direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Bosw8ers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P402-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op het perceel aan de Waterdijk 6-8 te Schalkhaar (hierna: het plangebied), in het buitengebied van de gemeente Deventer, is het kampeerterrein Buitengoed Schalkhaar aanwezig. Dit terrein, met een totale een oppervlakte van circa 1,2 hectare, biedt ruimte aan 29 caravanplaatsen. Daarnaast is het op basis van het huidige planologische regime mogelijk om op het kampeerterrein een bedrijfswoning te bouwen.

Het kampeerterrein is verouderd, maakt een rommelige indruk en valt qua uitstraling uit de toon in de bosrijke omgeving rondom het plangebied. De wens bestaat om het plangebied te herontwikkelen naar een woonlocatie met het concept van 'wonen in de natuur'. Dit woonconcept ziet toe op het realiseren van natuur waarbij de woningen een ondergeschikte rol spelen. In dit geval gaat om de bouw van acht woningen.

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deventer heeft reeds aangeven dat het wenselijk is om de huidige recreatiefunctie van het plangebied permanent te beëindigen en om te zetten naar een reguliere woonfunctie.

De gronden in het plangebied zijn bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De beoogde herontwikkeling van de locatie past zowel qua gebruik- als bouwregels niet binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin, waarin wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied ligt aan de Waterdijk 6-8 te Schalkhaar, in het buitengebied van de gemeente Deventer en ten noordoosten van kern Schalkhaar. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan en wettelijk kader

1.3.1 Geldende bestemmingsplannen

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Dit plan is 1 maart 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Deventer. Daarnaast gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingsplannen "Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang" (vastgesteld op 14 juli 2016) en "Parapluherziening parkeereisen" (vastgesteld op 11 april 2018).

In voorliggend geval is hoofdzakelijk het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" relevant. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dat bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt op deze afbeelding aangeduid met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.2 Beschrijving bestemmingen

Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsfunctie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein b' en de enkelbestemming 'Natuur' (zuidelijke rand). Daarnaast gelden voor (delen) van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Intrekgebied'. Verder gelden voor (delen) van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiezone - extensiveringsgebied'. Hierna wordt nader op de deze bestemmingen en gebiedsaanduidingen ingegaan.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein b' bestemd voor een kampeerterrein voor toeristische en seizoensstandplaatsen, zoals tenten, toercaravans, vouwwagens, kampeerauto's, trekkershutten en tenthuisjes alsmede voor stacaravans en bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is één bedrijfswoning toegestaan.

Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, extensieve dagrecreatie, houtoogst, water en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, bruggen, paden, recreatieve voorzieningen en trafohuisjes.

Waarde - Archeologie - 2

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Voor gronden binnen deze gebieden geldt dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

Waarde - Archeologie - 3

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Voor gronden binnen deze gebieden geldt dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

Waterstaat - Intrekgebied

De voor 'Waterstaat - Intrekgebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening en de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van drinkwatervoorziening. Op de gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 2 meter en bebouwing ten behoeve van de waterleidingmaatschappij.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om zo in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies toe te staan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

Reconstructiewetzone - verwevingsgebied/extensiveringsgebied

Ter plaatse van deze aanduidingen gelden aanvullende regels voor agrarische bestemmingen. De aanduidingen zijn bedoeld voor het weergeven van de verwevings- en extensieveringsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.

1.3.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het herontwikkeling van een kampeerterrein naar woningbouw en natuur. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan aangezien de benodigde gebruiks- en bouwregels voor woningen en het aanleggen van natuur ontbreken.

Om het gewenste plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en juridische verantwoording. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Huidige situatie plangebied

Zoals in de aanleiding reeds is verwoord ligt het plangebied aan de Waterdijk 6-8 te Schalkhaar, in het buitengebied van de gemeente Deventer. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk natuur- en bosgebieden, (landbouw)bedrijven, agrarische gronden en verspreid liggende woonpercelen. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Waterdijk en wordt globaal omringd door het 'Landgoed Frieswijk'. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door agrarische landbouwgronden. Ten noordwesten van het plangebied ligt het woonperceel van Waterdijk 4. Aan de zuidzijde van het plangebied grenst bos.

Het plangebied zelf is in de huidige situatie ingericht als een kampeerterrein. Dit terrein is ingericht met 29 plekken voor stacaravans, bomen en een onverhard pad. Daarnaast is in het plangebied een bedrijfswoning toegestaan. De ontsluiting van het kampeerterrein vindt plaats via een in- en uitrit op de Waterdijk. Het terrein geeft een rommelige indruk, mede omdat door de voormalige gebruikers/eigenaren rondom de caravanplaatsen veelsoortige verhardingen zijn aangebracht voor parkeerplaatsen en terrassen. In het plangebied is verder gebiedsvreemde beplanting aanwezig.

In afbeelding 2.2 en afbeelding 2.3 is met respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeldfoto vanaf de Waterdijk de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0003.png"  

Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0004.png"  

Afbeelding 2.3: Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview 2020)  

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

2.2.1 Algemeen

Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds is benoemd, ziet het initiatief toe op het herontwikkelen van het kampeerterrein met woningbouw en natuur. De geldende bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' wordt middels voorliggend bestemmingsplan verwijderd. De recreatiefunctie, en daarmee de mogelijkheid tot het exploiteren van 29 stacaravanplaatsen en het oprichten van een bedrijfswoning, wordt daarmee permanent beëindigd. De stacaravans en overige bouwwerken worden verwijderd. De gronden worden heringericht voor de bouw van woningen en de aanleg van natuur. Voor deze ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld, waarbij tevens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van toepassing is.

2.2.2 Woningen

Wat betreft de woningbouw ziet dit plan toe op de ontwikkeling van acht grondgebonden woningen. Concreet gaat het om vijf bouwvolumes in de vorm van drie vrijstaande woningen, één twee-onder-één kap en drie rijwoningen. Het gaat om een concept van 'wonen in de natuur'. Het achterliggende idee is dat de woonfunctie ondergeschikt is aan de natuur.

Op het perceel worden woningen gerealiseerd die passen in een bosrijke omgeving. De ontwerpen van de woningen worden zo vormgegeven dat het buitenleven (zitten/ontspannen/opbergen) uitsluitend op het compacte woonerf wordt gefaciliteerd. Het uitgangspunt is dat vertuining rondom de woningen zoveel mogelijk wordt tegengaan. Voorkomen moet worden dat het bos rondom de woningen wordt gebruikt ten behoeve van de woondoeleinden. In dit geval worden bij de woningen geen vrijstaande bijgebouwen en overkappingen toegestaan om (verspreide) verstening in de natuur te voorkomen.

In voorliggend geval is een beeldkwaliteitsplan gemaakt, om zo het concept van 'wonen in de natuur' concreet in beeld in brengen en de woningen te typeren. Hierin zijn onder meer referentiebeelden voor de woningen weergegeven. Verder wordt in het beeldkwaliteitsplan ingegaan op de gewenste (bouw)materialen en de maatvoeringen. Hierna wordt kort op de beoogde maatvoeringen ingegaan. Voor het volledige beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.


Aan de noordzijde van het plangebied wordt een vrijstaande gezinswoning gerealiseerd met een inhoud van maximaal 650 m3 en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 9 meter. Aan de oostzijde van het plangebied zijn rijwoningen (blok van drie) en een twee-onder-één-kap-woning beoogd. Voor de rijwoningen geldt een gezamenlijke inhoud van maximaal 1.420 m3, met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 7 meter. Voor de twee-onder-één-kap geldt een gezamenlijke inhoud van maximaal 1.030 m3, met eveneens een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 7 meter. Tenslotte geldt voor de vrijstaande woningen aan de westzijde van het plangebied een maximale inhoud van 950 m3 met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Deze maatvoeringen worden vastgelegd in voorliggend bestemmingsplan.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt middels de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Er vindt een forse investering plaats in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Hier ligt een financiële verantwoording van de investering in de ruimtelijke kwaliteit aan ten grondslag. Verder is de kwaliteitsimpuls doorvertaald naar landschapsmaatregelen op de inrichtingstekening in Bijlage 2. Hierna worden de KGO-maatregelen voor het plangebied puntsgewijs weergegeven.

