direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schapenzandweg 13
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P305-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het erf aan de Schapenzandweg 13 te Diepenveen is een intensief agrarisch bedrijf gevestigd. Het erf bestaat uit twee woningen en een aantal grote landschapontsierende schuren. Het agrarische bedrijf wordt gestaakt en de in totaal 2.505 m2 aan landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Ter compensatie heeft de eigenaar van het perceel op basis van de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling recht op twee nieuwe woningbouwkavels op het huidige erf. Ten behoeve van dit plan is een erfontwikkelingsplan (zie Bijlage 1) opgesteld. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer', waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het erf aan Schapenzandweg 13 te Diepenveen is gelegen ten westen van de kern Diepenveen en ten noorden van Deventer. In figuur 1 is de ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied Schapenzandweg 13 Diepenveen, bron: Google maps.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied betreft het huidige erf Schapenzandweg 13 te Diepenveen. Het erf wordt omgeven door agrarische gronden. Aan de westkant ligt de spoorlijn Zwolle-Deventer. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0002.png"

Figuur 2: Ligging plangebied Schapenzandweg 13 Diepenveen, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied, zoals in figuur 2 aangegeven, geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer', welke is vastgesteld op 6 juni 2012 en in werking getreden op 6 september 2012. Het plangebied (het erf Schapenzandweg 13 te Diepenveen) heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden-Landschapswaarden' met de maatvoerings-aanduiding '2 wooneenheden' en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Daarnaast gelden de bouwaanduiding 'karakteristiek' (voor de boerderij) het de aanduiding 'bouwvlak' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzonering - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer', plangebied Schapenzandweg 13 Diepenveen, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De voor 'Agrarisch met waarden-Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Ter plaatsen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (zoals bij dit voorliggende perceel) zijn deze gronden mede bestemd voor een intensieve veehouderij. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Het plan is om het agrarische bedrijf te staken en het erf in gebruik te nmen voor woondoeleinden. Tevens zullen er twee neiwue woningen (met bijgebouwen) worden gebouwd. Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past niet binnen de geldende agrarische bestemming. Ook kan er op basis van de huidige bestemming niet worden gebouwd ten behoeve van woondoeleinden.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt een woonbestemming op het erf Schapenzandweg 13 te Diepenveen juridisch-planologisch mogelijk te maken, waarbij maximaal vier wooneenheden gerealiseerd mogen worden (inclusief de twee bestaande).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Schapenzandweg 13' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0150.P305-VG01) en een renvooi;
  • b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf aan de Schapenzandweg 13 ligt ten westen van Diepenveen, in een relatief open ruimte tussen de dorpsrand van Diepenveen aan de oostzijde en de spoorlijn en de beboste delen van Oude en Nieuwe Rande aan de westzijde. Ook ten noorden en zuiden is deze open ruimte aanwezig, welke ruimtelijk is begrensd door bospercelen. In deze open ruimte is het beeld van de erven relatief kleinschalig. Het bestaat voornamelijk uit kleine en grotere boomgroepen, laanbeplanting en kleinschalige bebouwing (deels karakteristiek) op de erven.

Het erf aan de Schapenzandweg 13 bestaat uit relatief grote schuren (zie figuur 4) en wijkt daarmee af van dit algemene beeld. Hiermee wordt het kwalitatieve kleinschalige landschapsbeeld aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0004.png"

Figuur 4: Luchtfoto erf Schapenzandweg 13

Rondom het woonhuis (huisnummer 13b, aan oostzijde van het perceel) staan een aantal beeldbepalende bomen (zie figuur 6). Ook langs de andere randen van het erf is boombeplanting aanwezig. De overgang tussen erf en landschap is hierdoor informeel. De woonboerderij (huisnummer 13) aan de westzijde vormt in cultuurhistorisch opzicht een waardevol element op het erf. In het huidige bestemmingsplan is de woonboerderij dan ook als karakteristiek aangemerkt (zie figuur 5). Het grootste deel van het erf is bebouwd met de grote landschapsontsierende schuren (zie figuur 7). Kenmerkend voor het huidige erf is de heldere orthogonale opzet; de oorspronkelijke boerderij en het woonhuis zijn in oost-west richting georiënteerd, de schuren zijn noord-zuid georiënteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0005.png"

Figuur 5: Foto van de karakteristieke woonboerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0006.png"

Figuur 6: Foto van de tweede woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0007.png"

Figuur 7: Foto van de te slopen landschapsontsierende schuren

2.2 Nieuwe situatie

Planuitgangspunten

Op het erf aan de Schapenzandweg 13 te Diepenveen wordt het intensieve agrarische bedrijf gestaakt. De grote landschapsontsierende agrarische schuren van in totaal 2505 m2 worden gesloopt (zie figuur 7). De karakteristieke woonboerderij met bijgebouw en de tweede woning blijven behouden. Ter compensatie van het staken van het intensieve agrarische bedrijf en de sloop van de landschapsontsierende schuren worden twee nieuwe woningbouwkavels (van elk 1000 m2) op het erf gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0008.png"

Figuur 7: Luchtfoto, met binnen de rode corcel aangegeven welke landschapsontsierende schuren gesloopt worden.

