direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Chw bestemmingsplan Tjoenerstraat ong. De Rielertuin
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw034-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Ten noorden van de Rielerweg, tussen de Tjoenerstraat en de Henry Dunantlaan, bevindt zich een onbebouwd perceel. Het betreft de locatie van de voormalige Shita-flat waar eerder studenten en daarvoor ziekenhuispersoneel in gehuisvest was (bekend onder de naam: Shita-terrein). Het flatgebouw is in 2008 gesloopt, waarbij de fundering is achtergebleven. Sinds die tijd ligt het perceel braak en is het terrein, mede door buurtinitiatieven en particulieren, groen ingericht.

Het voornemen is om de resterende verharding te verwijderen en het plangebied te ontwikkelen ten behoeve van een woonfunctie. De gemeenteraad heeft in 2020 het ontwikkelperspectief voor de locatie vastgesteld. In de daarop volgende uitvraagprocedure heeft Hegeman Ontwikkeling B.V (initiatiefnemer) de herontwikkeling gegund gekregen.

Het initiatief ziet op het realiseren van een kleinschalig woongebied/woonpark dat aansluit op de direct omliggende tuindorpbebouwing, 70/80-jaren woonbebouwing en groenstructuur. Concreet gaat het om 12 koopappartementen, 3 grondgebonden tussenwoningen, 2 geschakelde woningen, 1 vrijstaande woning en 3 geschakelde (senioren)woningen. Het plan is bekend onder de naam 'Rielertuin'.

De gewenste ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de bestemmingen, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel B'.

Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader, waarin wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Bestemmingsplan verbrede reikwijdte

In voorliggend geval is geen regulier bestemmingsplan opgesteld, maar wordt gebruik gemaakt van de pilot-status van artikel 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet die voor het hele grondgebied van Deventer geldt. Met dit experiment loopt de gemeente vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wordt alvast geoefend met het instrument omgevingsplan. De Omgevingswet geldt momenteel nog niet, daarom is het plan nog geen daadwerkelijk omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. Dit wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte genoemd, waarmee van een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken. De formele naam is Chw bestemmingsplan. De opzet van het plan sluit goed aan bij het gedachtegoed van de Omgevingswet. De invulling van het gebied wordt niet langer precies vastgelegd, maar er wordt zoveel mogelijk vrij gelaten. Dat uit zich in de globale opzet van de verbeelding en de regels.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de Rielerweg, tussen de Tjoenerstraat en de Henry Dunantlaan. Het gaat om de percelen kadastraal bekend als gemeente Deventer, sectie B, nummers 14571 (ged.), 14572 (ged.), 14573, 14574 (ged.) en 15147 (ged.)

In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied (rode ster) in de stad Deventer aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0001.png" Figuur 1.1 Globale ligging plangebied 'Chw bestemmingsplan 'Chw Tjoenerstraat ong. De Rielertuin' (bron: PDOK)

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied 'Chw bestemmingsplan Tjoenerstraat ong. De Rielertuin' wordt globaal begrensd door:

  • Aan de noordwestzijde bestaande woonbebouwing aan de Tjoenerstraat en Henry Dunantlaan;
  • Aan de noordoostzijde de Henry Dunantlaan;
  • Aan de zuidoostzijde de Rielerweg met aanliggend het Doctor Fadrhoncpark/voormalige speeltuinlocatie;
  • Aan de zuidwestzijde bestaande woonbebouwing aan de Tjoenerstraat en Rielerweg.

De begrenzing van het plangebied 'Chw bestemmingsplan Tjoenerstraat ong. De Rielertuin' is in de volgende figuur indicatief weergegeven (rode omlijning). Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0002.png" Figuur 1.2 Begrenzing plangebied Chw bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Tjoenerstraat ong. De Rielertuin (bron: www.kadastralekaart.com)

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel B', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer op 1 juli 2020.

Binnen de grenzen van het plangebied gelden de functieregels 'Maatschappelijk', 'Sport' en 'Horeca - 3b'. Daarnaast is 'Bouwregel-05' van toepassing en is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3'. Tot slot is binnen het plangebied een bouwvak aanwezig, die voorzien is van maatvoeringseisen (max. goot-/bouwhoogte en bebouwingspercentage).

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is indicatief aangeduid met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0003.png" Figuur 1.3 Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: Viewer gemeente Deventer)

1.3.2 Functie- en bouwregels en dubbelbestemmingen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van welzijn, gezondheidszorg, religie, levensbeschouwelijke voorzieningen, openbare dienstverlening, onderwijs, educatieve voorzieningen, jeugd-/kinderopvang, openbare speelterreinen/speelplaatsen, verenigingsleven en sociaal-culturele voorzieningen, een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

Gronden ter plaatse van de functie 'Sport' zijn bestemd voor sportvoorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen.

Ter plaatse van de functie 'Horeca - 3b' is onder voorwaarden horeca in de categorie 3b (zoals beschreven in de Staat van horeca-activiteiten) toegestaan.

Op basis van 'Bouwregel-05' moeten gebouwen binnen het bouwvak worden gebouwd en mag de maatvoering niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. In voorliggend geval mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 12 meter en bedraagt het maximum bebouwingspercentage 25%. Buiten het bouwvak zijn onder voorwaarden ondergeschikte gebouwen en/of overkappingen toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

1.3.3 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de woningen, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel B'.

Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis Voorstad-Oost

Het plangebied ligt in de wijk Voorstad-Oost. Onderstaand wordt ingegaan op de ontstaangeschiedenis van de betreffende wijk.

Vóór de slechting van de vestingstad

Tot aan het einde van de negentiende eeuw vormde de brede ring van vestingwerken rond Deventer een harde ruimtelijke grens tussen de stad en het platteland. Het contrast tussen de dichtbevolkte stad binnen de vesting en het landelijk gebied erbuiten was groot. In het gebied buiten de Brinkpoort, al op de achttiende-eeuwse kaarten aangegeven als Voorstad, stond maar weinig bebouwing vanwege de Kringenwet.

De Brinkpoort was het beginpunt van de wegen naar het landgoed Brinkgreven en de dorpen Riele en Holten. Hoewel de Brinkpoort inmiddels is afgebroken, bepalen deze wegen nog steeds de ruimtelijke structuur van Voorstad-Oost: Brinkgreverweg, Rielerweg en Oude Holterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0004.png" Figuur 2.1: Uitsnede van een kaart van Deventer uit 1844 (bron: Overijssel in Kaart)

Voorstad-Oost was tot halverwege de negentiende eeuw een landelijk gebied net buiten de vesting, in gebruik voor landbouw en ontspanning. Aan de uitvalswegen naar Brinkgreven, Holten en Riele lag de kleinschalige bebouwing en nijverheid als de lijnbaan, blekerij en beestenmarkt. De Veenweg was een zijstraatje naar het veengebied. Er stonden een aantal boerderijen en horecalokaliteiten. De zeer beperkte bebouwing was vanwege de Kringenwet weinig solide gebouwd en aangezien het schootsveld voor de vestingstad vrij moest blijven van bebouwing. Een grote en kleine kolk tussen beide wegen herinnerde aan vroegere overstromingen van de IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0005.png" Figuur 2.2: Topografische kaart van Voorstad-Oost, 1891 (bron: WatWasWaar)

De Veenweg was globaal de grens tussen het landelijk gebied dat in gebruik was als weidegrond en het gebied waar de chique tuinen van de rijke klasse plaatsmaakten voor meer, maar nog steeds kleinschalige en perceelsgewijze bebouwing aan de uitvalswegen. Uitzondering was de 'Krim', de vroegste verenigingsbouw in Voorstad-Oost.

Na de ontmanteling van de vestingstad

De Vestingwet uit 1874 maakte het Rijk de weg vrij voor de ontmanteling van de verdedigingsstelsels. De oorspronkelijke barrière met de stad in de vorm van de vestingwerken was geslecht, maar was direct overgenomen door de spoorlijnen. Het eerste station van 1865 lag net buiten de vestingwerken, de spoorlijn schampte de vestingwerken. Tijdens de uitvoering van het ontmantelingsplan werden een tweede spoorlijn en station geopend. De aanleg van de twee spoorlijnen met stations en de ontmanteling van de vestingwerken versterkte de Brinkgreverweg als entree naar de stad, die door de bescheiden arbeiderswoningen en kleinschalige nijverheid een pover aanzien had. Het stadsbestuur besloot de Brinkgreverweg op te waarderen en reserveerde terreinen aan weerszijden voor herenhuizen. Ook werd hier onder meer het Tropisch Landbouwmuseum gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0006.png" Figuur 2.3: Stadsplattegrond van Deventer, 1920 (bron: Grote atlas van Nederland 1930-1950)

De aanleg van het spoor en de slechting van de verdedigingswerken, de twee omvangrijkste ruimtelijke ingrepen in de negentiende eeuw, legden de basis voor een meer planmatige uitbreiding van Voorstad-Oost. Na de ontmanteling van de vesting kreeg het stadsbestuur oog voor de mogelijkheden in het buitengebied en ging zich met de uitbreiding bemoeien. Naast woningen werden in het gebied andere functies gevestigd: met name industrie, onderwijs en sport. Met name de industrie werd belangrijk in dit stedelijke uitloopgebied, bijvoorbeeld de Eerste Nederlandse Rijwielfabriek Burgers en de koekfabriek Sluis. Hiernaast werd in de Voorstad-Oost de sportvereniging Be Quick gevestigd, die hierna werd hernoemd tot Go Ahead en een eigen stadion kreeg met een echte tribune.

Van oudsher is Voorstad Oost een gemêleerde wijk. Naast arbeiderswoningen werden er middenstandswoningen gebouwd aan de Veenweg en aan de Rielerweg tegenover de kerk. Aan de Brinkgreverweg vestigden zich winkels met een stedelijke functie. De Rozengaarderbuurt was van oudsher het volkstuinengebied van Deventer.

Net voor de Tweede Wereldoorlog was de basis gelegd voor het huidige karakter van Voorstad-Oost: een stadswijk net buiten het centrum met overwegend verenigingsbouw voor arbeiders in complexen variërend in omvang van enkele woningen tot een aantal bouwblokken. In deze tijd ontwikkelde Voorstad-Oost zich tot een verdichte stadswijk. De Veenweg was duidelijk een grens. Ten westen van de weg stonden de woningen direct aan de straat en aan de oostkant had de woningbouw meer het karakter van een tuindorp, met kleine voortuinen. Een ruimtelijk en sociaal belangrijke rol speelde de industrie tussen de Oude Holterweg, Veenweg en het spoor, die in korte tijd dit hele terrein vulde.

Het overige deel van het plangebied was toen nog grotendeels onbebouwd. De Rielerenk was een omvangrijke es en De Kolk aan de Douwelerkolk was een buitenplaats. Ter hoogte van de Brinkgreven werd vanaf 1878 een "krankzinnigengesticht" gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0007.png" Figuur 2.4: Uitsnede van stadskaart van Deventer, 1939 (bron: Overijssel in kaart)

Begin jaren zeventig was Deventer één van de voorlopers op het gebied van stadsvernieuwing. Om de kwaliteit van de verouderde woongebieden in zowel de binnenstad als in de Oude Schil eromheen te verbeteren maakte de gemeente in 1972 het Basisplan Stadsvernieuwing.

Midden jaren tachtig was Voorstad-Oost een typische vooroorlogse wijk met een grote diversiteit in woningbouw, zowel chronologisch als typologisch: van eind negentiende-eeuwse herenhuizen tot aan grootschalige studentenhuisvesting. Deze diversiteit was voor een groot deel te danken aan de stadsvernieuwing, waardoor oude woningen werden gerenoveerd en nieuwe woningen binnen het oude weefsel werden gebouwd.

Ten slotte is in 2008 op de Rielerenk tussen Deventer en Schalkhaar het Deventer Ziekenhuis gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0008.png" Figuur 2.5: Stadskaart van Deventer, begin jaren tachtig

2.1.2 Omgeving

De locatie van het plangebied bevindt zich direct ten noorden van de Rielerweg. Deze weg is van oorsprong de doorgaande route richting het dorp Schalkhaar, ten noorden van Deventer. Inmiddels is de Rielerweg afgekoppeld van doorgaand verkeer, met uitzondering van langzaam (bestemmings)verkeer, fietsers en voetgangers. De weg fungeert nu als een belangrijke fietsroute.

In figuur 2.1 is de historische ontwikkeling van de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0009.png" Figuur 2.4: Historische ontwikkeling van de omgeving van het plangebied (bron: Topotijdreis)

2.1.3 Plangebied

Ter plaatse van het plangebied was voorheen een flatgebouw aanwezig (Shitaflat) met daarbij een beheerderswoning aan de zijde van de Tjoenerstraat. In de flat waren studenten en daarvoor ziekenhuispersoneel gehuisvest. Het flatgebouw is in 2008 gesloopt, waarbij de fundering en ook verhardingen van de voormalige parkeerplaats zijn achtergebleven.

Daarnaast is het plangebied in het verleden (deels) gebruikt als stortplaats. Dit betreft de stortplaats Rielerweg en is één van de drie kolken waar in het verleden afval is gestort. In 1937/1938 is de stort geheel afgedekt met 1 meter zand. De stort is uitsluitend gebruikt voor bedrijfsafval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0010.png" Figuur 2.5: Luchtfoto plangebied, situatie 2005 (bron: Google Earth)

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Omgeving

Zoals in het voorgaande aangegeven maakt het plangebied onderdeel uit van de wijk Voorstad-Oost. Op het Shita-terrein en de voormalige speeltuinlocatie na, is de herstructurering van Voorstad-Oost inmiddels afgerond. De Henry Dunantlaan is de scheidslijn tussen het vooroorlogse deel in het westen en een naoorlogs deel 'De Bekkummer' in het oosten. De Henry Dunantlaan maakt deel uit van het Hanzetracé, één van de hoofdentrees naar de 20e-eeuwse woon- en werkgebieden in de stad. De locatie ligt op ca. 1,5 km van de binnenstad van Deventer.

Voorstad-Oost maakt onderdeel uit van de 'oude schil'. Dit zijn vooroorlogse wijken die rondom de binnenstad zijn gebouwd. Ruim honderd jaar ontwikkeling van Voorstad-Oost heeft geresulteerd in een wijk met een grote verscheidenheid aan 'stedelijke fragmenten':

  • de organisch gegroeide bebouwing langs de Rielerweg, Rozengaarderweg en het Tamboerslaantje;
  • de planmatig ontwikkelde tuindorpbebouwing rond de Bierstraat, Vetkampstraat, Hof van Colmschate, Oude Holterweg en Frieswijkstraat;
  • de stedelijke vernieuwing in de tachtiger jaren tussen de Rielerweg en Rozengaarderweg,
  • de appartementen aan het begin van de Rielerweg/Bierstraat;
  • de fabrieksbebouwing tussen spoor en Oude Holterweg;
  • het speeltuincomplex;
  • het stadion van Go Ahead Eagles.

Voorstad-Oost is een volksbuurt met een eigen gezicht. Dat is onder andere te zien aan het uiterlijk van de buurtjes, de buitenlandse winkels, de speeltuin, de basisschool en de bevolkingssamenstelling. In de wijk zijn geen grote gebouwen zoals aan de centrumkant van het spoor. Dat geeft de wijk ook een eigen karakter. Met uitzondering van enkele appartementscomplexen rond de Rielerweg zijn het de grondgebonden woningen, die het beeld van de wijk bepalen. Het merendeel van de woonbuurtjes ten oosten van de Veenweg is projectmatig ontwikkeld, heeft een tuindorpachtige opzet met de typerende terracotta rode pannen en rode baksteen, lage doorlopende gootlijnen, voortuintje, etc..

