direct naar inhoud van 6.1 Milieu-aspecten
Plan: Buitengebied Zuidoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20080358-0003

6.1 Milieu-aspecten

Bij ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. In de praktijk is een bestemmingsplan vaak het belangrijkste middel voor afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ontwikkelingen.

In deze paragraaf worden verschillende milieu-aspecten belicht, die mogelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Aan de orde komen het opgestelde Milieu-effectrapport (MER), milieuhinder van bedrijven, de bodemkwaliteit, industrielawaai, het wegverkeersgeluid, de externe veiligheid, flora en fauna en de luchtkwaliteit.

6.1.1 Milieu-effectrapportage
6.1.1.1 mer-verplichting en passende beoordeling

In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost' is een Milieueffectrapport (MER) opgesteld (Plan-MER Bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost). Volgens Onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geldt er onder meer een m.e.r.-plicht bij:

Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan:
1°. 85.000 plaatsen voor mesthoenders,
2°. 60.000 plaatsen voor hennen,
3°. 3.000 plaatsen voor mestvarkens, of
4°. 900 plaatsen voor zeugen.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 2.3 en 5.1 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.   De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.  

Tabel 6.1. Categorie C14 van het Besluit m.e.r..

Het Besluit m.e.r. is sinds het opstellen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost' gewijzigd. Aangezien de kennisgeving van het voorbereiden van het bestemmingsplan voor 1 april 2011 is gepubliceerd, is in het overgangsrecht bepaad dat het Besluit m.e.r., zoals dat gold tot 1 april 2011, van toepassing is op dit bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidoost' voorziet niet in de vestiging van nieuwe inrichtingen voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens.

Op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer dient er ook een milieueffectrapport te worden gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19f, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.

Een passende beoordeling is aan de orde indien één of meerdere activiteiten die in een plan worden voorzien, significante gevolgen kunnen hebben op een speciale beschermingszone die is aangewezen in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn.

Het Natura 2000-gebied Aamsveen maakt onderdeel van het bestemmingsplangebied. Daarnaast ligt een aantal Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van het bestemmingsplangebied: Buurserzand, Haaksbergerveen, Witte Veen, Dinkelland, Lonnekermeer en landgoederen Oldenzaal. Onderzocht is of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt binnen het bestemmingsplan effect kunnen hebben op deze gebieden.

Daarnaast zijn een aantal Natura 2000-gebieden op Duits grondgebied (Nordrhein-Westfalen) onderzocht: Amtsvenn und Hündfelder Moor, Vogelschutzgebiet Moore und Heiden des Westlichen Münsterlandes, Eper-Graeser Venn/Lasterveld, Graeser Venn - Gut Moorhof, Rüenberger Venn, Lüntener Fischteich und Ammeloer Venn en Witte Venn und Krosewicker Grenzwald.

In opdracht van de gemeente Enschede is in een Passende beoordeling onderzocht of negatieve effecten op Natura-2000 gebieden ten gevolge van het voorliggende plan kunnen worden uitgesloten. Dit blijkt niet het geval te zijn. De resultaten van deze voortoets zijn als losse bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Uit het voorgaande volgt dat er ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost een passende beoordeling en een milieu-effectrapport moet worden opgesteld.

6.1.1.2 Toetsingskader ammoniak

Op 22 mei 2007 heeft Minister Verburg (toenmalig minister van LNV) het 'Toetsingskader ammoniak en Natura 2000' aangeboden aan provincies, gemeenten en de Tweede Kamer. Met het Toetsingskader ammoniak en Natura 2000 konden provincies, gemeenten en agrarische bedrijven beoordelen of een bedrijfsuitbreiding nadelige gevolgen kan hebben voor een naastgelegen Natura 2000 gebied.       

Voor 22 mei 2007 konden (agrarische) bedrijven rond de Natura 2000 gebieden helemaal niet uitbreiden, omdat onduidelijk is wat de gevolgen voor die natuurgebieden waren. Het toetsingskader beoogde die duidelijkheid te verschaffen totdat er voor die Natura 2000 gebieden beschermende maatregelen waren getroffen in de vorm van een beheersplan.

Op 24 september 2008 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een milieuvergunning van een veehouderijbedrijf in Nederweert (Limburg) vernietigd. De gemeente Nederweert had op basis van het Toetsingskader ammoniak en Natura 2000 geconcludeerd dat er geen significante negatieve gevolgen voor een nabij gelegen Natura 2000-gebied zouden optreden. Eerder had de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hierover al een voorlopige uitspraak gedaan. In deze zaak oordeelde de ABRvS definitief dat deze benadering te weinig zekerheid biedt voor het uitsluiten van significant negatieve gevolgen.

In zijn motivatie gaf de ABRvS aan dat:

  • het niet zeker is dat de totale depositie in de toekomst zeker zal gaan afnemen,
  • de depositie langs de randen van een gebied wel 5 tot 10 keer zo groot kan zijn als de gemiddelde depositiewaarde,
  • de vergunde uitbreiding van het bedrijf tot een toename van de ammoniakdepositie leidt, terwijl de ammoniakdepositie op dit gebied al boven de kritische depositiewaarde ligt.

Het 'Toetsingskader ammoniak en Natura 2000' heeft inmiddels plaats gemaakt voor de Handreiking beoordeling activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden.

6.1.1.3 Workshop

Op 25 februari 2009 heeft er een workshop plaatsgevonden, waarbij naast medewerkers van de gemeente Enschede en Royal Haskoning, ook vertegenwoordigers aanwezig waren van de Stichting Agrarisch Welzijn en organisaties die zich (onder meer) richten op het behartigen van belangen van Natura 2000-gebieden.

Het doel van de workshop was als volgt geformuleerd: 'Het vinden van een oplossing (die draagvlak geniet bij zowel de agrarische sector als de organisaties die de belangen van de Natura 2000-gebieden behartigen) voor het toetsen van de ammoniakemissie op de Natura 2000 gebieden, zodat de plan-m.e.r. en daarmee het bestemmingsplan kan worden afgerond'.