KGO-maatregelen

  • Het beëindigen van de recreatieve functie van het plangebied;
  • Een bijdrage leveren aan het versterken van wandelpadennetwerk Frieswijk/Averlo. Door het plangebied wordt van noord naar zuid een wandelpand aangelegd die aansluit op het wandelpandennetwerk;

KGO-maatregelen investering in de ruimtelijke kwaliteit

  • Het omzetten van ca 9.265 m2 aan gronden met de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar de bestemming 'Natuur';
  • Het rooien van alle uitheemse beplantingen in het plangebied, voornamelijk coniferenhagen,
  • Het verwijderen van alle douglassparren, bijgebouwtjes, hekwerken en verhardingen;
  • Het verwijderen van de bovengrondse gastank, de stacaravans en de ondergrondse infrastructuur.

Landschappelijke inpassing
Voorliggend plan gaat uit van het concept van 'wonen in de natuur'. Vertuining moet worden voorkomen en de (nieuwe) natuur moet worden beschermd. Dit wordt bewerkstelligd door gronden in het plangebied rondom de woningen te bestemmen tot 'Natuur'. Ter plaatse van de vijf gebouwen worden compacte woonbestemmingen opgenomen, waarbinnen geen vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan. De halfverharde ontsluitingspaden van de woningen worden toegestaan binnen de natuurbestemming.

Het plangebied wordt in het geheel landschappelijk ingepast. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld. In afbeelding 2.4 is een uitsnede van dit inrichtingsplan weergegeven. Het volledige inrichtingsplan met het bijbehorende beplantingsplan is als Bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting. De toelichting op de landschappelijke inpassing van plangebied is bijgevoegd in Bijlage 3. Verder is in het kader van het voorliggende bestemmingsplan een bomenkaart gemaakt om het behoud van bepaalde bomen te waarborgen. Deze kaart is opgenomen in Bijlage 4 bij de toelichting. Hierna worden de belangrijkste elementen van de landschappelijke inpassing opgesomd:

  • Het behouden van alle eiken-, beuken- en berkenbomen;
  • Het behouden van het bestaande maaiveld en taluds;
  • Het realiseren van nieuwe natuur in de vorm van dennen- eiken, of beukenbos, struweelranden en een voedselbos.

Tot slot worden opgemerkt dat de woningen natuurinclusief worden gebouwd. Dit wordt gewaarborgd door een voorwaardelijke verplichting in voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.4: Inrichtingstekening plangebied (bron: Groenadviesbureau H.A. ten Have)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante Europese-, rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.2.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.2.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft het een plan waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de (landschappelijke) kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het plangebied voorzien van een duurzame en toekomstbestendige vervolgfunctie.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.2.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is het toevoegen van minder dan 11 woningen.

3.2.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en Regionaal beleid

In deze paragraaf wordt onder meer het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en de bijbehorende Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze in werking getreden.

Daarnaast wordt kort ingegaan op het ter plaatse geldende beleid ten aanzien van het aspect wonen.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.3.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.3.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.3.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.3.4 Toetsing

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn in voorliggend geval hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang: artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, artikel 2.1.4 Toekomstbestendigheid, artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit en artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen, artikelen 2.13.3 tot en met 2.13.8 waarin regels over intrekgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden zijn opgenomen. Tot slot wordt het initiatief getoetst aan Artikel 3.2.3.1: Boringsvrije zones.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing aan artikel 2.1.3

In dit geval wordt een verouderd kampeerterrein herontwikkeld met natuur en woningen. Er wordt een concept van 'wonen in de natuur' toegepast waarbij het wonen ondergeschikt is aan de natuur. Dit type woonconcept is niet toepasbaar binnen bestaand bebouwd gebied of mogelijk te maken door herstructurering en/of transformatie. De locatie geeft een verouderde indruk en valt uit de toon in de Groene Omgeving. De locatie is deels verhard en voorzien van gebiedsvreemde beplanting. De recreatieve functie wordt met dit plan permanent beëindigd.

In de bestaande situatie kan het terrein worden gebruikt ten behoeve van 29 stacaravans en een bedrijfswoning. In de nieuwe situatie worden vijf bouwvolumes gerealiseerd met in totaal acht woningen. Er mogen geen vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij de woningen worden gebouwd. Verder wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Hiervoor wordt verwezen naar de (toelichting op het) inrichtingsplan in Bijlage 2 en Bijlage 3. Er is sprake van een kwaliteitsinvestering in het kader van de KGO. Deze kwaliteitsprestaties dragen bij aan de versterking van de gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2 is eerder al ingegaan op de concrete maatregelen die worden genomen. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist van een afname.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3 en in overeenstemming is met de principes van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.

Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.


Toetsing aan artikel 2.1.4

Met het realiseren van een verschillende type woningen wordt tegemoet gekomen aan de huidige lokale woonbehoefte. Daarnaast is sprake van een duurzame en natuurinclusieve inrichting van het plangebied. Door de herontwikkeling van een verrommeld recreatieterrein naar natuur en woningen is ook op de lange termijn sprake van een toegevoegde waarde en draagt het plan bij aan de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.4.uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing aan artikel 2.1.5 en 2.1.6

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls van de Groene Omgeving (buitengebied) van de gemeente Deventer. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Het beëindigen van de recreatieve functie van het plangebied;
  • Het rooien van uitheemse beplanting;
  • Het verwijderen van alle stacaravans, bijgebouwtjes, hekwerken, verhardingen en de ondergrondse infrastructuur;
  • Het versterken van het wandelpadennetwerk Frieswijk/Averlo. Door het plangebied wordt van noord naar zuid een wandelpand aangelegd;
  • Het omzetten van 9.265 m2 aan gronden met de bestemming 'Recreatie' naar de bestemming 'Natuur'.

Er is sprake van een kwaliteitsinvestering in het kader van de KGO. Deze kwaliteitsprestaties dragen bij aan de versterking van de gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2 is eerder al ingegaan op de concrete maatregelen die worden genomen. Tot slot wordt opgemerkt dat de woningen zoveel mogelijk aan de oostkant van het plangebied worden gesitueerd, zodat er voldoende ruimte over blijft om (bos)natuur tot ontwikkeling te laten komen zonder directe invloed van de woonfuncties.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Het plan is in overeenstemming met de artikelen 2.1.5 en 2.1.6 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling ziet toe op de realisatie van acht reguliere woningen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Het toevoegen van de woningen past binnen de regionale woonafspraken. In paragraaf 3.3.5 en paragraaf 3.4.4 wordt het initiatief getoetst aan de regionale en de gemeentelijke woonvisie.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.13.3: Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 2.13.4 Niet-risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 kunnen in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

Artikel 2.13.5: Niet-risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

Artikel 2.13.6: Grote of grootschalige -risicovolle functies

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in artikel 2.13.4 en artikel 2.13.5, kunnen nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden en nieuwe grootschalige risicovolle functies in intrekgebieden alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap vooruit-principe.

Artikel 2.13.7 Grondwaterbeschermingsgebieden met een stedelijke functie

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in de artikelen 2.13.4 en 2.13.6 kunnen binnen grondwaterbeschermingsgebieden met stedelijke functies nieuwe grootschalige risicovolle functies worden toegestaan mits deze functies voldoen aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stap vooruit-principe.

Artikel 2.13.8: Intrekgebied met een stedelijke functie

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in de artikelen 2.13.5 en 2.13.6 kunnen binnen intrekgebieden met stedelijke functies nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies worden toegestaan mits deze functie voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stand stillprincipe

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikelen 2.13.3 en 2.13.5 tot en met 2.13.8 zijn hierna opgenomen:

  • niet-risicovolle functies: alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies.
  • harmoniërende functies: functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning.
  • grote en grootschalige risicovolle functies: functies die gelet op de risico’s voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
  • stand-stillprincipe: beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.13.3 tot en met 2.13.8

Het plangebied ligt in een gebied dat wordt aangemerkt als zowel een intrekgebied voor waterwinning als een grondwaterbeschermingsgebied. In voorliggend geval gaat het om de vervanging van een risicovolle functie (dag- en verblijfsrecreatie) voor deels een andere risicovolle functie (woningbouw) en deels een harmoniërende functie (natuur). In dit geval is sprake van het realiseren van minder dan 10 woningen, waardoor de woningen in het plangebied als 'niet-risicovol' worden gecategoriseerd.

