direct naar inhoud van 5.3 Flora & fauna
Plan: Spijkvoorderenk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D126-VG01

5.3 Flora & fauna

In verband met plannen voor uitbreiding van de Vijfhoek met het gebied Spijkvoorderenk aan noordoostzijde van Deventer heeft EcoGroen Advies een ecologisch onderzoek (nr. 06009, d.d. 4 april 2006) uitgevoerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid.

Het onderzoek is gebaseerd op veldonderzoeken op 13 juni 2005, 20 juni 2005, 1 augustus 2005 en 21 maart 2006 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

5.3.1 Gebiedsgericht beleid

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat zij geen significant negatieve effecten hebben op EHS, Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden of Beschermde natuurmonumenten in de omgeving.

Aangetroffen en te verwachten soorten

Het plangebied bestaat uit een aantal erven langs de Nieuwedijk en de Oerdijk. Daarnaast bevindt zich voornamelijk landbouwgrond in het plangebied. Beeldbepalende elementen in het plangebied zijn een aantal houtwallen, enkele rijen oude Zomereiken en een centraal gelegen Zomereikenbosje:

  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen. De aangetroffen soorten zijn overwegend kenmerkend voor voedselrijke omstandigheden. Lokaal zijn langs (oude) houtwallen kenmerkende bossoorten aangetroffen als Mannetjesvaren, Gewone salomonszegel en Wilde kamperfoelie. Langs de Oerdijk is daarnaast een voedselarme, droge vegetatie aangetroffen met soorten als Mannetjesereprijs, Hengel en Tormentil;
  • Verspreid in het gebied komen diverse kleine zoogdieren voor met een lage beschermingsstatus. Het betreft Egel, Konijn, Haas, Bunzing, Dwergspitsmuis, Dwergmuis, Tweekleurige bosspitsmuis, Rosse woelmuis, Huisspitsmuis, Veldmuis, Aardmuis, Bosmuis en Mol. Ook is de Steenmarter (FF-Lijst 2) aangetroffen;
  • Langs de Nieuwedijk is een verblijfplaats van - waarschijnlijk een solitair mannetje - Ruige dwergvleermuis aangetroffen. Buiten het plangebied zijn daarnaast kolonies Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis aangetoond. Tijdens het avondbezoek voor vleermuizen is vastgesteld dat de bomen langs de Oerdijk fungeren als vliegroute voor Laatvlieger en Gewone dwergvleermuis. De Oerdijk en de bomenrij langs de Nieuwedijk vormen ook de belangrijkste foerageergebieden voor Gewone dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Laatvlieger in het plangebied;
  • Vanwege het ontbreken van permanent waterhoudende sloten is geen voortplanting van amfibieën te verwachten in het plangebied. Wel vormt het plangebied overwinteringsgebied voor aangetroffen amfibieën als Bruine kikker en Gewone pad. Mogelijk vormt het plangebied eveneens overwinteringsgebied voor Kleine watersalamander;
  • Er komen diverse – in deze omgeving algemene - broedvogelsoorten voor waaronder Rode Lijst-soorten Huismus en Ringmus; Er zijn geen beschermde reptielen, vissen en ongewervelden te verwachten omdat geschikt leefgebied voor deze soortgroepen ontbreekt.

Ontheffing en compenserende/ mitigerende maatregelen:

  • Voor de beschermde 'algemene soorten' uit de groep van kleine zoogdieren en amfibieën geldt automatisch een vrijstelling van de verbodsartikelen 9 t/m 12 uit de Flora- en faunawet en is dus geen ontheffing noodzakelijk;
  • Om verstoring van broedvogels te voorkomen dient het kappen en rooien van bomen/ bosschages en sloop van bebouwing buiten de periode van 15 maart tot 15 juli plaats te vinden;
  • In het bijzonder geldt voor de verblijfplaats van Ruige dwergvleermuis, dat de aanwezige boom in de periode tussen 1 oktober en 15 april gekapt dient te worden om schade aan deze soort te voorkomen. Omdat echter ook broedvogels in de bomen aanwezig kunnen zijn dient de betreffende boom voor het broedseizoen – in dit geval voor 15 maart - gekapt te worden;
  • In verband met de mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen van Steenmarter dient de sloop van bebouwing buiten de voortplantingsperiode van Steenmarter (15 maart - 1 september) plaats te vinden;
  • Voor de in het plangebied voorkomende overige beschermde kleine zoogdieren wordt als belangrijkste mitigerende maatregel fasering in tijd genoemd. Schade is – indien de planning van activiteiten dit toelaat - te minimaliseren door het bouwrijp maken van het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode augustus - februari, waarbij de maanden september en oktober de voorkeur hebben.
5.3.2 Eikenbosje

De gemeentelijk ecoloog heeft op 9 april 2009 het eikenbosje en de aangrenzende houtwallen bezocht. In dit bosje zou zich een roekenkolonie bevinden; in het eerder uitgevoerde ecologische onderzoek werd daarover niet gerept. Reden genoeg om een aanvullend ecologisch onderzoek (nr. 15 d.d. 15 april 2009) uit te voeren aangezien de aanwezigheid van een roekenkolonie grote implicaties op potentiële bouwplannen heeft.

