, vooral brandwonden en mechanisch letsel en de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is hemelsbreed op ca. 6,6 kilometer van het vliegveld Twente gelegen. Op de afbeelding "risico's luchtvaartongevallen" hieronder zijn de start- en landingsbanen op het vliegveld aangeduid met rode lijnen als zijnde de gebieden waar 75 procent van de ongevallen plaatsvindt. Het met donkergeel aangegeven gebied is het gebied waar 10 procent van de ongevallen plaatsvindt. Het plangebied is gelegen binnen het op de kaart in donkergeel aangegeven gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0072.jpg"

afbeelding: kaart risico's luchtvaartongevallen (bron: provincie Overijssel)

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

De wettelijke regels ten aanzien van luchtkwaliteitseisen zijn op hoofdlijnen verankerd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en verder uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmeringen voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld en bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen zijn hierbij gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2uiterlijk per 1 januari 2015. De in het NSL opgenomen maatregelen moeten er voor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en dat de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

'Niet in betekenende mate bijdragen'

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) of "Besluit NIBM" en de daarbij behorende ministeriële regeling worden ruimtelijk-economische besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat niet langer individueel aan die grenswaarden getoetst, zoals voorheen het geval was. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waarin nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het NSL. Als toelichting op het begrip 'niet in betekenende mate' is de Handreiking 'niet in betekenende mate' opgesteld. De handreiking heeft momenteel nog geen formeel juridische status maar kan in voorkomende situaties wel een houvast bieden voor besluiten als deze. De in het Besluit NIBM opgenomen 3% grens vormt de algemene grens ter bepaling of een project al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde. In het Besluit NIBM is tevens een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aan te wijzen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Een project dat volledig binnen een aldus aangewezen categorie of combinatie van categorieën valt, beneden de daarvoor eventueel gestelde nadere begrenzing blijft en beschikt over eventuele daarbij genoemde voorzieningen of maatregelen, draagt in ieder geval niet in betekenende mate bij.

Luchtkwaliteit en het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010"

Het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" is een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe (grotere) ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan kan dan ook als 'niet in betekenende mate' bijdragend aan de luchtkwaliteit worden beschouwd. Zoals in paragraaf 4.2 reeds gemeld worden er in het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" een drietal nieuwe (kleinere) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocaties getoetst of kan worden voldaan aan het Besluit NIBM.

Uitbreiding Gerardusschool, Kerkstraat 155

De uitbreiding van een schoolgebouw valt niet onder de in de bij het Besluit NIBM behorende ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragend' opgenomen categorieën van gevallen. Het gaat hier echter om in hoofdzaak vervangende nieuwbouw en niet zo zeer om een daadwerkelijke uitbreiding van de school. Het is dan ook aannemelijk dat deze ontwikkeling niet of nauwelijks een verkeersaantrekkende werking zal hebben en daarmee als 'niet in betekenende mate bijdragend' kan worden beschouwd.

Nieuwbouw jeugdhonk "De Hut", Schipholtstraat 45

De realisatie van een jeugdhonk valt niet onder de in de bij het Besluit NIBM behorende ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragend' opgenomen categorieën van gevallen. Het gaat hier echter om vervangende nieuwbouw en niet om een daadwerkelijke nieuwe ontwikkeling. Het is dan ook aannemelijk dat deze ontwikkeling niet of nauwelijks een verkeersaantrekkende werking zal hebben en daarmee als 'niet in betekenende mate bijdragend' kan worden beschouwd.

Nieuwbouw twee vrijstaande woningen Kerkstraat 282/284

Het realiseren van een dergelijk beperkt aantal woningen valt onder de in de bij het Besluit NIBM behorende ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragend' opgenomen categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.