Chw Zwolseweg 180    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Het perceel aan de Zwolseweg 180 te Deventer wil de initiatiefnemer herontwikkelen. Op de locatie Zwolseweg 180 staat een pand die in gebruik was bij een zorginstelling (Carinova) en dit pand heeft onder andere een maatschappelijke bestemming. In eerste instantie is overwogen of transformatie van naar appartementen een serieuze optie zou zijn. Uit een uitgebreide analyse blijkt dat het huidige gebouw een typisch gebouw ten behoeve van maatschappelijke (kantoor) functies betreft. Deze vorm en indeling zijn qua uitgangspunten te beperkend gebleken om er een goede woon- en leefomgeving in te creëren voor nu en met name op lange termijn.

Gezien de locatie zijn in samenspraak met de gemeente Deventer en de initiatiefnemer verschillende opties en modellen voor de ontwikkeling van het terrein onderzocht.

Het voornemen is om de bestaande bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een nieuw woongebouw met op de begane grond een maatschappelijke plint te realiseren. Hiervoor is een Nota van Uitgangspunten vastgesteld.

Deze Nota van Uitgangspunten is de basis voor de uitwerking van het opstellen van het bouwplan, het Chw bestemmingsplan en het inrichtingsplan.

Dit Chw bestemmingsplan 'Chw Zwolseweg 180' voorziet hierin.

1.2 Chw Zwolseweg 180     

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de wet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met dit instrument omgevingsplan (zie Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen). Daarom wordt voor deze locatie een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld, zodat de gemeente verder ervaring opdoet voor het later vormgeven van een 'echt' Omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het Omgevingsplan open stelt.

Het bestemmingsplan 'Chw Zwolseweg 180' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maakt de gemeente samen met het bestaande bestemmingsplan voor het hele grondgebied één Omgevingsplan.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied     

1.3.1 Ligging     

Het plangebied ligt in de Zwolse wijk aan de Zwolseweg 180 te Deventer. Het ligt aan de rotonde van de Zwolseweg, Johannes van Vlotenlaan en de Ceintuurbaan in de wijk Zandweerd. De Zandweerd ligt ten noorden van het centrum van Deventer. De locatie ligt direct langs de spoorlijn Deventer-Zwolle. Aan de zuidzijde wordt de locatie begrensd door de achtertuinen van de woningen aan de Longoliusstraat.

Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 en 1.2.

verplicht

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

verplicht

Figuur 1.2 Globale begrenzing van het plangebied (Bron: Google Maps)

1.4 Geldend bestemmingsplan     

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel A', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juli 2020.

Binnen de grenzen van het plangebied gelden de functies 'Maatschappelijk',''Sport' en 'Horeca - 3b'. Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgerelateerde gebouwen toegestaan, met een maximale goot- en bouwhoogte van 16 meter. Voor een klein deel van het bouwvlak geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 10 meter.

Voor het plangebied gelden ook 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Voor gronden binnen deze gebieden geldt, dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m2 of 1.000 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met oranje omlijning.

verplicht

Figuur 1.3 Fragment bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel A'.

Parapluherziening parkeereisen

Voor de gehele gemeente Deventer is een paraplubestemmingsplan op 11 april 2018 vastgesteld. In dit parapluplan zijn de parkeereisen voor de gemeente Deventer opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. De parkeereisen zijn ook van toepassing op het plangebied.

1.5 Leeswijzer     

De toelichting van dit Chw bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en toekomstige ruimtelijk-functionele situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit Chw bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieuaspecten en de waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

 

2.1 Inleiding     

Het plangebied en de beoogde ontwikkeling worden aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

Huidige situatie omgeving

Het plangebied ligt aan de Zwolseweg in het noordelijke deel van de woonwijk Zandweerd- Zuid, in het noordwesten van Deventer.

Zandweerd-Zuid maakt deel uit van de oudste uitbreidingsschil van Deventer. Andere wijken in deze uitbreidingsschil zijn Driebergenbuurt/Rode Dorp, Voorstad- Oost en Voorstad-Centrum.

Het gebied bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen. Aan het 'begin' van de Zwolseweg werden in de laat 19e eeuw en vroeg 20e eeuw fraai gedetailleerde herenhuizen en villa's gebouwd. In de late 20er jaren zijn aan de linker en rechterzijde van de Zwolseweg aansluitend rijtjeswoningen gebouwd.

Het plangebied ligt aan het einde van de lintbebouwing langs de Zwolseweg. De schaal en maat van de bebouwing verandert naar de grootte en structuur van de blokken uit de wederopbouwperiode.

Huidige situatie plangebied

Het perceel is gelegen aan het Zamenhofplein, dat aan de noord- en westzijde de plangrens vormt. Het perceel is gelegen nabij de kruising Johan van Vlotenlaan, Ceintuurbaan en Zwolseweg. De kruising is vormgegeven als rotonde. Aan de oostzijde wordt het perceel begrensd door de spoorlijn Deventer Zwolle. In figuur 2.1 zijn deze grote verkeersstructuren goed te zien. Ten westen en noordwesten aan de andere zijde van het Zamenhofplein zijn twee supermarkten met daarboven appartementen gesitueerd. Aan de andere zijde van het spoor ligt een grote groenstructuur en een park 'Het Nieuwe Plantsoen'.



Aan de zuidzijde van het plangebied liggen veelal woningen bestaande uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kappers (figuur 2.2). In het noorden staan flatgebouwen (figuur 2.3).

verplicht

Figuur 2.1: Luchtfoto verkeersstructuren omgeving plangebied (bron: Google Streetview, bewerking Rho Adviseurs)

verplicht

Figuur 2.2: Bebouwing ten zuiden van het plangebied (bron: Google Streetview)

verplicht

Figuur 2.3: Bebouwing ten noorden van het plangebied (bron: Google Streetview)

Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Zwolseweg 180 te Deventer. Op het perceel staat een gebouw met oppervlak van ca. 3.900 m². Het gebouw was in gebruik bij een zorginstelling, maar staat momenteel leeg en wordt deels 'anti kraak' verhuurd. Het perceel heeft vanaf de Zwolseweg en de Ceintuurbaan een eigen toegangsweg met op eigen terrein een aantal parkeerplaatsen.

In figuur 2.4 wordt het huidige gebouw weergegeven. Hierin is zien dat het huidige gebouw een footprint heeft met een zeer grillige vorm. Hoge en lage massa's wisselen elkaar af met verschillende ronde vormen. Het hoogste gedeelte, van het gebouw, ligt evenwijdig aan de Ceintuurbaan en heeft een maximale bouwhoogte van 16 meter. Het gedeelte dat is gesitueerd aan de Zwolseweg heeft meer wisseling in bouwhoogte, met een maximale bouwhoogte van circa 9 meter.

verplicht

Figuur 2.4: Huidige situatie plangebied (Google Streetview)

2.3 Beschrijving toekomstige situatie     

De planontwikkeling is erop gericht om de herontwikkeling van het plangebied met een nieuw woongebouw zorgvuldig in te passen. De locatie heeft een bijzondere ligging aan het eind van het bebouwingslint van de Zwolseweg en de bebouwing langs het Zamenhofplein. Dit gegeven inspireert om te komen tot een passende inpassing in de ruimtelijke structuur en de schaal van de woonbebouwing in de directe omgeving.

