direct naar inhoud van 5.2 Milieuaspecten
Plan: Diepenveen, Locatie Berends
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P210-OH01

5.2 Milieuaspecten

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 15 woningen. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen is het noodzakelijk dat diverse milieukundige aspecten geschikt zijn voor de woonfunctie. Het gaat hierbij om volgende milieukundige aspecten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie.
5.2.1 Milieuzonering

Tussen woningen en bedrijven en andere ruimtelijke functies die hinder kunnen veroorzaken dient een zekere afstand te worden bewaard teneinde de kans op hinder voor de bewoners tot een minimum te beperken en ervoor te zorgen dat de bedoelde bedrijven en overige ruimtelijke functies in hun ontwikkeling niet te veel belemmerd worden. Voor de bepaling van deze afstanden wordt veelal de normen uit de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gehanteerd.

Het plangebied wordt aan drie zijden omgeven door bestaande bebouwing. De rond het plangebied aanwezige bedrijven zijn klein van schaal en zijn grotendeels detailhandelsbedrijven of dienstverlenende bedrijven. Deze bedrijven zijn gerangschikt in de laagste milieucategorieën en veroorzaken weinig tot geen hinder voor bewoners van belendende woningen. De bedrijven liggen op voldoende afstand van de nieuwe woningen, gelet op de normafstanden uit de voormelde brochure.

5.2.2 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling, ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat, rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Daarbij gaat het alleen om het geluid van het wegverkeer op wegen met een maximale snelheidslimiet van meer dan 30 km/uur. Het geluid van het verkeer op wegen of woonerven waar een maximale snelheidslimiet geldt van 30 km/uur of lager hoeft op basis van artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder (Wgh) niet mee te tellen bij de berekening van de geluidbelasting.

Het plangebied ligt in de geluidszones van de Schapenzandweg, de Roeterdsweg en de Dorpsstraat.

Het wettelijk vereiste akoestische onderzoek is verricht door Abovo Acoustics. Het rapport (nr. R 1081-3-GB, d.d. 20 november 2008) is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. De conclusies kunnen als volgt worden samengevat.

Voor drie van de geplande woningen aan de Schapenzandweg wordt met een geluidbelasting van 49 en 50 dB niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Deze geluidsbelasting wordt veroorzaakt door het verkeer op deze weg.

Op de overige woningen in het plangebied heerst een geluidbelasting gelijk aan of beneden de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er kunnen redelijkerwijs geen maatregelen aan de bron of in de overdrachtsfeer worden genomen waarmee de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de bovenvermelde drie woningen teniet wordt gedaan. Dat betekent dat het noodzakelijk is om voor deze woningen een hogere grenswaarde aan te vragen.

Met geluidwerende maatregelen aan de drie woningen kan een goed akoestisch binnenmilieu worden gecreëerd.

5.2.3 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie, te weten wonen. Daarom is door Boot organiserend ingenieursburo BV. een verkennend bodemonderzoek verricht. Het rapport (nr. ME 08189-53, d.d. 5 augustus 2008) is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. De conclusies kunnen als volgt worden samengevat.

In de bovengrond overschrijden de concentraties PAK-totaal, dieldrin, somparameter (DDD, DDT,DDE) en de somparameter (aldrin, dieldrin, endrin) de streefwaarden. In de ondergrond overschrijden de concentraties kwik en de somparameter PCB-6 de streefwaarden. In het grondwater overschrijden de concentraties barium en nikkel de streefwaarden.

De verhoogde concentraties zijn licht verhoogde waarden die geen aanleiding geven voor nader onderzoek. De toetsingswaarden worden namelijk niet overschreden.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek op een lichte bodemverontreiniging wijzen en dat de kwaliteit van de onderzochte bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik (wonen met tuin).

5.2.4 Luchtkwaliteit

Bij het voeren van een planologisch juridische procedure die een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakte dient het betreffende bestuursorgaan, in dit geval de gemeente Deventer, aan te tonen dat hierdoor geen grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. (art. 5.16 Wet milieubeheer).

Abovo Acoustics heeft daarom ten behoeve van dit plan de te verwachten luchtkwaliteit onderzocht. De rapportage van dat onderzoek is opgenomen in het bovenvermelde geluidsrapport (nr. R 1081-3-GB, d.d. 20 november 2008) dat als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. De overwegingen bij het onderzoek en de conclusies kunnen als volgt worden samengevat.