In het erfontwikkelingsplan (Bijlage 1) is het plan nader uitgewerkt in een inrichtings- en beplantingsplan. In dit hoofdstuk wordt het inrichtingsplan en het beplantingsplan weergegeven, met een korte tekstuele onderbouwing. Voor de nadere onderbouwing van het inrichtings- en beplantingsplan wordt verwezen naar het bijgevoegde erfontwikkelingsplan (Bijlage 1).

Inrichtingsplan

De twee compensatiekavels worden geclusterd met de huidige woning Schapenzandweg 13b. Door dit gescheiden te doen van de oorspronkelijke karakteristieke woonboerderij (Schapenzandweg 13) ontstaan twee aparte kleinschalige bebouwingsclusters. Eén karakteristiek boerenerf en één erf met jonge bebouwing. Door ruime afstand tussen beide erven te behouden wordt het kleinschalige karakter van het omliggende landschap versterkt. Door de sloop van de grootschalige schuren en de zuidelijke situering van de compensatiekavels, komt de bebouwing verder van de aanwezige esgrond af te liggen, wat landschappelijk wenselijk is. Passend bij de situatie in de omgeving wordt de erfgrens rafelig ingericht. De bestaande zichtlijnen vanuit de woonhuizen en vanuit het landschap op de erven blijven zo behouden. Voor elk woonhuis is rekening gehouden met een goede situering van privégedeelte en een goede bezonning. Het inrichtingsplan is door de stedenbouwkundige van de gemeente akkoord bevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0009.png"

Figuur 8: Weergave inrichtingsplan

Beplantingsplan

In figuur 9 is het beplantingsplan weergegeven, welke vervolgens nader wordt toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0010.png"

Figuur 9: Weergave beplantingsplan

A Singel

De nieuwe schuur op het bestaande erf krijgt rugdekking van een nieuwe singel. Dit zorgt niet alleen voor een betere inpassing van de schuur, maar versterkt ook het groene silhouet van het bestaande erf. Voor singels is het wenselijk zo gevarieerd mogelijke soorten te gebruiken. Voor de bomen kunnen twee hoofdsoorten en een ondersoort worden gekozen om de singel een eenduidig beeld te geven. Qua onderbeplanting is een grotere variëteit gewenst. Bomen waaruit gekozen kan worden zijn: beuk, wintereik, zomereik, winterlinde, ruwe berk, zachte berk, esp en zwarte els. Struiken die in de onderlaag toegepast kunnen worden zijn: vuilboom, bergvlier, hazelaar, boswilg, lijsterbes, hazelaar en plaatselijk hulst, framboos, braam, kamperfoelie en klimop.

B Solitaire bomen

Om niet het hele erf te omkaderen maar wel een groen ensemble te creëren worden enkele bomen solitair aangeplant. Dit geldt zowel voor het bestaande erf, als de nieuwe erven. Dit geeft deze bomen de kans uit te groeien tot hun natuurlijke verschijningsvorm. Hiertoe kunnen bijzonderdere soorten worden gekozen dan toegepast in de singel. Dit hoeven van oudsher geen streekeigen soorten te zijn. Soorten die geschikt zijn als solitair zijn: (rode) beuk, kastanje, tamme kastanje, haagbeuk, zoete kers en esdoorn.

C Fruitbomen

Naast een fruitboomgaard ten zuiden van de bestaande woonboerderij worden enkele fruitbomen geplant. Naast gebruik van hoogstam bomen verdient het de voorkeur te kiezen voor soorten die van oudsher veel in het gebied voorkomen. Deze zijn beter afgestemd op de bodem en waterhuishouding.

D Haag

Hagen zorgen voor een fysieke scheiding van functies met behoud van zichtrelatie. Ook hier dient gebruik te worden gemaakt van inheemse planten, passend bij de ondergrond zoals: beuk en haagbeuk. Op de nieuwe erven is onderscheid gemaakt tussen strak geschoren hagen aan de voorzijde van de woning en losse hagen tussen en naast de nieuwe woningen.