Tijdens de workshop zijn de volgende oplossingsrichtingen de revue gepasseerd:

  • 1. Zonering. Kern van deze oplossingsrichting bestaat er uit dat aangenomen wordt dat er een relatie bestaat tussen de emissie van ammoniak, de afstand van de bron tot het te beschermen gebied (c.q. het daarbinnen aanwezige gebiedstype of de soorten die bescherming genieten) en de belasting van dit gebied door de uitstoot van ammoniak.
  • 2. Saldering. De salderingsbenadering gaat er vanuit dat, als er een agrarisch bedrijf stopt, er milieuruimte ontstaat voor uitbreiding van andere bedrijven.
  • 3. In beeld brengen van scenario's. Binnen deze oplossingsrichting wordt binnen het kader van de plan-m.e.r. nader ingezoomd op de toekomstige ammoniaksituatie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Vragen die daarbij aan de orde zijn, betreffen: mag rekening gehouden worden met een blijvende afname van het aantal agarische bedrijven, zullen overblijvende agrarische bedrijven groeien, moet gezien het voorgaande rekening gehouden worden met een toe- of afname van het aantal dieren binnen de planperiode, wat is het effect van andere maatregelen op de ammoniakuitstoot, zoals installeren van luchtwassers, wijzigen van de samenstelling van het voer, c.q. de afvoer van mest et cetera.
  • 4. Opname van een bouwverbod in het bestemmingsplan, in afwachting van de vaststelling en inwerkingtreding van beheersplannen voor de Natura 2000-gebieden.
  • 5. Opname van milieukwaliteitseisen in het bestemmingsplan. In deze variant wordt bijvoorbeeld in de planregels bepaald dat geen agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, die de Natura 2000-gebieden nadelig beïnvloeden.

De oplossingsrichtingen zijn vervolgens bediscussieerd. Daarbij zijn de oplossingsrichtingen zowel vanuit het gezichtspunt van de agariër als de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden beoordeeld. Die discussie heeft, kort samengevat, geleid tot de volgende visie:

  • A. Opname van zoneringsmaatregelen levert in de Enschedese situatie naar verwachting hoegenaamd niets op. De Natura 2000-gebieden zijn gelegen binnen en in de directe nabijheid van het plangebied. Het plangebied wordt aan alle kanten omringd door Natura 2000-gebieden.
  • B. Saldering lijkt op gemeentelijk niveau nauwelijks uit te voeren, omdat de relevante natuurgebieden en hun invloedssfeer zich van gemeentegrenzen niets aantrekken. Saldering zal bovendien leiden tot een handel in emissierechten. De agrarische sector zit daar niet op te wachten. Het is bovendien maar de vraag of het milieu er per saldo beter van wordt. Saldering kan er toe leiden dat agrariërs, die gedwongen worden emissierechten aan te kopen, extra investeringen gaan doen (lees: gedwongen worden hun veestapel extra te vergroten), om die investeringen uiteindelijk weer terug te kunnen verdienen.
  • C. Het scenario-model spreekt ook niet tot de verbeelding. Het juridisch risico van een dergelijke aanpak lijkt groot. De vraag is bovendien of dan wel voldoende recht wordt gedaan aan de instandhoudingsdoelstellingen van de verschillende Natura 2000-gebieden.
  • D. Opname van een bouwverbod in het bestemmingsplan, in afwachting van de vaststelling en inwerkingtreding van beheersplannen voor Natura 2000-gebieden, klinkt evenmin als een aantrekkelijk perspectief. In feite zou hierdoor de agrarische sector op slot worden gezet. Dat is niet goed voor de agrarische sector, maar ook niet voor het milieu omdat dan ook de investering in milieuvriendelijke technieken achterwege blijft (dit bouwverbod is na de uitkomsten van de plan-mer uit de planregels gehaald).
  • E. Uit de workshop is gebleken dat onder de genodigden de voorkeur uit gaat naar het opnemen van milieukwaliteitseisen in het bestemmingsplan. Deze benadering biedt namelijk voldoende basis voor een goede agrarische bedrijfsvoering. Daarnaast biedt deze benadering ook bescherming voor de natuur omdat er met de milieukwaliteitseisen gericht wordt gewerkt aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. De juridische haalbaarheid is wel een punt van aandacht.
6.1.1.4 Juridische haalbaarheid voorgestelde oplossingsrichting

Milieukwaliteitseisen zijn wettelijke normen die aangeven welke kwaliteit het milieu, bijvoorbeeld de lucht of de bodem, moet hebben. Kortom, hoe schoon de lucht of bodem moet zijn. Milieukwaliteitseisen geven bijvoorbeeld aan hoeveel stikstofoxiden (NOx) in de lucht mogen voorkomen of hoeveel cadmium het water maximaal mag bevatten.

De eerste vraag die zich voordoet, is of het juridisch mogelijk is in een bestemmingsplan milieukwaliteitseisen op te nemen, nog even daargelaten of een bepaling, die er toe strekt dat geen agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, die de Natura 2000-gebieden nadelig beïnvloeden, is aan te merken als een milieukwaliteitseis als hiervoor omschreven.

In dit verband is van belang dat per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In de bij deze wet behorende Memorie van toelichting wordt opgemerkt dat er een ontwikkeling in de jurisprudentie kenbaar is, 'waaruit blijkt dat in een bestemmingsplan ruimte is voor milieubelastingsnormen. De regering acht het denkbaar dat in bestemmingsplannen wettelijke (milieu-)kwaliteitsnormen worden opgenomen, die op grond van de wet of de jurisprudentie (vrijwel) volledig bindend zijn.'

Daar staat tegenover dat verschillende auteurs zich inmiddels over de vraag hebben gebogen in hoeverre de Wet ruimtelijke ordening op dit punt meer ruimte biedt dan het geval was onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Daarbij is vastgesteld dat de huidige redactie van de Wet ruimtelijke ordening op dit onderdeel hoegenaamd niet afwijkt van de voorheen geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening en onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening veelal werd aangenomen dat het specialiteitsbeginsel zich tegen opname van milieukwaliteitseisen in een bestemmingsplan verzet. Dit beginsel brengt – kort gezegd – met zich mee dat een administratieve wet uitsluitend op haar eigen afgebakende terrein mag worden toegepast en bijgevolg niet mag leiden tot het bereiken van daarbuiten gelegen doeleinden.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat, zo lang de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich hierover niet heeft uitgelaten, het onduidelijk is of milieukwaliteitseisen onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.

Belangrijker dan dat is dat een norm die luidt dat geen agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, die de Natura 2000-gebieden nadelig beïnvloeden, waarschijnlijk te onbepaald is om als bouwregel te dienen. Juist omdat een bestemmingsplan grote gevolgen kan hebben voor de rechten en belangen van de burger is het zaak dat een bestemmingsplan voldoende duidelijk moet zijn om als richtsnoer te kunnen dienen voor het toekomstig handelen.

Een dergelijke redactie roept immers vragen op als, welke gebieden moeten daarbij worden beschouwd, waarvoor zijn die gebieden gevoelig, in welke zin zou de uitvoering van het bouwplan die gebieden kunnen raken (bijv. verzuring, verdroging) en hoe stel je bijvoorbeeld vast of de uitvoering van het bouwplan leidt tot een toe- of afname van de verzuringsgraad van zo'n gebied.

