direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Snippergroen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P322-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Deventer wil een prettige woongemeente zijn voor al haar inwoners. Woongenot staat hoog in het vaandel. Openbaar groen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en uitstraling van de gemeente en daarmee ook aan het woongenot van de individuele burgers.

Veel woongebieden zijn ruim opgezet, waarbij de aanwezigheid van openbaar groen een belangrijke rol speelt. Deze stedenbouwkundige opzet is geen blauwdruk. Het kan gewenst zijn dat een aanpassing van de oorspronkelijke verdeling tussen openbaar en particulier gebied plaatsvindt. Burgers kunnen hier baat bij hebben door het kopen of huren van voormalig groen. Hun privé gebied wordt groter en de waarde van het onroerend goed kan toenemen.

Daarbij staat de gemeente voor een grote bezuinigingsopgave. Om die reden is het project Uitgifte Snippergroen Deventer gestart en is overgegaan tot het actief uitgeven van snippergroen. Het project is opgezet met als doel te bezuinigen op de kosten van het onderhoud en het genereren van geld door het uitgeven van snippergroen door verkoop of verhuur. Snippergroen is openbaar groen, grenzend aan particuliere tuinen, die geen functie heeft in de groenstructuur. Ook stukken openbaar groen die overblijven na een reconstructie/herinrichting vallen onder snippergroen. Met uitgeefbaarheid wordt bedoeld dat groen kan worden verkocht of verhuurd.

De uitgifte van groen mag geen aantasting van de stedenbouwkundige hoofdstructuur met zich meebrengen. Ook zijn er andere voorwaarden opgesteld waaraan de uitgeefbaarheid van snippergroen wordt getoetst.

Om op uitgegeven stukken snippergroen het gebruik als tuin of erf behorend bij woningen juridisch planologisch mogelijk te maken is het noodzakelijk om de huidige bestemmingsplannen ter plaatse van de betreffende percelen te herzien.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied bestaat uit 30 locaties die verspreid liggen over de hele gemeente. In onderstaande tabel is een overzicht van de adressen opgenomen waar de percelen snippergroen bij horen.

Adres   Plaats   Buurt  
Alferdinkweg 51   Schalkhaar   Schalkhaar  
Atalanta 1   Deventer   Blauwenoord  
Baandersweg 27   Deventer   Op den Haar  
Bakkerskamp 25   Schalkhaar   Schalkhaar  
Bart Bokhorststraat 2   Deventer   Spikvoorde  
Bereklauw 65   Deventer   Colmschaterenk  
Beyerinckstraat 24   Deventer   Het Jeurlink  
Boskrekel 13   Deventer   Blauwenoord  
Bronsinklaan 46   Deventer   Essenerveld  
Citroenvlinder 47   Deventer   Blauwenoord  
Dagpauwoog 50   Deventer   Blauwenoord  
De Kuiperij 29   Bathmen   Dorp Bathmen  
Dovenetel 22   Deventer   Colmschaterenk  
Dovenetel 24   Deventer   Colmschaterenk  
Geraniumstraat 52   Deventer   De Hoven  
Grote Ratelaar 107   Deventer   Colmschaterenk  
Het Vlier 29   Deventer   Borgele  
Johannes Sinthenstraat 31   Deventer   Zwolseweg  
Johannes Sinthenstraat 33   Deventer   Zwolseweg  
Kamperfoelie 1   Deventer   't Bramelt  
Maaskantstraat 8   Deventer   Op den Haar  
Marsmangaarde 69   Deventer   Platvoet  
Nachtegaal 39   Deventer   Groot Douwel  
P. Reichholtstraat 15   Colmschate   Dorp Colmschate  
P. Reichholtstraat 17   Colmschate   Dorp Colmschate  
Paalakker 2   Deventer   Essenerveld  
Rolklaver 51   Deventer   Colmschaterenk  
Sleutelbloem 14   Deventer   Colmschaterenk  
Sleutelbloem 39   Deventer   Colmschaterenk  
Spirea 16   Deventer   't Bramelt  

In de volgende figuur is de globale ligging van alle percelen binnen het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P322-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied "Snippergroen"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden meerdere bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen worden allen partieel herzien door de vaststelling van dit bestemmingsplan Snippergroen.

Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

  • Zandweerd-noord/Platvoet
  • Zandweerd Zuid
  • De Hoven 2010
  • Kom Schalkhaar 2005
  • Vijfhoek
  • Colmschate-West
  • Het Oostrik
  • Colmschate-Zuid
  • Kom Bathmen
  • Borgele

De te wijzigen percelen hebben in bovengenoemde bestemmingsplannen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer-Verblijfsgebied' of 'Cultuur en Ontspanning - Speeltuin'. Gronden met deze bestemmingen mogen niet gebruikt worden ten behoeve van de functie wonen. Voor het gebruiken als tuin, parkeerplaats of voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen is het nodig de bestemming te wijzigen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie en is de juridische plantoelichting opgenomen. In hoofdstuk 3 is de ruimtelijke onderbouwing opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

De percelen die verkocht worden zijn in de huidige situatie met name in gebruik als openbaar groen. Het gaat om percelen die zijn ingericht met gras, bosschages of bomen. Enkele percelen zijn ingericht met verharding.

De percelen zijn over het algemeen geen onderdeel van de hoofd groenstructuur en kunnen om die reden verkocht of verhuurd worden.

De voorwaarden waaronder percelen verkocht of verhuurd worden zijn opgenomen in het Uitgiftereglement Snippergroen, opgenomen in Bijlage 1 behorende bij deze plantoelichting.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

In de nieuwe situatie is onderscheid te maken in percelen die bebouwd mogen worden en percelen die slechts deels of helemaal niet bebouwd mogen worden.

Ook wordt onderscheid gemaakt in de percelen die worden verkocht of worden verhuurd. De percelen die worden verhuurd krijgen een bestemming waar zowel het gebruik ten behoeve van het wonen is toegestaan, maar ook het gebruik als openbaar gebied. Hiervoor is gekozen om na beëindiging van het huurcontract het gebied weer te kunnen inrichten als groen danwel verblijfsgebied zonder bestemmingsplanherziening.

In de nieuwe situatie zijn er 20 percelen waar na het inwerking treden van dit bestemmingsplan gebouwd mag worden, al dan niet deels. Op deze percelen is het mogelijk om bijgebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde op te richten, conform de in dit bestemmingsplan opgenomen Planregels.

De overige 10 percelen mogen na het inwerking treden van dit bestemmingsplan gebruikt worden ten behoeve van de functie wonen, maar er mag niet gebouwd worden. De gronden mogen gebruikt worden als tuin, parkeerplaats ten behoeve van de woning, etc.

De reden dat deze gronden niet bebouwd mogen worden is onder andere dat de percelen aan de voorkant van de woning liggen, danwel op een plek waar stedenbouwkundig het ongewenst is om te bouwen. Wel mogen op deze percelen bouwwerken, geen gebouw opgericht worden, zoals tuinhekjes waarmee de grond omheind kan worden.

Adres   mag bebouwd worden volgens de in de planregels opgenomen voorwaarden  
Alferdinkweg 51   deels  
Atalanta 1   ja  
Baandersweg 27   deels  
Bakkerskamp 25   deels  
Bart Bokhorststraat 2   deels  
Bereklauw 65   ja  
Beyerinckstraat 24   nee  
Boskrekel 13   deels  
Citroenvlinder 47   ja  
Bronsinklaan 46   nee  
Dagpauwoog 50   ja  
De Kuiperij 29   deels  
Dovenetel 22   nee  
Dovenetel 24   nee  
Geraniumstraat 52   deels  
Grote Ratelaar 107   deels  
Johannes Sinthenstraat 31   ja  
Johannes Sinthenstraat 33   ja  
Het Vlier 29   deels  
Kamperfoelie 1   deels  
Maaskantstraat 8   nee  
Marsmangaarde 69   ja  
Nachtegaal 39   ja  
P. Reichholtstraat 15   nee  
P. Reichholtstraat 17   nee  
Paalakker 2   nee  
Rolklaver 51   nee  
Sleutelbloem 14   ja  
Sleutelbloem 39   deels  
Spirea 16   nee  

2.3 Juridische plantoelichting

In de planopzet is gekozen om niet alleen de aangekochte of gehuurde percelen in dit bestemmingsplan op te nemen, maar om het bijbehorende woonperceel ook mee te bestemmen. Door de gehele percelen op te nemen ontstaat er meer duidelijkheid in de gehele bij elkaar behorende situatie. Dit vergemakkelijkt ook de toetsing bij vergunningverlening.