E Siertuin

De exacte invulling van de siertuin wordt vrijgelaten. Wel is de begrenzing van de siertuin aangegeven. De siertuinen van de nieuwe woningen concentreren zich tot direct rond de bebouwing.

F Verharding

De oprit naar de nieuwe woningen wordt bestraat met klinkers.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige 'Rood voor Rood-ontwikkling' die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

Het onderhavige Rood voor Rood-plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conlusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de SVIR en de Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel

Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma?s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan waarbij een intensieve veehouderij nabij de kern Diepenveen wordt gestaakt en de landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Ter compensatie mogen twee woningbouwkavels worden gerealiseerd en wordt het erf landschappelijk ingepast. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavels, wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde erfontwikkelingsplan (zie Bijlage 1) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 10). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 10):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0011.png"

Figuur 10: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering van bestaande locaties worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering. Het gaat om het mogelijk maken van twee Rood voor Rood-woningen op het perceel Schapenzandweg 13 te Diepenveen. Ter compensatie wordt landschapsontsierende bedrijfsbebouwing op dezelfde locatie gesaneerd. Per saldo is er een afname van bebouwd oppervlakte. Er zijn in en om het plangebied verder geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. Wel ligt het perceel in een gebied welke is aangemerkt als 'Dijkringgebied'. Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken), die een gebied beschermen tegen overstromingen. Het dijkringgebied en het vereiste beschermingsniveau van elke dijkring zijn wettelijk vastgelegd in de Wet op de Waterkering en de provinciale Omgevingsverordening. Het voorliggende perceel ligt op relatief grote afstand van de IJssel en kent een goede ontsluiting. Mede ten behoeve van de ligging in 'Dijkringgebied' heeft ook afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven dat er bij de planontwikkeling op dit perceel, betreffende het wateraspect, geen belemmeringen gelden. Tot slot zal de gemeente Deventer de komende jaren samen met de waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen. Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect hebben.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0013.png"

Figuur 11: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het plangebied, het erf aan de Schapenzandweg 13 te Diepenveen, ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (zie figuur 11). In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij de intensieve veehouderij nabij de kern wordt gestaakt, landschapsontsierende schuren worden gesloopt en twee woningbouwkavels worden gerealiseerd, past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Een woonerf sluit qua functie goed aan op de aanwezige functies in de omgeving van het plangebied.


3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtingsgevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt in het dekzandvlakte en ruggen-gebied (zie figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0014.png"

Figuur 12: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

Normerend:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Met het voorliggende plan en bijbehorende erfinrichtingsplan wordt het huidige reliëf niet verstoord (zie hiertoe ook het erfontwikkelingsplan in Bijlage 1). Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. Het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In het voorliggende plan wordt door het toepassen van passende beplanting het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd binnen de contouren van de te slopen bebouwing. Hiermee wordt een compact erf gerealiseerd.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap (figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0015.png"

Figuur 13: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting. Het belangrijkste uitgangspunt is:

Normerend:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

In het voorliggende plan wordt een bestaand erf geherstructureerd. Het bebouwingsvolume neemt daarbij fors af, zodat het erf beter in het landschap past. Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. De erfinrichting is in dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting (welke is opgenomen in de regels) vastgelegd.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan. Zo wordt de structuur van het erf, in samenhang met het omliggende landschap verbeterd.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden onderscheid voor- en achterkant;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het erfontwikkelingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk einpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De Lust- en leisurelaag heeft geen directe invloed op het plan. Het plangebied ligt tegenover een plaatselijke ijsbaan. Dit heeft geen invloed op de voorgestane ontwikkelingen.

3.3.2 Reconstructieplan Salland-Twente

Op regionaal niveau is het reconstructieplan Salland-Twente van belang. In het Reconstructieplan zijn binnen het landelijk gebied verschillende doelen gesteld. Deze doelen zijn door het rijk en de provincie benoemd. Binnen het reconstructieplan zijn deze doelen in vijf programmalijnen verwerkt, te weten:

  • perspectiefvolle landbouw;
  • behoud en versterking van de kwaliteit van natuur en (cultuur)landschap;
  • economische vitaliteit;
  • sociale vitaliteit en leefbaarheid;
  • veerkracht watersysteem.

Het Reconstructieplan kent verder drie zones, die leidend zijn voor de uit te voeren activiteiten. De zones zijn:

  • extensiveringsgebied;
  • verwevingsgebied;
  • landbouwontwikkelingsgebied.