Het zijn met name de hiervoor geschetste overwegingen met betrekking tot de rechstzekerheid geweest, die tot het oordeel hebben geleid dat de tijdens de workshop door partijen omarmde oplossingsrichting juridisch niet haalbaar is.

6.1.1.5 Alternatieve oplossingsrichting

Op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening kan de raad kan bij het plan een aantal bevoegdheden aan burgemeester en wethouders delegeren onder bepaalde condities die in het afwijkingsbevoegdheid (eerste lid, onder c) of een bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen (eerste lid, onder d) worden gedelegeerd. Deze vier mogelijkheden om flexibiliteit in het bestemmingsplan in te bouwen moeten worden ingekaderd door regels die bij dat plan zelf worden gegeven. Bij de wijzigingsbevoegdheid moeten hierbij bovendien nog de grenzen worden bepaald, waarbinnen de bevoegdheid kan worden uitgeoefend. Deze regels en grenzen moeten goed herkenbaar en goed toetsbaar zijn; zij moeten derhalve objectieve, kwalitatieve en kwantitatieve criteria bevatten, zodat gemeente en burgers de reikwijdte van die bevoegdheid, en van de mogelijke gevolgen van toepassing ervan, kunnen overzien.

Beschouwd is of de hiervoor geschetste nadelen weggenomen zouden kunnen worden door in het plan een verbod op te nemen voor de bouw van agrarische opstallen die bestemd zijn voor de huisvesting van vee, alsmede een afwijkingsbepaling die dat verbod (voor gronden die binnen een in het plan aangegeven bouwvlak zijn gelegen) zou kunnen wegnemen, in het geval vast zou komen te staan dat het gebouw en het gebruik dat hiervan gemaakt gaat worden, geen nadelige gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.

De in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen regeling is ontleend aan artikel 15 Wet op de Ruimtelijke Ordening. Aangenomen moet worden dat de uitgangspunten die met betrekking tot de toepassingsmogelijkheden van artikel 15 WRO golden en de jurisprudentie op dat punt voor deze afwijkingsmogelijkheid onverkorte toepassing behouden.

Aangenomen wordt dat artikel 6:3 van de Wet ruimtelijke ordening zich niet per definitie verzet tegen de opname van een afwijkingsbepaling, als hiervoor bedoeld, gezien de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2009 (Uitspraak in zaak nr. 200804975/1). Daarin overwoog de afdeling, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 18 juni 2008 in zaak nr. 200706716/1, dat voor het buiten toepassing laten van een planvoorschrift wegens strijd met het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, slechts plaats is indien een vrijstellingsbepaling een wijziging van het gebruik mogelijk maakt die leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming, dan wel indien die bepaling voorziet in een vrijstellingsmogelijkheid zonder enige beperking.

Deze oplossingsrichting zal in de plan-m.e.r. nog wel moeten worden uitgewerkt. De plan-mer en de passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 zal zich in dit geval richten op een juridisch juiste redactie van de afwijkingsbepaling.

6.1.1.6 Het milieu-effectrapport

In het kader van dit bestemmingsplan, voor het zuidoostelijke deel van het buitengebied van de gemeente Enschede, is een milieueffectrapport (MER) opgesteld.

Voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, dient de procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.) te zijn doorlopen. In de eerste plaats is het doorlopen van de m.e.r. verplicht, omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de ruimte, die het nieuwe bestemmingsplan biedt voor de landbouw, negatieve gevolgen kan hebben voor de kwaliteit i.c. de instandhouding van een aantal Natura 2000-gebieden. In de tweede plaats omdat het bestemmingsplan het planologisch kader vormt voor de nieuwbouw van vergistingsinstallaties, afhankelijk van de grootte een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Ieder landbouwbedrijf krijgt de mogelijkheid om een mestvergistingsinstallatie te bouwen, waarbij de maximale vergistingscapaciteit op 100 ton per dag ligt.

De m.e.r. levert belangrijke milieu-informatie, ter ondersteuning van het vast te stellen bestemmingsplan. Hierdoor krijgt het milieu een volwaardige plaats in de duurzame ontwikkeling van het buitengebied.

In het bestemmingsplan hebben verschillende thema's een plaats gekregen. Voor het m.e.r. spelen vooral de groeimogelijkheden van de landbouw en de mestvergisting een rol. De overige ontwikkelingen zijn kleinschaliger van aard, en/of minder risicovol voor het instandhouden van de Natura 2000-gebieden.

Om de groei van de landbouwsector te faciliteren is aan elk van de bestaande agrarische bedrijven een passen bouwvlak toegekend. Het nieuwe bestemmingsplan biedt daarnaast aan een aantal bedrijven ontwikkelingsruimte. Deze ruimte is vooral noodzakelijk om de levensvatbaarheid van de aanwezige bedrijven in stand te houden. Hiermee wordt aan individuele bedrijven de kans geboden om ook op termijn te kunnen blijven concurreren.

Het bestemmingsplan biedt ook de mogelijkheid voor de aanwezige landbouwbedrijven om kleinschalige voorzieningen te realiseren, onder meer op toeristisch-recreatief gebied. Daarnaast levert de agrarische sector een belangrijke bijdrage aan het ontstaan en behoud van het landschap rondom Enschede.

Op het gebied van mestvergisting biedt het bestemmingsplan de aanwezige bedrijven de mogelijkheid tot het oprichten van een vergistingsinstallatie, met een maximale capaciteit van 100 ton per dag.

In het Milieueffectrapport (MER) zijn twee alternatieven uitgewerkt: het basisalternatief en het 'worstcase' alternatief. Deze twee alternatieven sluiten aan op de ontwikkelingsruimte binnen het bestemmingsplan, maar gaan uit van een groeiscenario voor de landbouw.

In het MER zijn de milieueffecten van het bestemmingsplan beschreven en beoordeeld. De aspecten en de effecten van beide alternatieven zijn uitgebreid beschreven in het MER. Aan de volgende effecten is in het MER aandacht besteed: landbouw, recreatie, wonen, verkeer, luchtkwaliteit; geur en geluid, energie, bodem en water, natuur, landbouw en cultuurhistorie.

Gelet op de in beschouwing genomen alternatieven en de beschreven milieugevolgen worden in het MER de volgende conclusies getrokken:

  • Het basisalternatief biedt de meest gunstige vooruitzichten voor de ontwikkeling van het landelijk gebied van Enschede. Door het breder doelbereik wordt niet allen gestreefd naar een verbetering van de landbouwpositie, maar ook naar een versterking van de recreatie (meer faciliteiten) en voorzieningen voor duurzame energieopwekking;
  • De toegestane groei van de veestapel leidt als gevolg van beleidsmaatregelen op het gebied van stikstof- en ammoniakemissie op den duur tot een afname van het stikstofniveau in het buitengebied, en daarmee ook in de Natura 2000-gebieden;
  • Het worstcase-altermatief leidt op de lange termijn tot een algehele nivellering van het landschap. Het historische landschap wordt sterk bepaald door de maatvoering van de aanwezige elementen. Een forse opschaling van de landbouw en bijbehorende vergistingstanks passen niet binnen deze maatvoering;
  • Zowel het nulalternatief als het worstcase alternatief zijn geen reële ontwikkelingen, maar referentiesituaties. De vergelijking hiermee geeft aan dat het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkelingen bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost niet leidt tot een negatieve situatie van het milieu.
6.1.2 Geluid

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf worden de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven.