Als uitgangspunt voor de planontwikkeling geldt dat de bestaande bebouwing wordt vervangen door een nieuw woongebouw met op de begane grond ruimte voor maatschappelijke voorzieningen zoals bijvoorbeeld een apotheek of huisartsenpraktijk. Op de verdiepingen komen maximaal 54 (koop en huur) appartementen in verschillende prijsklassen.

Bij de opzet van het bouwplan is rekening gehouden met diverse omgevingsfactoren zoals de oriëntatie van de bestaande bebouwde omgeving, de ontsluitingsweg, groenstructuren, het bouwvolume en de benodigde afstand tot de bestaande omliggende bebouwing.

In figuur 2.5 wordt een impressie van het beoogde gebouw vanaf de rotonde weergegeven. De bebouwing ten behoeve van de maatschappelijk 'plint', op de begane grond, volgt de 'rooilijn' van de rotonde en krijgt een maximale bouwhoogte van 4 meter. Op het dak van de maatschappelijke plint komt een gezamenlijke daktuin. Het hoofdgebouw krijgt een meer rechthoekige vorm, die aansluit bij de bebouwing rondom de rotonde, met aan de Ceintuurbaan zijde een maximale bouwhoogte van 23 meter. De zijde aan de Zwolseweg krijgt een bouwhoogte 13 meter.

De bouwhoogte Ceintuurbaan zijde is nagenoeg even hoog als het woongebouw aan de overzijde van de Ceintuurbaan (nr 200 tot en met 354) . Door deze verhoging is het mogelijk een hoogte accent toe te voegen die stedenbouwkundig structuur langs de rotonden versterkt. Met de hoogte, massa en het aantal bouwlagen is zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande gebouwde omgeving.

verplicht

Figuur 2.5: Impressie beoogde bebouwing

verplicht

Figuur 2.6: Impressie beoogde situatie (links) en bestaande situatie (rechts)

Voor de uitwerking van het bouwplan dat wordt voorgesteld aan de gemeente Deventer, gelden de volgende uitgangspunten:

  • benutting bestaande kwaliteit omgeving;
  • aansluiten op de hoofdgroenstructuur;
  • zorgvuldige aansluiting op de gebouwde omgeving;
  • kwaliteit voor binnengebied/achter terrein;
  • routing: te voet per fiets en auto;
  • het plan omvat maximaal 54 huur- en koopappartementen bestaande uit de categorie midden/duur en duur;
  • maatschappelijke functies op de begane grond;
  • het nieuwe gebouw moet voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria voor 'Wederopbouw' uit de Welstandsnota van Deventer.

2.4 Duurzaamheid en energie     

Duurzaamheid moet in de plannen op gebieds- en gebouwniveau vorm krijgen aan de hand van de volgende thema's:

Gebruik maken van gebiedskenmerken

Een belangrijk duurzaamheidsthema is het zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande gebiedskenmerken. Niet alleen vanuit cultuurhistorie is dat een goed principe, maar het voorkomt ook dat er (forse) ingrepen zoals veel grondverzet nodig zijn om een gebied geschikt te maken voor een nieuwe functie. Door gebruik te maken van en aan te takken op bestaande infrastructuur wordt voorkomen dat er onnodige infrastructuur en verharding moet worden aangelegd.

Uitgangspunt is om aan te sluiten bij de bestaande (boom)beplanting langs de randen van het plangebied met een beplanting die de biodiversiteit vergroot in te passen als onderdeel van de hoofd(groen)structuur van het gebied.

Water en klimaatadaptieve inrichting

In het kader van duurzaamheid streeft de gemeente Deventer naar een klimaatadaptieve inrichting van woonwijken, buurten en straten. Ten aanzien van de waterhuishouding is het uitgangspunt dat het hemelwater binnen het plangebied zelf wordt opgevangen en infiltreert in de bodem.

Een klimaatadaptieve inrichting gaat niet alleen over het opvangen, bufferen en infiltreren van hemelwater, maar gaat ook over het reduceren van hitte en het voorkomen van droogte. Gemeente Deventer heeft hiervoor diverse instrumenten ter beschikking zoals de WOLK en de Hitte-kaart. Om de toekomstige bewoners te beschermen tegen de gezondheidsrisico's van hittestress en ook de levensloopbestendigheid te verbeteren, is het wenselijk preventief maatregelen te nemen bij de ontwikkeling van het gebied. Een groene inrichting van de omgeving, gevels, daken, tuinen en openbare ruimte reduceert de gevolgen van hitte.

Met de beoogde ontwikkeling wordt het dak van het maatschappelijke deel ingericht met een groene gemeenschappelijke daktuin, de randen van het plangebied worden zoveel mogelijk met groen ingevuld en het parkeerterrein wordt voorzien van lichte gekleurde bestrating.

Hemelwater

Het gaat om nieuwbouw en bij nieuwbouw moet het hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. De gemeente hanteert een bergingseis van 20 mm, over daken en terreinverhardingen. Die 20 mm moet op eigen terrein kunnen infiltreren in de bodem.

Vanuit de berging mag worden overgestort op openbaar gebied. De overstort moet gerealiseerd worden op maaiveldniveau, er kan geen ondergrondse verbinding gemaakt worden met het gemeentelijk rioolstelsel. Door bijvoorbeeld de berging zoveel mogelijk aan het oppervlak te realiseren, komt het infiltrerende water ten goede aan bomen en andere beplanting.

Met onderhavig plan wordt het hemelwater deels op de daktuin geborgen door het daar aanwezige groen. Daarnaast wordt water geïnfiltreerd door het toepassen van waterdoorlatende bestrating of infiltratiekratten ter plaatse van de parkeerplaatsen. Bij hevige regenbuien behoort een overstort naar de greppel van de gemeente aan de noordzijde van het plan tot de mogelijkheden waardoor een natter gebied kan ontstaan waardoor de biodiversiteit verder kan toenemen.

Hoogbouw

Vanuit de duurzaamheidsgedachte van een compacte stad en efficiënt ruimtegebruik is het realiseren van gestapelde woonlagen wenselijk. Door de compacte bouw zijn er ook minder energieverliezen. Zeker de zijde aan de spoorkant geeft zicht op een groene omgeving. Dat heeft tevens een positief effect op de gezondheid. Dit is vanuit de toekomstige bewoners gezien ook positief voor het aangenaam wonen. Bijkomend voordeel van de hogere verdiepingen is het zicht over de stad wat de woningen aantrekkelijker maakt.

Energie

Op 1 juli 2020 is het Deventer Energieplan door de raad vastgesteld, zie ook paragraaf 3.4.7 De volgende beleidsaspecten zijn aan de orde.

  • Aardgasloos bouwen is al de norm.
  • Beleidsmatig is het wenselijk de eigen energiebehoefte te kunnen opwekken.

Opwekken hernieuwbare energie

Het dak wordt benut voor zonne-energie waarbij rekening gehouden wordt met andere noodzakelijke installaties zoals de aan- en afvoerkanalen van de gebalanceerde ventilatiesystemen en luchtwarmtepomp systemen.

Beperken energiegebruik

In het verlengde van het gebruik van duurzame energiebronnen: de warmtevraag van de appartementen wordt door middel van een goed geïsoleerde woningschil en innovatieve installatie beperkt. Om de appartementen zo koel mogelijk te houden, is er middels de luchtwarmtepomp de mogelijkheid om te kunnen koelen.

