direct naar inhoud van Artikel 21 Verkeer - Parkeerterrein
Plan: Glanerbrug 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20101314-0003

Artikel 21 Verkeer - Parkeerterrein

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-Parkeerterrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeerterreinen, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en in- en uitritten;
  • b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals straatmeubilair, erf- en terreinafscheidingen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • c. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen

Op de voor “Verkeer-Parkeerterrein” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 21.1.

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en straatmaubilair

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en straatmeubilair gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen;
  • d. de oppervlakte van speelvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 20 m2 bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overig straatmeubilairmag maximaal 5 meter bedragen.

21.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

21.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 21.2.2, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen tot maximaal 3 meter.
  • b. lid 21.2.2, onder g voor een bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter.

De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.