De voorgestelde ontwikkeling heeft een verkeersaantrekkende werking en is dus van invloed op de toekomstige luchtkwaliteit. De wetgever heeft in het Besluit “Niet in betekende mate” (afgekort Besluit NIBM) aangegeven hoe groot een woningbouwproject naar zijn oordeel moet zijn om in betekende mate bij te dragen aan de luchtverontreiniging. De norm bedraagt minimaal 500 woningen voor woningbouwlocaties die via één ontsluitingsweg voor het gemotoriseerde verkeer worden ontsloten.

Ondanks het feit dat de schaal van de voorgenomen ontwikkeling onderzoek niet noodzakelijk maakt, is ter ondersteuning van de voorgestelde ontwikkeling toch onderzoek verricht.

De conclusie van het onderzoek is dat nu en in de toekomst geen grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Dat betekent dat de luchtkwaliteit geen beletsel vormt voor de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid algemeen

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen).

Voor inrichtingen (bedrijven) is het “Besluit externe veiligheid inrichtingen” van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid in artikel 1 omschreven als “de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof betrokken is”.

Voor transport is de “Wet vervoer gevaarlijke stoffen” van belang. Daarnaast is een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Totdat de wettelijke verankering van de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen heeft plaatsgevonden dient de externe veiligheid van de toekomstige woningen tevens te worden getoetst aan de hand van de “Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (Ministeries van VROM, V & W, BZ & K, 2005).

Beoordeling externe veiligheid plangebied

In of nabij het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarop het Besluit externe veiligheid van toepassing is. Verder is in het gebied geen inrichting aanwezig waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

Via de route Oranjelaan - Molenweg loopt een hoge druk aardgasleiding en via de spoorlijn Zwolle Deventer vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De hoge druk aardgasleiding en de spoorlijn liggen echter op ruime afstand van het plangebied en vormen vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmering voor het bouwplan.

5.2.6 Ecologie

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In deze wet is in artikel 2 de zorgplicht opgenomen. Deze plicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht houdt in ieder geval in dat iedereen die weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor de flora of fauna zal hebben verplicht is deze handelingen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten.

Ten behoeve van het onderhavige bouwplan heeft de Samenwerkende Landschaps Advies Groep (SLAG)in augustus 2008een ecologisch onderzoek verricht (nr.6BO0805, d.d. 08-08-2008) . Dat onderzoek is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De conclusies van dit onderzoek kunnen als volgt worden samengevat.

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is aangewezen als beschermd natuurgebied of als een speciale beschermingszones ex Habitatrichtlijn en/of Vogelrichtlijn (Natura 2000). Het plangebied ligt in de nabijheid van een gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plan zal echter geen negatieve gevolgen hebben voor de ecologische waarde van dit gebied.

In het onderzoeksgebied zijn geen bedreigde plantensoorten (Rode Lijst) aangetroffen. Mogelijk zijn er beschermde diersoorten in de soortgroepen zoogdieren, vleermuizen, vogels en amfibieën aanwezig. Van de amfibieën en de zoogdieren worden alleen ontheffingsvrije diersoorten (tabel 1) verwacht.

Verstoren van broedvogels (opgenomen in tabel 2) is wettelijk verboden. De aanwezigheid van broedvogels van in de opgaande begroeiing van het plangebied is echter zeer waarschijnlijk. Kappen en rooien van deze opgaande beplanting in de broedtijd dient daarom te worden voorkomen. Zoogdieren van tabel 2 zijn hoogstens incidenteel in het plangebied te verwachten. Van de soorten van tabel 3 is alleen de aanwezigheid van vleermuizen mogelijk omdat het gebied een rol zou kunnen spelen als foerageergebied. Het is onwaarschijnlijk dat de nieuwe bestemming van het gebied een negatief effect heeft op de populatie in de omgeving.

Op basis van het voorafgaande mag worden geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met de Flora- en faunawet, mits rekening wordt gehouden met de broedvogels. Dat betekent dat de voorbereidende werkzaamheden, te weten het kappen en rooien van bomen en struikgewas, buiten het broedseizoen plaats moet vinden. De gunstigste periode voor het uitvoeren van deze werkzaamheden zijn de maanden november tot en met februari.