direct naar inhoud van 5.3 Ecologie
Plan: Usseler Es 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20070132-0004

5.3 Ecologie

Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenaamde speciale beschermingszones ('Natura 2000'-gebieden) aangewezen. Gebiedsbescherming, in de vorm van een beschermd natuurmonument, is verder geregeld in de Natuurbeschermingswet (de op 1 oktober 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998).

De bescherming van inheemse en uitheemse planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet (Wet van 25 mei 1998, Stb. 402). Met de inwerkingtreding van deze wet per 1 april 2002 kreeg de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van milieuaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat hierbij voornamelijk om de gevolgen voor de flora en fauna van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Van belang is ook de AMvB “Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten” (gewijzigd van kracht d.d. 8 februari 2005), waarmee de ontheffingsmogelijkheden verruimd zijn.

In verband met de Flora- en faunawet zijn er zes ecologische rapporten opgesteld, te weten:

  • 1. "Flora- en faunaonderzoek Usseler Es, gemeente Enschede" (Bureau Eelerwoude 9 december 2004);
  • 2. "Ecoscan bedrijventerrein Usseler es - noord (Royal Haskoning 26 februari 2008).
  • 3. "Ecologisch werkprotocol bedrijventerrein Usseler es - noord (Royal Haskoning 3 april 2008).
  • 4. "Uitwerking flora- en faunavoorzieningen bedrijventerrein Usseler es - noord te Enschede (Royal Haskoning 18 april 2008).
  • 5. "Flora- en faunaonderzoek Usseler Es (eindrapportage Bureau Eelerwoude d.d. 10 september 2009).
  • 6. Mitigatie- en Compensatieplan Usseler Es (Bureau Eelerwoude d.d. 14 juni 2010 ).

5.3.1 Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

Huidige toestand en autonome ontwikkeling

In de huidige situatie maken het plangebied en de omgeving geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Wel zijn binnen het plangebied enkele bestaande bos- en natuurgebieden aanwezig, die niet binnen de EHS vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.20070132-0004_0031.png"

Figuur 35: Huidige situatie: Geen onderdeel EHS, wel bestaande bos- en natuurgebieden (lichtgroen) buiten de EHS

Natuurwaarden en landschapselementen

Voor de beschrijving van de huidige situatie is met name gebruik gemaakt van de flora- en faunaonderzoeken van Eelerwoude van 9 december 2004 van 10 september 2009 en van de Ecoscan van Royal Haskoning van 26 februari 2008.

De ecosystemen van de essencomplexen (met bijbehorende akker- en weidegronden) behoorden rond 1850 tot de soortenrijkste van ons land. In de huidige situatie bestaat de Usseler Es echter zo goed als geheel uit een hoogproductief agrarisch landschap. Slechts een klein deel van de es- en houtwallenstructuren is behouden gebleven in de krans van de es. Hierdoor is in vergelijking met het verleden nog slechts een klein deel van de oorspronkelijke flora en fauna aanwezig.

5.3.2 Soortenbescherming

5.3.2.1 Algemeen

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn geregeld. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De "Flora- en faunawet" heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de minister van LNV vrijstelling of ontheffing te krijgen. De wet biedt in artikel 75 de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden uitsluitend verleend door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk. Het onderhavige bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan. Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten.

5.3.2.2 Flora

Tijdens het onderzoek van het bureau Eelerwoude in 2004 zijn geen beschermde soorten waargenomen. Mogelijk komen enkele algemene soorten zoals grasklokje wel voor. Zwaarder beschermde planten worden zowel op de bolling van de es als in de randzone echter niet verwacht, omdat potentieel geschikte groeiplaatsen ontbreken. In 2008 / 2009 is door het bureau Eelerwoude een aanvullend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek was bedoeld om het uitgebreide onderzoek uit 2004 te actualiseren. Uit het onderzoek van 2009 zijn geen nadere conclusies met betrekking de flora naar voren gekomen, zodat het onderzoek van 2004 op dat punt de stand van zaken juist weergeeft.

