direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal en regionaal beleid
Plan: Glanerbrug 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20101314-0003

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk

Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20101314-0003_0048.jpg"

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken

Ontwikkelingsperspectieven:

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" gelden de ontwikkelingsperspectieven "Steden als motor" en "Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus". Voor het gebied Bultserve en de groene zone rondom de Glanerbeek geldt het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap).

Steden als Motor:

Een belangrijk ontwikkelingsperspectief voor stedelijke omgevingen is "steden als motor": herstructurering, transformatie en uitbreiding van het stedelijk gebied inzetten om de kwaliteit en de veerkracht van het stedelijke woon-, werk- en voorzieningenmilieu te garanderen en de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Passend binnen dit ontwikkelingsperspectief zijn de op de bij de Omgevingsvisie behorende Ontwikkelingsperspectievenkaart als zodanig expliciet weergegeven "geplande woonwijken", zoals de nog te realiseren delen van de uitbreidingswijk De Eschmarke. Dit zijn gebieden waarvoor op het moment van vaststelling van de Omgevingsvisie reeds door de provincie goedgekeurde harde plannen bestonden voor de realisatie van nieuwe woongebieden buiten het bestaand stedelijk gebied.

Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus:

Een groot deel van ontwikkelingsperspectieven voor de steden zijn ook van toepassing op dorpen en kernen, daarnaast hebben dorpen en kernen hun eigen karakteristieken waardoor het brede spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus wordt gecompleteerd. De eigen karakteristiek van het dorp of de kern dient als uitgangspunt voor (her)ontwikkelingen, waarbij het omliggende landschap beter bereikbaar kan worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.

Buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap):

Gebieden waar door de provincie dit ontwikkelperspectief aan is toegekend vormen mixlandschappen met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Op basis van de gebiedskenmerken voor deze gebieden is er ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

Gebiedskenmerken:

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "'Glanerbrug 2010" geldt in de Natuurlijke laag het gebiedskenmerken "stuwwallen", geldt in de Laag van het Agrarisch cultuurlandschap het gebiedskenmerk "jonge heide- en broekontginningslandschap" en geldt in de Stedelijke laag het gebiedskenmerk "woonwijken 1955 tot nu". Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" gelden geen gebiedskenmerken in de Lust en Leisure laag.

Natuurlijke laag - Stuwwallen

De provinciale ambitie voor gebieden met dit gebiedskenmerk is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en te versterken, daarbij dient het reliëf beeldbepalend te zijn. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Laag van het Agrarisch cultuurlandschap - Jonge heide- en broekontginningslandschap

De provinciale ambitie voor gebieden met dit gebiedskenmerk is de ruimtelijke kwaliteit flink te verbeteren en daar waar nodig gebieden te transformeren. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud en de versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen en ontginningslinten met erven.

Stedelijke laag - Woonwijken 1955 tot nu

Voor gebieden met dit gebiedskenmerk geldt met name dat herstructurering van naoorlogse wijken een belangrijke opgave is voor steden en dorpen. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud van het eigen karakter en het geven van nieuwe invullingen aan markante en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en terreinen.

Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.

Gelet op het sterk conserverende karakter van het bestemmingsplan "Glanerbrug 2010" heeft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.

3.2.2 Agenda van Twente

De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:

  • Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
  • Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
  • Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.

De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.