De conclusies luiden als volgt:

  • Er bevindt zich geen roekenkolonie in het bosje;
  • Er broeden een Buizerd, een Groene specht en een Grote bonte specht in het bosje en hun nesten zijn jaarrond beschermd. Indien er in het bosje gebouwd gaat worden is een ontheffing van het ministerie van Landbouw Natuurbeheer Voedselkwaliteit (LNV) noodzakelijk;
  • Als aanvulling op de broedvogellijst komen verder voor: Boomklever, Ekster, Grote lijster, Pimpelmees en Zwartkop. Dit heeft echter geen verdere juridische consequenties. Van belang blijft dat broedende vogels niet verstoord mogen worden;
  • Als aanvulling op de zoogdierlijst geldt dat een Ree in het bosje verblijfplaatsen heeft;
  • In het bosje en in de houtwallen staat her en der Gewone salomonszegel, Lelietje der dalen, Zoete kers en Zwarte bes. Dit zijn bosindicatoren die aangeven dat dit bos al vrij oud is en zodoende ecologisch waardevol. Bij kap van dit soort bos is een compensatie van de oppervlakte of wellicht een iets grotere oppervlakte een voorwaarde;
  • Met name voor de gewone Salomonszegel en het Lelietje der dalen geldt dat het erg sympathiek zou zijn indien bij ontwikkelingen deze groeiplaatsen ontzien worden. Bij het bosje is dat met name in de noordwestzijde het geval;
  • Bij een gedeeltelijke kap van het bosje gelden genoemde ontheffingen ook aangezien het leefgebied van de desbetreffende soort zich verder uitstrekt dan alleen de desbetreffende boom waarin zich het nest bevindt. Elke te kappen boom die dikker is dan 30 cm zal nog nader onderzocht moeten worden op vleermuisverblijfplaatsen. Indien dat in een vroegtijdig stadium uitgevoerd wordt zal de planning niet in gevaar hoeven te komen.

De conclusie luidt dat het eikenbosje belangrijke ecologische waarden bevat. Bouwen in het eikenbosje is niet onmogelijk maar druist in tegen beleidsprincipes inzake de biodiversiteit.

5.3.3 Vleermuizen

Ecoburo Van der Loo heeft op 2 augustus 2009 een vleermuisquickscan (d.d. 12 augustus 2009) uitgevoerd in het plangebied.

In het bos verblijft minimaal een, maar verblijven zeer waarschijnlijk twee Rosse vleermuizen. Deze soort woont in holtes, spleten of scheuren in bomen. Daarnaast is een niet met zekerheid gedetermineerde vleermuis gehoord en een Grootoor vleermuis. Deze laatste soort heeft zijn verblijf zowel in bomen als in gebouwen. Deze verblijven zijn niet zomaar uitwisselbaar. Enkele exemplaren van de Gewone dwergvleermuis hebben in het bos zelf en in de directe omgeving ervan hun jachtgebied.

Het gebied moet verder onderzocht worden op vleermuizen en hun gebruik van het bosje en de directe omgeving.

Omdat rosse vleermuizen vanaf half augustus beginnen met hun voortplantingsperiode welke duurt tot ongeveer half september en ook de Grootoor in die periode zijn balts heeft moet bijtijds begonnen worden.

Er kunnen in die tijd ook Rosse vleermuizen vanuit het buitenland binnentrekken om in zich hier voort te planten en eventueel te overwinteren in een boom. Ook Grootoren blijven bij zachte winters in bomen hangen. Bij vleermuizen worden kraamverblijven weer ongeveer in de maand april opgezocht en de voortplanting vindt eind mei, begin juni plaats. Boombewonende soorten bezetten niet slechts één boom maar wisselen nogal eens van boom. Deze moet dan wel in de buurt voorhanden zijn.