In de directe omgeving van het plangebied ligt in hoofdzaak tuindorpachtige woonbebouwing. De bebouwing aan de Henry Dunantlaan wijkt hier van af en betreft 70/80-jaren woonbebouwing. Het plangebied bevindt zich tussen de Rielerweg, Tjoenerstraat en de Henry Dunantlaan. Daarmee wordt het plangebied omringd door drie karakteristieke sferen. De Tjoenerstraat kenmerkt zich door lage goten, rood metselwerk en oranje pannen. De accenten zijn overwegend wit. De Rielerweg kenmerkt zich door lintbebouwing van twee bouwlagen met kap, overwegend witte kozijnen, dakranden en erkerbanden. Tot slot kenmerkt de Henry Dunantlaan zich door lichtrood/zandkleurig metselwerk met in het oog springende dakranden en balkonranden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0011.png" Figuur 2.6: Sferen rondom het plangebied met van boven naar beneden: Tjoenerstraat, Rielerweg en Henry Dunantlaan

2.2.2 Plangebied

Sinds het slopen van de Shita-flat in 2008 ter plaatse van het plangebied, ligt het perceel braak en is het terrein, mede door buurtinitiatieven en particulieren, groen ingericht. Zoals eerder aangegeven zijn de funderingen en de verhardingen van de voormalige parkeerplaats nog aanwezig. Het terrein wordt beheerd door omwonenden en is afgesloten met een hekwerk. Op de hoek Rielerweg/Henry Dunantlaan staat een waardevolle boom. Ook de bestaande bomen in het trottoir langs de Tjoenerstraat zijn behoudenswaardig.

Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten via de Tjoenerstraat.

In figuur 2.7 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0012.png" Figuur 2.7: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: gemeente Deventer)

2.3 Gewenste situatie

2.3.1 Algemeen

De gewenste situatie bestaat uit een herontwikkeling ten behoeve van de woonfunctie. Het initiatief ziet op het realiseren van een kleinschalig woongebied/woonpark dat aansluit op de direct omliggende tuindorpbebouwing, 70/80-jaren woonbebouwing en groenstructuur.

Concreet gaat het om het verwijderen van de resterende verharding en de realisatie van 12 koopappartementen, 3 grondgebonden tussenwoningen, 2 geschakelde woningen, 1 vrijstaande woning en 3 geschakelde (senioren)woningen. Daarnaast wordt het gebied om de woningen en appartementen heen heringericht met verkeer, parkeer- en groenvoorzieningen en een collectieve woontuin.

Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd in het voorzien in de lokale woningbouwbehoefte en wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd. Bovendien leidt de ontwikkeling tot een stedenbouwkundige afronding van de hoek Henry Dunantlaan/Rielerweg.

In onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de gewenste bebouwing en de inrichting van het plangebied.

2.3.2 Gewenste opzet

Ruimtelijke uitgangspunten

Door de gemeente Deventer zijn, in samenspraak met de buurt, ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd voor de planontwikkeling. Op onderstaande afbeelding 'stedenbouwkundige randvoorwaarden Shita-terrein' zijn een aantal uitgangspunten verbeeld. Verder gelden als uitgangspunten:

  • Het voorgestelde nieuwe stedenbouwkundig plan past in de stedenbouwkundige visie voor Voorstad Oost: De benadering van de locatie is die van een "woonpark", d.w.z. grondgebonden in combinatie met een appartementgebouw in 4 lagen in een robuuste groene setting. De bebouwing dient aan te sluiten bij de karakteristiek van de aangrenzende gebouwde omgeving
  • De situering van de bebouwing houdt rekening met zichtlijnen vanaf de Henri Dunantlaan en in de lengteas van de Rielerweg en de Nico Bolkesteinlaan;
  • Het plan voldoet aan de eisen met betrekking tot de geluidzone bij de Henry Dunantlaan;
  • Behoud bomen Tjoenerstraat en boom in de hoek Henri Dunantlaan/ Rielerweg;
  • Parkeren binnen de plangrenzen;
  • Bereikbaarheid parkeren/ plangebied voor auto's vanaf de Tjoenerstraat;
  • De nieuwe bebouwing houdt rekening met de privacy van de bewoners aan de Tjoenerstraat en Henri Dunantstraat en past qua maat en schaal bij deze woningen. Dat wil zeggen 2 bouwlagen hoog met een mogelijke 3e laag die ondergeschikt is (50% van het oppervlak) aan de eerste 2 bouwlagen.
  • Langs de Tjoenerstraat en op de hoek van de Rielerweg heeft de bebouwing een hoogte van maximaal 1 laag, een kap is hier evenals bij de bestaande bebouwing mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0013.png" Figuur 2.8: Stedenbouwkundige randvoorwaarden Shita-terrein d.d. 13-11-2020

Stedenbouwkundig plan en verantwoording

Beltman Architecten en RRog Stedenbouw en Landschap hebben gezamenlijk een stedenbouwkundig plan voor voorliggend project opgesteld. In deze paragraaf wordt de bebouwing kort beschreven en tevens stedenbouwkundig verantwoord.

In lijn van de tuindorpgedachte wordt een inclusief programma van woningen gerealiseerd in de koopsegmenten middelduur en duur. Concreet bestaat het voornemen uit het volgende ruimtelijke programma:

  • 12 koopappartementen;
  • 3 grondgebonden tussenwoningen;
  • 2 geschakelde woningen;
  • 1 vrijstaande woning;
  • 3 geschakelde woningen in het park, slapen en baden op de begane grond.

Door de gevarieerde typologie aan bebouwing is het programma geschikt voor meerdere doelgroepen. Naast starters, doorstromers en gezinnen, is (een deel van) de bebouwing ook geschikt voor senioren nu er levensloopbestendige geschakelde woningen worden gerealiseerd en appartementen te bereiken zijn door middel van een lift.

In figuur 2.9 is de indicatieve inrichting van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0014.png" Figuur 2.9: Indicatieve inrichting plangebied (bron: Beltman Architecten en RRog Stedenbouw en Landschap)

De ontwikkeling moet goed passen in zijn omgeving. In dit geval wordt aansluiting gezocht bij de tuindorpgedachte. De tuindorpen bestaan vaak uit een optelsom van veel kleine plannetjes, die gerealiseerd zijn vanaf de jaren '20 van de twintigste eeuw, om een tegenwicht te bieden aan de verpauperde arbeiderswoningen. De woonbuurtjes worden bijzonder gewaardeerd vanwege de samenhang en de relatie tussen bebouwing en openbare ruimte.

Met het plan wordt met een eigentijdse invulling aansluiting gezocht op het bestaande tuindorpachtige karakter van de wijk, de 70/80 jaren woonbebouwing aan de Henri Duntlaan en de groenstructuur. Er wordt een nieuw ensemble toegevoegd aan de wijk: Het woonpark, waar ontmoeting binnen een gezonde woonomgeving centraal staat. In de massaopbouw is de aansluiting met de omgeving leesbaar, het hoogteprofiel past binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden.

Aan de Henri Dunantlaan wordt een gelijke korrelmaat als bestaand doorgezet in de rand. Het bouwvolume loopt vanaf de Henri Dunantlaan op riching de hoek met de Rielerweg. Vanaf de hoek bouwt het dan weer af zodat het volume aansluit bij de bouwhoogten aan de Tjoenerstraat. Het nieuwe bouwvolume sluit op die manier aan op zijn omgeving en omsluit het nieuwe Woonpark.

Aan de Tjoenerstraat worden grondgebonden woningen in het park, dwars op de straat gepositioneerd. Hiermee wordt het woonpark afgeschermd van het parkeerzone en ontstaat er een duidelijke begeleiding vanuit de wijk naar het binnengebied. Deze nieuwe eigentijds vormgegeven woningen sluiten met kapvorm, maat en schaal aan op de bestaande woningen. Parkeren wordt achter de grondgebonden woningen opgelost, met een inrit aan de Tjoenerstraat.

Het nieuwe woonbuurtje wordt zorgvuldig ingepast in een parkachtige robuuste groene setting. De woonkwaliteit en de kwaliteit van de collectieve verblijfsruimte wordt zodoende geborgd. Zoals men in de tuindorpen een grote mate van saamhorigheid kan ervaren, zal de sociale interactie ook in de collectieve woontuin vorm krijgen. Wonen gericht op het woonpark en wandelpaden door het plangebied ondersteunen het collectieve karakter, doordat deze openbaar toegankelijk zijn. Daardoor wordt met het nieuwe woonpark ook de kwaliteit van de wijk versterkt.

Om de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit van het plan de waarborgen zijn een aantal heldere regels opgesteld. Deze regels zijn in woord en beeld gevat in het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de regels is gevoegd (Bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0015.png" Figuur 2.10: Indicatieve impressie beoogde nieuwe situatie (bron: Beltman Architecten en RRog Stedenbouw en Landschap)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante Europees-, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de NOVI heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijke rijksbeleid te borgen. Hierop wordt in paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Rijksbeleid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing van het initiatief aan het Barro

In het plangebied is het onderwerp 'defensie' uit het Barro van toepassing. Hierna wordt nader ingegaan op dit onderwerp.

Defensie - Radarstations (zone)

In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied. In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

Ter plaatse van het plangebied geldt de maximale hoogte van 114 meter ten opzichte van NAP. Met voorgenomen ontwikkeling wordt deze maximale hoogte niet benaderd dan wel overschreden.

De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling de komende jaren verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook wanneer het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

In voorliggend geval is sprake van een toevoeging van 21 wooneenheden op één locatie. Deze ontwikkeling wordt hiermee als een 'stedelijke ontwikkeling' aangemerkt. De laddertoets dient te worden doorlopen.

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in voorliggend geval beperkt tot de gemeente Deventer, omdat het plan in de lokale behoefte voorziet.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen woningbouwontwikkeling

Bij de toetsing is het van belang te constateren dat er sprake is van een behoefte c.q. vraag naar de geplande ontwikkeling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Naast de kwantitatieve behoefte (in aantallen), die bepaald wordt met woning-/zorgbehoefteprognoses, kan ook de kwalitatieve behoefte een rol spelen. Zo kan er bijvoorbeeld voornamelijk behoefte zijn aan een specifieke woontype of -milieu.

In Deventer en overige gemeenten in 'West-Overijssel' worden nieuwbouwplannen op regionaal niveau met elkaar afgestemd. De betrokken gemeenten en provincie hebben in 2021 de Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op wonen voor de regio. De regio bestaat uit elf gemeenten in West-Overijssel: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Daarnaast bestaat deze regionale afstemming onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefteraming de plannen verdeeld worden over de West-Overijsselse gemeenten, en de onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. wordt op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.

Kwantitatieve behoefte:

In de regionale Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 zijn de volgende ambities opgenomen:

  • 1. Toevoegen van 60.000 woningen tot 2030 in de provincie Overijssel
  • 2. Versnelling van de woningbouwproductie
  • 3. Voorsorteren op veranderende woningvraag
  • 4. Vormgeven aan verstedelijkingsopgave
  • 5. Sterke dorpen en platteland in het regionale netwerk
  • 6. Verduurzaming (nieuwbouw en bestaande woningvoorraad)
  • 7. Vergroten toegankelijkheid en doorstroming

In tabel 1 en 2 is de huidige plancapaciteit en de behoefte weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0016.png" Tabel 1: Inventarisatie harde en zachte plancapaciteit najaar 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0017.png" Tabel 2: Woningbouwopgave West-Overijssel tot 2030

Het aantal huishoudens in Deventer is de afgelopen jaren in Deventer sterk gegroeid en zal ook in de toekomst blijven toenemen. De Woonvisie Deventer 2018 gaat op basis van huishoudensprognoses uit van een groei van tenminste 3000 woningen in de periode 2017-2026. Deze woningen moeten aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. Recente prognoses wijzen uit dat de groei in de komende jaren nog groter zal zijn. Ook na deze periode blijft Deventer groeien.

Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 80% van de woningvraag. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit en is er ruimte voor nieuwe initiatieven. Deventer blijft de vraag nauwlettend monitoren, onder andere door in te zetten op het matchen van vraag en aanbod.

Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van 21 wooneenheden op een inbreidingslocatie in de gemeente Deventer. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte binnen de gemeente. Gezien de behoefte en de omvang van de bestaande onderprogrammering wordt geconcludeerd dat de in dit plan besloten woningaantallen passen binnen de in de regionale woningbouwprogrammering opgenomen woningaantallen voor Deventer, en dat hiermee de kwantitatieve behoefte is aangetoond.

Kwalitatieve behoefte:

In de stad Deventer geldt dat er voor bepaalde doelgroepen onvoldoende passende woningen beschikbaar zijn. In de gemeentelijke woonvisie ‘Meer dan geWOON’ worden de opgaven tot en met 2030 genoemd.

Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.

Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.

Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.

Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie zien we als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner.

Het plan voorziet in een gemengd programma met vrije sector woningen in de koopsegmenten middelduur en duur. Daarnaast wordt er in verschillende woningtypen gebouwd, te weten appartementen, tussenwoningen, geschakelde woningen en een vrijstaande woning. Hierbij wordt opgemerkt dat 3 geschakelde woningen en de appartementen levensloopbestendig zijn. Het plan is dan ook geschikt voor verscheidene doelgroepen, waaronder starters, doorstromers, gezinnen en senioren. Hiermee wordt de diversiteit van het woningaanbod in de wijk vergroot en ingespeeld op de opgaven van de Woonvisie, onder meer op het gebied van het bedienen van de middeninkomens.

In paragraaf 3.4.6 wordt nader ingegaan op de passendheid van voorliggend plan in het kader van de gemeentelijke woonvisie. Hier wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de kwalitatieve woningbouwbehoefte.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats in de wijk Voorstad-Oost op een locatie die in de huidige situatie reeds bestemd is voor stedelijke functies (maatschappelijke voorzieningen/horeca/sport). Hiermee is sprake van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied en is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is een passende invulling van het plangebied gevonden.

Conclusie

Voorliggend plan voorziet in een behoefte en wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Waterbeheer 21e eeuw (2001)

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die gefaseerd tot 2027 worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan 2016-2021 (inclusief de stroomgebiedsbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Toetsing van het voornemen

Het nationaal Waterbeleid doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. De gemeente Deventer heeft voor haar grondgebied het nationaal Waterbeleid vertaald en geconcretiseerd.

3.2.5 Deltawet (2012)

Om ons land nu maar ook in de toekomst te beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde te houden is de Deltawet ingesteld.

In de Deltawet staan alle afspraken over het Deltaprogramma. Het Deltaprogramma wordt jaarlijks opgesteld en moet Nederland beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en bijdragen aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland.

In het Deltaprogramma zijn in 2015 vijf deltabeslissingen opgenomen die de basis voor het waterbeleid vormen. Het gaat over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In het Deltaprogramma voor 2018 is een nieuw Deltaplan opgenomen: Ruimtelijke adaptatie.

Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie

In 2014 de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie vastgesteld. Het gaat om het ontwikkelen van de klimaatbestendige stad, die is gebaseerd op het kader dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Bij (her)ontwikkelen dient een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook hittebestendig is. Gebouwen moeten naast energiezuinig ook voldoende koel blijven tijdens hittegolven door passende bouwkundige voorzieningen.

Toetsing van het voornemen

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met de Deltawet.

3.2.6 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Het Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  • 1. Uitvoeren van een stresstest
  • 2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners
  • 3. Opstellen uitvoeringsagenda
  • 4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten
  • 5. Stimuleren met goede voorbeelden
  • 6. Meer gebruik maken van regelgeving
  • 7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een meer kosteneffectieve aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.