Binnen het plangebied zijn de zones van diverse wegen en van het industrieterrein Euregio gelegen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het geluid vanwege wegverkeer en het industrieterrein Euregio.
Het plangebeid is ruimschoots gelegen buiten de zone van de spoorlijn Enschede -Gronau en de zone van het vliegveld Twente. Het geluid vanwege railverkeer en luchtverkeer is niet relevant.

6.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Volgens artikel 76a/77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin woningen of andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.

In het bestemmingsplan wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid geboden om de bestemming van gebouwen te wijzigen in een woonbestemming. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder voor woningen binnen een geluidszone bedraagt 48 dB. De wijzigingsbevoegdheid gaat uitsluitend gelden voor gebouwen met een geluidsbelasting van ten hoogste 48 dB en die zijn gelegen op minimaal 20 meter van de as van de weg.

Om te kunnen bepalen voor welke gebouwen de wijzigingsbevoegdheid geldt is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek tbv bestemmingsplan “Buitengebied Zuidoost” te Enschede” van 14 mei 2009.

In het akoestisch onderzoek is eerst de intensiteit bepaald waarbij de 48 dB contour op 20 meter van de as van de weg is gelegen. De 48 dB contour ligt op 20 meter van de as van de weg bij een weg met een verharding van klinkers respectievelijk asfalt bij een intensiteit van 550 en 1500 motorvoertuigen per etmaal. Voor wegen met een lagere intensiteit zal de 48 dB contour altijd op minder dan 20 m uit de as van de weg zijn gelegen.

Voor de wegen met een hogere intensiteit is vervolgens per weg de afstand van de 48 dB contour tot de as van de weg bepaald. De berekende afstand van de 48 dB contour tot de as van de weg is per wegvak opgenomen in onderstaande tabel.

Berekende afstand in meters van de 48 dB contour tot de as van de weg

nr.   Straatnaam   wegvak   Afstand 48 dB contour  
1.   Lossersestraat   Oldenzaalsestraat – gemeentegrens   131  
2.   Oldenzaalsestraat   grens bebouwde kom – Lossersestraat   243  
3.   Glanerbruggeweg   Lossersestraat – Hoge Boekelerweg   25  
4.   Lonnekerweg   Hoge Boekelerweg – grens bebouwde kom   31  
5.   Noord Esmarkerrondweg   Hoge Boekelerweg - Sleutelbloemweg   62  
6.   Hoge Boekelerweg   Noord Esmarkerrondweg – grens bebouwde kom   45  
7.   Hoge Boekelerweg   grens bebouwde kom – Hoge Veldweg   33  
8.   Hoge Boekelerweg   Hoge Veldweg – Glanerbruggeweg   28  
9.   Klein Boekelerveldweg   Hoge Boekelerweg – grens bebouwde kom   106  
10.   Klein Boekelerveldweg   grens bebouwde kom – Euregioweg   41  
11.   Euregioweg   Sleutelweg – Klein Boekelerveldweg   70  
12.   Euregioweg   Klein Boekelerveldweg – Zomerweg   76  
13.   Verlengde Euregioweg   Najaarsweg – Kerkweg   56  
14.   Oostweg   Rijksweg 35 – 250 m voor bebouwde kom   245  
15.   Oostweg   250 m voor bebouwde kom – grens bebouwde kom   123  
16.   Schipholtstraat   Grens bebouwde kom – Kersdijk   39  
17.   Kersdijk   Schipholtstraat – Aamsveenweg   26  
18.   Kersdijk   Grevengoorweg – Schipholtstraat   31  
19.   Grevengoorweg   Schukkinkweg – Kersdijk   31  
20.   Schukkinkweg   Grevengoorweg – Oostweg   33  
21.   Schukkinkweg   Oostweg – Zuid Esmarkerrondweg   34  
22   Schukkinkweg   Zuid Esmarkerrondweg - Heutinkstraat   28  
23.   Heutinkstraat   Schukkinkweg – grens bebouwde kom   29  
24.   Brinkstraat   Zuid Esmarkerrondweg – grens bebouwde kom   42  
25.   Zuid Esmarkerrondweg   grens bebouwde kom – Schukkinkweg   41  
26.   Zuid Esmarkerrondweg   Schukkinkweg – Holterhofweg   45  
27.   Zuid Esmarkerrondweg   Holterhofweg – Lappenpad   42  
28.   Zuid Esmarkerrondweg   Lappenpad – grens bebouwde kom   64  
29.   Zuid Esmarkerrondweg   grens bebouwde kom – Het Stroink   53  
30.   Aamsveenweg   Kersdijk – Knalhutteweg   26  
31.   Knalhutteweg   Grens bebouwde kom – Aamsveenweg   101  
32.   Knalhutteweg   Aamsveenweg – landsgrens   100  
33.   Smalenbroeksweg   Knalhutteweg – Buurserstraat   23  
34.   Buurserstraat   Grens bebouwde kom – Groot Bruninkstraat   36  
35.   Buurserstraat   Groot Bruninkstraat – Smalenbroeksweg   32  
36.   Buurserstraat   Smalenbroeksweg – gemeente grens   27  
37.   Groot Bruninkstraat   Buurserstraat – Geessinkweg   25  
38.   Geessinkweg   Groot Bruninkstraat – Voshaarweg   33  
39.   Voshaarweg   Geessinkweg – Usselerveenweg   26  
40.   Usselerveenweg   Voshaarweg – Haaksbergerstraat   26  
41.   Haaksbergerstraat   Usselerrondweg – grens bebouwde kom Usselo   245  
42.   Haaksbergerstraat   grens bebouwde kom Usselo – Usselerveenweg   220  
43.   Haaksbergerstraat   Usselerveenweg – Weleweg   230  
44.   Haaksbergerstraat   Weleweg – gemeentegrens   255  
45.   Rijksweg 35   Haaksbergerstraat – Zuiderval   320  
46.   Rijksweg 35   Zuiderval – Oostweg   250  
47.   Rijksweg 35   Oostweg – landsgrens   235  

Voor gebouwen langs de in de tabel genoemde wegvakken geldt de wijzigingsbevoegdheid voor gebouwen die zijn gelegen op ten minste de in de tabel aangegeven afstand van de 48 dB contour uit de as van de weg. Voor gebouwen die niet zijn gelegen langs één van de in de tabel genoemde wegvakken geldt de wijzigingsbevoegdheid voor gebouwen die zijn gelegen op ten minste 20 meter uit de as van de weg.