Het plangebied Schapenzandweg 13 te Diepenveen valt binnen de zone "verwevingsgebied". Een verwevingsgebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. De toevoeging van twee woningbouwkavels past binnen deze doelstelling. Het erf aan de Schapenzandweg ligt relatief dichtbij de kern Diepenveen (een woongebied). De functie 'woondoeleinden' harmonieert in dit gebied beter met de functies in de omgeving, dan de huidige functie (intensieve veehouderij). Anderzijds beperkt een woonbestemming op dit perceel geen omliggende agrarische bedrijven (zie ook hoofdstuk 5). De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen het Reconstructieplan Salland-Twente.

3.3.3 Conclusie

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek is vastgesteld op 18 november 2009. De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Het voorliggende relatief kleinschalige plan past binnen de Structuurvisie. Zo biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschallige woonerven, welke landschappelijk worden ingepast. In de Structuurvisie is nadrukkelijk aangegeven dat voor een specifiek onderwerp als 'Rood voor Rood' aparte gebiedsuitwerkingen worden gemaakt.

3.4.2 Rood voor Rood-beleid

De gemeenteraad van Deventer heeft in maart 2006 kaders vastgesteld aangaande het rood voor rood beleid en het beleid Hergebruik Vrijkomende agrarische bebouwing. De kaders zijn afgeleid van de provinciale kaders (Partiële streekplanherziening rood voor rood met gesloten beurs). Tevens is het ontwikkelingskader onderdeel van het 'Actieplan plattelandsontwikkeling' van de gemeente en is de voorloper van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP).

Het landelijk gebied is continu in beweging. Ook in de agrarische sector zijn veranderingen zichtbaar. Bedrijfsgebouwen, zoals stallen, schuren en woningen komen bij het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering vrij. Het aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen neemt de komende jaren sterk toe. Dit kan leiden tot verpaupering, verval en leegstand. De ontwikkelingen bieden echter ook kansen. De blijvende boeren krijgen meer ruimte voor hun bedrjfsvoering en goed bruikbare gebouwen kunnen prima op een andere manier worden benut. Nieuwe functies worden toegevoegd aan het landelijk gebied en de vitaliteit krijgt daarmee een impuls. Om de landschappelijke kwaliteiten en de vitaliteit te behouden en te versterken is door de provincie een regeling opgesteld aangaande de mogelijkheden voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing en het principe Rood voor Rood. De kaders geven duidelijkheid over wat wel en niet is toegestaan, welke stappen moeten worden genomen om te komen tot een geschikte aanvraag en waar de initiatiefnemers kunnen aankloppen voor ondersteuning. Deventer heeft gekozen voor een actief faciliterende rol bij de uitvoering van de provinciale regelingen. De gemeente toetst de aanvragen en neemt ook een adviserende en begeleidende rol op zich. Het ontwikkelingskader is van toepassing op onderhavig plan dat de realisatie van twee 'Rood voor Rood-woningbouwkavels' mogelijk maakt. Op 25 maart 2009 heeft de Raad het beleid geactualiseerd naar aanleiding van de evaluatie 'ontwikkelingskader Wonen en Werken buitengebied Deventer'.

Het voorgenomen plan past binnen het vastgestelde 'Rood voor Rood-beleid'. Ten behoeve van twee woningbouwkavels, moet er bijvoorbeeld minimaal 1700 m2 aan landschapontsierende schuren worden gesloopt. In het voorliggende geval wordt 2505 m2 aan landschapontsierende schuren gesloopt. De kavels mogen elk maximaal 1000 m2 groot zijn en dienen op het voormalige agrarische bouwperceel te worden gerealiseerd. Ook hieraan wordt met het voorliggende plan voldaan (zie ook het opgestelde erfontwikkelingsplan, Bijlage 1). Daarnaast dienen 'Rood voor Rood-projecten' met gesloten beurs te worden uitgevoerd. Dat is ook in het voorligende plan het geval. Zie hiertoe hoofdstuk 5 van het bijgevoegde erfontwikkelingsplan (Bijlage 1). Tot slot dient het erf landschappelijk ingepast te worden. Ook hierin voorziet het plan.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

Het plangebied is gelegen in een 'Dekzandruggen-gebied', op de rand van een escomplex (zie figuur 14). Er zijn een aantal uitgangspunten van toepassing op voorliggend plan:

  • Ruimtelijk verdichten door toepassen 'Rood voor Rood' en 'Nieuwe Landgoederen' in combinatie met aanleg van landschapselementen.
  • Ontwikkelen van geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0016.png"

Figuur 14: Weergave kaart Landschapsontwikkelingsplan, plangebied en omgeving.