Onderscheid is gemaakt in de manier van bestemmen van de verhuurde en de verkochte percelen.

De (delen van) percelen die verkocht zijn en waar op gebouwd mag worden krijgen de bestemming 'Wonen', al dan niet met een aanduiding 'bijgebouwen'. De (delen van) percelen die verkocht zijn en waar niet op gebouwd mag worden krijgen de bestemming 'Wonen', echter zonder de aanduiding 'bijgebouwen'.

De percelen die worden verhuurd krijgen dezelfde rechten als de percelen die worden verkocht. Deze percelen krijgen dus ook de bestemming 'Wonen', al dan niet met de aanduiding 'bijgebouwen'. Het verschil is dat op deze gronden de aanduiding 'groen', 'verblijfsgebied' of 'speeltuin' zijn opgenomen. Zodra het huurcontract wordt beëindigd is het mogelijk de grond weer in gebruik te nemen als openbaar gebied.

Dit resulteert in de volgende enkelbestemming:

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Wonen : 

Alle percelen hebben de bestemming Wonen gekregen.

Daar waar dit stedenbouwkundig wenselijk wordt geacht, is het mogelijk bebouwing op te richten in de vorm van aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen. Op deze gronden is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen.

De percelen waar het niet wenselijk is om te bouwen, onder andere vanwege stedenbouwkundige redenen, hebben wel de bestemming Wonen', maar zonder nadere aanduiding en zonder bouwvlak. Gronden mogen wel gebruikt worden ten behoeve van het wonen, bijvoorbeeld als tuin of parkeerplaats.

Daar waar op de percelen de aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen is ook de mogelijkheid opgenomen om een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis uit te oefenen. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

De verhuurde percelen hebben een extra functieaanduiding, om na beëindiging van het huurcontract het perceel weer in gebruik te kunnen nemen als openbaar gebied.

Binnen de aanduiding 'groen' zijn functies toegestaan zoals groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en rijwielpaden, verhardingen, speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen, kunstobjecten, waterlopen en waterpartijen.

Binnen de aanduiding 'verblijfsgebied' zijn functies toegestaan zoals woonstraten, verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen, voet- en rijwielpaden en verhardingen, groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, kunstwerken, kunstobjecten, speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, en standplaatsen en warenmarkten.

Binnen de aanduiding 'speeltuin' zijn functies toegestaan ten behoeve van speelvoorzieningen met de daarbij behorende groenvoorzieningen en verkeersvoorzieningen.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding:

De delen in het plangebied waar een hoogspanningsverbinding of de daarbij behorende bebouwingsvrije/risico- zones aanwezig is, hebben de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gekregen. Het oprichten van hoogspanningsmasten is binnen deze bestemming mogelijk. Binnen deze dubbelbestemming gelden bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Door de regel dat voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, kan controle worden uitgeoefend op bouw- en andere activiteiten nabij de leiding.

Artikel 5 Leiding - Water:

De in het plangebied aanwezige (delen van) hoofdwatertransportleidingen worden in de regels beschermd middels een dubbelbestemming waarin is geregeld dat voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Deze verplichting moet de leidingen beschermen tegen werken en werkzaamheden die de leidingen zouden kunnen beschadigen.