Duurzame mobiliteit

De gemeente Deventer heeft in haar omgevingsvisie (zie paragraaf 3.4.2) de ambitie opgenomen te sturen op duurzame mobiliteit. Maatregelen ten aanzien van duurzame mobiliteit zijn onder andere het gebruik van openbaar vervoer, een ruimschoots aanbod van fietsparkeerruimte en de inzet van (elektrische) deelauto’s.

Met onderhavige ontwikkeling wordt waar mogelijk aangesloten op deze ambitie. De fiets zal de logische eerste keuze moeten zijn voor de bewoners en werknemers van de maatschappelijke plint. Om dit te stimuleren is een goede bereikbaarheid en fietsparkeervoorzieningen noodzakelijk.

Onderhavige ontwikkeling betreft een perceelsgebonden ontwikkeling, hierdoor heeft de ontwikkeling geen tot nauwelijks invloed op de bereikbaarheid van het plangebied. Het plangebied is gelegen op 6 minuten fietsen vanaf het treinstation en het centrum Daarnaast zijn er in de directe omgeving meerdere bushaltes aanwezig. Dit maakt de locatie uitermate geschikt voor werknemers die van buiten Deventer komen of bewoners die buiten Deventer werken, om gebruik te maken van het OV en de fiets. Om het gebruik van de fiets te stimuleren wordt in de plint van het gebouw een (afgesloten) fietsenstalling voor werknemers gerealiseerd. De bewoners van het woongebouw krijgen ieder een eigen berging op de begane grond.

Naast de fietsvoorzieningen worden op het parkeerterrein parkeerplaatsen voor elektrische auto's gerealiseerd. Teven wordt het gebruik van deelauto's door bewoners beoogd, daarom wordt de haalbaarheid van het toepassen van (elektrische) deelauto's momenteel onderzocht.

Natuurinclusief bouwen

Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt (zie paragraaf 3.4.8). De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit.

De hoogbouw en de daktuin op de eerste verdieping kunnen daarbij iets extra's bieden. Met de verdere uitwerking van het bouwplan wordt er bepaald welke maatregelen worden getroffen om natuurinclusief te bouwen. In ieder geval worden er vleermuiskasten geplaatst. In dit Chw bestemmingsplan is dit uitgewerkt door middel van een puntenlijst Natuurinclusief bouwen van de gemeente Deventer. Deze puntenlijst is onderdeel van de planregels.

Gezonde leefomgeving

De gemeente wil de gezondheid van haar inwoners bevorderen en het vormgeven van een gezonde leefomgeving stimuleren. Een mooi uitzicht op groen en de stad vanuit een hoog gebouw, een buitenterrein dat met een basis van biodiversiteit bevorderende beplanting wordt ingericht, een groene daktuin met een markante uitstraling en een inrichting die de keuze voor de fiets makkelijk maakt, bevordert de gezondheid van de gebruikers van het gebouw.

2.5 Verkeersontsluiting en parkeren     

Ontsluiting

In de huidige situatie zijn er twee manieren om het terrein op te rijden, vanaf de Zwolseweg en vanaf de Ceintuurbaan. Voor de beoogde ontwikkeling is de ontsluiting van het gebied onderzocht, zie bijlage 1 bij de toelichting. In dit onderzoek zijn meerdere varianten onderzocht.

Het plangebied krijgt één hoofdontsluiting voor in- en uitgaand verkeer op de Zwolseweg. Aan de Ceintuurbaan zijde komt een tweede ondergeschikte ontsluiting. Om het zicht ter hoogte van de hoofdontsluiting op de Zwolseweg voor uitrijdend verkeer in zuidelijke richting te verbeteren wordt voorgesteld het parkeervak langs de Zwolseweg op te heffen.

Spoorwegovergang - Ceintuurbaan

Op verzoek van prorail is een risicoanalyse overwegveiligheid voor de spoorwegovergang in de Ceintuurbaan. Deze risicoanalyse is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Uit deze risicoanalyse blijkt dat ondanks de verkeerstoename de verwachting is dat de hoeveelheid verkeer op de overweg als gevolg van de ontwikkelingen niet dusdanig zal toenemen dat dit tot een

verslechtering van de overwegveiligheid zal leiden.

Het uitgangspunt is dat de aansluiting op de Zwolseweg en Ceintuurbaan beide als in- en uitrit gaan functioneren. De uitrit aan de Ceintuurbaan krijgt dan een verplichte rechtsaf beweging richting de overweg. De inrichting van de in- en uitrit aan de Ceintuurbaan verdient extra aandacht ter ondersteuning van de verplichte rechtsaf beweging.

Van belang is dat de publieke voorzieningen, de huisartsen en apotheek, een goede zichtrelatie krijgen nabij de aansluiting op de Zwolseweg. De bezoekers van deze voorzieningen zijn veelal minder bekend met de locatie, een goede zichtbaarheid hiervan draagt bij aan het voorkomen van zoekverkeer.

Parkeren

De parkeerbehoefte moet binnen de plangrenzen van de locatie worden opgelost. Voor de berekening van de parkeerbehoefte moet gebruik worden gemaakt van de Nota Parkeernormen Deventer 2013. In het verkeersonderzoek dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting, is ook de parkeerbehoefte onderzocht.

Voor de berekening van de parkeerbehoefte van de geplande ontwikkeling is gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen Deventer 2013. Hieronder zijn een aantal tabellen opgenomen die berekeningen laten zien waarbij ook het dubbelgebruik is meegenomen van de parkeerplaatsen voor de woningen en bezoekers en het gebruik voor de maatschappelijke plint. In tabel 2 is de te verwachten parkeerbehoefte voor de woningen opgenomen. In tabel 3 is de te verwachten parkeerbehoefte van de maatschappelijke plint opgenomen. Tabel 4 laat de parkeerbehoefte zien aan de hand van zogeheten aanwezigheidspercentages.

Tabel 1: Verwachte invulling plangebied

Type Aantal
huur, appartement, midden/goedkoop 22 stuks
koop, appartement, midden 11 stuks
koop, appartement, duur 21 stuks
Totaal aantal appartementen 54 stuks
Huisartensenpraktijk 3 kamer
Apotheek 1 stuk

Tabel 2: Verwachte parkeerbehoefte appartementen

kengetal parkeerbehoefte
type aantal eenheid bewoner bezoeker bewoner bezoeker
huur, appartement, midden/goedkoop 22 woning 0,7 0.3 15,4 6,6
koop, appartement, midden 11 woning 1,1 0,3 12,1 3,3
koop, appartement, duur 21 woning 1,2 0,3 25,2 6,3
Totaal 54 52,7 16,2

Tabel 3: Verwachte parkeerbehoefte maatschappelijke plint

kengetal parkeerbehoefte
type aantal eenheid totaal %bezoeker medewerkers bezoeker
Huisartensenpraktijk 3 kamer 2,3 57% 3 3,9
Apotheek 1 apotheek 2,6 45% 1,4 1,2
Totaal 4,4 5,1

Tabel 4: De parkeerbehoefte aan de hand van zogeheten aanwezigheidspercentages

verplicht

Uit tabel 2 blijkt dat voor de appartementen in totaal maximaal 53 parkeerplaatsen voor bewoners en 17 voor bezoekers nodig zijn. Dus in totaal 70 parkeerplaatsen. In tabel 3 is de parkeerbehoefte voor de maatschappelijke plint berekend. Dit zijn er 10. Dit brengt de totale parkeerbehoefte van het plangebied op 80 parkeerplaatsen.