Op het huidige erf is grootschalige, landschapontsierende bebouwing aanwezig. Deze bebouwing wordt gesloopt, waarbij de karakteristieke woonboerderij (en de tweede woning) behouden blijven. Het nieuwe erf is compact met minder bebouwing. Tevens past de nieuwe functie van het erf (wonen) beter in de omgeving (nabij de kern Diepenveen) dan de huidige functie (een intensieve veehouderij). Het nieuwe erf wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. Het voorliggende plan past daarmee binnen de van toepassing zijnde uitgangspunten zoals weergegeven in het Landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van bureauonderzoek en een terreinonderzoek (door Anteagroup) is er getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in de bijlagen (Bijlage 2). Op basis van het onderzoek is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreft de Flora- en faunawet en overige relevante wetgeving.

Het resultaat van het onderzoek is dat ter hoogte van het plangebied het voorkomen van beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet niet kan worden uitgesloten. Mogelijk kunnen deze beschermde soorten de voorgenomen activiteit beïnvloeden. Daarnaast moet rekening gehouden worden met algemene broedvogels.

Algemene broedvogels

Er zijn tijdens het veldbezoek geen vogels met jaarrond beschermde nesten in en rond de gebouwen aangetroffen. Wel zijn een heel aantal andere nesten aangetroffen, waaronder van de kwikstaart. Met deze overige broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt.

Vleermuizen 

Het voorkomen van de zwaarder beschermde vleermuizen in de te slopen gebouwen kan niet uitgesloten worden. Het is daarmee onduidelijk wat het effect van de plannen op vleermuizen zijn. Om dit effect duidelijk te krijgen moet een vervolgonderzoek naar het voorkomen van vleermuizen uitgevoerd worden.

Steenmarter

Het voorkomen van de zwaar beschermde steenmarter in de gebouwen kan niet uitgesloten worden. Het is daarmee onduidelijk wat het effect van de plannen op steenmarter is. Om dit effect duidelijk te krijgen moet een vervolgonderzoek uitgevoerd worden. Dit onderzoek kan gekoppeld worden aan het onderzoek naar de vleermuizen.

Nader onderzoek Vleermuizen en Steenmarter

Naar aanleiding van het natuuronderzoek, heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar het voorkomen van door de Flora- en faunawet zwaar beschermde vleermuizen en naar de steenmarter (zie Bijlage 7).

Uit het nadere onderzoek blijkt dat de geconstateerde vliegroute van de gewone dwergvleermuis beperkt van belang is. Hoewel deze route door meerdere exemplaren wordt gebruikt, is de laan langs de Schapenzandweg een goed alternatief. Deze laan blijft in stand. De vliegroute van de laatvlieger is eveneens van beperkt belang, gezien deze slechts beperkt gebruikt wordt en voldoende alternatieven in de omgeving beschikbaar blijven. Het aanwezige foerageergebied binnen het plangebied is van beperkt belang voor de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Het wordt slechts door enkele exemplaren van deze soorten benut. Daarnaast is er in de directe omgeving voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar in de vorm van bosgebied, openbaar groen en nabijgelegen boerderijen. De verblijfplaats van de steenmarter wordt door een enkel exemplaar van deze soort gebruikt. Er zijn geen aanwijzingen dat het verblijf voor de voortplanting is benut. Hiermee is deze verblijfplaats en het foerageergebied van beperkt belang. In de omgeving zijn afdoende alternatieven beschikbaar.

Geconcludeerd wordt dat het plangebied een dermate beperkt belang heeft voor de aangetroffen beschermde soorten, dat dit geen belemmering oplevert voor het uitvoeren van de voornemens.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

EHS

Voor wat betreft de EHS is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Binnen het plangebied is geen EHS-gebied aanwezig. Derhalve heeft de ruimtelijke ontwikkeling hier geen negatief effect op. Er is van directe aantasting van de EHS dan ook geen sprake. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan (EHS).

Natura 2000

Vanwege de afstand (het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied (Uiterwaarden IJssel) ligt op 1 kilometer afstand van het plangebied, en de omvang van de ontwikkeling kunnen effecten van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

4.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In het geldende bestemmingsplan (Buitengebied Deventer) is per gebied aangegeven of er archeologische waarden worden verwacht. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' (zie de arcering met de 'plusjes' in fuguur 3). Dit geldt niet voor de plekken waar de schuren zijn gesitueerd (hier is de grond reeds fors geroerd). Eén van de nieuwe woning is gesitueerd op de plek waar schuren worden gesloopt. De andere woning (aan de oostzijde) is niet gesitueerd op een plek waar schuren worden gesloopt. Hier is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' van toepassing. Deze dubbelbestemming is in het voorliggende plan overgenomen. Voor deze gronden geldt dat een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien een bouwwerk wordt geplaatsts met een oppervlakte van meer dan 100 m2. Wanneer een woning wordt gebouwd die groter is dan 100 m2, moet dus eerst een archeologisch onderzoek plaatsvinden.