Archeologie

Op meerdere percelen in het plangebied is een archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Deze waarden zijn opgenomen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemmingen kennen alle drie dezelfde elementen maar variëren in de gehanteerde vrijstellingsgrenzen. Deze vrijstellingsgrenzen bepalen welke ingrepen zonder archeologische voorwaarden aan bouwregels of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. De volgende dubbelbestemmingen komen voor:

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2:
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3:
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4:
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Bij de opgenomen dubbelbestemmingen voor archeologie gelden verschillende regimes en ondergrenzen. Soms worden voorwaarden of een meldingsplicht opgelegd bij de aanvraag om omgevingsvergunning bij bouwen en (grond)werkzaamheden. In andere gevallen moet een archeologisch onderzoek worden aangeleverd. Hieronder wordt een toelichting gegeven op de verschillende voorwaarden bij een omgevingsvergunning.

Voorwaarden aan de vergunning

Geen voorwaarden
Wanneer uit de anvraag blijkt, dat het terrein of delen daarvan al eerder verstoord zijn en de nieuw te verstoren oppervlakte daarmee kleiner wordt dan de aangegeven ondergrens, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In deze gevallen zullen geen archeologische voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Voorwaarden (behouden) in omgevingsvergunning
Wanneer eventuele archeologische resten bedreigd worden door verstoring, dienen eerst de mogelijkheden voor behoud van de archeologische resten in de bodem (in situ) orden onderzocht. Hierbij kan worden gedacht aan het treffen van beschermende maatregelen, zoals een verschuiving van de nieuwbouwlocatie naar een gebied met een lagere verwachting of een minder verstorende manier van funderen.

Meldingsplicht
In die gevallen waar de aanwezigheid van archeologische resten niet kan worden uitgesloten maar de informatiedichtheid en –waarde ten opzichte van de inspanning van een volledig archeologisch onderzoek echter te klein uitvallen, kan aan de omgevingsvergunning een meldingsplicht worden gekoppeld. Bij de start van de grondwerkzaamheden moet dan worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog. Er kan op deze manier een afspraak gemaakt worden voor een bezoek tijdens de werkzaamheden, een archeologische waarneming. Tijdens de archeologische waarneming zullen de resten in grote lijnen worden gedocumenteerd. Aan de waarneming zijn voor de aanvrager geen kosten verbonden. Wel dient hiervoor in overleg met de gemeentelijk archeoloog enige tijd te worden ingepland.

Archeologisch Onderzoek
Indien uit het advies blijkt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is, hangt het vervolgtraject af van de oppervlakte van de geplande nieuwbouw of werkzaamheden. De vorm van archeologisch onderzoek wordt bepaald wanneer de verstoringsdiepte en de begrenzing van geplande bodemingrepen bekend zijn. Deze gegevens worden in de bureaustudie gekoppeld aan de inhoudelijke gegevens over de locatie. Op basis daarvan kunnen aan de omgevingsvergunning al dan niet voorwaarden worden verbonden.

Wanneer de oppervlakte kleiner is dan 2.500 m² worden zo nodig ter plaatse controleboringen uitgevoerd om de intactheid van de bodem te controleren en eventueel de archeologische verwachting bij te stellen. Bij oppervlaktes tot 2.500 m2 zijn deze boringen voor rekening van de Gemeente Deventer.

Bij grotere oppervlaktes dient een archeologisch booronderzoek uitgevoerd te worden ter controle van de intactheid van de bodem en archeologische verwachting. Dit onderzoek is voor rekening van de aanvrager. Indien uit de boringen blijkt dat de bodemopbouw intact is en de archeologische verwachting door resultaten van het booronderzoek wordt bevestigd, dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

Bij kleinere oppervlaktes kan in overleg met de (gemeentelijk) archeoloog worden gekozen voor het archeologisch begeleiden van het ontgraven van de bouwkuip. Bij grotere oppervlaktes zal het vervolgonderzoek worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuven. De kosten voor dit onderzoek zijn in beide gevallen voor rekening van de aanvrager. Wanneer proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd wordt op basis van de resultaten bepaald of en welke van de eventuele archeologische resten definitief te worden opgegraven. Ook dit onderzoek is voor rekening van de aanvrager. Wanneer alle geselecteerde resten zijn onderzocht, kan worden gestart met de bouw.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke onderbouwing