Hittestress

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.

Overstromingsrisico

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in de dijktrajecten worden uitgevoerd.

Situatie plangebied

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water. Het plan voorziet in het aanleggen van groenvoorzieningen, hetgeen ten goede komt aan de vermindering van hittestress. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met het Deltaplan Ruimtelijke adaptie.

3.2.7 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

In deze paragraaf wordt onder meer het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 3 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie 2019/2020 en de bijbehorende Actualisatie Omgevingsverordening 2019/2020 vastgesteld. Op 1 april 2021 zijn deze in werking getreden. Nadien hebben nog enkele herzieningen en actualisaties plaatsgevonden.

Daarnaast wordt kort ingegaan op het ter plaatse geldende beleid ten aanzien van het aspect wonen.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaat vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In figuur 3.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0018.png" Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

1. Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

2. Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3. Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Toetsing initiatief aan uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke ontwikkeling.

In voorliggend geval zijn hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
  • Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen. Nieuwe ontwikkelingen voorzien uitsluitend in nieuwe woningen als er behoefte is en de realisatie past binnen de geldende woonafspraken, op basis van regionale afstemming.

Op deze artikelen wordt in de volgende tekst nader ingegaan. Opgemerkt wordt dat het plangebied tevens in een boringvrije zone is gelegen. Gelet op de inhoud van het betreffende artikel en de aard en omvang van het plan is deze niet relevant en wordt daardoor niet nader behandeld.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing aan artikel 2.1.2

Met de ontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte (zie paragraaf 3.2.3 en paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.2.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing aan artikel 2.1.3

Het plangebied, dat onderdeel uitmaakt van de wijk Voorstad-Oost, betreft een perceel dat in de huidige situatie reeds bestemd is voor stedelijke functies (maatschappelijke voorzieningen/horeca/sport) met bijbehorende relevante bouwmogelijkheden. In het verleden is het perceel bebouwd geweest. Hiermee is sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is in het kader van voorliggend plan dan ook geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing aan artikel 2.1.4

Met het realiseren van een gevarieerd woonaanbod wordt tegemoet gekomen aan de huidige lokale behoefte op een bestaande locatie, hiermee wordt onder meer bijgedragen aan het welzijn van mensen en de economische welvaart. Daarnaast is sprake van een duurzame en klimaatbestendige inrichting van de locatie, waarmee wordt bijgedragen aan het beheer van natuurlijke voorraden. Het voornemen heeft hierdoor ook op de lange termijn een toegevoegde waarde en brengt de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar.

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.4.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
    • a. er sprake is sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen; en
    • b. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
  • 5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
  • 6. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken.
  • 7. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
  • 8. Van normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 6 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:
    • a. er sprake is van zwaarwegende sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen en
    • b. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform deprovinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.
    • c. Van richtinggevende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 7 mag worden afgeweken mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.

Toetsing aan artikel 2.1.5

In het voorgaande en in het vervolg van deze toelichting wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Zo wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.5.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing aan artikel 2.2.2

Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.2.3 en paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied (rode cirkel) geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' (zie figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0019.png" Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)

'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren).

Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De provincie Overijssel wil graag bijdragen aan de groei van de logistieke sector, die – zowel binnen als buiten de sector – nieuwe werkgelegenheid en economische groei oplevert: stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is op dit moment topprioriteit. De inzet richt zich op het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Overijssel en op het bundelen van de krachten. Dit laatste niet alleen door in samenwerking met de logistieke stakeholders in Overijssel te werken aan een strategische alliantie, maar ook door in te zetten op clustering van logistieke bedrijvigheid. Dit heeft voordelen voor de ondernemer, voor de bewoners en bezoekers van Overijssel en daarmee beperking van hinder in andere delen van Overijssel) én spaart de Groene Omgeving.

Toetsing aan Ontwikkelingsperspectieven

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie.

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling, waarbij het terrein van een voormalige flat voor studentenhuisvesting wordt herontwikkeld tot een kleinschalig woongebied. De woonfunctie past bij de bestaande functies in de omgeving, draagt bij aan het voorzien in voldoende woningen in Deventer en het vitaal en aantrekkelijk houden van de wijk Voorstad-Oost.

In het kader van het anticiperen op klimaatverandering is voldoende ruimte voor groen en water gereserveerd. Het voornemen is hiermee op de kenmerken van het watersysteem afgestemd.

Het voornemen is in overeenstemming met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een reeds bestaande locatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Hierna wordt ingegaan op de relevante 'stedelijke laag' en de 'laag van beleving'.

Stedelijke laag

Het plangebied (rode cirkel) is zowel aangemerkt als 'Bebouwingsschil 1900 - 1955' als 'Woonwijken 1955 - nu' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0020.png" Figuur 3.3 Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

Bebouwingsschil 1900 - 1955

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met indviduele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen. De wijken op basis van de fabrieksdorp-/tuindorp-principes zijn juist herkenbaar aan een hechte stedenbouwkundige en architectonische eenheid op basis van collectieve principes.

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was. Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.

Toetsing aan de Stedelijke laag

Het plangebied wordt herontwikkeld tot gebied met wonen, waarbij qua bebouwing en inrichting relatie wordt gelegd met de directe omgeving (zie paragraaf 2.3.2). Het voornemen past zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt binnen de omgeving en de stedelijke laag.

Laag van de beleving

Het plangebied (rode cirkel) is aangemerkt als 'IJssellinie inundatieveld' (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0021.png" Figuur 3.4 Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel)

'IJssellinie inundatieveld'

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing aan de Laag van beleving

De functie van het gebied als inundatieveld is niet meer waarneembaar. Het plangebied heeft daarnaast geen cultuurhistorische waarde. De 'Laag van beleving' verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.4 Regionale woonvisie West-Overijssel

In paragraaf 3.2.3 is eerder al uitgebreid ingegaan op het relevante regionale woonbeleid en de passendheid van voorliggend plan hierbinnen. Geconcludeerd wordt dat dit plan bijdraagt aan de regionale en lokale woningbouwopgave voor de periode 2017-2026.

3.3.5 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het provinciaal en regionaal beleid de herontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In 2019 is de Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. In de visie is dan ook veel bestaand sectoraal beleid samengevoegd en geactualiseerd. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

De opgaven zijn in ambities omgezet en van mogelijke ontwikkelrichtingen per deelgebied voorzien. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Vooroorlogse wijken'. De ambities gericht op dit deelgebied zijn dan ook met name relevant.

Vooroorlogse wijken

De gemeente wenst hier de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving aan te passen aan de hedendaagse woonwensen. Het gebied wordt aantrekkelijk gemaakt voor creatieve stedelingen door een mix van functies te stimuleren. Deze doelgroep is hard nodig om de gewenste open informatiestad te worden, maar op dit moment vinden ze weinig geschikte woonruimte. Het opwaarderen en versterken van het gemengde woonmilieu biedt Deventer kansen om zich met een bijzonder woon/vestigingsmilieu in de regio te profileren.

In figuur 3.5 is de ligging van het plangebied binnen de 'Vooroorlogse wijken' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0022.png" Figuur 3.5: Ligging plangebied in gebied 'Vooroorlogse wijken' (Bron: Gemeente Deventer)

Voor de 'Vooroorlogse wijken' zijn samengevat de ambities en ontwikkelingsrichtingen uit figuur 3.6 van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0023.png" Figuur 3.6: Ambities en ontwikkelingsrichtingen vooroorlogse wijken (Bron: Gemeente Deventer)

De volgende ambities zijn in voorliggend geval het meest relevant:

  • Meer cultuurhistorische gelaagdheid: bij nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op de bestaande onderscheidende kwaliteiten in het gebied. De gemeente zoekt ontwikkelingen die zowel ruimtelijk als functioneel iets doen met de geschiedenis van de plek. De historie van de vooroorlogse wijken zal zo zichtbaar en levendig blijven.
  • Meer 'Deventer stedelijkheid': in de schilwijken wil de gemeente het gemengde woonmilieu aan de invalswegen versterken.
  • Duurzame toekomst: door de compacte stedenbouwkundige opzet is het niet eenvoudig om de vooroorlogse wijken klimaatbestendig te maken. Er zijn wel relatief eenvoudig verbeteringen mogelijk door de wijk te ‘vergroenen’. Bijvoorbeeld door de aanleg van geveltuinen, meer groen bij functieloze verharding rondom bomen, tussen parkeervakken en op straathoeken. Het lager leggen van plantsoenstroken ten opzichte van verharding vereenvoudigt water - infiltratie en gaat zo wateroverlast en verdroging tegen.
  • Veilig en gezond leven: vaak is er weinig groen en behalve op straat is er weinig plek om te spelen. Bij ontwikkelingen in de wijk wil de gemeente het bestaande groen behouden en stimuleert de gemeente initiatieven om de buurt groener te maken. We zorgen dat centrale speelvoorzieningen veilig bereikbaar zijn.

Voor de functie wonen geldt dat hier een toename van mogelijk is.

Toetsing

Het voornemen voorziet in de herontwikkeling van het plangebied, waarbij sprake is van het realiseren van een kleinschalig woongebied/woonpark.

In de directe omgeving van het plangebied ligt in hoofdzaak tuindorpachtige woonbebouwing. Met het beoogde plan wordt aansluiting gezocht bij de tuindorpgedachte. Daarbij is bewust niet gekozen voor een afsluitend woonblok met omsloten binnengebied, maar een open en toegankelijke tuin aan de Tjoenerstraat. Daarmee wordt een nieuw ensemble als Woonpark toegevoegd aan de wijk, waar ontmoeting binnen een gezonde woonomgeving centraal staat. Hiermee draagt het initiatief bij aan de ambities 'Meer cultuurhistorische gelaagdheid' en 'Veilig en gezond leven'.

In het plangebied worden verscheidende woningtypes in eveneens verscheidende marktsegmenten gerealiseerd. Ook wordt een deel van de woningen levensloopbestendig uitgevoerd. De woningen zullen voldoen aan de laatste duurzaamheidseisen en gasloos zijn. Ook wordt het schone hemelwater niet afgevoerd via het gemeentelijk afvalwaterriool, maar binnen het terrein geïnfiltreerd. Het plan omvat een groen park voor de buurt met een geïntegreerd woonlandschap. Compacte tuinen, terrassen, veranda's en pergola's liggen direct aan de collectieve leefruimte. Waarbij het gemeenschapsgevoel wordt versterkt door een gezamenlijk gebruik van het Woonpark. Bestaande waardevolle bomen blijven behouden en de bestaande groenstructuur wordt versterkt. Hiermee wordt tevens bijgedragen aan de ambities 'Meer Deventer stedelijkheid' en 'Duurzame toekomst'.

Geconcludeerd wordt sprake is van overeenstemming met het beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Deventer.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Toetsing

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen.

3.4.3 Omgevingsvisie externe veiligheid (2015)

Een belangrijk deel van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is ontleend aan de in de wet verankerde afwegingsruimte die de gemeente heeft op het gebied van het groepsrisico. Bij besluitvorming over een risicobron of in de omgeving van een risicobron heeft het bevoegd gezag de plicht om over de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit een verantwoording af te leggen. Om deze verantwoording consistent te laten verlopen, wordt in de omgevingsvisie externe veiligheid richting gegeven aan die verantwoording. De hoofddoelen van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid zijn:

  • het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen;
  • het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden;
  • het bieden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen;
  • het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Risicobronnen binnen de gemeente Deventer zijn:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor;
  • distributie van aardgas door hogedrukaardgasbuisleidingen van de Nederlandse Gasunie (druk hoger dan 16 bar);
  • opslag van gevaarlijke stoffen bij een aantal bedrijven en installaties die risico's buiten de terreingrenzen veroorzaken.

Toetsing

In paragraaf 4.2.5 van deze toelichting wordt nader op ingegaan op het aspect externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.4.4 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten:

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt.

Flexibiliteit en levensloopbestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen flexibel zijn ten aanzien van mogelijke woonprogramma's. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De appartementen worden geheel levensloopbestendig uitgevoerd en deze mogelijkheid bestaat eveneens ter plaatse van de grondgebonden woningen.

Circulair bouwen

Onder circulair bouwen wordt verstaan dat:

  • bij de bouw zo min mogelijk afval ontstaat;
  • de gebruikte bouwmaterialen biobased zijn, zoals hout;
  • dat de gebruikte materialen herbruikbaar zijn door materiaalgebruik en montage;
  • dat er bij voorkeur hergebruikte materialen ingezet worden, waarbij bij voorkeur het materiaal op hetzelfde kwalitatieve niveau toegepast wordt als het oorspronkelijke gebruik. Daarbij is uitgangspunt dat het energiegebruik tijdens de bouw en de uitstoot van kooldioxide bij de productie van de gebruikte materialen zo laag als mogelijk is.

Energie

In de Omgevingsvisie is de ambitie op het gebied van energie als volgt verwoord: Deventer wil energieneutraal worden door CO2 -reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. De gemeente wil inwoners en ondernemers stimuleren om bij te dragen aan de energietransitie, maar we hebben daarvoor op dit moment slechts beperkte mogelijkheden. Er kan vooral een actieve bijdrage worden geleverd door ruimte te maken voor duurzame energieopwekking (zon en wind), aardgasloze warmtenetten, slimme stroomnetwerken (smart grids) en biogasnetwerken. We willen dat nieuwe woningen duurzaam zijn. Landelijk is de doelstelling dat Nederland in 2050 geen aardgas meer gebruikt. In de bestaande woon- en werkgebieden moet veel gebeuren om dat te realiseren. Elektrisch rijden lijkt de toekomst. De gemeente wil een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren met voldoende plek voor de elektrificatie van de fiets en voor de langere verplaatsingen de elektrische (deel)auto.

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2020 het Deventer Energieplan vastgesteld waarbij de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn opnieuw is opgenomen. De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw 'aardgasloos' bouwen het uitgangspunt is. Per 1 juli 2018 is de Gaswet aangepast, waarmee de gasaansluitplicht voor nieuwe gebouwen is gewijzigd. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3 gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aangelegd. Bij dit project is dan ook sprake van een duurzame energievoorziening.

Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is de motie Natuur Inclusief Bouwen door de raad aangenomen en vervolgens door burgemeester en wethouders uitgewerkt (B&W-besluit 22 oktober 2019). De strekking is dat het Natuur Inclusief Bouwen in het vervolg als uitgangspunt wordt gehanteerd. Borging vindt plaats via het bestemmingsplan, een Nota van Uitgangspunten, een intentie-overeenkomst etc.

Elk project verdient maatwerk met een puntensysteem (punten per type maatregel). Per project wordt een lijst van maatregelen met punten opgesteld waaruit men vervolgens kan kiezen. Er dient een minimum aantal punten gehaald te worden.

Klimaatadaptatie

Naast de energieopgave is er ook aandacht voor de klimaataanpak. In 2019 is de nota 'Aanpassen aan klimaatverandering; Deventer ambitie en aanpak' vastgesteld. Hierin is de opgave, ambitie en aanpak op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Met deze strategie wil de gemeente samen met partners komen tot een klimaatadaptatieprogramma. Het klimaatadaptatieprogramma beschrijft hoe de verschillende opgaven op elkaar zijn afgestemd en wie wat de komende jaren doet om te komen tot een Deventer dat klimaatklaar is. De ambitie is om in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat bij hevige regenval het water zijn weg vindt zonder al te veel overlast; er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen; en we droogteschade beperken door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem vast te houden. Het klimaatadaptatieprogramma zal medio 2021 worden vastgesteld.