5.3.2.3 Fauna

Vogels

Binnen het plangebied zijn in 2004 van tenminste 38 broedvogelsoorten territoria vastgesteld, waarvan zeven soorten van de Rode Lijst (boerenzwaluw, grauwe vliegenvanger, huismus, kneu, ringmus, patrijs en veldleeuwerik). De meeste broedvogels werden aangetroffen in de krans rondom de erven met oude erfbeplanting en bosjes. Van de bosuil wordt de aanwezigheid vermoed op basis van informatie van omwonenden. Ook is het waarschijnlijk dat de buizerd en de torenvalk in of vlakbij het onderzoeksgebied hebben gebroed. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de aangetroffen soorten en de aantallen in 2004.

Soort   Aantal   Soort   Aantal  
Boerenzwaluw   +   Patrijs   5  
Boomklever   5   Pimpelmees   13  
Boomkruiper   1   Ringmus   +  
Bosrietzanger   1   Roodborst   13  
Bosuil   ?   Scholekster   1  
Buizerd   0-1   Spreeuw   +  
Ekster   2   Staartmees   1  
Fazant   4   Tjiftjaf   28  
Fitis   1   Torenvalk   0-1  
Grasmus   6   Tuinfluiter   4  
Grauwe vliegenvanger   1   Veldleeuwerik   2  
Groenling   3   Vink   21  
Heggemus   9   Waterhoen   1  
Houtduif   14   Wilde eend   1  
Huismus   +   Winterkoning   34  
Kauw   +   Witte kwikstaart   3  
Kievit   9   Zanglijster   4  
Kneu   1   Zwarte kraai   3  
Koolmees   28   Zwarte roodstaart   1  
Kuifmees   1   Zwartkop   15  
Merel   26      

Figuur 36: Tabel aangetroffen vogelsoorten en aantallen (bron: Eelerwoude, 2004)

Het open agrarische gebied, de bolling, is minder vogelrijk en slechts geschikt voor een beperkt aantal broedvogelsoorten zoals kievit, scholekster, veldleeuwerik en patrijs. De aanwezigheid van patrijs en veldleeuwerik geeft aan dat het gebied nog potenties heeft voor akkervogels, al vormen de soortenrijkdom en de aangetroffen aantallen waarschijnlijk nog maar een fractie van de vroegere situatie. De akkervogels concentreren zich nu in één groep centraal op het grote open akkercomplex. De randen lijken te worden gemeden door de verstorende werking van omringende wegen, bebouwing en opgaande beplanting (i.v.m. predatoren).

In 2008 / 2009 is door het bureau Eelerwoude een aanvullend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek was bedoeld om het uitgebreide onderzoek uit 2004 te actualiseren.

Soort   Aantal   Soort   Aantal  
Boerenzwaluw   +   Patrijs   4  
Bonte vliegenvanger   2   Pimpelmees   +  
Boomklever   1   Ringmus   +  
Boomkruiper   8   Roodborst   +  
Bosrietzanger   +   Scholekster   +  
Bosuil   2   Spotvogel   1  
Braamsluiper   1   Spreeuw   +  
Buizerd   1-2   Staartmees   +  
Ekster   +   Steenuil   1  
Fazant   +   Tjiftjaf   +  
Fitis   +   Torenvalk   1  
Gaai   +   Tuinfluiter   +  
Gekraagde roodstaart   3   Veldleeuwerik   1  
Grasmus   15   Vink   +  
Grauwe vliegenvanger   3   Waterhoen   2  
Groenling   3   Wilde eend   +  
Grote bonte specht   4   Winterkoning   +  
Heggemus   +   Witte kwikstaart   +  
Houtduif   +   Zanglijster   +  
Holenduif   +   Zwarte kraai   +  
Huismus   +   Zwartkop   +  
Kauw   +      
Kerkuil   1      
Kievit   +      
Koolmees   +      
Merel   +      