Omdat het gaat in dit geval deels gaat om een niet-risicovolle functie moet worden voldaan aan het stand-stillprincipe. Dit beginsel is erop gericht om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen. De nieuwe situatie mag kortweg geen verslechtering opleveren ten opzichte van de oude situatie.

In de bestaande situatie worden de gronden volledig gebruikt ten behoeve van een kampeerterrein. Het plangebied is nagenoeg volledig bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. In de huidige situatie zijn dan ook verspreid over het hele plangebied verschillende soorten caravans met verschillende materialen, overige bouwwerken en verhardingen aanwezig. In voorliggend bestemmingsplan worden compacte woonbestemmingen toegekend. De overige gronden worden voorzien van een natuurbestemming waarbinnen uitsluitend harmoniërende functies zijn toegestaan.

In dit geval is contact opgenomen met waterbedrijf Vitens. De adviezen van Vitens zijn deels geborgd in het bestemmingsplan en deels in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Het gaat om het volgende: bij de uitwerking van het plan is sprake van het niet toepassen van bodemenergiesystemen, het niet toepassen van uitlogende materialen en het opvolgen van (milieu)voorschriften gericht op het tegengaan van bodemverontreiniging. Op deze manier worden de risico's op verontreiniging van het grondwater voorkomen. Verder is in een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer en gemeente opgenomen dat bij de woningen geen buitenopslag (zoals van vuilcontainers en fietsen) is toegestaan.

Geconcludeerd wordt aan het stand-stillprincipe wordt voldaan. De nieuwe situatie levert geen verslechtering op ten opzichte van de oude situatie. Er is eerder sprake van een verbetering. Het voorliggend bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar en aanvaardbaar.

Tenslotte wordt opgemerkt dat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Intrekgebied' ter bescherming van het intrekgebied en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' worden overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Het plan in overeenstemming met artikelen 2.13.3 en 2.13.5 tot en met 2.13.8 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 3.2.3.1: Boringsvrije zones

1. Het is verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren, voor zover deze activiteiten plaatsvinden:

d. dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Salland Diep, met uitzondering van de boringsvrije zone Engelse Werk te Zwolle.

Toetsing van het initiatief aan artikel 3.2.3.1  

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 meter diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de artikelen met betrekking tot boringsvrije zones van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.2 Ontwikkelperspectief plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  


'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.


Toetsing
In voorliggend geval wordt een landschapsontsierend en gebiedsvreemd kampeerterrein herontwikkeld met woningbouw en natuur. Er is sprake van een concept van 'wonen in de natuur'. Deze manier van wonen past uitstekend in het mixlandschap. Met de ontwikkeling wordt door middel van landschappelijk inpassing van de locatie voorzien in een forse versterking van de landschappelijke kenmerken. De ruimtelijke identiteiten worden versterkt. De nieuwe natuur wordt tevens beleefbaar door het aanleggen van een wandelpad.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.3.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. Veen ontwikkelde zich daar, waar het water moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' gelegen in het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In Afbeelding 3.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.3 Natuurlijke laag plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.


Toetsing
De gronden in het plangebied zijn in gebruik als kampeerterrein. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Gezien de aard en omvang van dit plan wordt het effect op de natuurlijke laag beperkt geacht. Het nog aanwezige natuurlijke reliëf wordt met dit plan niet aangetast. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overstemming is met de uitgangspunten van de 'Natuurlijke laag'.

De 'Stedelijke laag'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' gelegen in de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'. Voor deze gebiedstypen zijn geen specifieke kaartlagen opgenomen in het Omgevingsvisie.

‘Informele trage netwerk’

Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. Doordat bepaalde schakels in dit netwerk in de loop van de tijd zijn verdwenen (ruilverkaveling, opwaardering tot hoofdinfrastructuur en individuele ingrepen door particuliere grondeigenaren) is er sprake van discontinuïteit. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (bijvoorbeeld bedrijventerreinen en woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

'Verspreide bebouwing'

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen.

Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.

Toetsing
In dit geval wordt in het plangebied een wandelpand aangelegd. Hiermee wordt een nieuwe mogelijkheid benut voor een bijdrage aan het padennetwerk. Het pad sluit aan op het bestaand wandelpad van Landgoed Frieswijk. De locatie is daarnaast niet in gebruik als een agrarisch erf. Het plangebied wordt verder landschappelijk ingepast conform de geldende gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overstemming is met de uitgangspunten van de 'Stedelijke laag'.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. In afbeelding 3.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap plangebied (bron: Provincie Overijssel)  

'Jonge heide- en ontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing
Door het herontwikkelen van het gebiedsvreemde kampeerterrein naar een woningen en natuur worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap versterkt. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de aanwezige landschapselementen en kenmerken op basis van onder andere het 'Jonge heide- en ontginningslandschap'. Daarmee is de ontwikkeling is overstemming met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

De 'Laag van beleving'

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving' aangeduid met de gebiedstypen 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld'. Afbeelding 3.5 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving'. Het plangebied is hierop met de rode omlijning indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.5 Laag van beleving plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

'IJssellinie inundatieveld'

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen een gebied waarin het aspect 'donkerte' wordt gezien als een kwaliteit. In dit geval is sprake van een afname van kunstlicht. Op dit moment is het mogelijk om 29 stacaravans te plaatsen. In de nieuwe situatie worden slechts vijf bouwvolumes mogelijk gemaakt waarbij tevens sprake is van een bouwstijl die past in een bosrijke omgeving. Het gebruik van kunstlicht wordt waar mogelijk beperkt, danwel op effectieve wijze (gericht) worden toegepast. De functie van het gebied als inundatieveld is niet meer waarneembaar. Het plangebied heeft daarnaast geen cultuurhistorische waarde. De 'Laag van beleving' verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat deze laag zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.4.4 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3.5 Regionaal woonbeleid

De gemeente in de regio 'West-Overijssel' stemmen nieuwbouwplannen met elkaar af. Deze regio bestaat uit elf gemeenten, namelijk: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Deze gemeenten en de provincie Overijssel hebben in 2014 de Regionale Woonvisie West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op het gebied van wonen voor de regio.

De regionale afstemming bestaat onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefte-raming plannen verdeeld worden over de West-Overijsselse gemeenten, en de onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar onder meer type woningen, prijsklassen en doelgroepen wordt vervolgens op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.

In 2015 hebben de gemeenten en provincie gezamenlijk een traject doorlopen waarin de gezamenlijke ambities en visie hebben geleid tot woonafspraken op 5 thema's, namelijk: (A) doelgroepen, (B) wonen en zorg, (C) stedelijke vernieuwing, (D) bestaande voorraad en (E) programmeren en zuinig ruimtegebruik.

Binnen de kaders van bestaand beleid en besluiten staan betrokken partijen voor een goede ruimtelijke ordening en gaan partijen samen op zoek naar innovatieve oplossingen en mogelijkheden om ook in de toekomst aan de huisvestingsopgave te kunnen voldoen. Begin 2017 zijn de kwantitatieve afspraken geactualiseerd. Dit heeft geresulteerd in de RWP (Regionale Woonprogrammering) West-Overijssel (2017).

Voor Deventer geldt dat het aantal inwoners en huishoudens de afgelopen jaren sterk is gegroeid. Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 75% van de woningvraag de komende tien jaar. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit. Er is dan ook ruimte voor nieuwe initiatieven. Deventer blijft de vraag nauwlettend monitoren, onder andere door middel van een woningmarktanalyse in 2017 en zet in op het matchen van vraag en aanbod. Kwalitatief programmeren is het uitgangspunt voor nieuwe plannen, waarbij het voorzien in een vraag en het leveren van meerwaarde voor de Deventer samenleving centraal staan.