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Beleidskaders

3.2.1 Rijksbeleid en provinciaal beleid

Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan zijn geen rechtstreekse Europese, nationale of provinciale ruimtelijke belangen betrokken. Het gaat om het herbestemmen van zeer kleine percelen behorend bij woningen. Alle percelen zijn gelegen in het stedelijk gebied.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Groenbeleidsplan

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

De verkochte danwel verhuurde stukjes 'snippergroen' zijn geen onderdeel van de groene hoofdstructuur. De groenstructuur zal door vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet ingrijpend wijzigen. Het groenbeleidsplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Uitgiftereglement Snippergroen

In het in Bijlage 1 opgenomen Uitgiftereglement Snippergroen zijn de spelregels opgenomen die gelden voor het al dan niet kunnen uitgeven van gronden.

Per perceel worden aan de hand van de criteria en aandachtspunten beoordeeld of de gronden bestempeld kunnen worden als 'snippergroen'. Vervolgens wordt de uitkomst hiervan verbeeld op een uitgiftekaart. Deze kaart geeft aan welke percelen openbaar gebied in aanmerking komen om te worden uitgegeven.

Een van de criteria heeft betrekking op de vraag of sprake is van structuurgroen. Structuurgroen is groen dat een belangrijke functie heeft in onder andere de stedenbouwkundige structuur van de gemeente. Denk hierbij aan het groen als begeleiding van de hoofdwegen, parken, groen langs waterlopen en als accent op diverse pleinen. Dit groen komt niet voor uitgifte in aanmerking, tenzij het structuurgroen overgedimensioneerd is.

Het overige groen, vaak op buurtniveau, komt veelal wel in aanmerking om te worden uitgegeven.

Andere voorwaarden voor de uitgeefbaarheid van gronden zijn:

  • de aangrenzendheid aan het particulier eigendom,
  • de verdeling van de groenstrook zonder dat versnippering ontstaat,
  • het tegengaan van kantelen (Een kantelenstructuur wordt gekenmerkt door allerlei inkepingen die ontstaan als sommige bewoners wel en andere bewoners niet tot koop/huur overgaan)
  • voorkomen van ingesloten groen
  • over uitgifte van gronden met bestaande bomen worden specifieke afspraken gemaakt

De in dit bestemmingsplan opgenomen gronden zijn allen opgenomen op de uitgiftekaart en voldoen daarmee aan de spelregels uit het uitgiftereglement.

3.3 Cultuurhistorie en monumenten

Op grond van de wet Modernisering Monumentenzorg (de MoMo), die per 1 januari 2012 van kracht is geworden, moet een goede ruimtelijke onderbouwing een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Gemeentelijke en/of Rijksmonumenten

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Een nadere beoordeling van dit aspect kan buiten beschouwing worden gelaten.

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied kent geen cultuurhistorische waarden. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.4 Archeologie

Naast de monumentale en cultuurhistorische waarden moeten ook de archeologische (verwachtings)waarden worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Dit is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ, 1 september 2007). Doel van deze wet is: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

In deze paragraaf wordt in algemene zin beschreven hoe de archeologische verwachting tot stand is gekomen en hoe hiermee in het bestemmingsplan wordt omgegaan.

3.1.1.1 Nieuwe archeologische verwachtingskaart (2013) en nieuwe beleidskaart (2014)

In 2013 is in opdracht van de gemeente Deventer een nieuwe verwachtingskaart opgesteld. Hierin zijn de meest recente archeologische en historische onderzoeksgegevens meegenomen. Ook is nieuw onderzoek verricht naar geomorfologie en de locatie van historische erven. Parallel aan het ontwikkelingstraject van de nieuwe kaart zijn nieuwe verwachtingskaarten ontwikkeld voor respectievelijk landweren en sporen uit de Tweede Wereldoorlog. De resultaten van deze deelstudies zijn door RAAP verwerkt in de nieuwe verwachtingskaart. De nieuwe kaart bevat hierdoor meer detail in geomorfologie, historie en archeologische verwachtingswaarden.