Ook in de Omgevingsvisie is de ambitie voor klimaatadaptatie opgenomen. Hierin wordt benadrukt dat we de stad klimaatbestendig en robuust willen inrichten en dat ons stedelijk gebied in 2050 echt klimaatbestendig is. Dit betekent dat we ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig uitvoeren. Met een klimaatadaptieve inrichting van de stad dienen we een aantal doelen: we bereiden ons voor op pieken in de water afvoer, voldoen aan de noodzaak tot waterberging, houden regenwater vast om verdroging te voorkomen en voorkomen/beperken hittestress.

Toetsing

Energie

De woningen in het plangebied moeten gasloos worden verwarmd. De te realiseren woningen zijn zodanig gepositioneerd dat het plaatsen van zonnepanelen gunstig is. Bij de grondgebonden woningen wordt voor het huishoudelijk gebruik het opwekkingsvermogen aan PV-panelen (ten opzichte van energieneutraal) aangevuld. Door deze aanvulling worden de woningen Nul-op-de-meter (NOM) uitgevoerd.

Daarnaast voorziet het plan in een tweetal elektrische deelauto's voor de wijk.

Klimaat

Bij het ontwerp van de wijk zijn ook klimaatadaptieve maatregelen mee ontworpen. Zo wordt hemelwater opgevangen in een regenton, is er sprake van zichtbare afvoer, infiltratie (zover mogelijk), regenwaterbuffering door wadi's en verkoelende groendaken.

Duurzame ontwikkeling

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met een duurzame ontwikkeling. De nieuwe woningen worden getoetst aan de BENG-norm.

Natuurinclusief bouwen

In het kader van natuurinclusief bouwen worden maatregelen getroffen, waardoor de nieuwe situatie de biodiversiteit verbetert ten opzichte van de oude situatie. Hiervoor wordt de Checklist Natuurinclusief bouwen gehanteerd welke onderdeel uitmaakt van de regels (Bijlage 3). Er dienen minimaal 15 punten te worden behaald. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee juridisch verzekerd is dat voldoende maatregelen getroffen worden om het minimaal aantal punten te behalen.

In paragraaf 4.2.7 wordt eveneens ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.

3.4.5 Werkwijze ecologie

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura 2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie.

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Toetsing

In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van voorliggend voornemen. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.

3.4.6 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 1. 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 3. 'duurzaam wonen';
  • 4. 'vitaliteit en vernieuwing'.

Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in de wijk of het dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor elke hoofdopgave zijn speerpunten geformuleerd.

Nieuwbouwopgave

Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast ziet Deventer de druk op de woningmarkt ook toenemen doordat meer mensen van buiten zich in Deventer willen vestigen. Deze vraag vanuit huishoudens van buiten Deventer met veelal midden en hogere inkomens, wil de gemeente faciliteren.

Met de provincie heeft Deventer nieuwbouwafspraken die uitgaan van het toevoegen van 3.000 woningen in 10 jaar. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat Deventer voor de eerste periode van 5 jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar.

Betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de sociale voorraad

Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.

Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.

Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.

Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie zien we als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner. Duurzaamheid en betaalbaarheid laten we hand in hand gaan. Vanuit duurzaamheid en betaalbaarheid, zetten we ook zoveel mogelijk in op het benutten van de bestaande voorraad.

Toetsing

Met het initiatief worden 12 appartementen en 9 grondgebonden woningen gerealiseerd in de wijk Voorstad-Oost. Het plan voorziet in een gemengd programma met vrije sector woningen in de koopsegmenten middelduur en duur. Daarnaast wordt er in verschillende woningtypen gebouwd, te weten appartementen, tussenwoningen, geschakelde woningen en een vrijstaande woning. Het plan draagt dan ook bij aan het bevorderen van de woningdifferentiatie in de buurt.

De woningen zijn geschikt voor meerdere doelgroepen, waaronder starters, doorstromers, gezinnen en senioren. Het plan draagt bij aan de mogelijkheden voor doorstroming op de woningmarkt binnen de eigen buurt.

Het plan voorziet dan ook een brede kwalitatieve behoefte en draagt bij aan het vergroten van de doorstroming van bestaand aanbod. Ook past de opgave binnen de kwantitatieve opgave van 3.000 woningen tot en met 2026.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.7 Groenbeleidsplan

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Toetsing

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande groenstructuur niet ingrijpend gewijzigd, maar wel op onderdelen versterkt. De waardevolle boom op de hoek Rielerweg/Henry Dunantlaan en de waardevolle bomen in het trottoir langs de Tjoenerstraat blijven behouden. Daarnaast wordt binnen het plangebied extra groen aangelegd. Er is sprake van een klimaatadaptieve binnentuin met ruimte voor mens en dier. Daarnaast is er sprake van een klimaatdapatieve zoom met groen, ruimte voor natuur en wandelgebied.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in lijn is met het Groenbeleidsplan.

3.4.8 Bomenbeleidsplan

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het Groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het Bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van bijzonder beschermwaardige en monumentale bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen, deze lijst maakt deel uit van het Bomenbeleidsplan. Om particulieren te stimuleren monumentale bomen te behouden, stelt de gemeente hiervoor een subsidie beschikbaar.

De meeste bomen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan worden beschermd via het omgevingsvergunningstelsel uit de APV.

3.4.9 Speelbeleidsplan 'Samen spelen kun je overal'

Spelen, bewegen en verblijven in de buitenruimte is voor de gemeente Deventer erg belangrijk. De openbare ruimte biedt mensen deze mogelijkheid ongeacht leeftijd, geloof of afkomst. Om zowel de kwaliteit als de kwantiteit van speelmogelijkheden te garanderen levert de gemeente maatwerk. Naast keurig ingerichte speelgelegenheden is speelaanleiding ook steeds meer in opkomst en worden de komende tien jaar drie grote natuurspeelplekken gerealiseerd. De visie van de gemeente is verwoord in de in oktober 2010 vastgestelde visie 'samen spelen kun je overal'.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken biedt het visie op spelen een handleiding voor het ontwerpen, realiseren en beheren van speelgelegenheden. Hierdoor ontstaat op termijn eenheid in kwaliteit en een diversiteit aan speelgelegenheden.

Gemeente Deventer streeft de volgende visie na op spelen op openbare speelgelegenheden: Integraal spelen waarbij iedere leeftijdscategorie de mogelijkheid wordt geboden actief en participerend gebruik te maken van de openbare ruimte, met een inrichting afgestemd op de behoefte van de gebruikers, aansluitend bij de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in Deventer.

De visie op spelen is geschreven vanuit de wens om spelen breder te trekken dan alleen voor kinderen waarbij participatie een zeer belangrijke rol speelt. Hierbij maakt Deventer gebruik van de kracht van de samenleving. Niet altijd wordt een intensief participatietraject op touw gezet. Bij het vervangen van een enkel toestel zal de participatie minimaal zijn.

Als onderdeel van het integraal spelen streeft de gemeente naar natuurlijke speelgelegenheden. Spelen en bewegen in de natuur is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van mensen. De visie op spelen gaat uit van een vernieuwde denkrichting waarbij eerder opgestelde ambities waar mogelijk zijn meegenomen.

Toetsing

De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsregeling voor de openbare ruimte, vervat in de functieregels 'Groen' en 'Verkeer', biedt voldoende ruimte om de uitvoering van de plannen uit de bovengenoemde adviesnota mogelijk te maken.

3.4.10 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Toetsing

Binnen voorliggend bestemmingsplan is sprake van functieregels, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.11 Welstandsnota gemeente Deventer

Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.

In de Welstandsnota ligt het plangebied (rode cirkel) in gebied dat is aangeduid als 'Jaren '20-'30 - tuindorpen' (zie figuur 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0024.png" Figuur 3.7: Plangebied binnen welstandskaart (Bron: Gemeente Deventer)

'Jaren '20-'30 - tuindorpen'

In dit gebiedstype liggen de wijken waarin zowel diversiteit van bebouwing als planmatig ontwikkelde woningbouw voorkomt. De tuindorpen vormen bijzondere ensembles in dit gebied. Dit zijn complexen die zowel stedenbouwkundig als architectonisch met veel zorg zijn ontworpen. De tuindorpen bestaan vaak uit een optelsom van veel kleine plannetjes, die gerealiseerd zijn vanaf de jaren ‘20 van de twintigste eeuw, om een tegenwicht te bieden aan de verpauperde arbeiderswoningen. Soms werden zij opgezet door sociaal voelende ondernemers, andere tuindorpen zijn gebouwd door woningcorporaties. De woonbuurtjes worden bijzonder gewaardeerd vanwege de samenhang en de relatie tussen bebouwing en openbare ruimte. In de loop der jaren is de oorspronkelijke inrichting van deze wijken vaak gewijzigd om tegemoet te komen aan de behoefte aan parkeerplaatsen.

Een bouwplan sluit qua situering, vorm, detaillering, kleur- en materiaalgebruik aan op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en houdt rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Bij verbouwingen van ondergeschikte aard worden de stijlkenmerken overgenomen van het oorspronkelijke gebouw. Deze stijlkenmerken komen tot uiting in hoogte- breedteverhoudingen, maatvoering van lijsten en overstekken, erkers en dakkapellen, profielen van ramen, kozijnen en neggen en kleurgebruik.

Toetsing

Met het vormgeven van het bouwplan worden de welstanscriteria in acht genomen. Voor deze ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan maakt onderdeel uit van de regels (Bijlage 1), waarbij juridisch is vastgelegd dat omgevingsvergunningen slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de gestelde criteria.

3.4.12 Visie Voorstad Oost

De Visie Voorstad Oost is in november 2009 door de gemeenteraad van Deventer vastgesteld. Het doel van de visie is om betrokken partijen in de wijk en in Deventer te inspireren gezamenlijk de geformuleerde ambities te realiseren. Het toekomstperspectief voor Voorstad Oost in 2020 is als volgt geformuleerd:

"Voorstad Oost is in 2020 een mooie en gewilde wijk in de Oude Schil dichtbij het centrum. De diversiteit van de bevolking, de voorzieningen en activiteiten geven kleur aan de wijk. Voor starters is Voorstad Oost dé plek om te wonen en te werken."

Op de kaart behorende bij de Visie Voorstad Oost is het plangebied als 'Te ontwikkelen tuindorpachtige woonbebouwing/'Woonpark' (zie figuur 3.8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0025.png" Figuur 3.8: Kaart behorende bij Visie Voorstad Oost (Bron: Gemeente Deventer)

Het Shita-terrein maakt onderdeel uit van Voorstad Oost. In de Visie Voorstad Oost zijn vanuit het ontwikkelingsperspectief voor de hele wijk onder andere uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van het Shita-terrein geformuleerd:

  • de mix van bewoners en de binding van bewoners aan de wijk zijn belangrijke uitgangspunten bij de bouw van nieuwe woningen in Voorstad Oost; dit betekent onder andere bouwen voor een mix van bewoners en bouwen voor mensen die een stap in hun wooncarrière willen maken;
  • uitgangspunt voor de stedenbouwkundige ingrepen, de architectuur en de ingrepen in de openbare ruimte is het respecteren en inspelen op de historie van de wijk. Dit houdt voor ontwikkellocaties onder andere in dat kwalitatief goede historische panden worden gehandhaafd, het bestaande stratenpatroon wordt doorgezet en een architectuur wordt toegepast die bijvoorbeeld verwijst naar het industriële verleden;
  • het raamwerk van de wijk, dat bestaat uit de belangrijkste wegen en de groenstructuur, krijgt een kwaliteitsimpuls door duidelijke profilering, herstel van de historische laanstructuur, toevoeging van groen en ontsluiting van groenvoorzieningen in de wijk. De nieuwbouwlocaties worden binnen dit raamwerk ontwikkeld;
  • Voor het Shita-terrein wordt specifiek aangegeven dat er woningen gebouwd worden. Een belangrijk thema is hier hoe de wijk zich enerzijds aan de Henri Dunantlaan presenteert, anderzijds hoe het begin c.q. eind van de wijk aan de fietsstraat gestalte krijgt. De Henri Dunantlaan maakt deel uit van het Hanzetracé. De invulling van de locatie Shitaflat en omgeving moet zich voegen naar het gewenste totaalbeeld langs het Hanzetracé. Vanuit de wijk is het wenselijk om op de locatie een woongebouw in een robuuste groene setting te realiseren. Samen met de speeltuin en het plantsoen langs het spoor en de Henri Dunantlaan ontstaat dan groen van formaat en krijgt de groene wereld van de instelling Brinkgreven als het ware een voortzetting in de wijk en krijgt de rij woningen aan de Henri Dunantlaan stedenbouwkundig een beëindiging.
  • het parkeren dient binnen het eigen plangebied opgelost te worden.

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling op het Shita-terrein juridisch-planologisch mogelijk. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Visie Voorstad Oost.

3.4.13 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

Het plangebied is op de verwachtingskaart aangeduid met 'middelhoge verwachting' en 'hoge verwachting'. Op basis van het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3'. In onderstaand schema is aangegeven wanneer er een melding- of onderzoeksplicht geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0026.png"

Archeologisch beleidsadvies

Gemeente Deventer heeft specifiek voor onderhavig plangebied een archeologisch beleidsadvies opgesteld Bijlage 1. Op basis van uitgevoerd archeologisch onderzoek, kan de bevoegde overheid op basis van een selectieadvies, een selectiebesluit nemen om de beleidswaarden aan te passen. Voor het gebied van de Rielertuin is naar aanleiding van het uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek in 2019 (Bijlage 2) een selectiebesluit genomen, waarbij een deel van het gebied is vrijgegeven voor archeologisch onderzoek door de aanwezigheid van grootschalige verstoringen. Na het schrijven van het archeologische bureauonderzoek bleek uit aanvullend bodemonderzoek door Tauw in 2019, dat de zone van verstoringen groter was dan in het archeologische bureauonderzoek was aangegeven. Deze grotere verstoring wordt nu meegenomen in de vaststelling van de beleidswaarden in het huidige bestemmingsplan.

Als gevolg daarvan, wijken voornamelijk de oppervlaktes van de desbetreffende beleidswaarden op de beleidskaart af van de waarden die gelden in het huidige bestemmingsplan en is de locatie van onder meer de voormalige flat en de voormalige stortplaats wat archeologisch onderzoek betreft vrijgegeven.

Na het genomen selectiebesluit in het archeologische bureauonderzoek en het aanvullende bodemonderzoek gelden in het bestemmingsplangebied ‘Rielertuin’ de beleidswaarden ‘0, 2 en 3’. Verwezen wordt naar onderstaande afbeelding.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0027.png" Figuur 4.1: Aangepaste beleidswaarden binnen het plangebied na het genomen selectiebesluit in 2019 en het aanvullende bodemonderzoek van Tauw

Toetsing

Als gevolg van de verstoringen ter plaatse van de voormalige bebouwing en de stortlaag, resteert er binnen het plangebied nog slechts een beperkt gedeelte waarvoor beleidswaarde 3 geldt. De beoogde bebouwing bevindt zich niet ter plaatse van het resterende gedeelte met beleidswaarde 3. De oppervlakte van de verstoring in beleidswaarde 3 gaat derhalve niet over de vrijstellingsgrens van 200 m2 heen. Een melding of nader archeologisch onderzoek is niet benodigd.

Gezien de omvang van de verstoringen ter plaatse van de voormalige bebouwing en de stortlaag, zal de oppervlakte van de verstoring in beleidswaarde 2 de onderzoeksgrens van 2.500 m2 niet overstijgen. Nader archeologisch onderzoek is niet benodigd. Afhankelijk van de exacte bodemingrepen kan de vrijstellingsgrens van 1.000 m2 wel worden overschreden. In dat geval geldt er een meldingsplicht.