Met het voorgenomen plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. De woonboerderij in het plangebied is karakteristiek. Deze blijft dan ook behouden. De landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer. Uit het provinciale beleid (de Omgevingsvisie) blijkt dat het plangebied in 'Dijkringgebied' ligt. Aan dit aspect is in paragraaf 3.3.1 aandacht besteed.


Waterschap Groot Salland

Het waterschap Groot Salland heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan. Het plan is opgesteld in samenwerking met de andere waterschappen in Rijn-Oost (de Reest en Wieden, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). In het waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling. Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Ligging in Waterwinning

Het plangebied ligt in waterwinning. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoets

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 5). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit komt door de ligging in beschermingsgebied 'Waterwinning'. Het waterschap Groot Salland heeft vervolgens advies gegeven per e-mail van 19 augustus 2014 (zie Bijlage 6). Dit betreft een positief wateradvies. Vanuit het waterschap zijn geen belemmeringen.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 (zie Bijlage 3, Verkennend bodemonderzoek). Conclusie van het onderzoek is dat er ter plaatse van de toekomstige woningen geen milieuhygiënische belemmeringen gelden. Hier is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

Bij een bovengrondse dieseltank in het plangebied is een verhoogd gehalte aan minerale olie geconstateerd, waarbij het zeer aannemelijk is dat het verhoogde gehalte is te relateren aan de aanwezigheid van de bovengrondse dieseltank. Op basis van de bekende informatie is niet vast te stellen noch uit te sluiten dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan. In de huidige situatie en bij het huidige gebruik is geen sprake van risico's als gevolg van het verhoogde gehalte aan minerale olie. Ter plaatse van de bovengrondse tank is een asbesthoudend stuk plaatmateriaal in de bodemaangetroffen. De fijne fractie van de grond is niet analytisch onderzocht op asbest. Hierdoor kan er geen uitspraak worden gedaan over de concentratie aan asbest in de bodem. Op basis hiervan is sprake van een asbestverdachte locatie en dient een nader asbestonderzoek plaats te vinden. In de toekomstige situatie worden de bovengrondse dieseltank en de direct omliggende schuren verwijderd. Derhalve wordt geadviseerd om na verwijdering van de opstallen ter plaatse van de bovengrondse tank en omliggende schuren een nader bodem- en asbestonderzoek uit te voeren om inzicht te krijgen in de omvang van de verontreinigingen. Op basis van de uitkomsten uit het nader onderzoek wordt besloten of sanering formeel of in het kader van de ontwikkeling noodzakelijk danwel gewenst is.

5.3 Geluid

Inleiding

Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Wettelijk kader

De gewijzigde Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. Eén van de belangrijkste wijzigingen is dat in plaats van op basis van een maatgevende periode van het etmaal (dag of nacht, de LAeq), nu een berekening van de geluidsbelasting wordt bepaald als gemiddelde over de dag, avond en nacht, de Lden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszone langs het spoor wordt geregeld in artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder en is vastgelegd in een door ministeriele regeling vast te stellen kaart. Binnen de zone van een spoorweg dient akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de binnen de zone te realiseren woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen.

Bestaande situaties

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.

Nieuwe ontwikkelingen

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen.

Onderzoek

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de spoorlijn Deventer - Zwolle. Het bestemmingsplan maakt nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk die binnen de wettelijke onderzoekszone zijn geprojecteerd. Uit akoestisch onderzoek (zie Bijlage 4) blijkt dat ten gevolge van het railverkeer mogelijk op een deel van het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De geluidsbelasting van de te projecteren woningen zal ruim beneden de maximale ontheffingswaarde van 68 dB blijven. Bij bebouwing in twee bouwlagen (maatgevende waarneemhoogte 4,5 meter) is bebouwing op een afstand van meer dan 160 meter vanaf de spoorlijn zonder beperkingen mogelijk. Wordt dichter op de spoorlijn gebouwd (tussen 135 en 160 meter) dan wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Bij bebouwing in drie bouwlagen wordt de maatgevende waarneemhoogte 7,5 meter. Worden de woningen gerealiseerd op een afstand van meer dan 180 meter vanaf de spoorlijn dan wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Wordt dichter op de spoorlijn gebouwd dan wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De geluidsbelasting kan dan tot 57 dB bedragen.Toepassing van maatregelen - in de vorm van bron- en/of overdrachtsmaatregelen – met als doel de geluidsbelasting terug te dringen is niet voldoende doelmatig en ontmoet bezwaren van landschappelijke aard. In geval van bebouwing binnen de 55 dB-contour dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders.

