direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Spijkvoorderenk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D126-VG01

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie: het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de provinciale visie geschetst op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van een structuurvisie onder de (nieuwe) (Wro).

Gebiedskenmerken

De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de groene als de stedelijke omgeving zijn tot stand gekomen door soms eeuwenoude processen. Ze zijn te onderscheiden in 4 lagen:

  • Natuurlijke laag (in en op de bodem);
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem);
  • Stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  • Lust & leisurelaag (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen).

Uit de gebiedskenmerkenkaart 'natuurlijke laag' blijkt dat het plangebied vrijwel geheel gelegen is binnen een zone met de aanduiding 'dekzandvlakte en ruggen': De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Een klein gedeelte is op de gebiedskenmerkenkaart 'natuurlijke laag' gelegen binnen een zone met de aanduiding 'beekdalen en natte laagtes'. De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem.

Uit de gebiedskenmerkenkaart 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' blijkt dat het plangebied deels gelegen is binnen het 'oude hoevenlandschap' en deels binnen het 'maten en flierenlandschap'. Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Het maten en flierenlandschap is de natte contramal van het essen- en oude hoevenlandschap. Nu wordt het beeld bepaald door de beekdalen en de laagtes tussen de essen met hun ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen.

Uit de gebiedskenmerkenkaart 'stedelijke laag' blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een gebied met de aanduiding 'woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

Uit de gebiedskenmerkenkaart 'lust- en leisurelaag' blijkt dat er geen specifieke aanduiding over het plangebied ligt. Langs het plangebied loopt over de Oerdijk wel een landelijke fietsroute (LF-route).

Het plangebied is ook gelegen binnen de aanduiding 'boringvrije zone diepe pakket van Salland' Hier is volgens de verordening alleen grondwaterwinning voor openbare drinkwatervoorziening toegestaan.

In Overijssel zijn vier gebieden binnen dijkringen gelegen die risico lopen op een overstroming. Het plangebied zelf is gelegen binnen één van de 4 dijkringen, op enige afstand van de dijkring zelf. Dit heeft geen directe consequenties voor het plangebied.

Spreiding en realisatie van de woningbouw

Bij het realiseren van de woningbouwopgave wil de provincie de ruimte zuinig en zorgvuldig benutten. Dit betekent dat voor woningbouw (en ook voor bedrijfslocaties en voorzieningen) de zogeheten SER-ladder moet worden gehanteerd. Deze ladder houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.

Daarbij geldt dat we de bovenlokale vraag naar woningen en voorzieningen (winkels, cultuur, sport) willen concentreren in stedelijke netwerken. Dit is vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Hiermee sluiten de provincie aan bij het rijksbeleid en de ambitie om zowel de kwaliteit van het landschap als de draagkracht van steden in stand te kunnen houden.

Op de kaart behorende bij het ontwikkelingsperspectief ‘dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus’ is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'woonwijk'. Hier is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. De nog aan te leggen wijk wordt dus gezien als bestaand bebouwd gebied. Een onderbouwing in het kader van de SER-ladder en de woonvisie is daarmee niet nodig. Deze is in het verleden reeds gedaan.

3.2.2 Omgevingsverordening

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de verordening. De Omgevingsverordening Overijssel 2009 heeft onder andere de status van Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wro. Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt – bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ is ook toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden.

De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • De provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • Gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen);
  • Grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • Kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan waterschappen);
  • Verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Inbreiding gaat voor uitbreiding

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde groene omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Door middel van de SER-ladder wordt de verplichting opgelegd om eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Op de SER-ladder is een variant ontwikkeld voor de groene omgeving om te bereiken dat de principes van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik wordt toegepast op andere dan stedelijke ontwikkelingen die een claim leggen op de groene omgeving.

In de verordening wordt bestaand bebouwd gebied in de eerste plaats gedefinieerd als de gronden die op grond van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Daarnaast worden daartoe gerekend die gebieden die in een voorontwerp-bestemmingsplan bestemd worden voor stedelijke functies voor zover daarover schriftelijk een positief advies is uitgebracht door de provinciale diensten. In het vigerende bestemmingsplan de "Vijfhoek Noord-West 1996" was reeds een uitwerkingsbevoegdheid voor het plangebied opgenomen, zodat het plangebied aangemerkt kan worden als 'bestaand bebouwd gebied'.