Figuur 37: Tabel aangetroffen vogelsoorten en aantallen (bron: Eelerwoude, 2009)

In vergelijking met 2004 zijn kneu, kuifmees en zwarte roodstaart niet meer vastgesteld. Maar liefst 11 vogelsoorten werden in 2009 echter als nieuw vastgesteld. Het gaat om de bonte vliegenvanger, braamsluiper, buizerd, gekraagde roodstaart, groene specht, grote bonte specht, holenduif, kerkuil, spotvogel, steenuil en torenvalk.

Vleermuizen

Tijdens de onderzoeken in 2004, 2008, en 2009 zijn in het gebied zeven vleermuissoorten aangetroffen: baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleemuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis. Het gaat hierbij om in Nederland vrij algemeen voorkomende soorten.

Amfibieën

Het onderzoek naar amfibieën in 2009 leverde geen bijzondere waarnemingen op. Er werden enkele exemplaren van de bastaardkikker gevangen. In 2004 werd in het gebied de bruine kikker aangetroffen. Op basis van de uitgevoerde veldonderzoeken in combinatie met het ontbreken van geschikt habitat, kan worden uitgesloten dat zich binnen het projectgebied strikt beschermde amfibieën als kamsalamander, poelkikker en boomkikker bevinden.

Vissen

De visfauna binnen het plangebied concentreert zich in de beek de Usselerstroom. In de Usselerstroom zijn in 2001 door middel van elektrisch vissen tenminste 12 vissoorten vastgesteld, waaronder het bermpje, de kroeskarper en de serpeling. Van deze soorten is alleen het bermpje opgenomen in de Flora- en faunawet (tabel 2). De overige twee soorten staan beide op de Rode Lijst als kwetsbaar. De aanwezigheid van deze soorten maakt dat de Usselerstroom moet worden gekarakteriseerd als vrij bijzonder.

Uit een schepnetonderzoek in de Usselerstroom in 2009 bleek dat er in elk geval twee niet beschermde vissoorten in de Usselerstroom voorkomen, het vetje en de kroeskarper. Uit de literatuur is het voorkomen van het beschermde bermpje in de Usselerstroom bekend. Gelet op het aanwezige habitat kan volgens Eelerwoude het bermpje ook nu nog in de Usselerstroom voorkomen, ook als is hij tijdens het schepnetonderzoek niet gevangen. Andere (strikt) beschermde vissoorten als kleine modderkruiper, grote modderkruiper, beekdonderdpad, en bittervoorn worden hier door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht.

Reptielen

Binnen het plangebied is geen geschikt habitat aanwezig voor beschermde reptielensoorten als levendbarende hagedis en hazelworm. Aanwezigheid van beschermde reptielen wordt daarom niet waarschijnlijk geacht.

Overige zoogdieren

Door verschillende omwonenden is in 2009 de aanwezigheid van steenmarters gemeld. Met name rond de oude erven langs de Harberinksweg en Keuperweg in de Westkrans worden door omwonenden regelmatig marters gezien en er verdwijnen regelmatig kippen. Verblijfplaatsen van steenmarters zijn niet aangetroffen maar kunnen in principe op praktisch elk erf aanwezig zijn, gelet op het grote aanbod aan leegstaande schuren en bijgebouwen. In 2004 werd een steenmarter gemeld op een erf aan de Harberinksweg. ook op erven in de Oostkrans worden wel steenmarters gezien, maar de indruk bestaat dat de soort hier minder regelmatig en minder talrijk voorkomt dan in de Westkrans, waar het aanbod aan geschikt leefgebied ook aanzienlijk groter is. Omwonenden melden verder de aanwezigheid van algemene beschermde soorten als vos, ree, egel en eekhoorn. Vos, ree en eekhoorn worden echter sporadisch gezien.