De nieuwe archeologische verwachtingskaart vormt het uitgangpunt voor de archeologische waarden die zijn opgenomen op de plankaarten van dit bestemmingsplan.

In 2014 is op basis van de archeologische verwachtingskaart uit 2013 een beleidskaart opgesteld. Deze beleidskaart kent acht verschillende waarden en hanteert per waarde bepaalde vrijstellingsgrenzen.

Vrijstellingen
De dieptevrijstelling is de diepte tot waarop werkzaamheden zonder archeologische voorwaarden mogen worden uitgevoerd. Over het algemeen geldt een vrijstellingsdiepte van 0,5 meter. Alleen voor die locaties waar sporen zich naar alle waarschijnlijkheid direct onder maaiveld bevinden, wordt een diepte vrijstelling van slechts 0,3 m gehanteerd. Dit geldt voor de binnenstad en voor hele kwetsbare gebieden in het overige gebied van de gemeente.

De oppervlaktevrijstellingsgrens is in de Monumentenwet op 100 m² gesteld. Hiervan kan echter onderbouwd naar boven en beneden worden afgeweken. Voor bijvoorbeeld de binnenstad is deze grens aantoonbaar te ruim. Daarom worden voor de binnenstad verschillende, veelal striktere grenzen gehanteerd. In het buitengebied worden in veel gevallen juist ruimere vrijstellingsgrenzen toegepast. De onderbouwing van de gehanteerde vrijstellingsgrenzen is beschreven in het rapport 'Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid'.

De beleidskaart van de gemeente Deventer kent acht verschillende waarden die lopen van waarde 0 tot 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P322-VG01_0002.jpg"


Gebieden met Waarde 0 zijn gebieden waar geen rekening (meer) hoeft te worden gehouden met archeologische resten, omdat de bodem volledig is verstoord. De overige waarden zijn gebaseerd op de kans dat archeologische resten worden gevonden. Bij waarde 1 is de kans op archeologische resten het kleinst. Bij waarde 7 is die kans het grootst. Bij een kleine kans kunnen meer werkzaamheden zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd dan bij een grote kans.

In de tabel van de beleidskaart komen 3 soorten archeologische voorwaarden voor:

  • Onderzoek; als de tabel 'Onderzoek' voorschrijft, wordt eerst een bureaustudie uitgevoerd. Deze bureaustudie bepaalt of en in welke vorm onderzoek nodig is.
  • Melding: als de tabel 'Melding' voorschrijft betekent dit dat aan de werkzaamheden een meldingsplicht wordt verbonden.
  • Geen; als de tabel 'Geen' aangeeft worden geen voorwaarden gesteld aan werkzaamheden in de grond.


De tabel met de beleidswaarden is vertaald in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. De beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie, zoals die in dit bestemmingsplan zijn gehanteerd.

In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. De onderscheiden dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie kennen veelal dezelfde opbouw maar variëren in de gehanteerde vrijstellingsgrenzen. In paragraaf 2.3 zijn de dubbelbestemmingen nader toegelicht.

3.5 Milieukwaliteitseisen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodemkwaliteit;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie.
3.5.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.

De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De Staat van bedrijfsactiviteiten uit de brochure geeft richtafstanden voor twee verschillende omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied').

Onderzoek

De percelen in het plangebied liggen allen in een stedelijke woonomgeving. In de omgeving van de percelen zijn geen bedrijven aanwezig. De beoogde functiewijzigingen belemmeren hierdoor geen bedrijven in de omgeving van het plangebied. Daarnaast vormen de beoogde functiewijzigingen geen belemmering voor de gevoelige functies in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.5.2 Bodem

Voor zover bekend zijn de locaties niet verdacht voor een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voor de ruimtelijke procedure is geen aanvullend bodemonderzoek nodig. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.5.3 Geluid

De voorgenomen planologische wijzigingen maken geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. In dit kader is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.5.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.

Voor het aspect luchtkwaliteit heeft een beknopt onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling. Het doel van het onderzoek is bepalen of de voorgenomen ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' bijdragend (NIBM) aan de luchtkwaliteit ter plaatse kan worden beschouwd. Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' al kan liggen bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Voor onderhavige ontwikkeling is helder dat de verkeersgenererende werking onder de 500 motorvoertuigen per etmaal zal blijven en daarmee niet noemenswaardig zal wijzigen door het veranderen van de bestemming. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen.

Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de Verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van de percelen in het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

3.5.5 Externe veiligheid

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor hogedrukaardgasbuisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB), voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI).

Op de percelen snippergroen worden geen nieuwe bouwvlakken opgenomen. Door het ontbreken van een bouwvlak kunnen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gevestigd. Hiermee bestaat geen verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.5.6 Ecologie

Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de initiatiefnemer verplicht vooraf te toetsen of de voorgenomen activiteit in strijd is met de natuurwetgeving in Nederland. De natuurwetgeving is onderverdeeld in gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Omgevingsplan) en soortbescherming (Wet flora en fauna). Het doel van het ecologisch onderzoek is om te bepalen wat de effecten zijn van de geplande ontwikkeling op beschermde natuurwaarden en welke procedure gevolgd moet worden.

Gebiedsbescherming

De beoogde ontwikkeling heeft geen enkele invloed op de wezenlijke kenmerken van beschermde natuurgebieden, zoals het Overijssels Netwerk Natuur (voormalige Ecologische Hoofdstructuur) of een Natura 2000 gebied zoals de Rijntakken (Uiterwaarden IJssel).

Soortbescherming

De beoogde ontwikkeling in het plangebied heeft geen nadelige gevolgen voor de ter plaatse aanwezige beschermde soorten. Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.6 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen. Dit betreffen rioleringsbuizen, telecomkabels, gasleidingen en waterleidingen. Deze kabels en leidingen zijn in beeld gebracht ten behoeve van de verkoop/verhuur van de gronden.

De kabels en leidingen nabij het plangebied leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen liggen allen in de openbare ruimte. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bovengrondse kabels en leidingen aanwezig.

Conclusie

Leidingen en kabels vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

3.7 Waterhuishouding

Watertoets

De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Het beleid van het waterschap Rijn en IJssel is vertaald in het Waterbeheerplan 2010-2015. In het plan staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Watertoetsproces

Omdat het gaat om 30 verschillende percelen verspreid over de gemeente is het plan niet kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Het Waterschap Groot Salland en het Waterschap Rijn en IJssel zijn via een e-mailbericht op de hoogte gebracht van het plan.

Voor alle percelen geldt dat er geen sprake is van een waterbelang. Het plan voorziet in het gebruiken van kleine voormalige openbare gebieden als tuin of erf. Het gebruik van de gronden heeft geen invloed op de waterhuishouding.

Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het bestemmingsplangebied ligt (deels) binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (2011), kaarten (2014) en risicobeheersplannen (2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het dijkringgebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij Deventer uitgevoerd, die bij hoogwater een dalend effect hebben op de waterstand.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 4.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 4.3 en ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de gemeente Deventer zijn aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden. De enige kosten voor de gemeente Deventer zijn de begrote kosten voor de planvorming. Deze kosten worden betaald vanuit het project 'Snippergroen'.

Gelet op artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hoeft ten behoeve van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. In het voorliggende plan is geen sprake is van aangewezen bouwplannen op grond van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Inspraak

Dit bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het initiatief heeft betrekking op het veranderen van het gebruik van kleine snippers grond. Het houden van een inspraakronde wordt niet noodzakelijk geacht. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan. Dit is immers wettelijk bepaald.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Rijk:

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen. De VROM-Inspectie reageert vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen.

Provincie:

Dit plan valt binnen de provinciale vrijstellingslijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel, aangezien het hier slechts gaat om het in gebruik nemen van kleine stukjes grond als tuin of erf, allen binnen bestaand stedelijk gebied. Er zijn geen provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de provincie is dan ook niet noodzakelijk. Hiermee is voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Waterschap:

Het waterschap Groot Salland en het Waterschap Rijn en IJssel zijn geïnformeerd over voorliggende ruimtelijke ontwikkeling. Binnen het plangebied zijn geen waterbelangen aanwezig.