direct naar inhoud van 4.3 Bodem en water
Plan: Ruimte voor de Rivier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D130-VG01

4.3 Bodem en water

Waterwet

Met de komst van de Waterwet van 22 december 2009 valt sanering van de waterbodems niet meer binnen de Wet bodembescherming maar onder de Waterwet. De Waterwet vormt de basis van het integraal waterbeheer in Nederland. Per beheersgebied heeft Rijkswaterstaat doelstellingen geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld ecologische en chemische waterkwaliteit. De Waterwet komt in beeld als op een locatie wijzigingen in het watersysteem zijn voorgenomen waarbij een toetsing aan de doelstellingen dient plaats te vinden.

In het geval van een project in het kader van Ruimte voor de Rivier zijn zeker wijzigingen in het watersysteem voorgenomen; denk hierbij met name aan het graven van geulen. Voor uit te voeren projecten 'door of vanwege' Rijkswaterstaat is de procedure dat geen vergunning in het kader van de Waterwet benodigd is maar dat een projectplan wordt opgesteld. In het projectplan vindt een integrale afweging plaats van het voorgenomen initiatief, toetsing aan relevante aspecten en uiteindelijk een beoordeling dat het project haalbaar is.

Voor projecten in het kader van Ruimte voor de Rivier is afgesproken dat het niet uitmaakt wie als initiatiefnemer fungeert, aangezien Rijkswaterstaat mandateert. Dit betekent dat ook voor deze projecten in het kader van de Waterwet projectplannen worden opgesteld. Het opstellen van dit projectplan staat min of meer los van het opstellen van het grondstromenplan. Wel belangrijk is het 'stand-still' beginsel; dat wil zeggen dat de toekomstige waterbodem geen verslechtering mag betekenen in vergelijking met de huidige situatie.

Ter plaatse van de Zandweerdplas is een verontreiniging aangetroffen. Omdat de Zandweerdplas onderdeel wordt van een toekomstige geul zal deze verontreiniging in het geheel worden verwijderd. In het projectplan dat wordt opgesteld voor de gehele maatregel dient omschreven welke maatregelen worden getroffen en welk effect dit heeft op de toekomstige situatie. Dit plan dient ter goedkeuring dient te worden voorlegd aan het bevoegd gezag Waterwet.

Indien sprake is van het verondiepen van de zandwinplassen valt deze maatregel onder het wettelijke regime van het Besluit Bodemkwaliteit (BBK). Het BBK vraagt om te onderbouwen c.q. vast te stellen dat de aanvulling van de plassen kan worden beschouwd als een zogenaamde 'nuttige toepassing'. Bij de onderbouwing van het initiatief wordt ingegaan op relevante criteria als ecologie, recreatie, vermindering kwel, et cetera. Dit gebeurt in samenspraak met andere relevante disciplines in het project als inrichting, rivierkunde, geohydrologie, natuur, et cetera. Bij het tot stand komen van dit eindproduct dienen bevoegd gezag (Rijkswaterstaat) en overige relevante actoren te worden betrokken zodat het eindproduct ontvankelijk is en voldoet bij een op een later moment in te dienen melding.

Vierde Nota Waterhuishouding (NW4)

De regeringsbeslissing voor de Vierde Nota Waterhuishouding is in februari 1999 verschenen onder de titel "Waterkader". De nota gaat door op de weg van integraal waterbeheer, die met de derde Nota Waterhuishouding is ingeslagen.

De hoofddoelstelling van het waterbeleid is: "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd".

Twee denklijnen staan centraal in NW4. In de eerste plaats betreft dit het zoveel mogelijk op natuurlijke wijze omgaan met water en watersystemen. Het aansluiten bij natuurlijke processen door het herstellen van de veerkracht van watersystemen is een belangrijke leidraad voor het toekomstig waterbeheer en daarmee ook voor de toekomstige inrichting van de uitwaarden bij Deventer. Meer ruimte voor water is hierbij een belangrijk motto.

