direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone
Plan: Usseler Es 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20070132-0004

Artikel 3 Agrarisch - Stadsrandzone

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor "Agrarisch - Stadsrandzone" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. het weiden van vee en de exploitatie van grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede het behoud van landschapselementen;
    • 2. hobbymatig agrarisch gebruik volgens de Module bedrijfsmatig en hobbymatig houden van dieren, zoals opgenomen in de nota "Werkafspraken vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer aan agrariërs" (bijlage 7 bij deze Regels);
    • 3. het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
    • 4. natuurgebieden en natuurbeheer;
    • 5. extensieve recreatie;
    • 6. ecologische zones;
    • 7. ecotunnels en ecoduikers;
    • 8. houtwallen tot een breedte van 10 meter;
    • 9. vleermuisbunkers;
    • 10. oeverzwaluwwanden;
    • 11. groenvoorzieningen;
    • 12. siertuinen en/of nutstuinen, behorende bij een woning of een bedrijfswoning, tot een maximum van in totaal 800 meter²;
    • 13. boomsingels,
    • 14. uit- en inritten, en toegangswegen;
    • 15. wandel- en fietspaden;
    • 16. speelvoorzieningen, en picknickplaatsen;
    • 17. kunstobjecten;
    • 18. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, vijvers en poelen, en wadi's;
    • 19. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
    • 20. amfibiepoelen;
    • 21. bluswatervoorzieningen;
    • 22. het wonen, indien en voorzover op grond van lid 3.2.2. van deze regels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan;
    • 23. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, indien en voorzover op grond van lid 3.2.2 van deze regels de bouw van een bedrijfswoning is toegestaan;
    • 24. de verkoop van de op een agrarisch bedrijf geteelde, gefokte en/of verwerkte producten, met dien verstande dat het brutovloeroppervlak van de verkoopruimte niet meer dan 100 meter² mag bedragen;
    • 25. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsleidingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);
    • 26. bij de onder 1 t/m 25 genoemde doeleinden behorende bouwwerken en nutsvoorzieningen.

  • b. Ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" zijn de gronden tevens bestemd voor de exploitatie van een intensieve veehouderij.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch, schuur" zijn de gronden tevens bestemd voor een agrarische schuur.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch, kwekerij" zijn de gronden tevens bestemd voor de exploitatie van een kwekerij.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding "houtwal" kunnen houtwallen worden aangelegd (ook met een breedte van meer dan 10 meter).
  • f. De gronden zijn tevens bestemd voor de ondergrondse winning van zout, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met dien verstande dat het boorpunt met bijbehorende bebouwing uitsluitend aanwezig mag zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf, boorpunt zoutwinning".

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
  • a. op de voor "Agrarisch - Stadsrandzone" aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.1;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage" mag het bebouwingspercentage niet worden overschreden.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” mag de bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte” mag de goothoogte niet worden overschreden;
  • d. op gronden, die middels de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch, schuur" tevens zijn bestemd voor de instandhouding van een agrarische schuur, mag een schuur worden gebouwd waarvan de oppervlakte niet mag worden vergroot, de goothoogte maximaal 3,5 meter en de hoogte maximaal 6 meter mag bedragen. De schuur mag niet worden verplaatst;
  • e. de hoogte van gebouwen ten behoeve van de zoutwinning mag maximaal 3 meter bedragen en de oppervlakte daarvan mag maximaal 25 meter² bedragen; in afwijking van lid 3.2.2, onder a, mogen gebouwen t.b.v. de zoutwinning ook buiten een bouwvlak worden gebouwd;
  • f. per bouwvlak is de bouw van één bedrijfswoning toegestaan op de plaats waar de aanduiding "bedrijfswoning" is aangegeven.
  • g. de inhoud van de bedrijfswoning zoals genoemd in lid 3.2.2, onder f, mag ten hoogste 750 meter³ bedragen of zoveel als ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan was toegestaan;
  • h. de bouwhoogte van de bedrijfswoning, zoals genoemd in lid 3.2.2, onder f, mag maximaal 10 meter, en de goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen; de bedrijfswoning dient verplicht met een kap te worden gebouwd;
  • i. per bouwvlak mogen bij bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Voor bij bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken geldt, dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 meter2 per wooneenheid mag bedragen, dat de toegestane maximale goothoogte 3 meter, en de maximale bouwhoogte 3 meter, voorzover gelegen binnen 3 meter van een naburig erf, en 6 meter in alle overige gevallen, bedraagt;
  • j. bestaande agrarische dierverblijven mogen worden vernieuwd of vervangen; hierbij mag de oppervlakte van die gebouwen en het aantal bouwlagen niet worden vergroot. Het bouwen van nieuwe agrarische dierverblijven is niet toegestaan.