De geluidsbelasting op de gebouwen waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt voldoet hiermee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De wijziging van de bestemming van gebouwen, die zijn gelegen buiten de 48 dB contour, in een woonbestemming is daarmee zonder nadere eisen vanwege de Wet geluidhinder mogelijk.

Binnen 20 meter (voor gebouwen die zijn gelegen langs wegen die niet zijn genoemd in de tabel) of binnen de in de tabel genoemde afstand (voor gebouwen langs wegvakken die zijn genoemd in de tabel) kan een andere bestemming slechts worden gerealiseerd middels een (partiële) herziening of een projectbesluit.

6.1.2.2 Industrieterrein Euregio

Het industrieterrein “Euregio” grenst aan het plangebied. Op het industrieterrein mogen zich grote lawaaimakers vestigen. Bij Koninklijk Besluit MBG nr. 26391003 van 23 april 1991 is rond het industrieterrein “Euregio” een geluidszone vastgesteld. Een gedeelte van de geluidszone is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidoost”.

In het plangebied zijn binnen de geluidszone van het industrieterrein “Euregio” uitsluitend gronden gelegen met de bestemming “Bos” en “Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarde”. Binnen de geluidszone zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen en worden deze ook niet mogelijk gemaakt.

6.1.3 Bodemkwaliteit

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan te worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De gesteldheid van de bodem kan daarbij een rol spelen.

In de provinciale nota "Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen" hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel aangegeven, dat gemeenten bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek moeten verrichten naar de kwaliteit van de gronden binnen het plangebied. Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven – zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is pimair, een aantal concrete projecten uitgezonderd (zie paragraaf 5.3), gericht op het beheer van in het plangebied voorkomende functies. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan meestal is volstaan met het vastleggen van een bestaande situatie. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het vigerende bestemmingsplan. Voor gebieden met een conserverende bestemming kan een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege blijven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Bodemonderzoek heeft plaatsgevonden voor locaties waar enige uitbreiding van de bebouwing wordt toegestaan, respectievelijk waar functiewijzigingen mogelijk zijn gemaakt.

Voor deze locaties is historisch onderzoek uitgevoerd waarbij met name de informatie afkomstig uit het project landsdekkend beeld is gehanteerd. Dit betekent dat aan de hand van onder andere oude luchtfoto's, hinderwet/milieuarchieven, ondergrondse tankdossiers een beeld is verkregen van (potentieel) verontreinigde locaties. Specifiek voor de onder a) en b) genoemde locaties is tevens gekeken naar reeds bij de gemeente Enschede beschikbare bodeminformatie zoals eerdere bodemonderzoeken en/of –saneringen.

Locaties met mogelijkheid tot uitbreiding / functiewijziging

  • 1. De bouw van een veldschuur t.b.v. het onderhoud van landgoed Hoge Boekelerweg 255
  • historische informatie:
  • Binnen deze locatie zijn geen bodemverontreinigende activiteiten bekend.
  • bodeminformatie:
  • Het perceel is ten behoeve van de bouwaanvraag in 2008 verkennend onderzocht, uit het onderzoek blijkt dat de locatie enkel licht is verontreinigd met zware metalen in het grondwater. De grond is schoon.

  • 2. De bouw van een veldschuur t.b.v. het onderhoud landgoed Verwooldsweg 130 en de bouw van een Mariakapel.
  • historische informatie:
  • Geen historische informatie bekend bij de gemeente Enschede.
  • bodeminformatie:
  • Volgens de gegevens van de gemeente Enschede zijn er geen bodemonderzoeken uitgevoerd op de betreffende locatie.

Conclusie: een van de hierboven genoemde locaties is op basis van historische informatie en/of eerder bodemonderzoek (potentieel) verontreinigd. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost wordt echter door bovenstaande informatie niet belemmerd.

6.1.4 Milieuzonering bedrijven

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen (bedrijven of voorzieningen) en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast tengevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, hinder, stof, geur, geluid en dergelijke. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke "Lijst van bedrijfstypen" (Bijlage A) en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", een herziene VNG uitgave van 2007, van de aanwezige bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

De resultaten van het onderzoek met de bijbehorende milieuzonering zijn weergegeven in

Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) en Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. Geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
  • b. Een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:

  • Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
  • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
  • Het Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 20011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Naar verwachting wordt het NSL medio 2009 definitief vastgesteld.

Overwegingen

Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost is in hoofdzaak conserverend van aard en beoogt een actuele juridische regeling te geven. Tevens voorziet het plan in een aantal concrete ruimtelijke initiatieven. Onderstaand is per ontwikkeling ingegaan op de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

  • 1. ''Rondje Enschede”.

De basis van dit plan is een pad, bedoeld voor fietsers en voetgangers, in de vorm van een rondje om de stad. Aangenomen mag worden dat realisatie niet zal zorgen voor een toename van gemotoriseerd verkeer.

  • 2. Leppeweg 196-200:

Uitbreiding van de bestaande boerencamping van 15 naar 25 standplaatsen en de uitbreiding van het bestaande pluimveebedrijf van 56.000 dieren naar 76.000 dieren. De genoemde ontwikkelingen zijn (nog) niet aangewezen in de Ministeriële Regeling NIBM als categoriën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen.

Uitbreiding camping: via een rekentool van Goudappel Coffeng, waarbij de berekeningen worden gemaakt aan de hand van de kentallen uit de CROW-publicatie 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' en CROW-publicatie 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen', kan worden berekend dat de uitbreiding van de camping leidt tot 4 extra motorvoertuigen per etmaal. Via de door VROM beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie 10 april 2009) blijkt dat het initiatief als NIBM kan worden beschouwd.

Uitbreiding pluimveebedrijf: de gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn berekend met het programma ISL3a V2009.1 dat 15 mei 2009 door VROM beschikbaar is gesteld. Uit de berekeningen blijkt dat op de te beoordelen plaatsen geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

  • 3. Hoge Boekelerweg 255.

Het project voorziet in de realisatie van een kapschuur voor de stalling van werktuigen en materieel. Dit zal niet leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking, waardoor derhalve geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.

  • 4. Morsweg 55

Het project voorziet in de verbouw van een schuur tot woning. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.

  • 5. Arendsweg 98

Het project voorziet in de realisatie van één extra woning. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.

  • 6. Zuid Esmarkerrondweg 463

Het project voorziet in de verbouw van een schuur tot woning. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.

