direct naar inhoud van 5.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten
Plan: Binnenstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D111-VG01

5.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Een groot deel van de binnenstad van Deventer is in 1988 aangewezen als Beschermd stadsgezicht. De typering van de te beschermen waarden zijn:

  • 1. gebieden waar de historische rooilijn in combinatie met de bebouwingsschaal en het bebouwingsbeeld van belang is (het bebouwingsbeeld naar structuur, verkaveling en vormgeving);
  • 2. gebieden waar de historische rooilijn in combinatie met de bebouwingsschaal van belang is (het stratenpatroon, in samenhang met de schaal van de bebouwing);
  • 3. gebieden waar alleen de historische rooilijn van belang is;
  • 4. de profilering en inrichting van de openbare buitenruimte.

De cultuurhistorische waarden van het Beschermd stadsgezicht krijgen planologisch gezien een extra bescherming. Dit gebeurt door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. Aan de hand van de historisch ruimtelijke waarderingskaart is de bebouwde ruimte, hierboven genoemd onder 1 tot en met 3, geregeld. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan. De typering van het gebied is daarbij bepalend voor de regeling in het bestemmingsplan. Daar waar alleen de historische rooilijn van belang is, is het bouwen in de rooilijn verplicht gesteld. In het geval de historische rooilijn, de bebouwingsschaal en het bebouwingsbeeld van belang zijn, zijn er in de regeling eisen gesteld aan onder andere de parcellering, de kap en de gevelindeling van de bebouwing.

Naast de dubbelbestemming voor het Beschermd stadsgezicht geldt als uitgangspunt voor de basisbestemmingen dat zo veel mogelijk wordt aangesloten op de vigerende regeling zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Dit geldt vooral voor de in dat plan gehanteerde rooilijnen, bouw- en bestemmingsvlakken. Voor het vastleggen van de goot- en bouwhoogtes is gebruik gemaakt van de bijlage 'Straatwanden' van de geldende bestemmingsplannen. De informatie betreffende goot- en bouwhoogte van de in de rooilijn gebouwde gebouwen is vervolgens vastgelegd op de plankaart.

Uitgangspunt daarbij is dat de bouwmassa van de hoofdbebouwing daar waar mogelijk per straat of per straatwand wordt geregeld. Er worden maatvoeringseisen gesteld die voor een geheel bestemmingsvlak aanvaardbaar zijn. Bij deze methode zijn de uitzonderingssituaties die in een straatwand voorkomen, specifiek geregeld. De onderlinge goot- en bouwhoogte van naast elkaar gelegen panden dient ten minste 0,4 m van elkaar te verschillen, tenzij in de bestaande situatie de verschillen kleiner zijn. Op de verbeelding zijn per pand de bouw- en/of goothoogtes aangegeven. In de planregels is ook bepaald dat er een marge geldt van 1 meter waarbij de bouw- en/of goothoogte hoger of lager mag zijn.

Uiteraard zijn de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, waarvoor een planologische procedure is doorlopen, meegenomen, in die zin dat bouw- en bestemmingsvlakken als ook goot- en bouwhoogtes worden geactualiseerd ten opzichte van het geldende plan.

Voor zover er Rijksmonumenten voorkomen in de binnenstad, zijn deze door de Monumentenwet beschermd. Hiervoor hoeft geen specifieke regeling opgenomen te worden in dit bestemmingsplan.

Welstand

Bij de keuze welke aspecten in het bestemmingsplan worden geregeld, speelt het welstandsaspect ook een grote rol. Niet alleen omdat de Welstandsnota voortvloeit uit de Woningwet en het opstellen daarvan verplicht is, maar ook omdat het in de Welstandsnota opgenomen beleid dient aan te sluiten bij het in het bestemmingsplan vastgelegde ruimtelijke beleid. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat welstand wordt gevoerd via de gemeentelijke Welstandsnota en niet via het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn geen rechtstreekse juridische regels gesteld aan het materiaal- en kleurgebruik. Voor deze aspecten sluit de Welstandsnota voldoende aan bij het Beschermd stadsgezicht.

Met de Welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan 'Kwaliteit voor ogen' is een verbijzondering van het streven naar de beeldkwaliteit van de bebouwde omgeving gegeven (zie ook paragraaf 3.3.25).