Rosse vleermuizen blijven vaak wel erg trouw aan hun balts- / voortplantingsboom maar kolonies van deze soort wisselen juist weer regelmatig van boom. Ook bezetten binnenkomende vleermuizen holtes welke uiteraard pas in de trek- en voortplantingsperiode kunnen worden vastgesteld. Mannetjes vormen hierbij graag groepen om zo met meer kracht te kunnen roepen naar overvliegende vrouwtjes. Vandaar dat het gehele bosje belangrijk is en niet zo maar een deel gekapt kan worden. Hierdoor zou het gebied te klein kunnen worden en de soort verdwijnen.

Omdat geleidende structuren zoals de hakhoutwallen, bosranden, kanalen, vaarten en rivieren etcetera voor veel vleermuissoorten erg belangrijk zijn om hun jachtgebied te kunnen bereiken en deze routes vaak tevens al foerageergebieden zijn, zouden ook de aanwezige wallen beter bekeken moeten worden.

Het mag als bekend verondersteld worden dat de meeste vleermuissoorten zeer lichtschuw zijn waardoor bijvoorbeeld jachtgebieden niet meer bereikt of gebruikt kunnen worden als hiermee geen rekening wordt gehouden bij het kiezen van de geschikte verlichtingswijze en de juiste plaatsen. Ook zijn ze erg windgevoelig en kan het wegkappen of sterk uitdunnen van begeleidende structuren hetzelfde effect hebben als het hinderen door licht: de routes of jachtgebieden kunnen niet meer worden gebruikt.

Reeds vastgesteld is dat:

  • er een zomerverblijfplaats maar mogelijk twee, aanwezig is / zijn van een Rosse vleermuis;
  • er een Grootoorvleermuis in het bos jaagt, maar mogelijk verblijft het dier er ook;
  • er enkele gewone Dwergvleermuizen foerageren.

Mogelijk komen er nog meer soorten voor zoals de Laatvlieger en bijvoorbeeld een Baardvleermuis of Watervleermuizen.

Van de reeds vastgestelde soorten zijn er twee, de Grootoorvleermuis en de Rosse vleermuis, welke in bomen hangen. Het kan dan gaan om winterverblijven, kraamverblijven, zomerverblijven en paar- of baltsverblijven. Regelmatig gebruikte verblijven, routes en jachtgebieden kunnen essentieel blijken voor het in stand houden van een kolonie ook al zijn ze op het moment van onderzoek niet in gebruik. Dit is een van de diverse problemen bij het vleermuizenonderzoek . Het weren van vleermuizen is eveneens streng verboden.

Om de juiste beslissingen te kunnen nemen wat er wel en niet mag gebeuren en welke mitigatie er mogelijk is, is verder onderzoek nodig. Dit vergt een aantal vastgelegde onderzoeksrondes en periodes. Om bijvoorbeeld kraamverblijven te vinden moet in de kraamperiode van de soorten gekeken worden en voor de baltsplaatsen in de baltstijden. Dat wil zeggen: Vanaf 15 april tot 15 september moet het bosje en de groene infrastructuur in de omgeving nader onderzocht worden. (De groene infrastructuur wordt gevormd door de hagen in de wijdere omgeving welke samen voor vliegroutes en foerage zorgen en waar mogelijk ook bomen instaan waar vleermuizen in kunnen verblijven. Maar ook de akkers eromheen waar immers de Rosse vleermuizen boven jagen en de gewone Dwergvleermuizen langs jagen.)

Aanvullend onderzoek vleermuizen

Eelerwoude heeft een aanvullend onderzoek (nr. 4098, d.d. 24 november 2009) uitgevoerd naar vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (rosse vleermuis en gewone grootoorvleermuis) in boomholten.

Het plangebied bestaat uit een klein perceel (circa 0,33 ha) eiken-berkenbos in de verhouding 90 - 10%. De bomen binnen dit bosperceel zijn gemiddeld ongeveer 30 cm in doorsnede op borsthoogte. Enkele exemplaren zijn dikker tot ongeveer 45 cm. Aan de zuidelijke bosrand bevindt zich een oude houtwal, waar enkele bomen diameters bereiken tot ongeveer 75 cm.

Tijdens de veldinspectie zijn geen potentieel geschikte holtes voor vleermuizen aangetroffen in levende bomen. De dood op stam staande bomen herbergden eveneens geen geschikte holtes. De bomen die dik zijn begroeid met klimop zijn bij voorbaat ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

Op basis van de resultaten van de veldinventarisatie binnen het plangebied kan worden geconcludeerd dat er geen potentieel voor vleermuizen geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn. Ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen de bomen binnen het plangebied gekapt worden. Er worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen vernietigd.