Echter treedt deze maximale parkeervraag alleen op wanneer alle voorzieningen gelijktijdig maximaal worden gebruikt. Op basis van aanwezigheidspercentages van de verschillende gebruikersgroepen is de parkeervraag op diverse momenten bepaald. De situatie op de werkdag (ochtend, middag, avond en nacht) en de zaterdag (middag en avond) en zondag is hierbij in beeld gebracht.

Op basis van 54 appartementen en drie huisartsen en één apotheek, zijn op basis van tabel 4, 62 (werkdag avond) te realiseren parkeervoorzieningen noodzakelijk.

Deelauto 

Er worden twee deelauto’s ingezet, zijn bestemd voor de bewoners van de huur- en koop appartementen. Aangenomen wordt dat één deelauto-parkeerplaats drie tot vier reguliere parkeerplaatsen vervangt. De mogelijkheden hiervan wordt nader onderzocht. Vooralsnog is niet bekend wie de toekomstige bewoners van de appartementen zijn. In de huidige fase van de projectontwikkeling wordt daarom van een realisatie van 57 parkeerplaatsen, waarbij wordt opmerken dat hierbij waarschijnlijk sprake zal zijn van een licht overschot.

Conclusie

In figuur 2.8 wordt het terreininrichtingsvoorstel weergegeven, hieruit blijkt dat het plan voorziet in de realisatie van 57 parkeerplaatsen waarmee dus in theorie net niet kan worden voorzien in de parkeerbehoefte van 62 parkeerplaatsen. Over het mogelijk te kort aan parkeerplaatsen is overeengekomen dat er maatregelen worden genomen waarmee de behoefte aan parkeerplaatsen afneemt. Zoals hiervoor beschreven wordt de inzet van deelauto's beoogd, hierdoor neemt de parkeerbehoefte. Tevens worden door de goede fietsenstal voorzieningen en de situering/ bereikbaarheid van het plangebied het gebruik van de fiets, door bijvoorbeeld werknemers en bezoekers van de maatschappelijke plint, gestimuleerd. Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt dit nader uitgewerkt en getoetst.

Met de terreininrichting is rekening gehouden met een gehandicapte parkeerplaats en zijn er parkeerplaatsen gereserveerd voor elektrische / mindervalide parkeerplaatsen.

verplicht

Figuur 2.8 Terreininrichtingsvoorstel

2.5.1 Fietsparkeerbehoefte     

De fiets zal de logische eerste keuze moeten zijn voor de bewoners. Het aantal te realiseren fietsparkeerplekken (zowel voor bewoners als bezoekers) dient volgens de CROW-normen gerealiseerd te worden. Voor een Apotheek geldt op basis van de nota parkeernormen 2013 een norm van 7,4 en 4,2 per apotheek. In de Nota parkeernormen 2013 en in de kengetallen van het CROW is een huisartsenpraktijk niet opgenomen. Het CROW (fietsparkeercijfer 2019) geeft wel een norm voor bezoekers van 1,33 per behandelkamer voor een zorginstelling. Voor de werknemers is uitgegaan van één stalling per kamer.

Net als bij de auto geldt ook hier als uitgangspunt dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. In tabel 5 is de verwachte parkeerbehoefte bepaald op het voorlopige programma zoals opgenomen in tabel 1.

Tabel 5: Verwachte (fiets)parkeerbehoefte

verplicht

Op basis van tabel 5 zijn voor de beoogde ontwikkeling 73 parkeervoorzieningen noodzakelijk. Enkele woning krijgt op de begane grond een eigen berging. Voor de huisartsenpraktijk in combinatie met de apotheek wordt een gezamenlijke fietsenstalling gerealiseerd. Deze fietsenstalling heeft ruimte voor ongeveer 18 fietsen.

Voor de fiets parkeerbehoefte geldt hetzelfde als bij de auto parkeerbehoefte, mocht met de verdere uitwerking van het bouwplan een andere invulling aan het plan worden gegeven dan dient als uitgangspunt dezelfde rekenmethode te worden gehanteerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit Chw bestemmingsplan relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied.In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. De Omgevingsagenda.

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Deventer onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  1. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking     

Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig ruimtegebruik. Voor woningbouwlocaties geldt dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is geïntroduceerd als hulpmiddel om tot een meer concrete invulling van het begrip 'goede ruimtelijke ordening' te komen.

Doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig ruimtegebruik. Het toevoegen van 54 woningen wordt op deze locatie gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. In dat geval moet de behoefte worden beschreven.

Behoefte

De 11 gemeenten in West-Overijssel en de provincie Overijssel werken samen op het terrein van wonen. Eind 2014 werd door de gemeenten en provincie, als resultaat van onderlinge afstemming op het gebied van woningbouwprogrammering, ingestemd met de regionale woonvisie West-Overijssel. De woonvisie is de basis geweest voor de Regionale Woonafspraken. De woningbouwbehoefte voor Deventer is, op basis van prognoses, bepaald op 2.700 à 3.000 woningen in de periode 2017-2027. Het definitieve woonprogramma dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt, moeten aan de bestaande voorraad worden toegevoegd en regionaal worden afgestemd. Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 80% van de woningvraag. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit en is er ruimte voor nieuwe plannen. Het plan voorziet in een gemengd programma, gestapeld en zowel huur- als koopwoningen voor verschillende doelgroep. Hiermee wordt de diversiteit van het woningaanbod in het gebied vergroot en ingespeeld op de opgaven van de Woonvisie.

In dit geval is sprake van transformatie van vrijgekomen functies binnen bestaand stedelijk gebied naar een nieuw woongebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

Voor de beoogde woningen is vooraf aan de ontwikkeling een uitgebreid onderzoek/ doelgroepen enquête uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek zijn de beoogde woningen en type afgestemd. Uit het onderzoek kwam overduidelijk naar voren dat dat veel jongere Deventernaren met de leeftijd tijd tussen de 25 tot 35 zoek zijn naar een appartementen. Daarnaast bleek en groot aantal specifiek in de Zandweerd woonachtige 55+ interesse te hebben in het project. Met name deze doelgroep zou de doorstroming in de wijk (Zandweerd) op gang kunnen helpen doordat zij hun huidige grondgebonden huur/koop woningen achterlaten.

Door de oppervlakten, aantal slaapkamers, voorkeur voor gemeenschappelijke element vanuit doelgroep (daktuin), verhouding vrije sector huur/koop is aansluiting gezocht met deze doelgroepen.

Gelet op het bovenstaande en met een regionale afstemming wordt geconcludeerd dat voldaan is aan het vereiste van de ladder.

3.2.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)     

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Dit Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  1. Uitvoeren van een stresstest.
  2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners.
  3. Opstellen uitvoeringsagenda.
  4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten.
  5. Stimuleren met goede voorbeelden.
  6. Meer gebruik maken van regelgeving.
  7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten.

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien, dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.

Het hemelwater wordt binnen het plangebied zelf opgevangen en infiltreert in de bodem (zie paragraaf 2.4).

Hittestress:

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Het plangebied is reeds omgeven met veel bomen. Het nieuwe plantsoen aan de noord en oost zijde en alle bomen rondom de rotonde. Daarnaast heeft de ontwerpen van het inrichtingsplan zorgvuldig naar het inrichting gekeken zodat deze goed aansluit op haar omgeving. Door de aanleg van de daktuin en met de inrichting van het terrein, met bijvoorbeeld halfverharding wordt hier rekening mee gehouden. Dit maakt deze plek minder gevoelig voor hittestress.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De meest effectieve maatregelen om verdroging tegen te gaan, zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.