Geluidsinvloed bedrijven

Ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn bedrijven gebonden aan milieuvoorschriften. Deze voorschriften bevatten onder andere grenswaarden voor de geluidbelasting op woningen waaraan het bedrijf dient te voldoen. In onderhavige situatie geldt dat voor de melkveerundhouderij op kortere afstand dan de te projecteren woningen zich bestaande woningen bevinden. Op grond van deWabo zal op deze bestaande woningen aan de milieuvoorschriften moeten worden voldaan. Dit betekent dat hiermee enerzijds een voldoende beschermingsniveau wordt gewaarborgd richting de te projecteren woningen (welke op grotere afstand zijn gelegen) en anderzijds dat dit bedrijf door de te projecteren woningen niet in het functioneren wordt belemmerd.

Voor het bedrijf aan de Schapenzandweg 15 geldt dat bestaande woningen op grotere afstand zijn gelegen dan de te projecteren woningen. De te projecteren woningen zouden daarmee de bedrijfsvoering van de schapenhouderij kunnen belemmeren, waarbij met name het aspect verkeer van en naar de inrichting van belang kan zijn. Daarom is een indicatieve geluidberekening uitgevoerd (zie Bijlage 4) waarin de geluidbelasting van verkeer van en naar de inrichting is beschouwd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening is daarbij ook rekening gehouden met vervoersbewegingen van en naar de woningen aan de Schapenzandweg 13, 13B en 15A. Als uitgangspunt is per adres uitgegaan van 20 voertuigbewegingen per etmaal (14 dag, 4 avond en 2 nacht), voor de schapenhouderij is ook rekening gehouden met 2 voertuigbewegingen van een tractor. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting op de kavelgrens (direct grenzend aan de eigen weg) ten hoogste 47 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde op grond van de Circulaire veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting.

Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat het aannemelijk is dat de schapenhouderij vanwege de te projecteren woningen niet in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het 'Besluit luchtkwaliteit 2005', de Regeling Saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit zijn hiermee vervangen.Langs de wegen in Nederland vinden geen overschrijdingen plaats van de richtwaarden en grenswaarden van de zware metalen (lood, arseen, cadmium en nikkel) en ozon. Om deze reden zijn deze stoffen niet opgenomen in de rekenmodellen.

Te beschouwen grenswaarden met betrekking tot luchtkwaliteit

Voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 ug/m3 (microgram per kubieke meter). Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 ug/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 ug/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Voor de toetsing van het plan aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk de volgende normen van toepassing:

  • jaargemiddelde concentratie NO2 (40 ug/m3);
  • jaargemiddelde concentratie PM10 (40 ug/m3);
  • plandrempel jaargemiddelde concentratie NO2 (44 ug/m3);
  • aantal dagen overschrijding van de grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 van 50 ug/m3 (maximaal 35 dagen per jaar).

Bestaande situaties

In geval sprake is van het conserveren van de bestaande plansituatie, is actualisatie van de luchtgegevens niet noodzakelijk.

Nieuwe ontwikkelingen

Bij planvorming voor nieuwe ontwikkelingen dient te worden onderzocht of deze ontwikkelingen nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld aandacht worden gegeven aan het verschil in verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkelingen/activiteiten.

Onderzoek

Om te kunnen vaststellen of wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet luchtkwaliteit is de Verkeersmilieukaart (VMK) geraadpleegd. Met dit rekeninstrument zijn de effecten van het gemotoriseerd verkeer op de geluids- en luchtkwaliteit langs de wegen vastgesteld. De luchtkwaliteit wordt berekend op basis van de verkeersintensiteiten voor het jaar 2012 en 2020, de emissieparameters en achtergrondprognoses zoals opgenomen in het CAR II-model. De resultaten zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden zoals die nu en vanaf 2010 gelden. De berekeningen naar de concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zijn uitgevoerd op 10 meter uit de kant van de weg. In de resultaten van het onderzoek zijn de concentraties - verdeeld in verschillende klassen - opgenomen. Voor het planjaar 2020 zijn de concentraties eveneens in beeld gebracht. Naar aanleiding van de rekenresultaten kan het volgende worden opgemerkt. Resultaten stikstofdioxide (NO2): Uit de rekenresultaten blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van 200 ug/m3 niet wordt overschreden. Daarnaast blijkt dat de jaargemiddelde concentratie in de onderzochte prognosejaren beneden de grenswaarde van 40 ug/m3 blijft. Resultaten fijn stof(PM10): Uit de berekeningsresultaten blijkt dat langs geen van de onderzochte wegen de grenswaarde voor het jaargemiddelde van de concentratie van 40 ug/m3 wordt overschreden. Het aantal dagen dat sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor het uurgemiddelde van 50 ìg/m3 blijft ruim beneden de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De concentraties van voornoemde stoffen blijven ruim beneden de grenswaarden zoals die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. De realisatie van de twee woningen zal in 'niet betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