  • 7. Verwooldsweg 130

Het project voorziet in de realisatie van een kapschuur en een Mariakapel. Dit zal niet leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking, waardoor derhalve geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.

  • 8. Lossersestraat 170

Het project voorziet in de realisatie van een kapschuur en de verbouwing van een bestaande schuur. Dit zal niet leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking, waardoor derhalve geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.

  • 9. Kwekkeboomweg 135

Het project voorziet in de verbouwing van een bestaande agrarische schuur ten behoeve van twee boerenappartementen. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.

  • 10. Buurserstraat 500

Het project voorziet in de verbouwing van een bestaande agrarische schuur ten behoeve van vier recreatie-appartementen. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.

  • 11. Holterhofweg 216

Op de locatie van het verhuisde bedrijf Boermarke zullen drie woningen worden gerealiseerd. In de Regeling niet in betekenende mate worden projecten waarbij (netto) minder dan 500 woningen worden gerealiseerd, en waarbij sprake is van één ontsluitingsweg, aangewezen als zijnde ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het onderhavige plan valt binnen deze begrenzing en is dus aan te merken als 'niet in betekenende mate'.

  • 12. Terrein tussen de Oostweg en de Haverkampweg

Het project voorziet in de realisatie van een nieuw clubgebouw voor de scouting. Op basis van de grootte van het gebouw is verondersteld dat de realisatie van het gebouw leidt tot enkele tientallen extra voertuigbewegingen per etmaal. Via de door VROM beschikbaar gestelde rekentool NIBM (versie 10 april 2009) blijkt dat het initiatief als NIBM kan worden beschouwd.

Naast bovengenoemde initiatieven zijn een aantal agrarische bouwvlakken ingetekend, welke uitbreidingsruimte bieden aan bestaande agrarische bedrijven. Deze uitbreidingsruimte was echter ook al opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1996, waardoor er op dit punt geen sprake is van het mogelijk maken van zaken die een negatieve invloed op de luchtkwaliteit veroorzaken.

Conclusie

De genoemde ruimtelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan hebben ofwel geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit, ofwel vallen binnen het 'niet in betekenende mate' criterium. Bovendien kan worden vermeld dat de achtergrondconcentraties binnen het plangebied zodanig laag zijn dat geen sprake zal zijn van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor de stoffen zoals vermeld in bijlage II van de Wet Milieubeheer. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit ligt er dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

6.1.6 Externe veiligheid
6.1.6.1 Algemeen

Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:

  • Het besluit Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO);
  • Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
  • De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
  • De 'circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Vanwege de veroudering van dit document is voorts het voorstel 'Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen' van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van 10 januari 2006.

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

6.1.6.2 Risicokaart

Ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico zijn in het kader van onderhavig bestemmingsplan niet mogelijk aangezien het een actualisatie van de huidige situatie is. Gezien het lage groepsrisico zijn mogelijkheden voor een nog lager groepsrisico tevens niet van toepassing. De risicokaart is een plattegrond met informatie over risicolocaties. Bij het raadplegen van de risicokaarten van de Gemeente Enschede en provincie Overijssel, is gebleken dat er zich in en in de omgeving van het plangebied bedrijven voorkomen die onder het BEVI vallen.

Binnen het plangebied

AVIA tankstation Knalhutteweg

In het plangebied is het AVIA tankstation aan de Knalhutteweg 379 gelegen, dit heeft dit de volgende consequenties:

Plaatsgebonden risico

Binnen 45 meter van het LPG-vulpunt, binnen 25 meter van het LPG gasreservoir en binnen 15 meter van de LPG-afleverzuil mogen geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. In het voorliggende bestemmingsplan is met deze eis rekening gehouden. De bestaande situatie voldoet hier reeds aan.

Groepsrisico

Het Bevi verplicht tot een verantwoording van het groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, dat doorgaans een veel groter gebied is dan het gebied dat is bepaald door het plaatsgebonden risico PR 10-6, omdat het uitgaat van de 1% letaliteitsgrens. Het groepsrisico wordt met name beïnvloed door het aantal mensen dat binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting kan verblijven; deze personendichtheid wordt uitgedrukt in een aantal personen per hectare. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico is voor LPG tankstations met een doorzet tot 1000 m3 per jaar de maximaal toegestane personendichtheid in het invloedsgebied waarbij nog juist wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde, gesteld op 17 personen per hectare.

In het kader van het groepsrisico de onderstaande verantwoording

a. de aanwezige en de op grond van het plan te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

Voor aanwezigen binnen het invloedsgebied van 150 meter vanaf het vulpunt geldt, dat het hier gaat om 4 woonadressen. Uitgaande van 2.4 aanwezigen per woning zijn dit 10 aanwezigen. Er zijn in de huidige situatie uitgaande van deze woningbouw gemiddeld 1,6 pers/ha aanwezig. Dit groepsrisico wordt conform het huidige gemeentelijke beleid als acceptabel aanvaardt, aangezien ruim onder de oriëntatiewaarde wordt gebleven.

Conform onderhavig plan is binnen het invloedsgebied van 150 meter vanaf het vulpunt de bouw van nieuwe objecten niet mogelijk. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een toename van het groepsrisico.

b. het groepsrisico van de inrichting ten opzichte van de oriëntatiewaarde

In de huidige situatie ligt het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde (oriëntatiewaarde ligt bij 17 personen per hectare). Op grond van het plan is er geen toename van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde.

c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast.

Er is geen toename van het groepsrisico waardoor maatregelen niet noodzakelijk zijn. Echter in het recentelijk met de LPG-branche gesloten convenant zijn maatregelen genoemd ter reductie van het groepsrisico:

  • Verbeterde vulslang. Deze scheurbestendige losslang met lekdetectie waarbij tevens een automatische afsluiter met verschildrukmeter wordt aangebracht zorgt voor een aanzienlijke verkleining van de faalkans. Dit betreft een kabinetsstandpunt dat landelijk opgepakt dient te worden.
  • Hittewerende coating op de tankwand. Door het aanbrengen van een hittewerende coating op de tankwagen krijgt de brandweer meer tijd om een brand in de nabijhied van een tankwagen te blussen. Hiermee wordt de kans op een 'BLEVE na brand' verkleind en hebben de hulpverleningsdiensten meer tijd om omwonenden te evacueren. Ook dit betreft een kabinetsstandpunt dat landelijk opgepakt dient te worden.