Hemelwater wordt deels opgevangen en geïnfiltreerd in de bodem. Hiermee wordt droogte zoveel mogelijk voorkomen (zie paragraaf 2.4)

Overstromingsrisico

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in de dijktrajecten worden uitgevoerd. Rijkswaterstaat heeft al aangegeven op termijn het dijktraject naast het plangebied op te hogen. Waarna het dijktraject weer voldoet aan de nieuwe normen.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel     

De ‘Omgevingsvisie Overijssel Beken kleur’ en de ‘Omgevingsverordening Overijssel’ worden elk jaar bijgewerkt. Dit gebeurt in een jaarlijkse actualisatieronde. Het gaat om alle eerder vastgestelde wijzigingen in het beleid die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en/of Omgevingsverordening. Ook worden omissies hersteld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten de Actualisatie 2018/2019 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze aanpassingen van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening in werking getreden.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld, is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf 3.3.2 (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel     

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Actualisatie van de Omgevingsverordening 2018/2019 is op 13 november 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 1 december 2019 in werking getreden. Het plan is getoetst aan deze actualisatie. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte.
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is.
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn.
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken

Principe van concentratie

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen). Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

De gemeente Deventer wil binnen 10 jaar 3.000 woningen toevoegen aan haar voorraad. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van bijna 54 van deze woningen met een variatie aan woningbouwcategorieën, zowel huur en koop en alle categorieën. Deze woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de stad en daarmee tevens aan de behoefte van de markt.

Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Onderhavig plan is afgestemd met de regio.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag - zowel ondergronds als bovengronds - te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

Het bestaand stedelijk gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving.

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie in het stedelijk gebied van Deventer. Voor de ontwikkeling wordt een bestaan gebouw gesloopt en een nieuw woongebouw gerealiseerd.

Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Met het beoogde plan is rekening gehouden met duurzaamheidsaspecten, zie paragraaf 2.4. Het gebouw wordt voorzien zijn van een duurzame energievoorziening, en er worden maatregelen verplicht voor het natuurinclusief bouwen. Daarnaast is ook het aspect klimaatadaptatie een aandachtspunt.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

verplicht

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. De generieke beleidskeuzes die voor de gehele provincie gelden hebben betrekking op:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.

Het plangebied ligt binnen de 'Boringsvrije zones drinkwatervoorziening' en de 'Boringsvrije zone Salland diep'.

Boringsvrije zones drinkwatervoorziening

Met het behoud van de beschermende bodemlagen en het verbod om schadelijke stoffen te lozen, wordt verontreiniging van de diepe grondwaterlagen voorkomen. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan vanwege de (mogelijke) risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Met deze maatregelen wordt de kwaliteit van het grondwater dat voor de drinkwatervoorziening wordt gebruikt, veilig gesteld. Drinkwater is van levensbelang. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

In onderhavig plan worden geen bodemenergiesystemen toegepast. De ligging in de 'boringsvrije zone drinkwatervoorziening' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Boringsvrije zone Salland diep

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken, leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggend plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

In het kader van de waterveiligheid maakt het plangebied geen deel uit van een primair watergebied en binnen het plangebied zijn geen essentiële waterlopen gelegen. Het plangebied is wel gedeeltelijk binnen een waterreserveringsgebied gelegen. Het doel van deze regeling is bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast.

Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van de appartementen op deze locatie en de inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief: 'Woon-en werklocaties binnen stedelijk netwerk'.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het Chw bestemmingsplan past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Met dit plan wordt een nieuwe woonlocatie mogelijk gemaakt. Deze herontwikkeling versterkt de aantrekkelijkheid van het gebied, daarnaast draagt dit plan bij aan de energietransitie en klimaatadaptatie in het gebied, paragraaf 2.4 gaat hier nader op in.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'.

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De bijbehorende ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Vanwege de ligging in het stedelijk gebied zijn de kenmerken van de dekzandvlakte al niet meer herkenbaar.

De ontwikkeling van het plangebied heeft geen verdere invloed op deze kenmerken.

Laag van het cultuurhistorisch landschap

Het plangebied wordt niet in een cultuurhistorisch landschap aangeduid.

Stedelijke laag

Het plangebied wordt in de stedelijke laag aangeduid als zowel bebouwingsschil 1900 - 1995 als woonwijk van 1955 - nu. In figuur 3.1. is te zien dan het noordoostelijke deel valt in de periode 1955 - nu en het zuidwestelijke deel in de periode 1900 - 1955.

De bebouwingsschil 1900 - 1955 bestaat uit gemengde stadswijken en woonwijken die direct aansluiten op de historische centra en binnensteden. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Eén van de bijbehorende ambities voor de stedelijke laag is: een brede waaier aan woon/werk en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur. Het plan voor een duurzame woonbuurt past binnen deze ambitie, omdat de bouw van deze woningen goed aansluit bij het bebouwingskarakter en de tijdsgeest waarin de wijk wordt gerealiseerd. Herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

verplicht

Figuur. 3.1: Stedelijke laag plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aangezien voorliggende ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling, waarbij de bestaande aanwezige ruimtelijke structuren worden gehandhaafd en het plangebied haar eigen karakter behoudt, past deze ontwikkeling binnen het profile van het gebiedstype.

Laag van de beleving

Het plangebied is gelegen in de IJssellinie inundatieveld. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen, is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie

Het plan past binnen de Generieke beleidskeuzes, de Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en de Gebiedskenmerken.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021     

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken;
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte;
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie 

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in dit Chw bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.6. Deze watertoets is uitgevoerd en wordt met het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)     

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.

In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgave samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.

Daarnaast is het streven om de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.

De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.

Conclusie

Het plan past binnen het Structuurplan Deventer 2025. Het ontwikkelgebied betreft een herontwikkeling van een leegstaande locatie ten behoeve van maatschappelijke functies, waar nieuwe kwalitatieve appartementen worden gerealiseerd. Dit bevordert de aantrekkelijkheid van de bestaande wijk.

3.4.2 Omgevingsvisie Deventer     

De Omgevingsvisie Deventer is op 18 december 2019 door de gemeenteraad van Deventer vastgesteld. De afgelopen jaren is er veel veranderd binnen het fysiek ruimtelijke domein, denk aan demografische ontwikkelingen, klimaat en energietransitie en een toenemende en veranderende mobiliteit. Het werken met oude statische structuurplannen wordt verruild door een dynamische Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet die vanaf 2021 inwerking zal treden. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente.

De Omgevingsvisie van Deventer is in samenwerking met verschillende stakeholders tot stand gekomen en biedt een handelingsperspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Daarnaast toont de Omgevingsvisie de ambities en ontwikkelrichtingen op maatschappelijke thema's voor de verschillende deelgebieden binnen de stad, het buitengebied en alle dorpen.

De omgevingsvisie heeft drie kernuitgangspunten:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die de gemeente wil: iedereen telt mee, iedereen doet mee.
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken.
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Daarnaast streeft de gemeente Deventer naar een leefomgeving waar prettig wordt gewoond en die voor toekomstige generaties de moeite waard is. Daarom is zorgen voor duurzaam ruimtegebruik, een klimaatbestendige inrichting van de leefomgeving (voor 2050), een energieneutrale stad (voor 2030) en een circulaire economie van belang.

Deventer wil energieneutraal worden door CO2-reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. Nieuwe woningen moeten bijna energieneutrale woningen (EPC-0) zijn.

