direct naar inhoud van 4.3 Ecologie
Plan: Twekkelerveld, herziening 1
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20083679-0004

4.3 Ecologie

Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenaamde speciale beschermingszones ('Natura 2000'-gebieden) aangewezen. Gebiedsbescherming, in de vorm van een beschermd natuurmonument, is verder geregeld in de Natuurbeschermingswet (de op 1 oktober 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998).

De bescherming van inheemse en uitheemse planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet (Wet van 25 mei 1998, Stb. 402). Met de inwerkingtreding van deze wet per 1 april 2002 heeft de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van milieuaspecten in bestemmingsplannen gekregen. Het gaat hierbij voornamelijk om de gevolgen voor de flora en fauna van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Van belang is ook de vernieuwde AMvB “Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten” (gewijzigd van kracht d.d. 8 februari 2005), waarmee de ontheffingsmogelijkheden verruimd zijn.

In verband met de Flora- en faunawet is er onderzoek uitgevoerd door Tauw (Bijlage 7). De onderzoeksresultaten zijn in onderstaande paragrafen verwerkt. De mogelijke aanwezigheid van beschermde planten- en/of diersoorten is bepaald aan de hand van de bij Tauw aanwezige kennis en de volgende gegevens:

  • a. Vrij beschikbare gegevens van het Natuurloket.
  • b. Regionale en landelijke verspreidingsatlassen en -data.
  • c. Een oriënterend veldbezoek medio oktober 2008.

4.3.1 Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt op circa 900 meter ten zuiden van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) van Overijssel. Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied “Lonnekermeer” is op circa vijf kilometer ten noorden van het plangebied gelegen. Gezien het plangebied aan de noordzijde wordt begrensd door de Hengelosestraat, de verbinding met Hengelo vanuit Enschede, en het feit dat het voornemen een stedelijke inbreiding betreft, worden geen negatieve effecten van de bouw op de beschermde natuurgebieden verwacht.

4.3.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De "Flora- en faunawet" heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. In de Flora- en faunawet wordt onderscheid gemaakt in drie tabellen beschermde soorten: tabel 1-soorten (niet bedreigd), tabel 2-soorten (beschermd) en tabel 3-soorten (strikt beschermd).

Flora

Uit het onderzoek van bureau Tauw blijkt dat er geen beschermde soorten waargenomen zijn die voorkomen in tabel 2 of 3. De gegevens van het natuurloket melden dat er twee tabel één soorten in het kilometerhok voorkomen waarin het plangebied gelegen is. Tijdens het veldbezoek is een begroeiing van ondermeer heermoes, reuzenberenklauw, grote brandnetel en zevenblad waargenomen. Standplaatsen van beschermde tabel 2- of tabel 3- soorten zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht vanwege het aanwezige voornamelijk voedselrijke ruige biotoop.

Fauna

Op basis van de verspreidingsgegevens uit de beschikbare literatuurbronnen en het oriënterende veldbezoek zijn er twee soorten voorkomend in tabel 2 of 3, waarvan verwacht wordt dat deze in of in de nabije omgeving van het plangebied voor kunnen komen.

  • 1. Vleermuizen

Door het plangebied opnieuw te ontwikkelen kan mogelijk foerageergebied voor vleermuizen verdwijnen, evenals structuren die kunnen dienen als vliegroute. Er is echter voldoende alternatief foerageergebied en structuur voor vliegroutes is in de directe omgeving van het plangebied aanwezig, waardoor effecten op de lokale vleermuizenpopulatie niet worden verwacht.

  • 2. Vogels

De geplande werkzaamheden kunnen een verstorende invloed op vogels hebben. De werkzaamheden dienen daarvoor dusdanig uitgevoerd te worden dat ze òf buiten het broedseizoen plaatsvinden, òf dat de werkzaamheden al voor het broedseizoen starten, zodat geen vogels tot broeden komen. Worden de werkzaamheden tijdens het broedseizoen gestart dan is een overtreding van artikel 11 in het kader van de Flora- en faunawet niet op voorhand uit te sluiten.

Conclusies

Toetsing aan de Flora- en faunawet laat zien dat door de voorgenomen planontwikkeling artikel 11 overtreden kan worden voor de soortgroep vogels. Dit kan echter eenvoudig worden voorkomen door de planning van werkzaamheden hiermee rekening te laten houden. De werkzaamheden dienen daarvoor dusdanig uitgevoerd te worden dat ze òf buiten het broedseizoen plaatsvinden, òf dat de werkzaamheden al voor het broedseizoen starten, zodat geen vogels tot broeden komen. In dat geval is voor het bouwrijp maken en de toekomstige bouw geen ontheffingsplicht aan de orde.

In het kader van ruimtelijke plannen hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Een ontheffing is eventueel pas noodzakelijk bij de uitvoering van een plan. Wel dient de uitvoerbaarheid van het voornemen al tijdens het opstellen van het ruimtelijk plan te worden getoetst. Dit betekent concreet dat al tijdens de planvorming inzichtelijk dient te worden gemaakt of er mogelijk sprake is van een ontheffingsplicht en als dit zo is of het aannemelijk is dat deze ontheffing verleend kan worden. Een ontheffingsplicht kan in dit geval eenvoudig worden voorkomen in de uitvoeringsfase. Van uitvoerbaarheidsbelemmeringen is dus geen sprake. De natuurbeschermingswetgeving levert derhalve ook geen belemmeringen op voor het ruimtelijke ordeningstraject van dit bestemmingsplan.