De gemeenten stemmen over het algemeen woningbouwplannen vanaf 25 woningen af met de andere (planrelevante) gemeenten. Opgemerkt wordt dat voor woningbouwplannen binnen de gemeenten Deventer en Zwolle geldt dat woningbouwplannen vanaf 50 woningen moeten worden afgestemd.

Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van acht grondgebonden koopwoningen in Schalkhaar (gemeente Deventer). De beoogde woningen worden zowel vrijstaand als aaneengebouwd (rijwoningen en twee-onder-één-kap) gebouwd. Er wordt een bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte binnen de gemeente (zie ook paragraaf 3.4.4 van deze toelichting).

Het aantal gewenste woningen blijft ruimschoots onder het aantal woningen waarbij met de andere gemeenten afstemming moet worden gezocht. Daarnaast wordt, gezien de bestaande onderprogrammering in de gemeente, geconcludeerd dat het in dit plan besloten woningaantal past binnen de regionale woningbouwprogrammering.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale woonbeleid.

3.3.6 Conclusie provinciaal en Regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale en (boven)regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

Voor het Buitengebied wordt specifiek het volgende vermeld:

De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.

Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.

Er wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.

Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Deventer

De ontwikkeling vindt plaats ten noordoosten van de kern Schalkhaar in het buitengebied van Deventer. Voorliggend plan gaat uit van het herontwikkelen van een verouderd en gebiedsvreemd kampeerterrein naar een woonfunctie met natuur. Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Verloedering van het landschap wordt hiermee tegengegaan.

In totaal worden binnen het plangebied acht woningen gerealiseerd. Het toevoegen van deze woningen is beleidsmatig mogelijk. Het voornemen legt geen extra druk op de ruimte, aangezien het plangebied een bestaande bebouwde locatie betreft met 29 standplaatsen voor stacaravans.

Binnen het voornemen wordt daarnaast onder meer aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing. Hiermee wordt de landschappelijk kwaliteit van het plangebied versterkt. Door de landschappelijke inpassing van het voormalige kampeerterrein in combinatie met de KGO-investeringen wordt een bijdrage geleverd aan een robuustere hoofdstructuur voor natuur en waterberging.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.

3.4.2 Kansen uit buiten

In het Sallandse buitengebied verandert er veel. Door schaalvergroting van boerenbedrijven worden sommige bedrijven groter, terwijl andere stoppen. Dit betekent veel leegstaande schuren. Die schuren hebben vaak ook nog asbestdaken.

De leegstand en de asbestopgave vormen een aanzienlijk probleem, niet alleen voor de eigenaren, maar ook voor de leefbaarheid van het Sallandse buitengebied. De provincie Overijssel en de gemeente Deventer willen dit probleem aanpakken en omkeren naar een kans. Een kans om de sloop van overtollige schuren, met of zonder asbestdaken, betaalbaar te houden. En een kans om de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied te vergroten.

Deze kansen worden gecreëerd door leegstaande gebouwen te vervangen door nieuwbouw met een woon- of andere passende functie. Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt de provincie daarvoor een kader. En met aanpassingen in het beleid schept de gemeente binnen dat kader kansen. Zo geeft de gemeente Deventer nog meer ruimte aan initiatieven. Tegelijk gaat de kwaliteit van het buitengebied en de leefomgeving er stevig op vooruit.

De oude Rood-voor-Rood-regeling heeft al veel voorbeelden opgeleverd van gerestaureerde boerderijen, van nieuwe woningen of schuren en van nieuw ingerichte erven. In haar oude vorm had deze regeling echter ook beperkingen. Daardoor bleven plannen soms steken. De gemeente Deventer borduurt nu voort op de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving door de bestaande regelingen in een nieuw jasje te steken, 'Kansen uit buiten'.

Maatwerk naast regelingen

Met de Rood-voor-Rood-regelingen 'Woning voor schuur' en 'Schuur voor schuur' ontstaan meer mogelijkheden om te slopen en/of bouwen. Met de regelingen kunnen sloop en bouw tegen elkaar worden uitgeruild. De Sloopbank brengt daarvoor vraag en aanbod samen.

In gevallen komt het voor dat de plannen niet (helemaal) binnen deze twee regelingen of de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) in het bestemmingsplan Buitengebied Deventer passen. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) maakt ook dit soort plannen mogelijk. De gemeente beoordeelt afzonderlijk en per plan of er voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit is maatwerk.

De KGO is in feite het kader voor meer ruimtelijke kwaliteit en voor investeringen daarin. Er gelden twee voorwaarden voor sloop- en bouwplannen: ze moeten passen in het Sallandse landschap en bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op die manier wordt het buitengebied mooier, leefbaarder en gezonder.

Toetsing

Het voorgenomen plan is uitgewerkt op basis van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). Er is sprake van een kwaliteitsinvestering in het kader van de KGO. Deze kwaliteitsprestaties dragen bij aan de versterking van de gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2 is eerder al ingegaan op de concrete maatregelen die worden genomen. De woningen worden zoveel mogelijk aan de oostkant van het plangebied gesitueerd, zodat er voldoende ruimte over blijft om (bos)natuur tot ontwikkeling te laten komen zonder directe invloed van de woonfuncties. Concreet gaat het om vijf bouwvolumes in de vorm van drie vrijstaande woningen, één twee-onder-één kap en drie rijwoningen. De twee vrijstaande woningen krijgen een maximale inhoud van 950 m³. De overige woningen krijgen een kleinere inhoudsmaat. In voorliggend geval mogen geen losse bijgebouwen en overkappingen bij de woningen worden gebouwd. Er zal sprake zijn van geïntegreerde bijgebouwen. Het plangebied wordt landschappelijk goed ingepast in het Sallandse landschap.

Het voorgenomen plan sluit hiermee ook aan op de uitgangspunten van de gemeente Deventer en wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend plan in overeenstemming is met de 'Kansen voor buiten'.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

In het LOP valt het plangebied in het landschapstype ‘Dekzandruggen’.

Dekzandruggen

De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd.

De historische ensembles die in het gebied voorkomen zijn van grote waarde. Monumentale bomen en oude gebouwen hebben een grote museale kwaliteit. Op een aantal plaatsen is de link tussen de hogere ruggen en de lagere delen heel karakteristiek: bij de grotere essen bij Bathmen, Averlo en het landgoederenlandschap bij Diepenveen en Heino.

Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd.

Voor het dekzandruggen-landschap gelden de volgende landschappelijke karakteristieken:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen;
  • Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand.

Toetsing aan Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

Het plangebied wordt landschappelijk ingepast conform de aanwezige gebiedskenmerken, waaronder de ligging in dekzandruggen-landschap. Hier wordt op ingegaan in het inrichtingsplan en de bijbehorende toelichting die als bijlage 2 en Bijlage 3 onderdeel uitmaakt van deze plantoelichting.

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de van toepassing zijnde gebiedskenmerken conform het Landschapsontwikkelingsplan (LOP).

3.4.4 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 1. 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 3. 'duurzaam wonen';
  • 4. 'vitaliteit en vernieuwing'.

Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.

Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.

Het plangebied ligt in het buitengebied. De gemeente Deventer accepteert dat in dorpen niet alle woonvormen en voorzieningen zoals in de stad beschikbaar zijn. Wel is het zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente wil ruimte bieden om in te spelen op deze kwalitatieve woonvraag door het benutten van inbreidingslocaties en hergebruik van bestaande panden in de kernen en transformatie van karakteristieke, leegstaande of leegkomende panden en erven in het buitengebied. De gemeente staat open voor kleinschalige burgerinitiatieven en innovatieve ideeën die met name gericht zijn op betaalbaar wonen voor starters, het langer zelfstandig blijven wonen en de leefbaarheid in de kernen en op het platteland.

Toetsing aan de Woonvisie Deventer (2018)

Voorliggende ontwikkeling gaat uit het realiseren van acht woningen. Er is sprake van een uniek concept van 'wonen in de natuur'. Concreet gaat het om drie vrijstaande woningen, drie rijwoningen en een twee-onder-één-kap. Er is daarmee sprake van een divers woningaanbod geschikt voor verschillende doelgroepen, aangezien er verschillende bouwvolumes, (woon)oppervlakten, en daarmee prijsstellingen, worden gerealiseerd. De woningen worden duurzaam en natuurinclusief gebouwd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft.