5.3.2.4 Analyse en conclusies volgens het rapport van Eelerwoude 2009

Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein zijn een aantal negatieve effecten op aanwezige beschermde soorten te verwachten. Het gaat vooral om een verlies aan leefgebied en een toename van verstoring door bebouwing, verkeer en verlichting. Het open akkercomplex (maïs) centraal in het plangebied wordt bebouwd. De aanwezige weide- en akkervogels en soorten als haas en veldmuis zullen hier verdwijnen en naar elders moeten uitwijken. Tevens verdwijnt een deel van het jachtgebied van broedvogelsoorten als buizerd, torenvalk en kerkuil. Ook in de Oostkrans wordt een aanzienlijke oppervlakte aan bedrijventerrein gerealiseerd dat ten koste gaat van het open, agrarische landschap. De verwachting is dat de effecten op de eerder genoemde soorten hier kleiner zijn, omdat in dit gebied nauwelijks akkers en weidevogels worden aangetroffen. De ontwikkelingen in de Westkrans zijn relatief beperkt.

Effecten op vogels

Op erven waar de agrarische bedrijvigheid vervalt en schuren niet langer bewoond worden door vee, is een negatief effect te verwachten op erfgebonden insecteneters als boerenzwaluw en grauwe vliegenvanger. Ook op erfvogels als spotvogel, gekraagde roodstaart en kneu kan deze ontwikkeling een negatief effect hebben. In het gebied blijven naar verwachting wel een aantal hobbyboeren aanwezig, en ook open ruimtes begraasd door koeien, schapen en paarden. De effecten kunnen in die zin dus beperkt zijn. Soorten zoals huismus, ringmus maar ook steenuil en kerkuil die profiteren van verrommelde en verwaarloosde erven, zullen na herinrichting van het gebied zonder maatregelen in aantal achteruit gaan. Voor steenuil, kerkuil, buizerd en torenvalk geldt daarbij ook dat een groot deel van het jachtgebied verdwijnt doordat het open akkercomplex bebouwd wordt, en ook delen van de West- en Oostkrans. Op deze soorten is een negatief effect te verwachten, omdat een flink deel van hun functionele leefgebied verdwijnt. Voor kerkuil en steenuil geldt bovendien dat verkeer een belangrijke doodsoorzaak voor beide soorten is, en dat een toename van verkeerswegen en verkeersdrukte leidt tot een hogere mortaliteit.

Andere "jaarrond-soorten" (bosuil, groene specht en grote bonte specht) kunnen zich waarschijnlijk in dezelfde aantallen handhaven. De meeste weide- en akkervogels in het centrale deel van het gebied zullen zich bij realisatie van het bedrijventerrein niet kunnen handhaven en verdwijnen.

Effecten op vleermuizen

Eelerwoude constateert, dat de ontwikkeling van het nieuw bedrijventerrein grotendeels plaatsvindt in het open akkercomplex, centraal in het gebied. Met uitzondering van de rosse vleermuis, een soort die ook regelmatig foerageert in meer grootschalige en open gebieden, heeft dit gebied voor de waargenomen vleermuissoorten slechts een beperkte betekenis. De situatie in de Westkrans blijft over het algemeen gehandhaafd, al ontstaat er plaatselijk wat ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid. De overgang naar het bedrijventerrein wordt afgeschermd met een brede groenstrook. De vastgestelde vleermuisverblijfplaatsen in gebouwen blijven gehandhaafd. Door de aanleg van nieuwe groenelementen wordt zowel in de Oost- als in de Westkrans geen verlies aan foerageergebied verwacht, ondanks de vestiging van nieuwe bedrijvigheid in de deelgebieden. Eelerwoude schrijft, dat veel vleermuissoorten gevoelig zijn voor verstoring door verlichting, gelet op de concentratie van de vleermuizen in de Westkrans en de voorgestelde minimale verlichting in dit deelgebied worden geen negatieve effecten verwacht op vleermuizen. Op de vleermuizen in de Oostkrans worden in principe ook geen negatieve effecten verwacht.