In de omgevingsvisie worden landelijke doelen uit de Deltabeslissing ruimtelijke adaptatie ingrepen in de leefomgeving nagestreefd. Dit betekent dat ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig moeten worden uitgevoerd. Met een klimaat-adaptieve inrichting van de stad dient de gemeente Deventer een aantal doelen: de gemeente Deventer bereidt zich voor op pieken in de waterafvoer, voldoet aan de noodzaak tot waterberging, houdt regenwater vast om verdroging te voorkomen en zorgt voor het voorkomen/beperken van hittestress.

In de Omgevingsvisie is per gebied een beschrijving opgenomen van de kwaliteiten en ambities. Het plangebied is in de omgevingsvisie opgenomen als onderdeel van Naoorlogse wijken.

Het belangrijkste doel in de naoorlogse wijken is om de woon- en leefkwaliteit op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen zoals het levensloopbestendig maken, verduurzamen en klimaatbestendig maken van woningen en de woonomgeving, het creëren van mogelijkheden om te ontmoeten en bewegen en het op peil houden en waar nodig verbeteren van het voorzieningenaanbod.

Er worden geen grootschalige stedelijke herstructureringen uitgevoerd, maar een geleidelijk proces van wijk- en buurtvernieuwing. Daarbij wordt samengewerkt met bewoners, ondernemers en organisaties.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is een perceelgebonden ontwikkeling, die bijdraagt een het woon-en leefkwaliteit van de omgeving. Bestaande groenstructuren blijven behouden en waar nodig versterkt. Er wordt leegstand gebouw vervangen voor een nieuw (duurzaam) woongebouw. De ontwikkeling aan de Zwolseweg komt overeen met de (duurzame) ambities uit de omgevingsvisie.

3.4.3 Woonvisie 2018     

De Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' is op 7 februari 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Deventer heeft aan de basis van de Woonvisie de volgende drie centrale ambities geformuleerd:

  • Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen.
  • Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk en dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie.

In de woonvisie staat vermeld dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat het aansluit bij de vraag van woningzoekenden en aangesloten wordt op de kwaliteit en identiteit van de plek.

Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast ziet Deventer de druk op de woningmarkt ook toenemen doordat meer mensen van buiten zich in Deventer willen vestigen. Deze vraag vanuit huishoudens van buiten Deventer met veelal midden en hogere inkomens, wil de gemeente faciliteren.

Met de provincie heeft Deventer nieuwbouwafspraken die uitgaan van het toevoegen van 3.000 woningen in 10 jaar. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat Deventer voor de eerste periode van 5 jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar.

Conclusie

Het plan past binnen de Woonvisie van gemeente Deventer. Voor de ontwikkeling heeft een uitgebreide marktverkenning onder woningzoekende plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste woningen zoekenden uit de gemeente zelf komen, en dat de interesse voor dit project ligt bij starters en senioren zonder (thuiswonende) kinderen). Op basis van deze marktverkenning worden 54 appartementen gerealiseerd die passen binnen de behoefte en dragen bij aan het woningbouwprogramma van Deventer om te minste 350 woningen per jaar te realiseren. Er wordt goed aangesloten op de kwaliteit van de locatie. Daarnaast wordt het gebouw dermate ontworpen dat een mogelijke herbestemming niet direct tot sloop hoeft te lijden.

3.4.4 Deventer energieneutraal 2030     

De gemeente Deventer heeft de ambitie geformuleerd om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Verduurzaming van woningbouw is daarom een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. De gemeenteraad heeft in juni 2017 met twee moties vastgesteld dat bij alle woningbouwlocaties actief ingezet moet worden op de bouw van duurzame woningen en dat bij nieuwbouw een 'aardgasloos' bouwen wettelijk verplicht is. Ook op gebiedsniveau moeten de principes van duurzaamheid uitgewerkt worden.

Zoals beschreven in paragraaf 2.4 wordt het dak benut voor zonne-energie waarbij rekening gehouden wordt met andere noodzakelijke installaties zoals de aan- en afvoerkanalen van de gebalanceerde ventilatiesystemen en luchtwarmtepomp systemen.

Met het project wordt een collectieve warmtepomp en pv-panelen gerealiseerd. Het gebouw is gasloos en word zeer energiezuinig, maar niet energieneutraal.

3.4.5 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking     

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2022) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de Wateragenda. De Wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staat. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig.
  • Milieu en gezondheid.
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de Wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. Uitwerking van dit principe is de borging van hemelwaterhergebruik/-infiltratie/- buffering op eigen terrein. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit drie zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer).
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet).
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In het plan wordt aangesloten op het voorkeursbeleid van het waterschap. In de daktuin wordt een groene buffer gerealiseerd die zorgt voor de eerste opvang van overtollig hemelwater voordat dit wordt afgevoerd. Daarnaast wordt een infiltratieriool toegepast. Water wordt geïnfiltreerd door het toepassen van waterdoorlatende bestrating of infiltratiekratten ter plaatse van de parkeerplaatsen. Bij hevige regenbuien behoort een overstort tot de greppel van de gemeente aan de noordzijde van het plan tot de mogelijkheden waardoor een natter gebied kan ontstaan waardoor de biodiversiteit verder kan toenemen. In paragraaf 4.6 wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater.

3.4.6 Omgevingsvisie externe veiligheid     

Op 30 september 2015 is door de Raad de 'Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015' vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidsniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit Chw bestemmingsplan bestrijkt is in de omgevingsvisie het ambitieniveau 'Woongebieden' vastgelegd. Aan dit ambitieniveau wordt voldaan. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Binnen dit plangebied wordt aan dit ambitieniveau voldaan.

Conclusie

Op basis van de kaart Ambitieniveau uit de Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015 ligt het plangebied binnen een transportzone. In dit gebied is een overschrijding van het plaatsgebonden risico (PR) niet acceptabel. Overschrijding van het groepsrisico is onder voorwaarde mogelijk. In paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risico niet plaatsvindt en dat realisatie van dit plan ook geen significante invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Daarmee past de ontwikkeling binnen de Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer.

3.4.7 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer     

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringsagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, zal de gemeente die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst 'Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau' uit de VNG - publicatie 'Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw' is voor duurzaamheid een bruikbare 'Checklist' met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven, gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken, wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. Met de beoogde ontwikkeling worden verschillende appartementen mogelijk gemaakt. Het voordeel van appartementen is dat deze gelijkvloers zijn en daarmee eenvoudig als levensloopbestendige woningen ingezet kunnen worden.

Circulair bouwen

Onder circulair bouwen wordt verstaan dat:

  • bij de bouw zo min mogelijk afval ontstaat;
  • de gebruikte bouwmaterialen biobased zijn, zoals hout;
  • dat de gebruikte materialen herbruikbaar zijn door materiaalgebruik en montage;
  • dat er bij voorkeur hergebruikte materialen ingezet worden, waarbij bij voorkeur het materiaal op hetzelfde kwalitatieve niveau toegepast wordt als het oorspronkelijke gebruik. Daarbij is uitgangspunt dat het energiegebruik tijdens de bouw en de uitstoot van kooldioxide bij de productie van de gebruikte materialen zo laag als mogelijk is.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met bijvoorbeeld een quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen onder andere de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).