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor het initiatief. De nieuwe beleidswaarden zijn vertaald in de regels en op de verbeelding behorende bij onderhavig bestemmingsplan. Bij eventuele bodemingrepen moet worden getoetst aan de archeologische dubbelbestemmingen en geldt er mogelijk een meldingsplicht.

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten
4.1.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen monumenten aanwezig.

De directe omgeving geldt wel als cultuurhistorisch waardevol nu er in hoofdzaak tuindorpachtige bebouwing aanwezig is. Door het met het beoogde plan aansluiting te zoeken bij de tuindorpgedachte en een nieuw ensemble als woonpark toe te voegen aan de wijk, worden de cultuurhistorische waarden versterkt. De open en toegankelijke binnentuin draagt bij aan de openheid en het beleefbaar maken van de historie van de wijk.

Voor het overige zijn in het plangebied en in directe omgeving geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.1.2.3 Conclusie

Gesteld wordt dat het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor dit plan.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.2.1.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is direct langs de hoofdinfrastructuur gelegen (Henry Dunantlaan/N337). Gelet hierop wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0028.png"

4.2.1.3 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en of bestaande functies andersom niet onevenredig worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Het plangebied wordt bestemd ten behoeve van de woonfunctie. Dit betreft een milieugevoelige functie.

In de directe omgeving van het plangebied komen hoofdzakelijk woonfuncties voor. Op basis van het geldende planologische regime zijn ten zuiden (voormalige speeltuinlocatie), ten zuidoosten (Rielerweg 174) en ten noordoosten (Brinkgreverweg 242 en Nico Bolkesteinlaan 1) van het plangebied maatschappelijke voorzieningen / sportvoorzieningen toegestaan. Dergelijke toegestane functies (waaronder onderwijs, educatieve voorzieningen en functies voor gezondheidszorg) worden op basis van de VNG-uitgave maximaal aangemerkt als milieucategorie 2, waarvoor (in gemengd gebied) een grootste richtafstand geldt van 10 meter voor het aspect geluid. In dit geval bedraagt de afstand tussen de grens van de bestemmingen die de milieubelastende functies toe staan en uiterste situering van de gevel van de woningen in het plangebied 25 meter of meer. In alle gevallen wordt aan de richtafstand voldaan. Bovendien geldt dat er voor de voormalige speeltuinlocatie als dichtstbijzijnde (potentieel) milieubelastende functie ook plannen voor herontwikkeling naar wonen bestaan.

Verder bevindt zich ten noordwesten van het plangebied het stadion van Go Ahead Eagles. Op basis van de VNG-uitgave wordt een stadion aangemerkt als millieucategorie 4.2, waarvoor (in gemengd gebied) een richtafstand een grootste richtafstand geldt van 200 meter voor het aspect geluid. De afstand vanaf de grens die de milieubelastende functie toestaat en de uiterste situering van de gevel van de woning in het plangebied, bedraagt circa 120 meter. Daarmee wordt niet voldaan aan de richtafstand en is (aanvullend) akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van de betreffende milieubelastende functie op de beoogde woningen ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in paragraaf 4.2.2.

4.2.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende functies eveneens niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.2.2.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelig objecten, namelijk woningen. Ten behoeve van de ontwikkeling van het Shita-terrein is door SoundForceOne een akoestisch onderzoek wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai uitgevoerd (Bijlage 3). Hierna wordt op de van belang zijnde aspecten ingegaan.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het ten zuiden van het plangebied gelegen spoorwegemplacement heeft geen wettelijke geluidszone. De bestaande eerstelijns bebouwing geeft de begrenzing aan van de activiteiten van het emplacement. Nu de beoogde bebouwing ter plaatse van het plangebied niet dichter bij het spoor komt, wordt de bedrijfsvoering van het emplacement niet beperkt.

In het uitgevoerde akoestisch onderzoek is ten aanzien van het spooremplacement aanvullend de volgende redenering opgenomen:

Ter plaatse van de meest maatgevende woning in de richting van het plan, namelijk de Parallelweg 42, bedraagt de juridisch gevelbelasting 58 dB(A) equivalent geluidsniveau tussen 6.30 uur en 23.00 uur. Het nieuwe plan ligt ten opzichte van deze woning op een afstand van ongeveer 215 meter en de betreffende woning ligt op ongeveer 30 meter van de erfgrens van de inrichting.

Als de geluidsbron zich buiten bevindt, en als de afmetingen van deze bron klein zijn ten opzichte van de afstand van de waarnemer, dan kan de bron beschouwd worden als een puntbron. Het geluid wordt dan afgestraald over een bolvormig oppervlak. De afgestraalde geluidenergie wordt dan verspreid over een oppervlak dat evenredig is met het kwadraat van de afstand tot de bron. (De denkbeeldige bol waar al het geluid doorheen gaat krijgt op grotere afstand een steeds groter oppervlak). Het geluidsniveau zal dan afnemen met 6 dB voor elke verdubbeling van de afstand. Een puntbron is bijvoorbeeld een kleine fabriek op honderd meter afstand.

In dat geval neemt de geluidsintensiteit (I) af met het kwadraat van de afstand (D).

I = Io / D2

Lijnbronnen, zoals de koppelroutes op een emplacement stralen het geluid af in de vorm van een cilinder. Ook het oppervlak van de denkbeeldige cilinder wordt groter op grotere afstand, maar dat gaat evenredig met de afstand. (Dus niet in het kwadraat, zoals bij een puntbron). Het geluidsniveau van een lijnbron neemt hierdoor af met 3 dB per verdubbeling van de afstand.

In het geval van een emplacement is veel sprake van koppelroutes (lijnbronnen), maar is ook sprake van stationaire puntbronnen. In dit geval is worst-case uitgegaan van een cilindrische uitstraling. De reductie vanwege de afstand alleen (zonder rekening te houden met de afschermende werking van tussengelegen gebouwen en absorptiegebieden) bedraagt dan minimaal ongeveer 10 dB(A) (uitgaande van een 3 dB(A) afname bij afstandsverdubbeling van een lijnbron). Hieruit blijkt dat ter plaatse van het nieuwe plan de gevelbelasting niet hoger zal zijn dan de 50 dB(A) richtwaarde. Ter plaatse van de woning aan de Parallelweg is een grenswaarde van 75 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) vastgesteld voor de maximale geluidniveau's in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor deze maximale geluidniveau's geldt met de bovenstaande aanleg bij benadering eenzelfde reductie over de afstand en wordt ter plaatse van het plan bij voorbaat ook voldaan aan de voorgestelde richtwaarden voor maximale geluidniveau's. Voor deze inrichting is daarom verder geen berekening uitgevoerd.

In paragraaf 4.2.1 is reeds nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid. Ten aanzien van het stadion van Go Ahead Eagles worden de resultaten van het akoestisch onderzoek in het vervolg van deze paragraaf weergegeven.

Railverkeerslawaai

Algemeen

Vanwege een wijziging van de Wet milieubeheer gelden sinds 1 juli 2012 de zogenoemde 'geluidproductieplafonds' (gpp's) voor hoofdspoorwegen en rijkswegen. Een geluidproductieplafond geeft de toegestane geluidproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Hiermee wordt een onbelemmerdere groei van geluidshinder tegengegaan.

Referentiepunten bevinden zich langs weerszijden van een rijksweg of hoofdspoorweg. Op elke referentiepunt geldt een geluidproductieplafond. De ligging van de referentiepunten (in rijkdriehoekscoördinaten) is opgenomen in het geluidregister. Als vuistregel geldt dat de referentiepunten op circa 50 meter van de buitenste rijstrook c.q. het buitenste spoor en op een onderlinge afstand van circa 100 meter liggen. De hoogte van de referentiepunten bedraagt 4 meter boven het maaiveld.

De geluidproductieplafonds zijn, evenals andere van belang zijnde informatie zoals brongegevens en relevante besluitinformatie, opgenomen in het geluidregister. In dit geluidsregister zijn eventuele van toepassing zijnde plafondcorrectie(s) voor spoorwegen al verwerkt. Op basis van deze geluidproductieplafonds zijn de breedtes van de geluidzones gedefinieerd (artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder). De geluidzones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. In de onderstaande tabel zijn de zonebreedtes op basis van de gpp's weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0029.png" Wettelijke geluidszones spoorwegen (Bron: wetten.overheid.nl)

Situatie plangebied

In voorliggend geval ligt ten zuiden van het plangebied, op circa 240 meter, de spoorweg Deventer - Almelo. Langs de spoorwegen zijn op grond van de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer, zones aangewezen waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Bgh. Afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten is daar de breedte van de zone opgenomen. Ter hoogte van het plangebied is een geluidscherm bij de spoorweg aanwezig, die als zodanig is opgenomen in het geluidregister. In een dergelijke situatie is naast lid 1 van artikel 1.4a Bgh, ook lid 4 van toepassing:

"Indien bij een deel van een spoorweg als bedoeld in het eerste lid een afschermende voorziening staat, die is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 11.25 van de Wet milieubeheer, is de breedte van de zone langs het deel en aan de kant van de spoorweg waar de voorziening staat, in afwijking van het eerste lid gelijk aan de breedte van het breedste zonedeel direct naast de uiteinden van de afschermende voorziening."

De hoogte van het GPP bij het plangebied is 62 tot 65 dB aan de overzijde van de spoorweg en 65 dB aan weerszijde van het geluidscherm. Op basis hiervan is bepaald dat de breedte van de zone 300 meter is. De afstand van de spoorweg tot het plangebied is circa 240 meter, het plangebied bevindt zich binnen deze zone.

Voor nieuwe woningen binnen de zone van een spoorweg bedraagt de ten hoogste toelaatbare waarde (voorkeurswaarde) 55 dB. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Voor nieuwe woningen mag een hogere waarde van maximaal 68 dB worden vastgesteld. Voor railverkeerslawaai geldt bij nieuwbouw van woningen vanuit het Bouwbesluit tevens een grenswaarde voor het binnenniveau van 33 dB.

Wegverkeerslawaai

Algemeen

In het voorliggende geval worden, vanuit planologisch oogpunt, nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel. Wettelijke geluidszones van wegen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0030.png"

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de Henry Dunantlaan (50 km/u) en de Nico Bolkesteinlaan (50 km/u). Daarnaast zijn overige 30 km/u-wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening beschouwd. Door middel van het uitgevoerde akoestisch onderzoek is inzicht verkregen in de geluidbelasting van de wegen op de gevels van de woningen.

Onderzoeksresultaten

Wegverkeerslawaai

Als gevolg van de Henry Dunantlaan wordt de voorkeurswaarde van 48 dB met aftrek conform artikel 110g Wgh overschreden. Ter plaatse van het meest maatgevende waarneempunt bedraagt de geluidsbelasting inclusief aftrek conform art 110g Wgh, als gevolg van de Henry Dunantlaan maximaal 63 dB. Dit is een overschrijding van de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB.

Als gevolg van de Henry Dunantlaan bedraagt de gevelbelasting inclusief aftrek conform art 110g Wgh maximaal 63 dB. De gevelbelasting vanwege de Henry Dunantlaan voldoet aan de maximale grenswaarden voor binnenstedenlijke situaties.

Door de Nico Bolkesteinlaan wordt de voorkeurswaarde van 48 dB met aftrek conform artikel 110g Wgh met 1 dB overschreden op de twee hoogste verdiepingen ter plaatse van het meest zuidelijk gelegen gebouw. Ter plaatse van het meest maatgevende waarneempunt bedraagt de geluidsbelasting inclusief aftrek conform art 110g Wgh, als gevolg van de Nico Bolkesteinlaan maximaal 49 dB. Dit is een overschrijding van de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. Dit is geen overschrijding van de maximale grenswaarde van 63 dB voor binnenstedelijke situaties.

Vanwege de overige 30km/u wegen waar een maximale snelheid geldt van 30 km/u bedraagt de geluidbelasting exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh maximaal 45 dB op het meest maatgevende waarneempunt.

De rapportage beschouwd een aantal bron- en overdrachtsmaatregelen die niet doelmatig, financieel niet doelmatig zijn of op stedenbouwkundige bezwaren zullen stuiten.

Uit het onderzoek is gebleken dat op een aantal woningen maximaal op twee gevels een overschrijding van de voorkeurswaarde plaatsvindt. De woningen hebben een geluidluwe gevel en buitenruimte. Daarnaast hebben niet alle woningen in de appartementencomplexen een geluidluwe buitengevel. Daarmee wordt voor een klein deel van het plan niet voldaan aan het beleid hogere waarde van de gemeente Deventer. Gezien de situering van de woningen is het redelijkerwijs niet mogelijk om op deze locatie alle buiten-en verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde te situeren.

Om de woningen te kunnen realiseren dienen er hogere waarden te worden vastgesteld voor wegverkeer vanwege de Henry Dunantlaan en de Nico Bolkesteinlaan, zoals aangegeven in het akoestisch onderzoek.

Railverkeerslawaai

Vanwege het spoortraject Deventer-Zutphen wordt op het meest maatgevende waarneempunt inclusief 1,5 dB gebruiksruimte de voorkeurswaarde van 55 dB niet overschreden en bedraagt de geluidsbelasting maximaal 48 dB.

Industrielawaai

Uit de berekeningen blijkt dat de gevelbelasting als gevolg van het stadion tijdens een wedstrijddag in de avondperiode maximaal 51 dB(A) bedraagt binnen het plan op de achterzijde van de 3e woonlaag of hoger van het meest westelijk gelegen gebouw. Dit is alleen het geval tijdens de 10 wedstrijddagen en is inclusief correctie voor muziekgeluid (10 dB(A)). Overigens geldt voor de grondgebonden woningen dat op de begane grond nog wel wordt voldaan aan de richtwaarden, omdat de verhoogde waarde alleen op de 3e woonlaag of hoger plaatsvindt.

In de dagperiode bedraagt de gevelbelasting ter plaatse van de Tjoenerstraat 1 op een wedstrijddag maximaal 55 dB(A) inclusief straffactor voor muziekgeluid (bron: Witteveen&Bos "Akoestisch onderzoek uitbreiding De Adelaarshorst 2014" met kenmerk: DV1281-1/14-023.274 behorend bij de vergunning van 23 februari 2015)). Ter plaatse van het plangebied bedraagt de gevelbelasting dan op de 3e verdieping in de dagperiode maximaal dan 42 dB(A) (afstandsafname bedraagt 13 dB(A)). In de dagperiode ligt de grenswaarde uit de vergunning 5 dB(A) lager op een niet-wedstrijddag ten opzichte van een wedstrijddag. Dat betekent dat de gevelbelasting ter plaatse van het plan in de dagperiode 37 dB(A) mag bedragen. In de avondperiode is dat dan 32 dB(A). Dit voldoet ruimschoots aan de aangehaalde richtwaarden en behoeft geen verder onderzoek.

Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan als van het stadion is acceptabel aangezien alleen tijdens de ongeveer 17 wedstrijddagen per jaar sprake is van een verhoogde gevelbelasting, die ter plaatse van woningen die dichterbij liggen nog hoger is en acceptabel is bevonden. Het aantal dagen dat niet aan de richtwaarde voldaan kan worden is beperkt tot de wedstrijddagen en dat zijn er maximaal 17 per jaar. De hinder die daardoor ontstaat, staat een goed woon- en leefklimaat niet in de weg omdat de overige dagen wel aan de richtwaarden wordt voldaan en dan voor de woningen ook sprake is van een geluidluwe gevel en buitenruimte. Tevens is het zo dat de locatie vervangende nieuwbouw betreft aangezien er in het verleden ook woningen hebben gestaan.