Het gaat om het toevoegen van woningen die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen (starters, gezinnen en senioren). Met een gevarieerd woningaanbod in het plangebied wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd. Als gevolg hiervan, en als gevolg van de landschappelijke structuur van het plangebied wordt eveneens de leefbaarheid en vitaliteit in het buitengebied versterkt. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en toekomstbestendigheid, bijvoorbeeld door, zoals reeds vermeld, aan te sluiten op de huidige en te verwachten woonbehoefte en door duurzame woningen te realiseren.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.5 Welstandsnota gemeente Deventer (2014) / Beeldkwaliteitsparagraaf

Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.

Toetsing

In voorliggend geval heeft Marten Ontwerp mede op grond van de welstandsnota een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld ten behoeve van de gewenste woningbouwontwikkeling. Deze is als Bijlage 1 bij deze plantoelichting gevoegd.

Het beeldkwaliteitsplan schetst de voorwaarden waaraan moet worden voldaan ten aanzien van onder andere de vorm, detaillering, materiaalgebruik en algehele architectuur- en bouwrichtlijnen voor de nieuwe boerderij- en schuurwoning.

Geconcludeerd wordt dat het beeldkwaliteitsplan in voldoende mate aansluit bij de welstandnota en dat behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit hiermee gewaarborgd is. De beeldkwaliteitsparagraaf wordt door de gemeenteraad vastgesteld als een nadere invulling van de redelijke eisen van welstand voor het plangebied.

3.4.6 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie


Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)


Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Toetsing aan het waterbeleid

In de waterparagraaf wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.5 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen het gemeentelijke waterbeleid .

3.4.7 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst 'Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau' uit de VNG - publicatie 'Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw' is voor duurzaamheid een bruikbare 'Checklist' met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht.

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt.


Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen flexibel zijn ten aanzien van mogelijke woonprogramma's. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen onder andere de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).


Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.

In het bestuursakkoord van het college 2018-2022 wordt stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, faciliteert de gemeente die graag. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden.

Toetsing aan het milieu- en duurzaamheidsbeleid

Binnen het voornemen wordt op verscheidende manieren bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie ten aanzien van duurzaamheid. Zo wordt een voormalig kampeerterrein benut ten behoeve van woningbouw (omliggende infrastructuur is reeds aanwezig), wordt de gewenste nieuwe bebouwing gasloos uitgevoerd, wordt aandacht besteed aan het aspect water en wordt de hoeveelheid verharding zoveel mogelijk beperkt.

In paragraaf 4.3.9 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.

3.4.8 Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden verschillende maatregelen genomen ten aanzien van het natuurinclusief bouwen, hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting. In dit bestemmingsplan wordt natuurinclusief bouwen door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden waarbij een minimum puntenaantal gehaald behoord te worden.

3.4.9 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Landschap

4.1.1 Algemeen

Het plangebied ligt in een jong ontginningslandschap (na 1850 ontgonnen). Rond 1900 was het plangebied een akker die werd omringd door heide en bos met productie. Het landschap was in die tijd dooraderd door zandpaden en wegen. Rond 1930 zijn de heiden ontgonnen en vervangen door aanplant van bos voor productie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.1: Plangebied rond 1900 (links) en rond 1930 (rechts)  

Rond 1950 zijn diverse bospercelen weggehaald en vervangen voor kleine akkers en weilanden. Langs de Waterdijk zijn in deze periode een drietal kleine boerderijen gebouwd. Op de topografische kaarten rond 1975 is in het plangebied een kampeerterrein zichtbaar. Het landschap rondom het terrein is sindsdien nauwelijks veranderd. Aan de noordzijde zijn bos en waterlopen toegevoegd, omdat het gebied ten noorden van het plangebied wordt gebruikt voor waterwinning door waterbedrijf Vitens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0013.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0014.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.2: Plangebied rond 1950 (links), rond 1975 (midden) en 2020 (rechts)  
4.1.2 Landschapstype

Het landschap van Salland is grofweg in tweeën op te delen: het rivierenlandschap en het dekzandlandschap. Het plangebied ligt in het zandgebied op de dekzandruggen. De dekzandruggen binnen Salland zijn duidelijk te herkennen door de hoogteligging en ruimtelijke verdichting. Binnen de gemeente Deventer komen met name in het noordelijk deel van de gemeente dekzandruggen voor. De agrarische delen van de dekzandruggen behoren tot het kampenlandschap. Deze delen hebben een halfopen tot besloten karakter. De gebieden kennen een sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met de reliëfverschillen (essen) en open ruimtes is een gevarieerd gebied ontstaan van een besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd. Daarnaast zijn op grote delen van de dekzandruggen de landgoederen dominant in het landschap.

In afbeelding 4.3 is een landschappenkaart van Salland met de verschillende deelgebieden weergegeven. De locatie van het plangebied is hierop weergegeven met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.3: Verdeling deelgebieden (Bron: LOP Gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe)  

Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant. Doorgaande structuren en de doorgaande wegen passen zich aan deze karakteristiek aan en zijn ter hoogte van de ruggen beplant.

Het plangebied wordt landschappelijk ingepast conform de aanwezige gebiedskenmerken, waaronder de ligging in dekzandruggen-landschap. Hier wordt ingegaan in het inrichtingsplan en de bijbehorende toelichting die als Bijlage 2 en Bijlage 3 onderdeel uitmaakt van deze toelichting.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet en het Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.2.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachting voor het grondgebied van de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing.

De archeologische beleidskaart is doorvertaald naar dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen. Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" zijn de gronden in het plangebied (noordzijde aan de Waterdijk) deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'.

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Voor gronden binnen deze gebieden geldt, dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak van respectievelijk groter dan 2.500 m2 en 500 en m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet ter plaatse van de gronden met een dubbelbestemming niet in bodemingrepen groter dan 500 m2. Een archeologisch onderzoek is niet vereist.

Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In het Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.2.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig die mogelijk negatief kunnen worden beïnvloed door de voorliggende ontwikkeling.

De kern van het voorliggend plan is het concept van 'wonen in de natuur'. Het plangebied krijgt een 'boskarakter'. In het beeldkwaliteitsplan wordt hier nadere invulling aangegeven. Van belang is dat er sprake is van een grote dichtheid van het aantal bomen en onderbeplanting, zodat de woningen voor een groot deel uit het zicht worden onttrokken.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'Archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.3 Milieuaspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geur;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • GGD-richtlijn Veehouderij en gezondheid;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.3.1 Bedrijven en milieuzonering
4.3.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.3.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Gelet op de ligging van het plangebied in het buitengebied wordt het de omgeving van het plangebied aangemerkt als een 'rustige woonwijk'. Dit vanwege het feit dat er in de directe omgeving geen sprake is van een sterke menging van functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0017.png"  
4.3.1.3 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

In dit geval worden de woningen binnen het plangebied aangemerkt als milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied komen (agrarische) bedrijfsbestemmingen voor waar milieubelastende activiteiten zijn toegestaan. Het gaat om bedrijfsbestemmingen (Biesterveldweg 5, Biesterveldweg 8, Frieswijkerweg 10 en een (mogelijk) nutsbedrijf ten noordoosten van het plangebied) en agrarische bouwvlakken aan de Frieswijkerweg 12 en Koeweg 1.