In 2015 is de gemeente Deventer gestart met proces rondom de Strategische Raadsagenda Duurzaamheid. In juli 2017 heeft de raad twee moties aangenomen:

  • Deventer aardgasvrije gemeente ('Kom van dat gas af'): Vooruitlopend op de afschaffing van de aansluitingsverplichting per 2018, in kaart te brengen welke locaties (zowel woon- als werklocaties) met nieuwbouw in ontwikkeling komen. Daarbij aan te geven of het inbreidings- of uitbreidingslocaties betreft. Per locatie aan te geven welke warmtevoorziening wordt beoogd. Indien gas; aan te geven of en welk alternatief mogelijk is.
  • Stimuleren duurzame nieuwbouw: Verduurzaming particuliere woningbouw is een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. Bij alle woningbouwlocaties actief in te zetten op de bouw van duurzame woningen.

In het bestuursakkoord van het college 2018-2022 wordt stevig ingezet op duurzaamheid.

Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De gemeente Deventer stelde in 2019 een Energieplan op. Het energieverbruik van de bedrijven in Deventer is 2 tot 3 keer hoger dan dat van de huishoudens. Voor het energieplan gaat de gemeente Deventer in gesprek met het georganiseerde bedrijfsleven om tot concrete afspraken te komen.

Het Energieplan wordt samen met de belangrijkste stakeholders in het bedrijfsleven en hun vertegenwoordigers opgesteld. De gemeente Deventer gaat met de grootste energiegebruikers in gesprek om een convenant af te sluiten dat ambitieuzer is dan de landelijk geldende wettelijke voorschriften. Dit soort afspraken of 'energiedeals' zijn bij voorkeur ondersteunend aan de ambities van de Deventer ondernemers rond thema's als 'Deventer Duurzame Maakstad' en 'circulaire economie'.

De sleutel om de ambities te verwezenlijken, zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, wil de gemeente die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden.

Landelijk Klimaatakkoord

Het Klimaatakkoord is in 2019 vastgesteld in de Tweede Kamer. Het centrale doel van het Klimaatakkoord, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, raakt aan het leven van alledag. De transitie is in de eerste plaats een maatschappelijke transitie. Burgers en bedrijven staan voor een reeks beslissingen die van invloed zijn op hoe we wonen, ons verplaatsen, wat we eten, de producten die we kopen, hoe we ons geld verdienen. Het zijn niet altijd gemakkelijke keuzen, waarbij burgers en bedrijven bovendien op elkaar en op de overheid zijn aangewezen. Een bundeling van daadkracht, investeringen, kennis en kunde is hiervoor nodig.

Energieplan 

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2020 het Deventer Energieplan vastgesteld waarbij de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn opnieuw is opgenomen. De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw ‘aardgasloos’ bouwen het uitgangspunt is. Per 1 juli 2018 is de Gaswet aangepast, waarmee de gasaansluitplicht voor nieuwe gebouwen is gewijzigd. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aangelegd. Bij nieuwbouwprojecten zal er dan ook sprake moeten zijn van een duurzame energievoorziening.

Klimaatadaptieplan

In 2019 is de nota 'Aanpassen aan klimaatverandering; Deventer ambitie en aanpak' vastgesteld. Hierin is de opgave, ambitie en aanpak op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Met deze strategie wil de gemeente samen met partners komen tot een klimaatadaptatieprogramma. Het klimaatadaptatieprogramma beschrijft hoe de verschillende opgaven op elkaar zijn afgestemd en wie wat de komende jaren doet om te komen tot een Deventer dat klimaatklaar is. De ambitie is om in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat bij hevige regenval het water zijn weg vindt zonder al te veel overlast; er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen; en we droogteschade beperken door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem vast te houden.

De gemeente Deventer werkt aan een klimaatadaptatieplan. Het klimaatadaptatieplan geeft inzicht in opgaven, ambitie en aanpak voor een klimaatadaptief Deventer en kwam tot stand op basis van input uit rapporten, bijeenkomsten en gesprekken met stakeholders. De kernboodschap voor klimaatadaptatie is: 'Deventer handelt vanaf 2021 klimaatadaptief. Dit moet worden behaald door samen met bewoners en partijen maatregelen te nemen die de kans op overstromingen minimaliseren en de nadelige gevolgen van extreme hitte, droogte en hevige regenval beperken. Daarbij wordt nadrukkelijk gezocht naar kansen die bijdragen aan een prettige en gezonde leefomgeving'.

Conclusie

In het Chw bestemmingsplan Chw Zwolseweg 180 wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Deventer. In paragraaf 2.4 wordt beschreven hoe deze duurzaamheidsambitie wordt nagestreefd.

3.4.8 Werkwijze ecologie (2013)     

In december 2013 heeft de raad de 'Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer' vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, et cetera. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via MEC De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als 'ambassadeur'. Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Op 10 juli 2019 is de motie Natuur Inclusief Bouwen door de raad aangenomen en vervolgens door burgemeester en wethouders uitgewerkt (B&W-besluit 22 oktober 2019). De strekking van dit besluit is dat het Natuur Inclusief Bouwen in het vervolg als uitgangspunt wordt gehanteerd. Borging vindt plaats via bijvoorbeeld het bestemmingsplan, een Nota van Uitgangspunten, een intentieovereenkomst of een handelingsperspectief.

Elk project verdient maatwerk met een puntensysteem (punten per type maatregel). Per project wordt een lijst van maatregelen met punten opgesteld waaruit men vervolgens kan kiezen. Er dient een minimum aantal punten gehaald te worden. In deze lijst komen aspecten aan de orde als nestkasten voor vogels en vleermuizen die in de gevels geïntegreerd kunnen worden, voorzieningen voor bijen, toepassen van streekeigen vaste planten, struiken en bomen, groene gevels en daken etc.

In dit Chw bestemmingsplan is dit uitgewerkt door middel van een puntenlijst Natuurinclusief bouwen van de gemeente Deventer. Deze puntenlijst is onderdeel van de planregels (bijlage 2 van bij de regels).

3.4.9 Groenbeleidsplan (2007)     

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken, is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Het Groenbeleidsplan van de gemeente Deventer geeft aan dat minimaal 75 m² toegankelijk, openbaar groen per woning aanwezig moet zijn. Het streven is dat elke inwoner binnen 300 meter vanaf zijn woning groen van recreatieve betekenis kan bereiken.

Toetsing

Op ongeveer 40 meter afstand van het plangebied ligt het Nieuwe Plantsoen. Daarnaast ligt grenzend aan het plangebied een groene zone van de gemeente en Pro-rail, die zorgt voor een groene overgang tussen het plangebied en het Nieuwe plantsoen. Specifiek voor deze locatie zijn uitgangspunten opgesteld, namelijk:

  • behoud van een groene strook langs het spoor als overgang tussen de locatie en het Nieuwe Plantsoen;
  • zicht- en belevingswaarde vanaf de Ceintuurbaan vormen de basis voor een groene, open overgang naar de locatie;
  • leefbaarheid en uitstraling van het plangebied voor nieuwe bewoners (thuiskomen);
  • behoud van de groene randen aan de Zwolseweg en Ceintuurbaan; zij vormen een onderdeel van de hoofdgroenstructuur;
  • behoud van een groene entree van het plangebied; deze sluit aan bij het beeld van dit deel van Zwolseweg;
  • behoud van een groene scheiding tussen locatie en naastgelegen kavel, dit is een kwaliteit als overgang tussen verschillende schaalgroottes.