3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. sleufsilo's, voer- en mestsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen, kuilvoerplaten, hooibergen, en paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. De maximaal toegestane bouwhoogte van voer- en mestsilo's en hooibergen bedraagt 10 meter. Voor sleufsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van paardenbakken mag maximaal 2,50 meter bedragen;
  • e. de bouw van boogkassen is niet toegestaan; dit verbod geldt niet voor gronden die zijn aangeduid met "specifieke vorm van agrarisch, kwekerij";
  • f. voor niet eerder genoemde overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 6 meter en daarbuiten een maximale bouwhoogte van 3 meter.

3.2.4 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. nutsvoorzieningen mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.

3.2.5 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4, mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, en de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, hoogte en de situering van erf- en terreinafscheidingen.

  • b. De in lid 3.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam (agrarisch) grondgebruik;
    • 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
    • 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
    • 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
    • 7. ten behoeve van de milieusituatie;
    • 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 3.2.2, onder f, voor het splitsen van een bestaande bedrijfswoning in twee woningen, indien de bedrijfswoning een inhoudsmaat heeft van meer dan 1000 meter³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd;
    • 2. lid 3.2.2, onder f, voor het splitsen van een bestaande bedrijfswoning in drie woningen, indien de bedrijfswoning een inhoudsmaat heeft van meer dan 1500 meter³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd;
    • 3. lid 3.2.2, onder h, voor het toestaan van een hogere goothoogte voor een bedrijfswoning tot maximaal 6 meter;
    • 4. lid 3.2.2, onder j, voor het vergroten van de oppervlakte van bestaande dierverblijven, de vergroting van het aantal bouwlagen, c.q. de bouw van nieuwe dierverblijven, onder de voorwaarde dat de bouw en ingebruikname van deze dierverblijven geen nadelige invloed heeft op de Nederlandse Natura 2000-gebieden Aamsveen, Lonnekermeer, Oldenzaalse landgoederen, Dinkelland, Buurserzand, Boddenbroek, Haaksbergerveen, het Witteveen, Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, Lemselermaten, en Teeselinkven, en de Duitse Natura 2000-gebieden Amtsvenn und Hündfelder Moor, Vogelschutzgebiet Moore und Heiden des Westlichen Münsterlandes, Eper-Graeser Venn / Lasterveld, Graeser Venn - Gut Moorhof, Rüenberger Venn, Lüntener Fischteich und Ammeloer Venn, Wacholderheide Hörsteloe, Schwattet Gatt, Witte Venn und Krosewicker Grenzwald, en Zwillbrocker Venn und Ellewicker Veld.
    • 5. lid 3.2.3, onder a, voor het bouwen van voersilo's met een hoogte van maximaal 25 meter;
    • 6. lid 3.2.3, onder a, voor het bouwen van sleufsilo's buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van maximaal 250 meter2 per agrarisch bedrijf;
    • 7. lid 3.2.3, onder e (eerste volzin), voor de bouw van boogkassen met een oppervlakte van maximaal 250 meter2 per agrarisch bedrijf.

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 3.4, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    • 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    • 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 2);
    • 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 4. geen sprake is van detailhandel en/of een horecabedrijf;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de exploitant / beroepsuitoefenaar / bedrijfsvoerder de woning als hoofdverblijf heeft.

  • b. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het opslaan van zand, stenen en naar aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
    • 2. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten gedurende zes maanden per jaar;
    • 3. het gebruik van de schuur, met de aanduiding "speciale vorm van agrarisch, schuur" voor bewoning;
    • 4. het gebruik van de overige schuren en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
    • 5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, dit behoudens het gestelde in lid 3.1, onder a, sub 24;
    • 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
    • 7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 3.1, onder a voor het gebruik van opstallen ten behoeve van de stalling van caravans;
    • 2. lid 3.5, onder a, sub 1, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken en;
    • 3. lid 3.5, onder a, sub 2, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 2).

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 3.6, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door Burgemeester en Wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, buiten een agrarisch bouwperceel, en met een oppervlakte van meer dan 50 meter2;
    • 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
    • 6. het leggen van drainagebuizen;
    • 7. het vellen, rooien, of verwijderen van houtwallen, boomsingels en houtopstanden.
  • b. De in lid 3.7, onder a, bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De omgevingsvergunningen, zoals genoemd in lid 3.7, onder a, worden geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige landschapselementen en/of de natuurlijke waarden en/of de aanwezige archeologische, c.q. cultuurhistorische waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.