Aanvullend onderzoek (dat momenteel nog gaande is) zal hier in de nabije toekomst uitsluitsel over moeten geven. Dit zijn dus potentiële risico reductiemaatregelen voor de middellange termijn die kunnen leiden tot verlaging van de externe veiligheidsrisico's. Deze potentiële verlaging kan in de toekomst eventueel worden ingeboekt,

d. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het plan zijn opgenomen;

Het bestemmingsplan voorziet binnen het invloedsgebied niet in de bouw van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Het actualiseert een bestaande situatie. De personen dichtheden binnen het invloedsgebied blijven gelijk, zodat een toename van het groepsrisico niet aan de orde is.

e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de wet;

In de nieuwe WM-vergunning van het betreffende LPG-tankstation wordt opgenomen dat de LPG-doorzet maximaal 1000 m3 per jaar is.

f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;

g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;

Zie onder punt c.

h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting,

P.M.

i. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.

P.M.

In de nabijheid van het plangebied

Grolsch

De Grolsch bierbrouwerij is een inrichting waarop het besluit betrekking heeft vanwege de ammoniakopslag. Het betreft een categoriale inrichting. Deze installatie komt overeenkomstig het (gewijzigde) REVI het meest overeen met een opstellingsuitvoering 1 type. De werktemperatuur ligt tussen de -25 en -5 ºC en bevat een hoeveelheid tussen de 3500 en 6000 kilogram ammoniak. Voor een dergelijke installatie gelden met betrekking tot zowel het groeps- als plaatsgebonden risico geen afstanden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan geen belemmeringen ondervindt ten gevolge van dit bedrijf.

Scheepers Gas

Scheepers Gas is een inrichting waarop het besluit betrekking heeft vanwege de propaanopslag. Het betreft geen categoriale inrichting. Derhalve is er voor het bedrijf een QRA opgesteld. Op basis van dit rapport kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan geen belemmeringen ondervindt ten gevolge van dit bedrijf.

De inrichting vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied.

6.1.6.3 Transport gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). In de circulaire gaat uit van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:

  • identificatie van risico's;
  • normstelling en toetsing aan normen;
  • indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.

De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen.

Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005).

Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd.

wegverkeer

Het plangebied is gelegen nabij de A35, deze weg is aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans en na vaststelling van onderhavig plan geen veiligheidsknelpunten op aangezien er geen relevante wijzigingen optreden m.b.t. het aantal aanwezigen. Bovendien ligt de 10-6 contour van de A35 op de wegas en ligt het groepsrisico ver onder de orienterende waarde.

anticiperen op het basisnet

In dit kader is het goed om het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen te noemen. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006) die is toegezonden aan de Tweede Kamer, wordt het basisnet aangekondigd, waarin voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor wordt bepaald welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte erom heen kan worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, en hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn.

Het in ontwikkeling zijnde basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:

  • verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);
  • verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2);
  • verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3).

Beperking van de ruimtelijke ontwikkeling komt tot uitdrukking in een vaste veiligheidszone rond de verbinding (categorie 1). Beperkingen voor het vervoer worden uitgedrukt in gebruiksruimte, die aangeeft hoeveel en welke gevaarlijke stoffen over de verbinding mogen worden vervoerd (categorie 3). Het basisnet is nog niet ingevuld, maar zal in ieder geval de belangrijkste haven- en (petrochemische) industrielocaties uit de Nota Ruimte met elkaar verbinden door spoor-, water- en autowegen uit de categorieën 1 en 2. Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen', is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Het is waarschijnlijk dat de Gronausestraat in de toekomst wordt bestempeld tot 'categorie 3'. Bij categorie 3 gelden waarschijnlijk geen afstandseisen. Echter is het nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2009 het basisnet wordt vastgesteld.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van de projectlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed hebben op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Railverkeer

Het plangebied ligt op circa 8000 meter van de spoorweg Hengelo - Enschede – Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden voor het baanvak Hengelo - Enschede – Gronau dan ook niet overschreden.

Indien kwetsbare bestemmingen mogelijk worden gemaakt nabij het spoor dient dit voorts te geschieden met inachtneming van de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). Naar verwachting wordt deze binnen afzienbare tijd vervangen door regelgeving/normering welke is gebaseerd op het “Basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen”.

Het initiatief is niet in strijd met de bovengenoemde circulaire.

Scheepvaart

Bevaarbaar water, bevindt zich niet in de nabijheid van de projectlocatie. Dit aspect behoeft dan ook niet verder te worden beoordeeld.

Buisleidingen.

Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn hogedruk aardgasleidingen gelegen.

Binnen het plangebied

In de nabijheid van het plangebied (ten noorden van de Rijksweg 35 tussen Usselo en de Helmer hoek) is een 24” aardgasleiding gelegen. Het beleid ten aanzien van aardgasleidingen is neergelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Ten aanzien van de 24'' -aardgasleiding levert dit het volgende beeld op:

Diameter   Nummer   Druk   Toetsingsafstand   Bebouwingsafstand  
6”   N-528-51   40,0 bar   70 meter   50 meter  
8”   N-528-57   40,0 bar   95 meter   50 meter  
12”   N-528-50   40,0 bar   140 meter   70 meter  
24”   K-583   80,0 bar   330 meter   150 meter  
24”   K-590   80,0 bar   330 meter   150 meter  
36”   A-670   80,0 bar   470 meter   190 meter  

Tabel . N.a.v. Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Voor het vastleggen van een toelaatbaar tracé voor een nieuwe leiding of het toelaten van nieuwe bebouwing rond een bestaande leiding, dient het volgende in acht te worden genomen:

  • het streven is erop gericht een afstand van de transportleiding tot (woon)bebouwing of een bijzonder object aan te houden die groter is dan de toetsingsafstand;
  • planologische, technische of economische overwegingen kunnen aanleiding geven tot een kleinere afstand van de transportleiding tot (woon)bebouwing dan de toetsingsafstand;
  • in het algemeen kan geen afstand van de transportleiding tot (woon)bebouwing gehanteerd worden die kleiner is dan de bebouwingsafstand.
  • In onderhavig plan bestaat het voornemen om geen nieuwbouw te plegen binnen de toetsingsafstand.
  • In de nabijheid van het plangebied
  • In de nabijheid van het plangebied (ten noorden van de Rijksweg 35 tussen Usselo en de Helmer hoek) is een 24” aardgasleiding gelegen.
  • en de daarop gebaseerde NEN 3650. In het beleid worden twee typen veiligheidsafstanden onderscheiden, namelijk bebouwing- en toetsingsafstanden. De bebouwing- en toetsingsafstand rond de leiding komen overeen met de risicocontouren rond de leiding waarvoor het plaatsgebonden risico op overlijden wegens het falen van de leiding 10-6 per jaar, respectievelijk 10-8 per jaar bedraagt. In het risicobeleid bedraagt het toelaatbaar niveau voor nieuwe (stationaire) situaties ten hoogste 10-6 per jaar (d.w.z. een overlijdenskans van maximaal 1 op een miljoen per jaar).
  • Ten aanzien van de 24'' -aardgasleiding levert dit het volgende beeld op:
  • Tabel . N.a.v. Besluit externe veiligheid buisleidingen.
  • Voor het vastleggen van een toelaatbaar tracé voor een nieuwe leiding of het toelaten van nieuwe bebouwing rond een bestaande leiding, dient het volgende in acht te worden genomen:
  • het streven is erop gericht een afstand van de transportleiding tot (woon)bebouwing of een bijzonder object aan te houden die groter is dan de toetsingsafstand;
  • planologische, technische of economische overwegingen kunnen aanleiding geven tot een kleinere afstand van de transportleiding tot (woon)bebouwing dan de toetsingsafstand;
  • in het algemeen kan geen afstand van de transportleiding tot (woon)bebouwing gehanteerd worden die kleiner is dan de bebouwingsafstand.

