direct naar inhoud van Artikel 14 Wonen
Plan: Usseler Es 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.20070132-0004

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
    • 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

  • b. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen, agrarische woning" zijn de gronden en de bij de woning behorende gronden met de bestemming "Bedrijf -Erf" tevens bestemd voor het instandhouden van bedrijfsgebouwen, die bij de tervisielegging van het ontwerp van het plan in gebruik waren voor agrarische doeleinden.
  • c. De gronden zijn tevens bestemd voor de ondergrondse winning van zout.

14.2 Bouwregels

14.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor “Wonen” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 14.1.

14.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is het bouwen van één wooneenheid toegestaan; indien er met een aanduiding "maximum aantal wooneenheden" een ander aantal is aangegeven, is het aangegeven aantal wooneenheden toegestaan;
  • c. de inhoud van de woning mag maximaal 750 meter³ bedragen, of zoveel meer dan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig was;
  • d. de bouwhoogte mag de maximale bouwhoogte van 10 meter niet overschrijden;
  • e. de goothoogte mag de maximale goothoogte van 4 meter niet overschrijden;
  • f. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw of een blok van twee aaneengesloten hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  • g. de hoofdgebouwen dienen met een kap te worden gebouwd;

14.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen;

14.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, mag maximaal 1,50 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, mag maximaal 2 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, mag maximaal 3 meter bedragen;

14.2.5 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2, 14.2.3 en 14.2.4 gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk mag maximaal 25 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. nutsvoorzieningen mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.

14.2.6 Bestaande bebouwing

Bestaande bebouwing, die afwijkt van het bepaalde in de leden 14.2.1, 14.2.2, 14.2.3, 14.2.4 en 14.2.5 mag worden gehandhaafd en/of vernieuwd.

14.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, en de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen.

  • b. De onder lid 14.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam grondgebruik;
    • 4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;
    • 5. ten behoeve van de sociale veiligheid;
    • 6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
    • 7. ten behoeve van de milieusituatie;
    • 8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 14.2.2, onder b, voor het splitsen van een bestaande wooneenheid in twee woningen, indien de bestaande wooneenheid een inhoudsmaat heeft van meer dan 1000 meter³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd;
    • 2. lid 14.2.2, onder b, voor het splitsen van een bestaande wooneenheid in drie woningen, indien de bestaande wooneenheid een inhoudsmaat heeft van meer dan 1500 meter³, met dien verstande dat de inhoud hierbij niet mag worden vergroot en dat de bestaande karakteristiek van het hoofdgebouw, bepaald door de bouw- en goothoogte en dakvorm, moet worden gehandhaafd;
    • 3. lid 14.2.2, onder e, voor het toestaan van een hogere goothoogte tot maximaal 6 meter;
    • 4. lid 14.2.2, onder f, voor een kleinere afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen;
    • 5. lid 14.2.3, onder b, voor een maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken tot 6 meter;

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 14.4, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
    • 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
    • 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 2);
    • 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 4. geen sprake is van detailhandel en/of een horecabedrijf;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de exploitant / beroepsuitoefenaar / bedrijfsvoerder de woning als hoofdverblijf te heeft.

  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 14.5, onder a, sub 1, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken en;
    • 2. lid 14.5, onder a, sub 2, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 2).

  • b. De afwijkingen, zoals genoemd in lid 14.6, onder a, worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
    • 1. het wijzigen van de bestemming "Wonen" in de bestemming "Bedrijf - Erf" onder de volgende voorwaarden:
      • dat aan de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de overige milieuwetgeving kan worden voldaan;
      • dat de uitoefening van het bedrijf plaatsvindt in de bestaande gebouwen;
      • dat het karakter van de bebouwing niet onevenredig wordt aangetast;
      • dat de regels van de bestemming "Bedrijf - Erf" (artikel 5) na de bestemmingswijziging van toepassing zijn.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 14.7, onder a, bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. inpassing in het landschap;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de brandveiligheid, de externe veiligheid, en de rampenbestrijding;
    • 7. de milieusituatie;
    • 8. de archeologie;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.