Biesterveldweg 5
Op basis van het geldende planologische regime is op deze locatie, naast bedrijven met categorie 1 en 2, een groothandel koel/vriesproducten toegestaan. Een dergelijke toegestane functie wordt op basis van de VNG-uitgave aangemerkt als 'groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën, koel- en vriesproducten' met een categorie 3.1 bedrijfsactiviteit. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter voor stof, 10 meter voor geur, 30 meter voor geluid en 50 meter voor gevaar. De richtafstand van 50 meter is van toepassing indien sprake is van een risico-inrichting met koel- vries installatie met koudemiddel ammoniak en indien sprake is van een vergunningplichtige BEVI. Uit gegevens blijkt dat de koel- en vriesinstallatie het synthetisch koudemiddel R407F wordt gebruikt. In dit geval geldt geen BEVI en is de richtafstand van 50 meter voor gevaar hier niet van toepassing. De voor dit bedrijf te hanteren grootste richtafstand is 30 meter voor aspect 'geluid'. In dit geval bedraagt de afstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de uiterlijke situering van de gevel van een woning in het plangebied circa 175 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Biesterveldweg 8
Op basis van het geldende planologische regime is op deze locatie, naast bedrijven met categorie 1 en 2, een bouwbedrijf toegestaan. Een dergelijke toegestane functie (bouwbedrijven algemeen: b.o. < 2.000 m²) wordt op basis van de VNG-uitgave aangemerkt als milieucategorie 3.1, waarbij een grootste richtafstand geldt van 50 meter voor het aspect 'geluid'. In dit geval bedraagt de afstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de uiterlijke situering van een gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied circa 320 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Frieswijkerweg 10
Op basis van het geldende planologische regime is op deze locatie, naast bedrijven met categorie 1 en 2, een transportbedrijf toegestaan. Een dergelijke toegestane functie (goederenwegvervoerbedrijven b.o. > 1.000 m2) wordt op basis van de VNG-uitgave aangemerkt als milieucategorie 3.2, waarbij een grootste richtafstand geldt van 100 meter voor het aspect 'geluid'. In dit geval bedraagt de afstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de uiterlijke situering van een gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied circa 310 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Nutsbedrijf ten noordoosten van het plangebied
Op basis van het geldende planologische regime is op deze ongenummerde en onbebouwde locatie, naast bedrijven met categorie 1 en 2, een nutsbedrijf toegestaan. De locatie ligt in een waterwingebied. Het is mogelijk dat hier in de toekomst een nutsbedrijf ten behoeve van waterwinning wordt gerealiseerd. Een dergelijke functie wordt op basis van de VNG-uitgave aangemerkt als milieucategorie 2 of 3.2 (afhankelijk van de het aantal MW), waarvoor een grootste richtafstand geldt van 100 meter voor het aspect 'geluid'. In dit geval bedraagt de afstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de uiterlijke situering van een gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied circa 120 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Frieswijkerweg 12 en Koeweg 1
In de directe omgeving van het plangebied zijn verder twee agrarische bedrijven aanwezig. Concreet gaat het om de intensieve veehouderijen aan de Frieswijkerweg 12 en Koeweg 1. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.3.2 (geur) nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid. In dit geval bedraagt de afstand tussen de grens van de agrarische bouwvlakken en de uiterlijke situering van een gevel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied tenminste 350 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt, temeer omdat er geen sprake is van nieuwe milieugevoelige functies op een kortere afstand dan nu het geval is.

4.3.1.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

4.3.2 Geur
4.3.2.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Geurnormen
De gemeente Deventer is opgenomen concentratiegebied conform bijlage 1 van de Meststoffenwet. Op basis van de wet geurhinder en veehouderij geldt in het concentratiegebied voor veehouderijen met dieren met vastgestelde geuremissiefactoren op geurgevoelige gebouwen, gelegen buiten de bebouwde kom , voor de voorgrondbelasting een geurnorm van maximaal 14,0 ouE/m3.

4.3.2.2 Situatie plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van geurgevoelige functies, namelijk de woningen. Binnen een afstand van 2 kilometer van het plangebied zijn de volgende veehouderijen gevestigd met dieren met een vastgestelde geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0018.png"  
*Afstand vanaf plangrens
** Emissies op basis van registratie gemelde en vergunde dieraantallen in IJVI.  

Gezien de geuremissiegegevens en afstanden is duidelijk dat de voorgrondbelasting van deze bedrijven ruim voldoet aan de geurnorm 14,0 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten. Bij deze gegevens voor emissie voor veehouderijen is gecumuleerd ook voor de achtergrondbelasting sprake van een goed woon- en leefklimaat plaatse van het plangebied. Omgekeerd worden de veehouderijen niet beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden.

4.3.2.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

4.3.3 Geluid
4.3.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.3.3.2 Situatie plangebied

De gewenste woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten weg-, industrie- en spoorweglawaai, als bedoeld in de Wgh.

Wegverkeerslawaai

Het voornemen voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, namelijk woningen. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Waterdijk. Voor deze weg is een 60 km/uur snelheidsregime van toepassing. Het betreft echter een weg waar slechts sprake is van bestemmingsverkeer van en naar de in het buitengebied gelegen woon- en bedrijfspercelen. De verkeersintensiteit op deze wegen is dusdanig laag dat deze wegen niet in betekenende mate bijdragen aan geluidhinder. Hiermee wordt geen relevante geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai verwacht.

Ter plaatse wordt naar verwachting dan ook voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

Het aspect wegverkeerslawaai leidt niet tot belemmering van het voornemen, nader akoestisch onderzoek wordt niet nodig geacht.

Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 4.3.1 is nader ingegaan op milieuhinder als gevolg van individuele bedrijven. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen. Het aspect spoorweglawaai vormt geen belemmering.

4.3.3.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3.4 Bodem
4.3.4.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.3.4.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggend plan heeft Hunneman Milieu-Advies ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 en NEN5707. Hierna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten weergeven. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 5.

Onderzoeksresultaten

In de bodem/puin zijn zintuiglijk en analytisch geen noemenswaardige gehalten aan asbest aangetroffen.

In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PAK aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingswijziging van en nieuwbouw op de locatie.

4.3.4.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3.5 Luchtkwaliteit
4.3.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.5.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in de vorige paragraaf ('Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen') kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) voor fijn stof (PM2,5 en PM10) van het RIVM blijkt daarnaast dat ter plaatse van het plangebied, in het jaar 2020 ruimschoots voldaan is aan de wettelijke grenswaarden. Te verwachten is dan ook dat dit, mede gelet op de omgeving, ook in de daarop volgende jaren het geval is.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.5.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3.6 GGD-richtlijn Veehouderij en gezondheid
4.3.6.1 Algemeen

In de GGD-richtlijn Veehouderij en gezondheid wordt geadviseerd behoudend te zijn met inpassen van nieuwe gevoelige bestemmingen of functies (zoals woningen) binnen 250 meter van een veehouderij of binnen twee kilometer van een geitenhouderij. Binnen deze afstanden is een advies van de GGD nodig op gezondheidseffecten van de betreffende veehouderijen te bepalen.

4.3.6.2 Situatie plangebied

Binnen een straal van 250 meter rondom het plangebied zijn geen veehouderijen gevestigd. Op het adres Iwlandsweg 3 te Schalkaar, op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied, is een geitenbedrijf gevestigd met vergunning voor opfokgeiten en mestlammeren. Gelet op de afstand tot het plangebied (< 2 kilometer) is in dit geval advies ingewonnen bij de GGD. Hieruit is gebleken dat er geen zwaarwegend bezwaar is tegen de gewenste ontwikkeling. Het aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wel wordt door de GGD geadviseerd om de initiatiefnemer te wijzen op de (geringe) toename van het risico op longontsteking (tussen de 0 en 20 procent meer kans dan normaal) zoals geduid in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0019.png"  
Figuur 4.1: Grafische presentatie van de onderzoeksresultaten over het risico op longontsteking binnen 2 kilometer van een geitenhouderij (Bron: GGD IJsselland)*  


*Uit de meta-analyse van VGO UGO blijkt dat het aantal gevallen van longontsteking toeneemt als de afstand tot de geitenhouderij kleiner wordt. Zonder veehouderij is het aantal gevallen van longontsteking circa 1.400 per 100.000 inwoners per jaar (getrokken lijn). Op 1.000 meter vanaf een geitenhouderij is het aantal gevallen van longontsteking 20% hoger en op 500 meter 70% hoger dan de baseline van 1400 gevallen per 100.000 inwoners.