Tenslotte is de ontstane situatie historisch gegroeid en een direct gevolg van de beslissing om het stadion op de huidige locatie te laten blijven. Deze beslissing is breed gedragen in de Deventer samenleving en bekrachtigd door de gemeenteraad. De ligging is onderdeel van de historie, de sfeer en de uitstraling van de club en daarmee van de stad Deventer (bron: Witteveen&Bos "Akoestisch onderzoek uitbreiding De Adelaarshorst 2014" met kenmerk: DV1281-1/14-023.274 behorend bij de vergunning van 23 februari 2015)).

Tijdens de incidentele situatie waarbij er wedstrijddagen in het Go Ahead Eagles stadion zijn beschikken niet alle woningen over een geluidluwe gevel. Op alle andere momenten wel. Daarmee wordt voor een klein deel van het plan of op sommige momenten niet altijd voldaan aan het beleid hogere waarde van de gemeente Deventer. Zoals aangegeven is het, gezien de situering van de woningen, redelijkerwijs niet mogelijk om op deze locatie alle buiten-en verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde te situeren.

Cumulatie

Binnen het plangebied dient op basis van de beleidsregel hogere waarde rekening gehouden te worden met cumulatie van de verschillende bronnen. De gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek conform art 110g Wgh bedraagt ten hoogste 68 dB bedraagt ter hoogte van de noordgevel van de woningen en appartementen.

In dit geval moeten de nieuwe woningen voldoen aan de grenswaarde voor het binnenniveau zoals bepaald in het Bouwbesluit. Deze grenswaarde bedraagt 33 dB. De gevelisolatie van de woning dient hier op afgestemd te worden. Dat betekent dat een gevelwering van 35 dB nodig is. Voor de avondperiode geldt voor inrichtingslawaai weliswaar een grenswaarde voor het binnenniveau van 30 dB(A) maar bedraagt de gevelbelasting maximaal 61 dB(A), waardoor een gevelwering van maximaal 31 dB(A) nodig zou zijn afhankelijk van de ligging van de woning en de woonlaag die het betreft. Een bouwakoestisch onderzoek zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning moeten aantonen hoe hieraan voldaan gaat worden.

4.2.2.3 Conclusie

Om de woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Deventer hogere waarden voor wegverkeer vanwege de Henry Dunantlaan en de Nico Bolkesteinlaan vaststellen, zoals aangegeven in het akoestisch onderzoek. Als ontheffingscriterium geldt dat er sprake is van het opvullen van een open ruimte tussen bestaande bebouwing en dat de bebouwing wordt gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing. Gezien de situering van de woningen is het redelijkerwijs niet mogelijk om op deze locatie alle buiten- en verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde te situeren.

Uit een analyse van de gevelbelasting ter plaatse van de woningen in de omgeving van het spooremplacement is gebleken dat het spooremplacement niet tot overschrijding van de gangbare grenswaarden voor industrielawaai kan leiden. Verdere toetsing is niet nodig gebleken.

Het Go Ahead Eagles stadion ligt dichterbij waardoor daarvoor op basis van de bestaande vergunning de gevelbelasting ter plaatse van het nieuwe plan met een extrapolatie berekend. Uit die analyse is gebleken dat alleen tijdens de 10 wedstrijddagen als deze in de avondperiode plaatsvinden sprake is van een verhoogde gevelbelasting die niet past binnen de gangbare richtwaarden voor industrielawaai. Overigens geldt voor de grondgebonden woningen dat op de begane grond nog wel voldaan aan de richtwaarden omdat de verhoogde waarde alleen op de 3e woonlaag of hoger plaatsvindt. Daarmee geldt voor de woningen dat het woon- en leefklimaat niet in gevaar is. Het aantal appartementen waar de verhoogde waarde dan nog aan de orde is is beperkt. Ook hiervoor is in het rapport onderbouwd dat deze waarde niet leidt tot een slecht woon- en leefklimaat.

Vanwege railverkeerslawaai wordt overal aan de voorkeurswaarde van 55 dB voldaan.

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat er een procedure hogere grenswaarde is doorlopen voor de nieuw te bouwen woningen.

Vanwege de gecumuleerde geluidbelasting tot ten hoogste 68 dB, zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning een aanvullend onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevel worden uitgevoerd. Hiermee zal worden aangetoond dat voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit.

4.2.3 Bodem
4.2.3.1 Algemeen

Bij een bestemmingsplanprocedure dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.3.2 Situatie plangebied

Zoals eerder aangegeven is het plangebied in het verleden (deels) gebruikt als stortplaats. In 1937/1938 is de stort geheel afgedekt met 1 meter zand. In verband met deze historische situatie zijn er in het verleden meerdere bodemonderzoek uitgevoerd. Daarnaast zijn er in het kader van de beoogde herontwikkeling ook recent bodemonderzoeken uitgevoerd. Onderstaand worden chronologisch de resultaten beschreven van de uitgevoerde onderzoeken.

Nader onderzoek voormalige stortplaats Rielerweg te Deventer, 21 juli 2009

In 2009 heeft Tauw een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de voormalige stortplaats Rielerweg te Deventer (Bijlage 4). Het onderzoeksgebied was derhalve groter dan het plangebied van voorliggend Chw-bestemmingsplan.

Vervolgonderzoek was nodig in het kader van het bodemsaneringsprogramma van de gemeente Deventer. Het doel van het onderzoek zoals in eerste instantie geformuleerd was:

  • Het vaststellen van de dikte en de kwaliteit van de deklaag;
  • Het vaststellen van de omvang van het stortlichaam in horizontale richting;
  • Het vaststellen van de omvang van het stortmateriaal in verticale richting op de locatie Tjoenerstraat 21-23;
  • Het vaststellen van de huidige kwaliteit van het grondwater;
  • Het vaststellen van de aanwezigheid van eventuele risico's.

Tjoenerstraat 21-23

Bij de Tjoenerstraat is de deklaag minimaal een meter dik. De kwaliteit ervan is milieuhygiënisch aanvaardbaar. De grond in de deklaag is wel sterk bijgemengd met puin en kooldeeltjes. Het stortmateriaal daaronder komt voor tot een diepte van 2,5 m -mv en is licht tot sterk verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. De bodemlaag onder het stort is licht verontreinigd met koper.

Grondwater

in het grondwatermonster is een licht verhoogde bariumconcentratie aangetroffen. De overige geanalyseerde parameters zijn aangetoond in concentraties beneden de streefwaarde en/of rapportagegrens.

Aanbevelingen

  • Wegnemen van de ecologische risico's. Afhankelijk van de beoogde ontwikkeling van de locatie kan hierbij worden gedacht aan herstel van de deklaag, al dan niet voorafgegaan door triade-onderzoek om de daadwerkelijke ecologische risico's vast te stellen.
  • Aanvragen van een beschikking op 'Ernst en Spoed'.
  • Gekoppeld aan de beschikking op 'Ernst en Spoed' het vastleggen van gebruiksbeperkingen:
    • 1. De deklaag van de stortplaats mag niet worden vergraven zonder goedgekeurd saneringsplan;
  • Uitvoeren van maaiveldhoogtemetingen, zodat de ligging van de bovenkant van het stortmateriaal, de dikte van de deklaag en de maaiveldhoogte beter kunnen worden gerelateerd aan elkaar. Dit is van belang voor het vaststellen van mogelijke (sanerings-)maatregelen.
  • Bij veranderingen in het terreingebruik en/of de geohydrologsiche situatie is het nodig de risico's opnieuw te beoordelen.

Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) Tjoenerstraat 25 Deventer, 2 juni 2010

In 2010 is door Acorius Advies B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie gelegen aan de Tjoenerstraat 25 in Deventer (Bijlage 5). Het onderzoeksgebied was gelijk aan het plangebied van voorliggend Chw-bestemmingsplan.

Aanleiding tot het uitvoeren van het onderzoek betrof de voorgenomen beëindiging van de erfpacht op het perceel. Doel van het verkennend bodemonderzoek was om na te gaan of vroegere en/of recente activiteiten op het terrein een eventuele negatieve invloed hebben gehad op de kwaliteit van de grond en/of het grondwater.

Stortplaats

De bij de aanvang van het onderzoek gehanteerde hypothese, voor het verdachte terreindeel, wordt bevestigd, gezien de licht tot sterk verhoogde gehaltes in de ondergrond .

De aangetroffen verhogingen in de ondergrond zijn waarschijnlijk gerelateerd aan het algemeen historisch gebruik van de onderzoekslocatie en te relateren aan het stortmateriaal en het bijmengingen met puin en dakleer. De resultaten komen overeen met de resultaten van de eerdere onderzoeken naar de kwaliteit van het stortmateriaal.

In verband met de voorgenomen erfpacht beëindiging zijn ons inziens milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aanwezig.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de voormalige stortplaats de grond sterk is verontreinigd met zware metalen en PAK . De matig tot sterk verhoogde gehaltes zware metalen en PAK betreffen een ernstig geval van bodemverontreiniging, waarvoor reeds een beschikking is afgegeven. Het kadastrale perceel ter plaatse van stortplaats heeft reeds een aantekening in het kader van het beperkingenregister.

De aangetoonde verontreiniging ter plaatse van de voormalige stortplaats kan niet aan de erfpachter worden toegerekend. Aanbevolen wordt om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met de erfpachter te bespreken, waarbij de verontreiniging ter plaatse van de voormalige stortlocatie niet aan de erfpachter wordt toegerekend. Tijdens dit gesprek dient wel de huidige situatie met betrekking tot de nog aanwezige funderingen worden besproken. Hierbij geldt dat het verwijderen van de funderingen ter plaatse van de voormalige stortlocatie als een saneringshandeling vanuit de Wet Bodembescherming moet worden beschouwd. Hiertoe dient een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen te worden verricht. De feitelijke sloopwerkzaamheden dienen door een hiertoe erkende aannemer (BRL 7000) te worden uitgevoerd. De werkzaamheden dienen door een milieukundige begeleider te worden geverifieerd (BRL 6000).

Bij eventuele afvoer van grond van de locatie dient er rekening mee te worden gehouden dat aan de afvoer van verontreinigde grond (ook licht verontreinigd) doorgaans hogere kosten zijn verbonden dan aan de afvoer van 'schone' grond.

Overige terrein

De bij de aanvang van het onderzoek gehanteerde hypothese, voor het onverdachte terreindeel, wordt verworpen, gezien de licht verhoogde gehaltes in de boven- en ondergrond en in het grondwater.

De aangetroffen verhogingen in de boven- en ondergrond zijn waarschijnlijk gerelateerd aan het algemeen historisch gebruik van de onderzoekslocatie en het bijmengingen met puin en kolengruis. Ook tijdens de eerdere bodemonderzoeken in de omgeving zijn gelijkwaardige verhogingen aangetoond. De analyseresultaten geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.

Voor het licht verhoogde gehalte molybdeen in het grondwatermonster van PB 11 is, op basis van de historische gegevens en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de veldwerkzaamheden, geen oorzaak aan te geven. Deze verhoging geeft alsnog geen aanleiding tot nader onderzoek.

Bodem- en asbestonderzoek voormalige stortplaats Rielerweg en Tjoenerstraat te Deventer, 27 augustus 2019

In 2019 is door Tauw een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd aan de Rielerweg en Tjoenerstraat in Deventer (Bijlage 6). Het onderzoeksgebied was groter dan het plangebied van voorliggend Chw-bestemmingsplan.

De aanleiding voor het bodemonderzoek betrof de voorgenomen verkoop van het perceel. De gemeente Deventer wilde inzicht hebben in de actuele bodemkwaliteit. Daarnaast wilde de gemeente een goed overzicht van de eventuele risico's van de bodemverontreiniging bij de toekomstige werkzaamheden.

Noordelijk terrein

Op het noordelijk terrein hebben in het verleden stortactiviteiten plaatsgevonden. De start van deze activiteiten is niet bekend. In 1937-1938 is het stortmateriaal afgedekt met een laag zand van circa 1,0 meter. Het stortmateriaal bestond uit bedrijfsafval.

Uit de resultaten blijkt dat de stort is afgedekt met een leeflaag met een minimale dikte van 1 meter. De deklaag is zintuiglijk verontreinigd met baksteen, puin en kooldeeltjes. De fundering van de voormalige flat is niet verwijderd en nog steeds in de grond aanwezig. Analytisch worden in de deklaag maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen aan zware metalen gemeten. Uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat de deklaag niet verdacht is op het voorkomen van een verontreiniging met asbest in een gehalte groter dan 100 mg/kg.ds.

Onder de deklaag is een stortlaag aanwezig met bijmengingen met onder andere puin, kooldeeltjes en dakleer. Formeel betreft de stort geen bodem (meer dan 50% bijmengingen met bodemvreemd materiaal). Het stortmateriaal is indicatief geanalyseerd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat voor PAK en diverse zware metalen de interventiewaarde wordt overschreden. Het stortpakket heeft een omvang van circa 2.750 m3 en is zowel verticaal als horizontaal afgeperkt. De dikte van het stortpakket bedraagt 1,5 m.

In figuur 4.1 is een schematische dwarsdoorsnede opgenomen van de onderzoekslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0031.png" Figuur 4.2: Dwarsdoorsnede onderzoekslocatie met noordelijk terrein aan linkerzijde

PFAS-onderzoek Rielerweg/Tjoenerstraat te Deventer, 24 februari 2020

In 2020 heeft Tauw een verkennend bodemonderzoek naar PFAS volgens NEN 5740 uitgevoerd aan de Rielerweg en Tjoenerstraat in Deventer (Bijlage 7). De aanleiding voor het bodemonderzoek betrof de voorgenomen verkoop van het perceel aan een projectontwikkelaar. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de PFAS-gehalten in de grond.

Uit de resultaten blijkt dat:

  • In de bovengrond van alle deellocaties PFAS-gehalten boven de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde zijn gemeten;
  • In de bovengrond van alle deellocaties geen PFAS-gehalten boven de normen uit het Tijdelijk Handelingskader voor PFAS (7 ìg/kg voor PFOA en 3 ìg/kg voor overige PFAS) zijn gemeten.
4.2.3.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken is de locatie geschikt voor herontwikkeling, maar moet boven de stortplaats ten alle tijden een schone leeflaag aanwezig zijn van 1,0 meter.

Een deel van het plangebied bevat een bodemverontreiniging vanwege de voormalige stortplaats. Het terrein zal door de gemeente Deventer bouwrijp worden gemaakt en worden voorzien van een schone leeflaag van 1 meter geschikt voor de functie wonen. De gemeente voert de benodigde sanering uit en verwijdert de verharding. In het bouwrijp maken zorgt de gemeente ervoor dat onder een BUS-melding dan wel saneringsplan de leeflaag op de juiste wijze wordt aangebracht.

Het is nodig bij het ontwerp en de uitvoering rekening te houden met de aanwezigheid van het stortmateriaal. Wanneer er plannen zijn waardoor de leeflaag kleiner wordt dan 1,0 meter dan wel wanneer er werkzaamheden in de stortplaats moeten plaatsvinden, dient een saneringsplan opgesteld te worden. Dit saneringsplan moet ter goedkeuring ingediend worden bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (voor Deventer gemandateerd aan Omgevingsdienst IJsselland).

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.2.4.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.2.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.2.4.4 Situatie plangebied

Gelet op de aard en beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM) voor luchtemissies stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Nader luchtonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Voldoende duidelijk is dat het plan geen gevoelige bestemming betreft voor Rijkswegen en provinciale wegen, gezien de afstand tot deze wegen. Het plan is evenmin gelegen binnen invloedsgebied van bedrijven of industrie met relevante luchtemissies.

Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu zijn op schaal van vierkante km vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Op de deze kaart is voor het km2-vak waarin het plangebied is gelegen aangegeven dat de achtergrond concentratie Stikstofdioxide (NO2) en de achtergrondconcentraties fijnstof PM10 en PM2,5 ruim voldoen aan de grenswaarden van de wet milieubeheer.

Geconcludeerd wordt dat het woon- en leefklimaat voor het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar is voor realisatie van de nieuwe woningen.

4.2.4.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen pet buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.2.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode cirkel) en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0032.png" Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)

In dit geval bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied van twee risicobronnen. Het gaat om het spoor goederenemplacement (S) en spoorlijn Deventer - Almelo (Basisnet). Om deze reden is ten behoeve van de beoogde ontwikkeling een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 8).

Onderzoeksresultaten

In verband met de ontwikkeling van het Shitaterrein in Deventer zijn de externe veiligheidsrisico's door het transport van gevaarlijke stoffen over het doorgaande spoor en op emplacement Deventer beoordeeld voor de bestaande en de toekomstige situatie. De conclusies luiden als volgt:

  • Spoorlijn: Het plangebied ligt buiten de 200 m zone waarbinnen cf. art. 8 van het Bevt verantwoording afgelegd dient te worden over het groepsrisico. Wel dient cf. art 7 van het Bevt het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.
  • Emplacement: Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van het Shitaterrein. Het groepsrisico is zowel in de huidige als de toekomstige situatie 0,88 keer de oriëntatiewaarde. Conform het Bevi dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Verantwoording groepsrisico

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij 21 wooneenheden worden toegevoegd. Doordat er 21 extra wooneenheden worden toegevoegd neemt het gemiddeld aantal personen dat aanwezig is binnen het plangebied gedurende de dag, avond en nacht, en hiermee de personendichtheid, in beginsel toe. Gelet op de resultaten van het onderzoek externe veiligheid neemt het groepsrisico echter niet toe. Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn er zowel locatie-specifieke als ontwikkelingsspecifieke aspecten die dienen te worden onderbouwd.

De volgende locatie-specifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd, dekking waarschuwingsinstallatie en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

  • Opkomsttijd: De brandweer dient binnen zes minuten ter plaatse te zijn. In voorliggend geval is dit haalbaar. De dichtstbijzijnde brandweerpost bevindt zich namelijk aan de Schonenvaardersstraat 5 in Deventer, op een afstand van 2,1 km tot het plangebied;
  • Dekking waarschuwingsinstallatie: In geval van calamiteiten worden de aanwezige personen in bedreigd gebied gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen
  • Nabijheid bluswatervoorziening: Er zijn in en rondom het plangebied voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig.

Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:

  • Bereikbaarheid: is dat een gebied/object via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Daarnaast dient er in de directe omgeving voldoende ruimte te zijn om materiaal op te stellen. Het plangebied is in de huidige situatie vanwege haar ligging via meerdere zijden goed bereikbaar en is via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk. Daarnaast is er in de directe omgeving voldoende ruimte beschikbaar voor het opstellen van het materieel van hulpdiensten;
  • Ontvluchten van het gebied: Het plangebied is via de Tjoenerstraat dan wel Henry Dunantlaan goed te ontvluchten in de richting van de risicobron af.
  • Zelfredzaamheid: (Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverleningsdiensten. De beoogde wooneenheden zijn bedoeld voor reguliere bewoning. Verwacht wordt dat de in het plangebied aanwezige personen zelfredzaam zijn. Het plangebied is daarnaast relatief eenvoudig te ontvluchten.

Daarnaast heeft de Veiligheidsregio IJsselland op 13 juli 2022 advies uitgebracht over de ontwikkeling van woningen op het Shitaterrein in Deventer. Zij adviseren over de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid het volgende:

  • alle woningen te laten voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie. Zo kunnen de bewoners bij een incident waarbij een giftige (rook)wolk overtrekt veilig binnen schuilen;
  • te zorgen voor een goede bereikbaarheid van de woningen en voldoende bluswater in of bij het plangebied om een (woning)brand te kunnen bestrijden;
  • de toekomstige bewoners voor te laten lichten over de risico's die zij lopen en wat zij bij een incident met giftige stoffen zelf kunnen doen. Bijvoorbeeld over de werking van de afsluitbare ventilatie.

Met bovengenoemde adviezen wordt rekening gehouden bij de verdere uitwerking van het bouwplan.

4.2.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.2.6.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd. In figuur 4.3 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0033.png" Figuur 4.4 Ligging van het plangebied ten opzichte van dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 1,8 kilometer. Ondanks de ruime onderlinge afstand is sprake van een ontwikkeling waarbij gedurende de gebruiks- en aanlegfase stikstof wordt uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Veel Natura 2000-gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten.

Stikstof

Ten behoeve van het voornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het project. De resultaten zijn uiteengezet in een rapportage stikstofdepositie (Bijlage 9).

Het gaat om een berekening van zowel de realisatiefase als de gebruiksfase (gebruik voornemen). Uit de AERIUS-berekening blijkt dat zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' -principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied (rode ster) maakt geen onderdeel uit van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op circa 1,8 kilometer afstand van het plangebied (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw034-VG01_0034.png" Figuur 4.5 Ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Atlas Leefomgeving)

Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.6.3 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval is door Ecogroen een quickscan flora & fauna uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 10 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Onderzoeksresultaten

  • Er zijn geen wettelijk beschermde plantensoorten aanwezig of te verwachten. De Rode Lijstsoort Beemdkroon komt voor op het Shita terrein, maar is vermoedelijk niet van wilde oorsprong. Het is niet te verwachten dat toekomstige ontwikkelingen leiden tot aantasting van beschermde plantensoorten.
  • Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden van vleer-muizen. Juridische vervolgstappen ten aanzien van vleermuizen zijn niet aan de orde.
  • Ten aanzien van overige zoogdieren en amfibieën zijn geen juridische vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
  • Er zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig in de onderzochte gebieden. Wel komen algemene broedvogels van bomen en struweel in beide gebieden voor. Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of de gebieden te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Vaste verblijfplaatsen van overige beschermde soorten en soortgroepen zijn niet te verwachten in het plangebied.
4.2.6.4 Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil- en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.

In het bestemmingsplan wordt natuurinclusief bouwen door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden waarbij een minimum aantal punten gehaald behoord te worden.

4.2.6.5 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.7 Duurzaamheid
4.2.7.1 Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer de eisen als negatieve prikkel omgezet worden in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit, ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

4.2.7.2 Situatie plangebied

In het plan is nadrukkelijk rekening gehouden met het aspect duurzaamheid onder meer vanwege onderstaande redenen:

  • het betreft het hergebruiken van een (voormalig) bebouwd perceel;
  • de nieuwe woningen worden conform het Bouwbesluit gebouwd en zullen hiermee duurzaam zijn, temeer de woningen gasloos worden uitgevoerd;
  • het plan voorziet in klimaatadaptieve maatregelen. Zo wordt hemelwater opgevangen in een regenton, is er sprake van zichtbare afvoer, infiltratie (zover mogelijk), regenwaterbuffering door wadi's en verkoelende groendaken.
  • het plan voorziet in het aanleggen van groenvoorzieningen, hetgeen ten goede komt aan de gezondheid en waterhuishouding. Daarnaast draagt het bij aan vermindering van hittestress.
  • het plan beoogt een duurzame samenleving. De woningen zijn gesitueerd aan een collectieve binnentuin om de betrokkenheid te bevorderen. Deze ruimte dient als ontmoetingsplek.
  • het plan bevorderd dubbelgebruik in de zin dat plekken/ruimtes in het plangebied meerdere functies en betekenissen krijgen. De groenstructuur bijvoorbeeld is belangrijk voor een prettige omgevingskwaliteit, maar kan ook dienen als waterberging en als speelplek voor kinderen.

De te realiseren woningen zijn zodanig gepositioneerd dat het plaatsen van zonnepanelen gunstig is. Bij de grondgebonden woningen wordt voor het huishoudelijk gebruik het opwekkingsvermogen aan PV-panelen (ten opzichte van energieneutraal) aangevuld. Door deze aanvulling worden de woningen Nul-op-de-meter (NOM) uitgevoerd.

4.2.7.3 Conclusie

In voorliggend plan is voldoende aandacht aan het aspect 'duurzaamheid' besteedt.

4.2.8 Niet gesprongen explosieven
4.2.8.1 Algemeen

Gemeente Deventer heeft in het verleden een historisch vooronderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog binnen het grondgebied van de gemeente. Hierbij heeft de gemeente een stroomschema ontwikkeld waarin eventueel te nemen vervolgstappen zijn weergegeven.

4.2.8.2 Situatie plangebied

Uit consultatie blijkt dat het gehele plangebied valt binnen een gebied dat wordt aangemerkt als 'verdacht gebied'. Op basis van deze en het bijbehorende stroomschema van de gemeente dient een opsporingsonderzoek of een projectgebonden riscioanalyse te worden uitgevoerd voorafgaand aan de werkzaamheden. Dit onderzoek zal bij het bouwrijp maken van de grond en voor aanvang van bouwwerkzaamheden plaatsvinden.

4.2.8.3 Conclusie

Het aspect 'niet gesprongen explosieven' vormt, mits het onderzoek positief is afgerond, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Leidingen en kabels

Binnen het plangebied zijn geen relevante planologische leidingen en/of kabels gelegen.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Vigerend beleid
4.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.4.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Nationale Omgevingsvisie (2021), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.4.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.4.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Het Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan (WBP 2016-2021). Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.

Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.

Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap probeert niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen, het wil ook van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

4.4.2 Waterparagraaf
4.4.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'normale procedure'. Inhoudende dat het waterschap een uitgangspuntennotitie gaat opstellen.

Opgemerkt wordt dat bij de afvoer van overtollig hemelwater het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater moet worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.

Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 sluit aan bij het hiervoor beschreven beleid van het waterschap. Volgens het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 moet nieuwbouw voldoen aan het Bouwbesluit. Hemelwater en afvalwater worden derhalve op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Daarom hanteert de gemeente als uitgangspunt dat de eigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 10 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein.

In dit geval wordt het hemelwater afgekoppeld van de het gemeenteriool. Als uitgangspunt geldt dat bij nieuwbouw een infiltratievoorziening wordt gerealiseerd met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak (daken en verhardingen) op eigen terrein per woning.

In voorliggend geval is er een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Hierna zijn enkele onderdelen uit het plan opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 11 bij deze toelichting.

4.4.2.3 Maaiveldniveau en bodemopbouw

Volgens de AHN ligt het maaiveld van het plangebied op een hoogte van circa +6,40 m NAP.

Op 22 februari 2022 is binnen het plangebied een infiltratieonderzoek uitgevoerd, waarbij vier boringen zijn geplaatst op locaties waar in de toekomst hemelwater zou kunnen worden geinfiltreerd. De boorstaten laten zien dat de bodem in het plangebied tot in ieder geval 3 m-mv uit zand bestaat. Tijdens het infiltratieonderzoek zijn grondwaterstanden aangetroffen tussen 1,60 en 1,90 m-mv.

In verband met de bodemopbouw en grondwaterstand tijdens het infiltratieonderzoek zijn er 4 infiltratieproeven uitgevoerd in de onverzadigde zone (boven het grondwater). Voor de onverzadigde zone zijn K-waarden afgeleid tussen 0,8 en 4,3 m/dag. Dit betekent redelijke tot goede infiltratiemogelijkheden in het plangebied.

4.4.2.4 Grondwater

Binnen een straal van circa 600 meter van het plangebied staan 4 monitoringspeilbuizen waarin de grondwaterstanden periodiek zijn gemeten. De peilbuis aan de Oxerstraat wordt het meest representatief geacht om een indicatie van de GHG en GLG in het plangebied af te leiden. Op basis hiervan wordt voor het plangebied uitgegaan van een GLG van +4,00 m NAP en van een GHG van +4,80 m NAP.

Voor de verschillende toekomstige gebruiksvormen binnen het plangebied zijn ontwateringsdieptes (verschil tussen de maaiveldhoogte van de betreffende gebruiksvorm en de GHG) vastgesteld. De huidige maaiveldhoogte van het plangebied ligt 0,60 tot 1,10 m boven de eisen voor de verschillende ontwateringsdieptes.

Het plangebied ligt op de locatie van een voormalige stortlocatie. Uitgangspunt bij de inrichting van het plangebied is dat infiltratievoorzieningen buiten de stort worden aangelegd.

4.4.2.5 Oppervlaktewater

In het plangebied en direct aangrenzend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

4.4.2.6 Hemelwater

Op dit moment ligt het plangebied braak. In de beoogde nieuwe situatie is er sprake van een verhard oppervlak van circa 2.297 m2. Voor de vewerking van 20 mm hemelwater is binnen het plangebied een berging nodig van 47 m3.

In het plangebied wordt de berging gerealiseerd door een combinatie van groene daken, waterbergende fundering en wadi's. Onder de straat en parkeerplaatsen aan de noordwest zijde van het plangebied wordt een waterbergende fundering aangelegd. Uitgangspunt voor de waterbergende fundering is een dikte van 250 mm en een holle ruimte van 23%. In het zuiden van het plangebied worden twee wadi's aangelegd. Uitgangspunt van de wadi's is een totale oppervlakte van 43 m2 en een diepte van 0,30 m. Tot slot wordt er gebruik gemaakt van groene daken, waarop 20 mm kan worden geborgen.

Het parkeerterrein watert af op de waterbergende fundering en de drie geschakelde woningen wateren af op de wadi's. Het appartementencomplex en de vrijstaande woning worden voorzien van een groen dak. De voorgaande voorzieningen betekenen dat er voldoende berging aanwezig is in het plangebied om 20 mm in de voorzieningen te bergen.

Voor de verwerking van 62 mm hemelwater is binnen het plangebied een berging nodig van 142 m3. In de voorzieningen zit 58 m3 berging. Het oppervlak waarover "water op straat" kan staan is 2.427 m2 (openbaar groen + terreinverharding). Dit betekent dat (142 m3 - 58 m3) / 2.427 m2 = 3,5 cm water op straat staat.

Bij het hemelwaterontwerp is rekening gehouden met de aanwezige bodemverontreiniging in het plangebied. De infiltratievoorzieningen zijn buiten de contouren van de verontreiniging geprojecteerd, zodat er voor de aanleg van de infiltratievoorzieningen niet gegraven hoeft te worden binnen de verontreiniging en er geen infiltratie plaatsvindt binnen het verontreinigde gebied.

Vanuit de wadi's infiltreert het water door de bodem en wanden van de wadi in de bodem. De infiltratiecapaciteit van de toplaag in de wadi zal na verloop van tijd afnemen, onder andere doordat de toplaag enigszins dichtslibt door instroming van fijne bestanddelen. De bodem van de wadi wordt regelmatig onderhouden, waardoor de bodem zijn infiltratievermogen behoudt. Bij het berekenen van de ledigingstijd van een wadi wordt alleen het bodemoppervlak meegenomen, niet het oppervlak van de wanden. Bij het infiltratieonderzoek zijn K-waarden berekend tussen 0,8 en 4,3 m/dag. Voor het berekenen van de ledigingstijd van een wadi is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van een K-waarde van 0,5 m/dag.

Wanneer het totale bodemoppervlak van de wadi's 30 m2 bedraagt en de waterdiepte 0,3 meter is de ledigingstijd van de wadi's circa 21 uur.

Voor de waterbergende fundering met een dikte van 250 mm is de ledigingstijd bij een K-waarde van 0,5 m/dag 12 uur.