Effecten op steenmarter, eekhoorn en overige zoogdieren

Realisatie van de voorgenomen plannen zal met name effect hebben op soorten die hun leefgebied hebben in het open akkercomplex. Het gaat hierbij om soorten als haas en veldmuis. Beide soorten behoren echter tot de groep van de algemene, niet ontheffingsplichtige soorten. Ook op soorten die voor hun voedsel van deze soorten afhankelijk zijn, zoals roofvogels en roofdieren als vos, bunzing, en steenmarter kunnen deze ontwikkelingen een negatief effect hebben. De genoemde roofdieren komen echter ook voor in stadsranden. Met de realisatie va het bedrijventerrein en de aanplant van groenelementen ontstaat bovendien een nieuw leef- en foerageergebied. Van negatieve effecten op de soort op regionale populaties zal naar verwachting geen sprake zijn.

De steenmarter komt vooral voor in de Westkrans. Hier zijn de ontwikkelingen beperkt van omvang. Potentiële verblijfplaatsen op erven en in de groenelementen blijven grotendeels gehandhaafd. De soort komt algemeen voor in een stedelijke omgeving en geldt als een "opportunist".

Effecten op amfibieën en vissen

Geschikt voortplantingsbiotoop voor amfibieën is slechts in beperkte mate aanwezig in enkele poelen in de Westkrans. Er zijn geen trekroutes van padden, kikkers en salamanders bekend. Op beschermde amfibieën hebben de plannen naar verwachting geen negatief effect, te meer omdat de situatie in de Westkrans grotendeels ongewijzigd gehandhaafd blijft, en er in het plangebied enkele nieuwe poelen worden gerealiseerd.

De Usselerstroom blijft ongewijzigd aanwezig. Er worden geen negatieve effecten verwacht op het (mogelijk) in de Usselerstroom aanwezige bermpje.

Conclusies: Geen belangrijke effecten op algemene, en licht beschermde soorten te verwachten

Een aandachtspunt blijft de mogelijke verstoring van verblijfplaatsen van vogels en hun broedsels, voor alle beschermde, inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.

Conclusies: Negatief effect te verwachten op buizerd, kerkuil, steenuil en torenvalk

Binnen het plangebied zijn een zevental vogelsoorten aangetroffen die jaarrond gebruik maken van vaste rust- en verblijfplaatsen (zogenoemde jaarrond-soorten). Het gaat om bosuil, buizerd, groene specht, grote bonte specht, kerkuil, steenuil, en torenvalk. Het is bij deze soorten niet mogelijk om verstoring te voorkomen door uit te wijken naar de periode buiten het broedseizoen. Verstoring van deze soorten, en ook negatieve effecten op deze functionele leefomgeving van deze soorten, kan om die reden ontheffingsplichtig zijn in het kader van de Flora- en faunawet.

Op bosuil, groene specht en grote bonte specht worden geen negatieve effecten op hun leefomgeving verwacht, omdat het habitat van deze soorten grotendeels gehandhaafd blijft en door aanplant met nieuwe groenelementen zelfs wordt versterkt. Naar verwachting compenseert dit eventueel negatieve effecten als verkleining van hun leefgebied door nieuwe bebouwing en wegen, verstoring en toegenomen sterftekans door bijvoorbeeld verkeer.

Hoewel de (vermoedelijke) nestlocaties van buizerd, kerkuil en torenvalk in de plannen blijven gehandhaafd, is als gevolg van de planontwikkeling voor deze soorten in beginsel een negatief effect te verwachten op hun functionele leefomgeving. Genoemde soorten zijn voor hun voedselvoorziening namelijk sterk afhankelijk van open terrein, dat in de plannen voor een belangrijk deel wordt bebouwd en doorsneden met nieuwe stedelijke verkeers- en ontsluitingswegen. Een en ander leidt tot een verkleining van het leefgebied (en voedselaanbod) en een toename van verstoring en een hogere sterftekans door verkeer. Indien geen voldoende maatregelen kunnen worden getroffen is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk.