In het kader van het realiseren van twee woningen aan de Schapenzandweg 13 heeft een inventariserend onderzoek plaatsgevonden naar de concentraties van twee, in de 'Wet luchtkwaliteit' opgenomen stoffen, te weten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De concentraties van voornoemde stoffen blijven ruim beneden de grenswaarden zoals die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. De realisatie van de twee woningen zal in 'niet betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit wordt voldaan aan de normen.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie afbeelding 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P305-VG01_0017.png"

Figuur 15: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau dat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het buitengebied is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Het onderhavige plan voldoet aan dit ambitieniveau.

5.6 Wet geurhinder een veehouderij

Een nieuwe bouwkavel is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. De dichtsbijzijnde omliggende agrarische bedrijven liggen allen op meer dan 100 meter afstand van de nieuwe 'Rood voor Rood-woningen'. Daarnaast liggen er ook geen intensieve veehouderijen rondom het plangebied (deze liggen op grote afstand). De twee nieuwe bouwkavels in het plangebied aan de Schapenzandweg 13 vormen vanuit geuroptiek dan ook geen belemmering op vergunde rechten van omliggende veehouderijen.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Het onderhavige bestemmingsplan bevat op basis van deze uitgave een Staat van bedrijfsactiviteiten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Bestaande situatie

In geval van het conserveren van de bestaande plansituatie is actualisatie en verantwoording van de categorie-indeling niet noodzakelijk. Bestaande situaties hoeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan niet getoetst te worden. In dit bestemmingsplan wordt planologisch geen nieuwvestiging van bedrijven mogelijk gemaakt. Mogelijke overlast wordt voldoende beperkt door de voorschriften op grond van de Wet milieubeheer.

Nieuwe ontwikkelingen

Met het realiseren van twee milieugevoelige bestemmingen (woningen) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen. Dat is in dit bestemmingsplan aan de orde. De nieuw te projecteren woningen komen op een afstand van ongeveer 90 meter vanaf de schapenhouderij aan de Schapenzandweg 15 en op ongeveer 175 meter vanaf de melkrundveehouderij aan de Schapenzandweg 2 ruim buiten de aanbevolen richtafstanden van respectievelijk 30 en 50 meter. Met het realiseren van de twee nieuwe woningen worden de bestaande bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft een realisatie van twee nieuwe woningbouwkavels. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als m.e.r.-beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

5.9 Verkeer en parkeren

In het voorliggende plan wordt het agrarische bedrijf gestaakt, en worden ter compensatie twee woningbouwkavels gerealiseerd. De woningbouwkavels brengen aanzienlijk minder verkeersbewegingen met zich mee dan het agrarische bedrijf. De Schapenzandweg kan deze verkeerbewegingen goed aan. Het parkeren zal plaatsvinden op de woonerven zelf.

5.10 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer'.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Artikel 4 Wonen

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Artikel 7 Algemene bouwregels

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Artikel 11 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 12 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties angegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 13 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In oorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Onderhavig plan (Rood voor Rood-projecten) staat op de vooroverleglijst ruimtelijke plannen van de provincie Overijssel d.d. 15 maart 2011. Dit houdt in dat er geen vooroverleg met de provincie noodzakelijk is.

Waterschap Groot Salland

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Groot Salland. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken, van 5 februari tot en met 18 maart 2015, voor zienswijzen ter inzage gelegd. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 22 april gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad (zie Bijlage 8) voor het raadsvoorstel en het raadsbesluit). De wijziging betreft de wijziging van de maximale goothoogte van een te bouwen bijgebouw bij de te behouden boerderij. De goothoogte is verhoogd van 3 naar 4 meter, zolang de goothoogte van 4 meter zich bevindt aan de zijde van het hoofdgebouw.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Deventer. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.