Woningbouw

De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Voor het realiseren van de opgave van nieuwbouw en herstructurering is naast een sterke gemeentelijke regie, regionale afstemming nodig omdat de woningmarkt (boven)regionaal is georiënteerd. De provincie ziet hierin voor zichzelf een rol weggelegd en zal erop toezien dat er afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering tussen gemeenten zodat vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht zijn. De provincie voorziet een afname van groei van de bevolking en wijzigingen in de samenstelling van de bevolking (vergrijzing, huishoudensverdunning). Gemeenten zullen in gemeentelijke woonvisies moeten aangeven hoe zij in een teruglopende woningbouwmarkt, de regie voeren om de woningvoorraad ook in de toekomst te laten aansluiten op de behoeften van hun inwoners. De provincie stelt geen rechtstreekse eisen aan woonvisies, maar wel aan de onderbouwing van bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe woningbouwlocaties. In die onderbouwing spelen gemeentelijke woonvisies een wezenlijke rol vanwege hun functie voor integrale afweging van woningbouwontwikkelingen.

De woonvisie wordt voorgelegd aan Gedeputeerde Staten voor afstemming op de provinciale visie op de woningbouwprogrammering. Ook hier geldt dat afstemming betekent dat provincie en gemeente tot overeenstemming moeten komen over die onderdelen van de woonvisie die het provinciaal belang raken. Een woonvisie zal daartoe in ieder geval moeten ingaan op de volgende aspecten:

  • De actuele inventarisatie van aard en omvang van bestaande woningvoorraad en het bestaande vraag en aanbod van woonmilieus;
  • Een overzicht van de geldende en in voorbereiding zijnde plannen voor woningbouw;
  • Een visie op de plannen en mogelijkheden voor herstructurering van bestaande woongebieden;
  • De voorraad direct en op termijn uitgeefbare grond en het verwachte of voorgenomen tempo van uitgifte;
  • De verwachte dan wel voorzienbare ontwikkelingen op de woonmarkt;
  • De verwachte dan wel voorzienbare demografische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningbouwbehoefte.

Prestatieafspraken

De woonvisie zal gebruikt worden voor het maken van prestatieafspraken met de gemeente over de woningbouw. Deze prestatieafspraken zijn erop gericht om de ambities die geformuleerd zijn in de woonvisie ten aanzien van het kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogrammering, het doelgroepenbeleid, woonmilieus, herstructurering en energiebesparing, enz. daadwerkelijk uit te voeren. Daarbij zal van de kant van de provincie de inzet daarbij van subsidies en fondsen uit bestaande en nieuwe programma’s worden vastgelegd.

Overeenstemming met provincie

Indien ook Gedeputeerde Staten instemmen met de gemeentelijke woonvisie, dan is de vaststelling van bestemmingsplannen c.q. het nemen van projectbesluiten overeenkomstig die visie in overeenstemming met de verordening (artikel 2.2.2.). Het plangebied van “de Vijfhoek” is gebaseerd op een door de Raad van Deventer in januari 1995 vastgestelde structuurschets.

De keuze voor uitleg in het gebied de Vijfhoek is reeds in het verleden gemaakt en past binnen de hiervoor geschetste beleidskaders. De nog aan te leggen wijk wordt gezien als bestaand bebouwd gebied. Het plangebied maakte immers deel uit van het globale bestemmingsplan “de Vijfhoek Noord-West 1996” waarin via een uitwerkingsverplichting reeds woningbouw mogelijk was. Een onderbouwing in het kader van de SER-ladder en de woonvisie is daarmee niet nodig. Overigens blijkt verderop in deze toelichting bij het gemeentelijk beleid dat qua aantallen en type wordt aangesloten wordt bij de 'Woonvisie 2008+'. Deze woonvisie is in overleg met de provincie en de regio tot stand gekomen en sluit dus aan bij het provinciale beleid.