4.3.6.3 Conclusie

Het aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.7 Externe veiligheid
4.3.7.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • 1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • 2. de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • 3. het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • 4. het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • 5. het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.3.7.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe stippellijn) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0020.png"  
Afbeelding 4.4 Plangebied risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Zoals blijkt uit de risicokaart wordt het plangebied in de huidige situatie aangemerkt als een inrichting met gevaarlijke stoffen. Dit is omdat op het kampeerterrein een bovengrondse propaangastank aanwezig is. Deze wordt verwijderd. Als onderdeel van de kwaliteitsimpuls wordt het verwijderen van deze tank vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.3.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving omtrent externe veiligheid.

4.3.8 Ecologie
4.3.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.3.8.2 Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

In afbeelding 4.5 is de ligging van het plangebied (rode ster) weergegeven ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0021.png"  
Afbeelding 4.5 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: Provincie Overijssel)  


Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bevindt zich op circa 5,3 kilometer afstand van het plangebied. Om de stikstofdepositie van het voornemen op Natura 2000-gebieden te bepalen zijn door BJZ.nu een stikstofonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

Uit de berekeningen is naar voren gekomen dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De locatie ligt niet binnen concreet begrensd NNN. Gezien de ligging en de aard en omvang van de ontwikkeling (onder meer natuurontwikkeling) wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Tenslotte wordt opgemerkt dat het plangebied niet binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. In afbeelding 4.6 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) weergegeven ten opzichte van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P402-VG01_0022.png"  
Afbeelding 4.6 Plangebied NNN en Natura 2000 (Bron: Provincie Overijssel)  
4.3.8.3 Soortenbescherming

Algemeen

Algemeen Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

In voorliggend geval is een Quickscan Flora & Fauna uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.

Situatie plangebied

Kleine zoogdieren en amfibieën (nationale soorten Wnb)
Door werkzaamheden op het terrein kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In provincie Overijssel geldt deze vrijstelling voor alle te verwachte soorten. Aanvullende maatregelen zijn voor deze soorten niet noodzakelijk.

Broedvogels zonder vaste nestplaatsen (Wnb-Vogelrichtlijn)
In de begroeiing en mogelijk de gebouwen zijn broedvogels niet uit te sluiten. Bij werkzaamheden tijdens het broedseizoen kan sterfte en verstoring van broedsels optreden. Daarom dienen deze ingrepen buiten het broedseizoen plaats te vinden tenzij maatregelen genomen zijn om de vestiging van broedvogels te voorkomen. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode van 1 september tot 1 maart is de kans op broedgevallen gering.

4.3.8.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering vormt de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.3.9 Duurzaamheid
4.3.9.1 Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer de eisen als negatieve prikkel omgezet worden in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit, ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

4.3.9.2 Situatie plangebied

De nieuwe woningen worden conform het Bouwbesluit gebouwd en zijn daarmee per definitie duurzaam(er). Alle nieuwe woningen gasloos worden uitgevoerd. In de woningen bestaat bovendien de mogelijkheid voor het aanleggen van laadpunten voor elektrische auto's.

4.3.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voorliggend plan voldoende aandacht is besteed aan het aspect 'duurzaamheid' .

4.3.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
4.3.10.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan): Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3): Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4): Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De voorgenomen ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst is de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het realiseren van woningen is in beginsel als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden.

De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
4.3.10.2 Situatie plangebied

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat in het kader van voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er daadwerkelijk sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is en wordt tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.4 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen relevante ondergrondse en bovengrondse leidingen waar bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening mee hoeft te worden gehouden. Aan de noordzijde van het plangebied (Waterdijk) loopt een waterleiding. Deze wordt niet aangetast of beïnvloed door onderhavig plan.

4.5 Waterhuishouding

4.5.1 Vigerend beleid
4.5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.5.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven de wettelijke waterschaptaken als zorgen:

  • Een goede bescherming tegen hoog water;
  • Een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • Het zuiveren van afvalwater.

4.5.1.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2015-2020

Algemeen

In 2014 is door de gemeenteraad het Gemeentelijk Rioleringsplan (grp) 2015-2020 vastgesteld. Het plan was in beginsel van kracht tot 1 januari 2020. Het grp is een verplicht plan op basis van de Wet Milieubeheer. De werkingsduur van het grp is niet in de wet vastgelegd. In zijn huidige vorm komt het grp als verplicht plan te vervallen bij het ingaan van de omgevingswet. Dat is naar verwachting in 2022 het geval.

Binnen Rivus, de samenwerking in de regio op het gebied van de afvalwaterketen en klimaatadaptatie, wordt gewerkt aan een nieuwe planvorm die gestalte moet krijgen onder de werking van de Omgevingswet. Door hier samen met onze 7 partnergemeenten in op te trekken kan een groot deel van dit RioleringsProgramma met een gezamenlijke inhoud worden opgesteld. Iedere gemeente heeft daarnaast natuurlijk zijn eigen invulling van dat programma naast het gezamenlijke deel.

Besloten is om het huidige grp 2015-2020 te verlengen tot het moment dat de omgevingswet in gaat.

4.5.2 Waterparagraaf
4.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.5.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Het volledige watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het plan.

4.5.2.3 Bodemopbouw

Aan de hand van de bodemopbouw is af te leiden of de grond geschikt is voor infiltratie. De bodem bestaat ter plaatse uit zwak tot matig ziltig zand, daarbij is een redelijke tot hoge infiltratiecapaciteit te verwachten. Infiltratievoorzieningen voor hemelwater zijn naar alle waarschijnlijkheid goed toe te passen.

4.5.2.4 Grondwater

De diepte van het grondwater is van belang voor het vloerpeil van de woningen. Voor woningen met een kruipruimte is de norm voor de ontwateringsdiepte een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,70 meter beneden maaiveld.

Om wateroverlast vanuit oppervlaktewater of oppervlakkig afstromend water te voorkomen wordt een drempelhoogte van 20 centimeter boven het straatpeil geadviseerd.

Het plangebied ligt in een gebied dat wordt aangemerkt als zowel een intrekgebied voor waterwinning als een grondwaterbeschermingsgebied. In voorliggend geval gaat het om de vervanging van een risicovolle functie (dag- en verblijfsrecreatie) voor deels een andere risicovolle functie (woningbouw) en deels een harmoniërende functie (natuur). In dit geval is sprake van het realiseren van minder dan 10 woningen, waardoor de woningen in het plangebied als 'niet-risicovol' worden gecategoriseerd.

Omdat het gaat in dit geval deels gaat om een niet-risicovolle functie moet worden voldaan aan het stand-stillprincipe. In dit geval wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Dit is reeds weergegeven in 3.3.4.1. De nieuwe situatie levert geen verslechtering op ten opzichte van de oude situatie.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Intrekgebied' ter bescherming van het intrekgebied en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' worden overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone, hierop is in paragraaf 3.3.4.1 van deze toelichting reeds ingegaan. De regels omtrent de bescherming van grondwaterlagen is vastgelegd in de omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Uit de verordening komt naar voren dat het verboden is dieper dan vijftig meter onder maaiveld binnen een inrichting een lozing uit te voeren of een koelwater of bodemenergiesysteem tot stand te brengen. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats die een negatief effect vormen voor de boringsvrije zone.

4.5.2.5 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.

4.5.2.6 Hemelwater

Het hemelwater van de daken van de woningen wordt geïnfiltreerd in de naastgelegen beplanting/bospercelen. Daar is meer dan genoeg ruimte voor. De ontsluitingsweg en de 'lopers' naar de woningen worden aangelegd met halfverharding.

4.5.2.7 Afvalwater

Alle woningen worden aangesloten op het gemeentelijke afvalriool van de gemeente Deventer. In het buitengebied van Deventer is geen sprake van gemengd riool, zodat alleen afvalwater op het riool geloosd kan worden.

4.5.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Het bestemmingsplangebied ligt buiten het invloedsgebied van dijktrajecten. Dit zijn een wettelijk vastgelegde gebieden, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen.

Door klimaatveranderingen moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). Omdat het plangebied is gelegen buiten de dijktrajecten is een overstromingsrisicoparagraaf niet noodzakelijk.

4.5.4 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'.

Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie, genaamd 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicaties van het CROW worden de kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

4.6.2 Uitgangspunten

Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van zowel de parkeerbehoefte als van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'buitengebied';
  • Woningtypen: 'koop, vrijstaand', 'koop, twee onder-één-kap' en 'koop, tussen/hoek'.
4.6.3 Parkeren

Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van acht woningen. Op basis van de gemeentelijke parkeernota geldt voor deze woningen de volgende gemiddelde parkeerbehoefte (inclusief bezoekersparkeren):

  • 'koop, vrijstaand': 2,4 parkeerplaatsen per woning. Totaal 3*2,4 = 7,2;
  • 'koop, twee onder-een-kap': 2,2 parkeerplaatsen per woning. Totaal 2*2,2 = 4,4;
  • 'koop, tussen/hoek': 2,0 parkeerplaatsen per woning. 3*2 = 6.


Er is daarmee in totaal behoefte aan afgerond 18 parkeerplaatsen.

Het plangebied wordt dusdanig ingericht dat per woning ruimschoots kan worden voldaan aan de geldende parkeernorm. Zie hiervoor ook het inrichtingsplan dat als bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'parkeren' en er ter plaatse kan worden voorzien in de verwachte parkeerbehoefte.

4.6.4 Verkeer

Op basis van de meest recente CROW publicatie geldt voor deze woningen gemiddeld de volgende verkeersgeneratie:

  • 'koop, vrijstaand': 8,2 verkeersbewegingen per woning. Totaal 3*8,2 = 24,6;
  • 'koop, twee onder-een-kap': 7,8 verkeersbewegingen per woning. Totaal 2*7,8 = 15,6;
  • 'koop, tussen/hoek': 7,4 verkeersbewegingen per woning. 3*7,4 = 22,2.


Er is daarmee in totaal sprake van afgerond 63 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Vermeld wordt dat dit aantal per saldo vanuit planologisch oogpunt nog minder zal zijn, aangezien reeds een kampeerterrein (met mogelijkheden voor een bedrijfswoning) aanwezig is. De woningen worden ontsloten via een uitrit op de Waterdijk. Hierbij is ter plaatse sprake van overzichtelijke en verkeersveilige ontsluitingsmogelijkheden, waarbij doorstromingsproblemen of verkeersonveilige situaties niet voorkomen.

4.6.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'verkeer' en er ter plaatse als gevolg van het voornemen geen sprake zal zijn van belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

4.7 Sociale veiligheid

4.7.1 Algemeen

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing.
4.7.2 Situatie plangebied

Met de voorgenomen ontwikkeling worden woningen en natuur mogelijk gemaakt. De planologische mogelijkheid tot het oprichten van een kampeerterrein komen ter plaatse te vervallen. Het kampeerterrein geeft een verouderde indruk. Met de beoogde herontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de sociale veiligheid binnen het plangebied en de wijdere omgeving aangezien een verpauperd kampeerterrein wordt wegbestemd. Daarnaast is bij de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied eveneens rekening gehouden met het aspect sociale veiligheid door bijvoorbeeld de voordeuren van de woningen te richten op de ontsluitingswegen in het plangebied. Zo ontstaat informeel toezicht. Er is daarnaast geen sprake verlate plaatsen of gebouwen bij de woningen.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'sociale veiligheid'.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Planopzet

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van Meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

5.2.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. De onderstaande bestemmingen maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, extensieve dagrecreatie, water en ontsluitingswegen- en paden behorende bij de woningen ter plaatse van aangrenzende bestemmingsvlakken 'Wonen'. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1, lid 1, van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Op deze manier wordt in de natuurbestemming vergunningvrij bouwen uitgesloten voor zover dat slechts op een erf is toegestaan.

Artikel 4 Wonen

De gronden ter plaatse van het nieuwe woonerf zijn voorzien van deze bestemming. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

De woningen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. Bijgebouwen zijn uitsluitend tegen een woning aangebouwd toegestaan.

Gronden en bouwwerken mogen slechts worden gebruikt en/of gebouwd indien wordt voldaan aan de voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing. Verder is een voorwaardelijke verlichting opgenomen voor het natuurinclusief bouwen van de woningen en het behoud van waardevolle bomen.

Dubbelbestemmingen

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2 en Artikel 6 Waarde - Archeologie - 3

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Artikel 7 Waterstaat - Intrekgebied

De voor 'Waterstaat - Intrekgebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening

In dit artikel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het bevoegd bij een omgevingsvergunning kan afwijken om in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle toe te staan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

In dit geval wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Risico's op verontreiniging van het grondwater worden voorkomen door het niet toepassen van bodemenergiesystemen, het niet toepassen van uitlogende materialen en het opvolgen van (milieu)voorschriften gericht op het tegengaan van bodemverontreiniging. Zie voor een nadere onderbouwing van het stand-stillprincipe ook 3.3.4.1.

5.2.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen ten aanzien van afwijkende maatvoeringen, overschrijding van bouwgrenzen, herbouw van woningen en ondergronds bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt eveneens vermeld welk gebruik ter plaatse in ieder geval strijdig is. Tevens worden de vereisten aangegeven voor een beroep of bedrijf aan huis en een kleinschalige kinderopvang. Daarnaast wordt aangegeven welke parkeerregels ter plaatse van toepassing zijn.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt wat de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' inhoudt. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt dat de gronden zijn bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening en de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van drinkwatervoorziening. Op de gronden mag in beginsel niet worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken teneinde in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies toe te staan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

In dit geval is sprake van het toevoegen van niet-risicovolle functies (minder dan 10 woningen). Bij de uitwerking van het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan het stand-stillprincipe (zie ook 3.3.4.1). Risico's op verontreiniging van het grondwater worden voorkomen door het niet toepassen van bodemenergiesystemen, het niet toepassen van uitlogende materialen en het opvolgen van (milieu)voorschriften gericht op het tegengaan van bodemverontreiniging. Het plan is hiermee aanvaardbaar.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van het plan ten aanzien van en/of ten behoeve van mantelzorg, herbouw van woningen, kleinschalige windturbines en zonnepanelen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van en/of ten behoeve van de archeologische dubbelbestemmingen en de herbouw van woningen.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel komt de werking van in de planregels genoemde wettelijke regelingen en het in strijd met de bestemming toegelaten gebruik aan de orde.

5.2.5 Hoofdstuk 7: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 15 Overgangsregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 16 Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.2.6 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriële regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.


Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.3 Resultaten inspraak

Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een kleinschalige ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

De initiatiefnemer heeft in de periode september 2020 - januari 2021 voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure het plan gepresenteerd aan de bewoners van de Waterdijk 10 en Waterdijk 2, Vitens (beheerder grondwaterbeschermingsgebied) en Stichting Frieswijk (Het landgoed rondom het plangebied). De bewoners hebben positief op de plannen gereageerd. Vitens heeft eveneens positief gereageerd op de plannen en geeft tegelijkertijd aan dat de provincie Overijssel als bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de grondwaterbescherming. Tot slot heeft Stichting Frieswijk niet negatief gereageerd. Initiatiefnemers hebben de stichting gevraagd mee te denken over het creëren van een verbinding tussen het bospad in het plangebied en het landgoed.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De volgende instanties zijn in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op (delen van) het ontwerp bestemmingsplan.

  • Rijk:

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta:

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Er zijn geen belemmeringen zijn op het gebied van de waterhuishouding.

  • Provincie Overijssel:

Het plan is in het kader van vooroverleg toegestuurd naar Provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geadviseerd dat de plannen voldoen aan ruimtelijk beleid en de regels omtrent grondwaterbescherming.

  • Vitens:

Het inrichtingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan waterbedrijf Vitens. Vitens heeft advies uitgebracht ten aanzien van grondwaterbescherming. Deze adviezen zijn in het plan opgevolgd.

  • GGD:

De GGD heeft over het plan geadviseerd vanwege de nabijheid van een geitenhouderij. Hieruit is gebleken dat er geen zwaarwegend bezwaar is tegen de gewenste ontwikkeling.

6.5 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 17 maart 2022 tot en met 28 april 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.