De tweede centrale denklijn is de verdere verdieping en uitwerking van de watersysteem- en stroomgebiedbenadering, zowel nationaal als internationaal. Met gebiedsgericht beleid moet de samenhang binnen het waterbeleid en tussen aan elkaar verwante beleidsterreinen als ruimtelijke ordening, natuur, milieu en water op efficiƫnte wijze worden bereikt.

Wet Bodembescherming

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. De herziene Wbb bevat de nieuwe saneringsdoelstelling, namelijk dat de (water)bodem geschikt moet worden gemaakt voor de functie na de sanering waarbij het risico van blootstelling en verspreiding zoveel mogelijk wordt beperkt. Bij ernstige verontreinigingen (boven interventiewaarden) wordt vastgesteld of er wel of niet de noodzaak bestaat tot spoedeisend saneren. In de circulaire bodemsanering (2006), waarin richtlijnen staan voor het vaststellen van onaanvaardbare risico's en het vaststellen van de saneringsdoelstelling, is de Wbb verder beschreven.

De handleiding Sanering waterbodems vormt een uitwerking van de circulaire Sanering waterbodems, waar op basis van de vier risicosporen (mens, ecologie, oppervlakte- en grondwater) kan worden bepaald of sprake is van noodzaak tot spoedige sanering of dat kan worden volstaan met een beheertraject.

In december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De sanering van waterbodems wordt niet langer geregeld in de Wet bodembescherming, maar is verhuisd naar de Waterwet. Hieraan is reeds onder het kopje "Waterwet" in deze paragraaf aandacht besteed.

Besluit Bodemkwaliteit

Met ingang van 1 januari 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit (BKK) van kracht. Dit besluit regelt ondermeer het nuttig toepassen (in welke vorm dan ook) van schone en licht verontreinigde grond en baggerspecie (met gehalten tot aan de interventiewaarde).

Het besluit maakt geen onderscheid meer naar herkomst van de grond (onderhoudsspecie of anderszins), maar houdt alleen rekening met de kwaliteit van het materiaal en de locatie waar het materiaal zal worden toegepast dan wel zal worden verspreid. Uitgangspunt is dat het om 'nuttige toepassingen' gaat, die vooraf zijn vastgesteld bijvoorbeeld in een ruimtelijk plan.

Met de inwerkingtreding van het BBK vervalt de klassenindeling voor waterbodems uit de Vierde Nota Waterhuishouding. In het nieuwe systeem wordt onderscheid gemaakt in een generiek kader en een gebiedsgericht kader. Het generieke kader is meteen toepasbaar, het gebiedsgerichte kader moet nog via een beroep- en bezwaarprocedure door de beheerder (Waterschap, gemeente en RWS) worden opgesteld en vastgesteld.

Het generieke kader voor verspreiden en toepassen geldt voor gehaltes van verontreinigende stoffen boven de Achtergrondwaarden 2000 (AW2000), welke landelijk in 2007 worden vastgesteld ter vervanging van de streefwaarden, en onder de interventiewaarden (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D130-VG01_0012.png"

Onder de AW2000 mag grond en bagger vrij verspreid worden. Ook worden voor waterbodems aparte interventiewaarden gehanteerd, die gebaseerd zijn op ecologische normstelling en 95%-waarden van het actuele verontreinigingniveau in Maas- en Rijntakken. Zo worden voor enkele zware metalen (arseen, cadmium, barium, koper en zink) de interventiewaarden voor waterbodems verhoogd ten opzichte van landbodems.

Toepassen van grond in het oppervlaktewater (met gehalten tot de interventiewaarden) vallen onder het Besluit Bodemkwaliteit en niet meer onder de Wvo of het BsB. Volstaan kan worden met een melding. Voor het ontgraven van sterk verontreinigde grond blijft de Wbb van toepassing.