4.4.2.7 Afvalwater

De vuilwaterafvoer van de nieuwe woningen aan de Henry Dunantlaan wordt aangesloten op het vuilwaterriool dat in de Henry Dunantlaan ligt. De woningen die aan de Rielerweg komen, worden aangesloten op het vuilwaterriool dat in de Rielerweg ligt. De 3 woningen die in het westen van het plangebied komen, worden via een verzamelriool aangesloten op het vuilwaterriool in de Tjoenerstraat. De piekafvoer hiervan bedraagt 7,2 inwoners * 12 l/u = 86,4 l/u ofwel 0,024 l/s. Een kunststofleiding met een diameter van 250 mm en een verhang van 1:250 heeft bij een halve vulling een afvoercapaciteit van circa 22,7 l/s. Voor het vuilwaterriool van de drie woningen in het westen van het plangebied volstaat een leidingdameter van 250 mm dus ruimschoots.

4.4.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen.

Door klimaatveranderingen moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddelde overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (2011), kaarten (2014) en risicobeheersplannen (22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

Uit informatie op de website www.risicokaart.nl blijkt dat het plangebied in een gebied ligt met een kleine overstromingskans. Bij een overstroming van het plangebied is een maximale waterdiepte van 0,5 tot 1,0 m aangegeven. Gelet hierop gaat het vooral om bewustwording. Bij onderhavige ontwikkeling wordt rekening gehouden met het overstromingsrisico door het aspect waterrobuust bouwen te betrekken bij de verdere uitwerking van het bouwplan. Verder zijn de beoogde wooneenheden bedoeld voor reguliere bewoning. De verwachting is dan ook dat de in het plangebied aanwezige personnen voldoende zelfredzaam zijn om in het geval van calamiteiten bijvoorbeeld naar een bovenverdieping te vluchten.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling wordt gesteld dat het overstromingsrisico gering is en vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.

4.4.4 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

4.5.2 Uitgangspunten

Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'tweede schil centrum'.
4.5.3 Parkeren

In voorliggend geval is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een notitie parkeren opgesteld. Hierna zijn de resultaten uit de notitie opgenomen. Voor de volledige notitie wordt verwezen naar Bijlage 12 bij deze toelichting.

Op basis van de parkeernotitie kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Conform de parkeerbehoefte berekening, neemt de parkeerbehoefte door de ontwikkelingen op het Shita terrein toe met 25 parkeerplekken. Op het plangebied is er ruimte om 20 parkeerplekken aan te brengen in het mandelig gebied, waardoor er een tekort is van 5 parkeerplekken.
  • Dit tekort wordt opgelost door de toevoeging van twee deelauto’s. Deze deelauto’s compenseren, conform de in de parkeernotitie weergegeven onderzoeken en ervaringen, tussen de 4 en de 6 parkeerplekken. Deze 2 deelauto’s compenseren daardoor ruimschoots het tekort van 5 parkeerplekken.
  • De gemaakte afspraken worden met de kopers vastgelegd in de akte.

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'parkeren' en voorzien zal worden in de parkeerbehoefte. De inzet van deelauto's leidt bovendien tot voordelen op het gebied van sociale cohesie, verduurzamen, reiskilometers en ruimte voor groen.

4.5.4 Verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt voor autoverkeer direct op de Tjoenerstraat plaats. Vanaf de Tjoenerstraat kan, via de Rielerweg, direct de Henry Dunantlaan worden bereikt. In verband met eenrichtingsverkeer, kan aankomend verkeer het plangebied niet direct bereiken via de Henry Dunantlaan. Aankomend verkeer zal via de Brinkgreverweg de wijk inrijden.

De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen woningen is te bepalen aan de hand van de kencijfers van 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Zoals aangegeven wordt rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'sterk stedelijk' en 'schil centrum'. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken.

Omschrijving   Min.   Max.   Aantal (st.)   Tot. min.   Tot. max.  
Koop, appartement, midden   4,7   5,5   12   56,4   66  
Koop, huis, vrijstaand   7,3   8,1   4   29,2   32,4  
Koop, huis, twee-onder-één-kap   6,9   7,7   2   13,8   15,4  
Koop, huis, tussen/hoek   6,4   7,2   3   19,2   21,6  
Totaal verkeersbewegingen/etmaal         119   136  

Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie

Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in maximaal 136 verkeersbewegingen. De beoogde ontwikkeling heeft daarmee een gering en verantwoord effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied. Wellicht ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat ook het historische gebruik van het plangebied (Shita-flat) dan wel het huidige toegestane gebruik een verkeersaantrekkende werking kent.

4.5.5 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.6 Sociale veiligheid

4.6.1 Algemeen

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrij liggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.
4.6.2 Situatie plangebied

In dit geval wordt een onbebouwde locatie herontwikkeld met woningbouw. Met de ontwikkeling wordt een woongebied stedenbouwkundig afgerond: er komt een einde aan een onbebouwde woningbouwlocatie op de hoek van de Henry Dunantlaan/Rielerweg. In de huidige situatie maakt het plangebied een verlaten en 'slordige' indruk. Door ter plaatse een woonfunctie te realiseren wordt levendigheid in de straat vergroot en wordt verloedering tegengegaan. Dit draagt bij aan de sociale veiligheid binnen het gebied.

Daarnaast is bij de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied eveneens rekening gehouden met het aspect sociale veiligheid. Er is sprake van een collectieve binnentuin die zich opent richting de wijk. Het gemeenschapsgevoel wordt versterkt door een gezamenlijk gebruik van het Woonpark.

In voorliggend geval voldoet het plan dan ook aan de uitgangspunten gesteld aan de sociale veiligheid.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'sociale veiligheid'.

4.7 Besluit milieueffectrapportage

4.7.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Voorliggende ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw is als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden. Daarnaast voldoet het plan aan de definitie van een besluit (kolom 3). De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.7.2 Conclusie

In voorliggend geval wordt de oppervlakte van 100 hectare niet overschreden en is geen sprake van een ontwikkeling van en aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat. Van een directe m.e.r.-plicht is dan ook geen sprake. Desalniettemin dient, gelet op de aard en omvang van het project, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

In Bijlage 13 bij deze plantoelichting is de bij dit plan behorende aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling opgenomen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt ingegaan op de Crisis- en herstelwet en wat deze wet betekent voor voorliggend bestemmingsplan. In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in paragraaf 5.5 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) bevatten normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal opgesteld, zodat het voorbereid is om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Crisis- en herstelwet

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. Artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet biedt deze mogelijkheid. In artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam, voor de duur van ten hoogste tien jaar wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied gewenst is.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voor Deventer relevante aspecten uit het betreffende artikel 7g luiden als volgt:

  • 1. De voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen gelden als één bestemmingsplan;
  • 2. Artikel 7c is op een gehele of gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing;
  • 3. Een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt, maakt vanaf het tijdstip waarop dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden deel uit van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid;
  • 4. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten:
    • a. (...);
    • b. Deventer;
    • c. (...);
  • 5. Van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt:
    • a. voor de in het vierde lid, onderdelen a tot en met f, genoemde gemeenten: tot 20 september `2019;
    • b. (...).

In een latere tranche van de Crisis- en herstelwet is de termijn waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bovengenoemd artikel verlengd tot het moment van inwerking treden van de Omgevingswet.

Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012). De SVBP2012 bevat normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De afwijking van de SVBP2012 is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.

5.4 Planopzet

5.4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen weer evenals de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in zes hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 bevat de functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de bouwregels. Dit zijn de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.

Hoofdstuk 4 bevat de dubbelbestemmingen. Dit zijn bestemmingen die gelden naast de andere daar toegelaten functie(s). In dit bestemmingsplan gaat het om de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.4.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definities 'wonen, in gestapelde vorm', 'woning/wooneenheid', 'zorginstelling' en 'zorgwoning'.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde functie. De bij een functie behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die functie.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de verbeelding een bouwvak aangegeven. Een bouwvak is een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Wonen, in gestapelde vorm

'Wonen, in gestapelde vorm' is gedefinieerd als 'een gebouw, dat uit meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd'.

Woning/wooneenheid

'Woning/wooneenheid' is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'.

5.4.3 Hoofdstuk 2: Functieregels

Algemeen

De planregels bij de functies kennen achtereenvolgens de volgende leden:

  • Toegelaten functies;
  • Afwijken van de toegelaten functies.

Functies

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de toegestane functies in dit bestemmingsplan.

Groen

De functie 'Groen' is opgenomen voor de beoogde groene zoom en collectieve binnentuin.

De functie 'Groen' is bedoeld voor een park en/of plantsoen, overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en rijwielpaden, verhardingen, in- en uitritten, voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's, nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie, kunstwerken en kunstobjecten en de daarbij behorende voorziening.

Verkeer

De functie 'Verkeer' is opgenomen ter plaatse van infrastructuur en openbare parkeervoorzieningen.

De functie 'Verkeer' is onder meer bedoeld voor wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen, voet- en fietspaden, verhardingen, verblijfsvoorzieningen (waaronder pleinen), parkeer- en groenvoorzieningen.

Wonen en Wonen - gestapeld

De functie 'Wonen' is toegekend aan de beoogde grondgebonden woningen en de gronden ter plaatse van het appartementengebouw is voorzien van de functie 'Wonen - gestapeld' (ook Maatschappelijk).

5.4.4 Hoofdstuk 3: Bouwregels

In het bestemmingsplan zijn voor de functies 'Wonen', 'Wonen - gestapeld' respectievelijk 'Bouwregel-16' en 'Bouwregel-21' van toepassing. De functie 'Groen' en 'Verkeer' hebben hun eigen bouwregels, respectievelijk 'Bouwregel-25' en 'Bouwregel-26'. Deze zijn in overeenstemming met de bouwregels in het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen deel B'.

In verband met de privacy van de bewoners aan de Tjoenerstraat en Henri Dunanstraat en de aansluiting op de bestaande woningen, is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Binnen Bouwregel-16 is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding een derde bouwlaag uitsluitend is toegestaan indien deze ondergeschikt is (50% van het oppervlak) aan de eerste twee bouwlagen. Verder is op de verbeelding en binnen Bouwregel-16 de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' opgenomen om de gewenste luifels aan de voorzijde van de grondgebonden woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken.

Tot slot is op de verbeelding en binnen Bouwregel-21 de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' opgenomen om de balkons aan de zuidzijde van het beoogde appartementengebouw juridisch-planologisch mogelijk te maken.

In de bouwregel is aangegeven wat ter plaatse gebouwd mag worden. Tevens is aangegeven op welke wijze afgeweken kan worden en welke eisen daarvoor gelden.

5.4.5 Hoofdstuk 4: Dubbelbestemmingen

Het plangebied kent twee dubbel bestemmingen ten aanzien van archeologische waarden. Deze bestemmingen hebben als doel de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Hierbij is onder meer aangegeven welke bouwregels gelden, welke voorschriften aan een omgevingsvergunning kunnen worden gekoppeld, welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden verboden zijn om zonder omgevingsvergunning uit te voeren en welke werken en werkzaamheden van dit verbod zijn uitgezonderd.

5.4.6 Hoofdstuk 5: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 14 Algemene bouwregels

Bouwregels omtrent bestaande afstanden en maten en regels omtrent bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons en galerijen. Verder zijn hier de beeldkwaliteitseisen geborgd en is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor waterberging.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

Gebruiksregels omtrent bestaand gebruik, strijdig gebruik, beroep of bedrijf aan huis, kleinschalige kinderopvang. Verder zijn hier voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het parkeren en laden en lossen, waterberging en het natuurinclusief bouwen. Ten aanzien van natuurinclusief bouwen geldt er koppeling naar de (projectspecifieke) checklist natuurinclusief bouwen.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.4.7 Hoofdstuk 6: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 18 Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 19 Slotregel

Hier is de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.5 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in de paragrafen 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming en het bouwrijp maken van het planebied, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak

De invulling van het plangebied is meerdere malen besproken met een klankbordgroep met bewoners uit de omgeving. De uitkomsten uit deze besprekingen zijn verwerkt in het biedboek op basis waarvan partijen een plan konden indienen voor deze locatie. Het concept biedboek is ook gepresenteerd aan de klankbordgroep.

Bij de beoordeling van de plannen is de omgeving in de gelegenheid geweest om door middel van een stemming hun voorkeur uit te spreken voor een ontwerp, wat meegewogen is in de totale beoordeling. Het winnende ontwerp van Hegeman voldeed aan de eisen uit het biedboek.

Tjidens de gehele procedure is de klankbordgroep door de gemeente geinformeerd over de voortgang.

Tijdens de uitwerking van de plannen heeft Hegeman de klankbordgroep geïnformeerd en betrokken bij de uitwerking. Hegeman zal de buurt en de klankbordgroep blijven informeren over de voortgang van de plannen.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan een ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Eventuele zienswijzen worden samengevat en beantwoord in een Reactienota zienswijzen die aan het gemeentebestuur ter vaststelling wordt voorgelegd. Zienswijzen kunnen aanleiding zijn het bestemmingsplan aan te passen.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Tjoenerstraat ong. De Rielertuin' een reactie binnengekomen van de volgende instanties: Provincie Overijssel, Veiligheidsregio IJsselland en Waterschap Drents Overijsselse Delta. Onderstaand zijn de reacties per instantie samengevat en van een reactie voorzien.

  • 1. Provincie Overijssel, 7 september 2022

De provincie Overijssel heeft op 7 september 2022 een reactie gegeven ten aanzien van het (concept)ontwerpbestemmingsplan. De provincie stelt vast dat het bestemmingsplan in het ruimtelijk beleid past. Er zijn geen belemmeringen om het plan in deze vorm in procedure te brengen. Het ambtelijk vooroverleg met de provincie is hiermee afgerond.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.

  • 2. Veiligheidsregio IJsselland, 13 juli 2022

De Veiligheidsregio IJsselland heeft op 13 juli 2022 een reactie gegeven ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Concreet adviseert de Veiligheidsregio om:

  • alle woningen te laten voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie. Zo kunnen de bewoners bij een incident waarbij een giftige (rook)wolk overtrekt veilig binnen schuilen;
  • te zorgen voor een goede bereikbaarheid van de woningen en voldoende bluswater in of bij het plangebied om een (woning)brand te kunnen bestrijden;
  • de toekomstige bewoners voor te laten lichten over de risico's die zij lopen en wat zij bij een incident met giftige stoffen zelf kunnen doen. Bijvoorbeeld over de werking van de afsluitbare ventilatie.

Reactie

Naar aanleiding van de reactie van de Veiligheidsregio is paragraaf 4.2.5.2 van deze toelichting inhoudelijk aangepast door bovengenoemde adviezen over te nemen en aan te geven dat daarmee rekening wordt gehouden bij de verdere uitwerking van het bouwplan.

  • 3. Waterschap Drents Overijsselse Delta, 27 juli 2022

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft naar aanleiding van het opgestelde waterhuishoudkundig plan op 27 juli 2022 een reactie gegeven. De reactie bevat enkele specifieke opmerkingen ten aanzien van de hydrologie en de waterketen. Daarnaast wordt in de reactie aangegeven dat het bij de waterparagraaf relevant is om in te gaan op overstromingsrisico.

Reactie

De opmerkingen van het waterschap worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het bouwplan in het voorlopig ontwerp (VO) en het definitief ontwerp (DO). De overstromingsrisicoparagraaf is opgenomen in paragraaf 4.4.3 van deze toelichting. Deze is naar aanleiding van de opmerkingen van het waterschap nader aangevuld.

6.5 Resultaten zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 november 2022 tot en met 28 december 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder kon in deze periode een zienswijze indienen. Er zijn tijdens de periode van terinzagelegging geen zienswijzen ingediend.