direct naar inhoud van 4.7 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Ruimte voor de Rivier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D130-VG01

4.7 Cultuurhistorie en archeologie

Monumentenwet 1988

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

De Monumentenwet 1988 schrijft onder andere voor dat het opgraven van archeologische resten is op grond van de Monumentenwet 1988 niet is toegestaan. Daarnaast bevat de wet voorschriften met betrekking tot de opgravingsvergunning en het melden van archeologische vondsten.

Wat de gebouwde monumentenzorg betreft vormt de Monumentenwet 1988 de basis voor de subsidieregelingen voor onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen. Daarnaast is een aantal beleidsregels vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de Monumentenwet.

Aanwijzing beschermde (rijks-)monumenten

In de artikelen 3 t/m 10 van de Monumentenwet 1988 staat beschreven hoe beschermde monumenten door het Rijk kunnen worden aangewezen. Nederland heeft ongeveer 51.000 beschermde gebouwde monumenten, 1.426 beschermde archeologische monumenten en 350 beschermde stads- en dorpsgezichten. Monumenten zijn dus niet alleen gebouwde zaken als woonhuizen, bruggen, torens en tuinhuizen maar ook archeologische overblijfselen als hunebedden en in de bodem verborgen Romeinse resten. Dit alles kan de minister als beschermd monument aanwijzen.

Stads- en dorpsgezichten worden mede door de minister van VROM aangewezen. Vóór aanwijzing vraagt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument ligt, eventueel aan Gedeputeerde Staten van de provincie, en aan de Raad voor Cultuur. Aan de bescherming van gemeentelijke monumenten ligt een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van een gemeente ten grondslag.

Bescherming monumenten

In de gevallen waarin een monument op grond van de Monumentenwet 1988 of een Gemeentelijke Monumentenverordening is beschermd, dient de bestemming in overeenstemming te zijn met de cultuurhistorische. Er mag niets aan een beschermd monument worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Het is strafbaar als er zonder vergunning werkzaamheden worden uitgevoerd.

Voor beschermde rijksmonumenten geldt een in de Monumentenwet geregeld vergunningenstelsel; beschermde gemeentelijke monumenten kunnen worden opgenomen in een Gemeentelijke Monumentenverordening.

Het bestemmingsplan IJsselzone binnenstad, waar dit bestemmingsplan deels een wijziging van vormt, is gebaseerd op de aanwijzing tot Beschermd stadsgezicht van 10 februari 1988.

Nota Belvedère

De Nota Belvedère, beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting is in 1999 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het doel van de Nota Belvedère is verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultureel erfgoed. De nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu moet worden omgegaan en geeft aan wat daarbij de te treffen maatregelen zijn. Centraal in de nota staan historische processen, patronen en elementen. Historische processen zijn de geleidelijke processen die de vorm van de stad tot op heden bepalen, processen van groei en verandering. Historische patronen en structuren zijn de kenmerkende combinaties en vormen in de stad. Voorbeelden zijn de combinatie van vestingwerken, de ligging van wegen en oude kernen. Tenslotte zijn de historisch waardevolle elementen gedefinieerd als de afzonderlijke relicten van de historie van het landschap.

Verdrag van Malta/Wet op de archeologische monumentenzorg

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg 'het Verdrag van Malta', is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden en bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin mee te wegen in besluitvorming. Bij wet van 6 september 2007 zijn de bepalingen van 'het verdrag van Malta' in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Deze zogenoemde 'Wet op de archeologische monumentenzorg' omvat een ingrijpende wijziging van de Monumentenwet uit 1988 en verder wijzigingen van de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet. De wet bepaalt dat de initiatiefnemer de kosten van archeologisch onderzoek draagt. De wet schrijft verder voor dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen, waaronder de m.e.r., rekening moet worden gehouden met archeologische waarden.

Nota Archeologiebeleid Deventer

Met de nota en besluiten wordt beoogd de gemeente een (pro)actieve en transparante rol te laten spelen op het terrein van de archeologie. Tevens wordt beoogd met de voorgelegde besluiten en acties tot een betere beheersing van processen en kosten te komen. Het kader wordt gevormd door de Monumentenwet 1988, het Verdrag van Valletta, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de aan de gemeente van rijkswege verleende archeologievergunning. Gezien het wettelijk kader is gemeentelijke archeologie een onvermijdelijk gegeven. Heldere keuzes zijn echter nodig om nader positie te bepalen, gemeentelijke taken goed te kunnen uitvoeren en daarmee de regie in gemeentelijke hand te houden. Een verwachtingenkaart in combinatie met een locale onderzoeksagenda is een landelijk gangbaar toetsingsinstrument.