6.1.6.4 Gebruik van luchthavens

Het plangebied ligt in de nabijheid van het vliegveld Twente. Op het kaartje 'Risico's luchtvaartongevallen' zijn de start- en landingsbanen op het vliegveld aangeduid met rode lijnen als gebieden waar 75 procent van de ongevallen plaatsvindt. Daarnaast is het met donkergeel aangegeven gebied, het gebied waar 10 procent van de ongevallen plaatsvindt. (bron: www.prv-overijssel.nl). Het plangebied ligt deels binnen het op de kaart in donkergeel aangegeven gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20080358-0003_0049.png"

Figuur 24: Risico's luchtvaartongevallen

6.1.7 Hoogspanningsleidingen / - lijnen

In onze leefomgeving komen allerlei vormen van straling en electromagnetische velden voor. De manier waarop mensen worden blootgesteld, de gezondheidseffecten en de wet en regelgeving verschillen voor de verschillende stralingsbronnen. Hoogspanningslijnen zijn een bron van electromagnetische straling (laagfrequente electromagnetische velden).

Beleid m.b.t. Hoogspanningslijnen / - leidingen

Het landelijk beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen is weergegeven in een brief van de staatssecretaris van oktober 2005 aan gemeenten, provincies en netbeheerders. Dit beleid richt zich op nieuwe situaties. Er is sprake van nieuwe situaties:

  • bij aanleg of wijziging van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen;
  • bij nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van bestaande hoogspanningslijnen.

Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het wijzigen van bestaande bestemmingsplannen moet met dit nieuwe beleid rekening worden gehouden.

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan (zoals het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Usseler Es) dient allereerst de indicatieve zone van de hoogspanningslijnen binnen het plangebied te worden aangegeven. De zogenaamde netkaart geeft de breedte van deze indicatieve zone weer. Als het nieuwe bestemmingsplan niet overlapt met de indicatieve zone, dan heeft het hoogspanningslijnenbeleid geen gevolgen voor de verdere planvorming. Overlapt het bestemmingsplan wel met de indicatieve zone, dan is het van belang de zogenaamde specifieke zone te bepalen. Die specifieke zone bepaalt het ruimtebeslag van de bovengrondse hoogspanningslijn. Overlapt een nieuw bestemmingsplan de indicatieve zone, dan wordt geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te berekenen. Voor die berekening bestaat een handreiking. Overlapt het nieuwe bestemmingsplan ook met de specifieke zone, dan wordt geadviseerd om binnen die zone geen gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, creches en kinderopvangplaatsen) te realiseren.

Voor een nieuwe hoogspanningslijn wordt direct uitgegaan van de specifieke zone. Doel van het advies is dan om het tracé zodanig te kiezen dat er zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen binnen die zone liggen.

Bij het wijzigen van een bestaand bestemmingsplan of wijzigingen aan een bestaande hoogspanningslijn is het aantal gevoelige bestemmingen in de specifieke zone (voor en na wijziging) maatgevend. Als dit door de voorgenomen wijziging niet toeneemt, dan is die wijziging niet bezwaarlijk.

De gemeente Enschede volgt voor hoogspanningslijnen het landelijke beleid.

Hoogspanningslijnen

Binnen het bestemmingsplangebied bevindt zich een bestaande hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn loopt min of meer parallel langs de Rijksweg 35. Het betreft een gecombineerde lijn met spanningen van 110 kV en 380 kV. De indicatieve zone van deze hoogspanningslijn is 145 meter ter weerszijden van de lijn.

Een deel van het plangebied ligt daarmee binnen de indicatieve zone. Binnen deze zone mag, behoudens een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan, geen gevoelige bebouwing worden gerealiseerd.

6.1.8 Zoutwinning door Akzo Nobel

De Usseler Es is concessiegebied van Akzo Nobel. Akzo Nobel heeft recht om zoutboringen uit te voeren. Naar de mogelijke gevolgen voor het gebied (zettingen) is door Akzo Nobel onderzoek gedaan. De gemeente Enschede heeft opdracht gegevens om een second-opinion uit te voeren op deze stukken. De conclusie is, dat op basis van de door Akzo Nobel te hanteren boorsystematiek er geen ontoelaatbare zettingen zullen optreden en geen (gebouw)schades zullen optreden die gerelateerd zijn aan deze Akzo Nobel-boringen (Staatstoezicht op de Mijnen).

6.1.8.1 Protocol "Aanpak gevolgen aan maaiveld door de zoutwinning van Akzo Nobel Salt (bodemdaling)"

Met Akzo Nobel en Staatstoezicht op de Mjnen heeft de gemeente Enschede een protocol opgesteld, namelijk het protocol "Aanpak gevolgen aan maaiveld door de zoutwinning van Akzo Nobel Salt (bodemdaling)". Op grond van dit protocol:

  • dient de gemeente contact op te nemen met Akzo Nobel over de worst-case prognose van de bodemdaling in het betreffende gebied in relatie tot de levensduur van de uit te voeren werken.
  • dient de gemeente schriftelijk advies te vragen aan het Staatstoezicht op de Mijnen over de correctheid van de onderbouwing van de te verwachten veiligheidsrisico's als gevolg van de bodeminstabiliteit in de tijd voor de percelen waar het plan is gepland.
  • het Staatstoezicht op de Mijnen beoordeelt of het mogelijk is om op basis van de beschikbare gegevens advies uit te brengen.
  • het Staatstoezicht op de Mijnen dient aan de gemeente schriftelijk advies uit te brengen. In dit advies wordt aangegeven:
      • a. of de Akzo Nobel opgestelde worst-case prognose juist wordt geacht;
      • b. aan welke aspecten bij de uitvoering van de gewenste werken aandacht moet worden besteed.
  • zodra aan het bovenstaande is voldaan, neemt de gemeente een beslissing over het starten van de wettelijke procedures.