Conclusies: Geen belangrijke effecten op strikt beschermde soorten te verwachten

Vleermuizen genieten onder de Flora- en faunawet een strikte bescherming (tabel 3). De steenmarter en eekhoorn kennen een lichtere bescherming (tabel 2). Geconcludeerd is dat er geen negatieve effecten worden verwacht op de lokale en regionale en populatie. Geadviseerd wordt om bij eventuele sloop van gebouwen en kap van beplanting, vooraf een laatste inspectie uit te voeren naar de mogelijke aanwezigheid van deze soorten. Indien een verblijfplaats van deze soorten wordt vastgesteld, kan dit betekenen dat er alsnog een ontheffing hiervoor moet worden aangevraagd.

Conclusies: Het verlies aan leefgebied van buizerd, kerkuil, steenuil, en torenvalk, vraagt om maatregelen

De Flora- en faunawet schrijft voor dat het verlies van leefgebied van buizerd, kerkuil, steenuil en torenvalk zodanig moet worden gecompenseerd dat de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie niet in gevaar komt. Het plan voor de Usseler Es voorziet reeds in tal van ecologische maatregelen die de negatieve effecten beperken of opheffen. Zo worden een aantal nieuwe groenelementen aangeplant die op een natuurvriendelijke wijze zullen worden beheerd en is het de bedoeling dat het beheer onder regie van Landschap Overijssel komt te vallen.

Naar aanleiding van het onderzoek van Eelerwoude in 2009 wordt een maatregelenplan door de gemeente opgesteld. Aan de hand van dit plan wordt het plangebied zo optimaal mogelijk voor de genoemde soorten ingericht en beheerd. Zo kan bij de groenelementen met relatief eenvoudige maatregelen een mantel-zoomvegetatie worden ontwikkeld, waardoor meer structuurvariatie en een hoger voedselaanbod (meer muizen) ontstaat. Gedacht wordt ook aan het extensiveren van het beheer van agrarische percelen en het inzaaien met bijvoorbeeld graanproducten waardoor een grotere muizenstand ontstaat. Ook in de directe omgeving van de nestlocaties vraagt om specifieke maatregelen om verstoring te voorkomen. Met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wordt overleg gevoerd om te bezien of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn, of dat er een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is.

5.3.2.5 Mitigerende en compenserende maatregelen

Naar aanleiding van het flora- en faunaonderzoek (Eelerwoude, 10 september 2009) en het MER is het Mitigatie- en compensatieplan Usseler Es opgesteld. In het genoemde flora- en faunaonderzoeksrapport is geconcludeerd, dat de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijvenpark Usseler Es leidt tot een verlies aan leefgebied van een aantal beschermde soorten. Voor vier vogelsoorten, te weten buizerd, kerkuil, steenuil en torenvalk, vraagt dit om specifieke compenserende en mitigerende maatregelen.

Mitigerende maatregelen

De volgende mitigerende maatregelen worden in het mitigatie- en compensatieplan beschreven:

Mitigatie voor en tijdens de uitvoeringsfase

  • De werkzaamheden worden niet opgestart tijdens het voortplantingsseizoen tussen 15 maart en 30 augustus;
  • De kerkuil kan in principe het gehele jaar door broeden. Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden wordt daarom eerst gecontroleerd of de kerkuil met broeden is gestart;
  • Rond de nestlocatie van de buizerd vinden veel ontwikkelingen plaats, voorafgaand aan de werkzaamheden wordt gecontroleerd of de buizerd niet reeds met broeden is begonnen;
  • In het werkgebied worden obstakels verwijderd die dienst kunnen doen als uitkijkpost voor foeragerende steen- en kerkuilen (met name in en rond bermen);
  • In het werkgebied wordt de vegetatie in bermen en op braakliggende percelen kort gehouden door maaien, het maaisel wordt afgevoerd. Hierdoor wordt het werkgebied minder aantrekkelijk om hier te jagen (minder dekking betekent namelijk minder muizen);
  • (Bouw)verlichting van nestlocaties en begroeiing wordt voorkomen, werkzaamheden worden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd;
  • De aanleg van nieuwe groenelementen en de inrichting van nieuw leefgebied in de omgeving van de Haaksbergerstraat vindt voorafgaand aan de ontwikkeling van de (nieuwe) bedrijfskavels plaats.

Fasering

  • Ook de fasering van de gebiedsontwikkeling vormt een belangrijke mitigerende maatregel voor de aanwezige flora en fauna.

Mitigatie na ingebruikname van de nieuwe situatie

  • De zone tussen de Westkrans en het bedrijvenpark wordt waar mogelijk verdicht met opgaande beplanting;
  • Aan de zijde van het bedrijvenpark worden obstakels verwijderd die dienst kunnen doen als uitkijkpost voor foeragerende steen- en kerkuilen (met name in en rond bermen);
  • Het groenbeheer van het bedrijvenpark richt zich op een verschraling van de vegetatie, maaisel wordt afgevoerd en de groenzone aan de zijde van het bedrijvenpark wordt intensief gemaaid waardoor het gebied onaantrekkelijk is als jachtgebied voor de vier beïnvloede soorten.

Verlichting

  • Ontwikkeling en verdichting met opgaande beplanting in een zone tussen Westkrans en het bedrijvenpark;
  • Het waar mogelijk beperken van straatverlichting;
  • Daar waar verlichting noodzakelijk is worden in de Westkrans en op het bedrijvenpark strooilichtbeperkende armaturen toegepast, alsook maatregelen als tijdschakelaars en/of bewegingssensoren;
  • Het beperken en reguleren van verlichting op de bedrijfskavels in de Westkrans;
  • Het aanplanten van nieuw opgaand groen rondom de bedrijfskavels in de Westkrans als buffer.

Compenserende maatregelen

Na uitvoering van de schadebeperkende maatregelen (die leiden tot een beperking van verstoring en sterfte) blijft restschade over; de afname aan geschikt leefgebied voor steenuil, kerkuil, torenvalk en buizerd. Deze restschade moet gecompenseerd worden. Belangrijk hierbij is dat de compensatie voorafgaand aan de uitvoering (en verslechtering van het leefgebied) plaatsvindt. Vroegtijdige compensatie is dus essentieel. De compenserende maatregelen bestaan uit:

  • Plaatsen van nestkasten;
  • Aanplant van nieuwe groenelementen;
  • Inrichten nieuw leefgebied in omgeving Haaksbergerstraat (extensief grasland en struweel);
  • Aanleg van nieuwe poelen;
  • Realisatie nieuwe flora- en faunavoorzieningen;
  • Extensief en natuurvriendelijk groenbeheer;
  • Ontwikkelen van mantel-zoomvegetaties;
  • Stimuleren van maatregelen op particuliere erven, (nieuwe) bedrijfskavels en gronden via Groene Diensten.

5.3.3 Ontheffingsverzoek

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en met name op grond van het Mitigatie- en compensatieplan Usseler Es van 14 juni 2010 is en wordt er overleg gevoerd met het Ministerie van LNV. Uit dit overleg zal volgen of er al dan niet een ontheffingsaanvraag op grond van de Flora- en faunawet dient plaats te vinden.

(Voor de rapporten m.b.t. ecologie, zie: Bijlage 8 bij deze Toelichting, onder "Flora- en faunaonderzoeken". Voor het "Mitigatie- en compensatieplan Usseler Es d.d.14 juni 2010 " wordt verwezen naar Bijlage 9 bij de Regels).