Met onderhavig plan wordt een gemeenschappelijke daktuin gerealiseerd op de verdieping voor de bewoners. Een hoge kwaliteit en zicht vanaf de straat op de groene daktuin is een aanwinst voor de directe omgeving en de buurt. Er is een herplantingsplicht. Voor bomen die gekapt zullen worden geldt 1 op 1 herplanten. Deze compensatie moet gebeuren binnen het plangebied op maaiveld omdat dit bijdraagt aan het algehele omgevingsbeeld.

Er is een onderzoek gedaan of de bestaande bomen op de ontwikkellocatie in te passen zijn in de bouwplannen, zie bijlage 3. De Boomeffectanalyse zal de basis zijn voor het maken van een goede afweging of handhaving mogelijk is. De te verwijderen bomen zullen verplaatst of gecompenseerd worden. Geconcludeerd kan worden dat het Chw bestemmingsplan voldoende ruimte biedt aan de realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.

3.4.10 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)     

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonfunctie onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

Alle woningen in dit plan hebben de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Het bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.11 Welstandsnota gemeente Deventer     

Bij de toetsing van omgevingsvergunningen voor het bouwen moet rekening worden gehouden met hetgeen is bepaald in de Welstandsnota Deventer (figuur 3.2). Het plangebied valt in de welstandsnota binnen de gebiedscriteria voor 'Lintbebouwing' (oranje) en 'Wederopbouw' (blauw). Het grootste deel van het plangebied valt binnen het gebied waar de criteria voor 'Wederopbouw' gelden.

De criteria voor 'Wederopbouw' zijn onder andere:

  • Met representatieve zijde naar de weg.
  • Enkelvoudige hoofdvorm.
  • Geen blinde gevels langs straten of openbare ruimte.
  • Hoofdentree in de voor- of zijkant.
  • Grote gevelopeningen/ ramen;

verplicht

Figuur 3.2: Uitsnede Welstandsnota gemeente Deventer

Bij de opzet van het bouwplan (zie paragraaf 2.3) is rekening gehouden met diverse omgevingsfactoren. In figuur 2.5 wordt een impressie van het beoogde gebouw vanaf de rotonde weergegeven. De bebouwing volgt de 'rooilijn' van de rotonde en krijgt een maximale bouwhoogte van 4 meter. Het hoofdgebouw krijgt een meer rechthoekige vorm met aan de Ceintuurbaan zijde een maximale bouwhoogte van 23 meter, Hiermee wordt een hoogte accent aan de stedenbouwkundige structuur toegevoegd, die de stedenbouwkundige structuur versterkt. Een klein deel van dit gebouw mag tot een bouwhoogte van 25 meter worden gebouw. Deze extra hoogte is noodzakelijk voor de liftopbouw en technische ruimte. In de planregels is deze extra bouwhoogte, onder voorwaarden, geborgd. De zijde aan de Zwolseweg krijgt een bouwhoogte 13 meter, waardoor een zachte overgang ontstaat met de omliggende woningen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

4.1 Archeologie/cultuurhistorie en monumenten     

4.1.1 Archeologie     

Wettelijk kader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing ( bijlage 9). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie’, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het Chw bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie - 2’, en ‘Waarde - Archeologie - 3’ opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Waarde-archeologie 1

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

Waarde - Archeologie 2

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 1000 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Meldingsplicht

In die gevallen waar de aanwezigheid van archeologische resten niet kan worden uitgesloten maar de informatiedichtheid en waarde ten opzichte van de inspanning van een volledig archeologisch onderzoek echter te klein uitvallen, kan aan de omgevingsvergunning een meldingsplicht worden gekoppeld. Hierbij moet de start van de grondwerkzaamheden worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog. Er kan op deze manier een afspraak gemaakt worden voor een bezoek tijdens de werkzaamheden, een archeologische waarneming. Tijdens de archeologische waarneming zullen de resten in grote lijnen worden gedocumenteerd.

Toetsing

Het plangebied heeft gedeeltelijk een dubbelbestemming archeologie. Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt 'Waarde - Archeologie - 3' en voor het westelijke deel geldt 'Waarde - archeologie 2' Dit betekent een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 200 m² of 1000 m² en dieper dan 0,5 meter.

Met onderhavig plan, schuift het bouwvlak in westelijke richt op. Hierdoor komt een groot deel van de beoogde bebouwing buiten deze dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' te liggen. Het deel dat binnen de dubbelbestemming valt ik kleiner dan 200 m² en is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast zijn de gronden door de huidige bebouwing geroerd waardoor mogelijke archeologische waarden zijn verstoord. Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.1.2 Cultuurhistorie     

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied komen geen cultuurhistorische elementen voor. Vanuit cultuurhistorie bestaat er geen belemmering voor dit Chw bestemmingsplan.

4.1.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten     

Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2 Milieu-aspecten     

Het bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit Chw bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Met dit Chw bestemmingsplan worden milieugevoelige functies toegevoegd, namelijk woningen. Gezien de ligging, nabij belangrijke infrastructuren (spoor en weg) kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied. Hierdoor kan de richtafstand conform de VNG-publicatie een trede lager worden bijgesteld.

Onderzoek en conclusie

Ten (noord)westen van het plangebied zijn twee supermarkten gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' vallen deze bedrijven in milieucategorie 1 met een grootste afstand van 10 meter. Aangezien het plangebied in een gemengd gebied ligt, kan voor het aspect geluid gerekend worden met een grootste afstand van 0 meter. De supermarkten liggen op 19 meter en 80 meter, daarmee wordt ruim voldaan aan de gestelde richtafstand.

Aan de andere zijde van het spoor staat op 150 meter een watertoren met bijhorende (water)nutsbedrijf. Op basis van de VNG-publicatie valt dit bedrijf in milieucategorie 3.1 bedrijf met een grootste richtafstand van 50 meter in rustig gebied en 30 meter in gemengd gebied. Met onderhavige ontwikkeling wordt aan beide richtafstanden ruim voldaan.

Gesteld kan worden dat het plan geen belemmering geeft voor de bedrijfsvoering van de meest nabijgelegen bedrijven. Met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van bedrijven en milieuzonering.

4.2.2 Geluid     

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Voor spoorwegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

Het plangebied is gelegen aan de Zwolseweg, langs het plangebied lopen twee 50 km/uur wegen. Daarnaast ligt het plangebied voor een deel in het invloedgebied van het naastgelegen spoor. In het kader van de Wgh, is deze weg onderzoeksplichtig. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een akoestisch onderzoek naar weg- en spoorweglawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de berekeningsresultaten voor wegverkeer blijkt dat de geluidbelasting vanwege zowel de Ceintuurbaan/Johannes van Vlotenlaan als en de Zwolseweg hoger is dan de voorkeursgrenswaarde Lden = 48 dB. De maximale grenswaarden van Lden = 63 dB worden echter niet overschreden. De hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 58 dB vanwege de Ceintuurbaan/Johannes van Vlotenlaan en Lden = 54 dB vanwege de Zwolseweg. Voor wat betreft wegverkeerslawaai is de realisatie van het appartementengebouw dan ook mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wgh. Wel is het nodig een hogere waarde procedure te doorlopen

Railverkeerslawaai

De geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai bedraagt ten hoogste Lden = 68 dB op de naar het spoor gerichte gevel. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van Lden = 55 dB (woningen) wordt daarmee overschreden, maar de maximale grenswaarde van Lden = 68 dB niet. De realisatie van het appartementengebouw is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wgh voor wat betreft railverkeerslawaai; wel is het nodig een hogere waarde procedure te doorlopen.

Nader advies effectiviteit balkons/buitenruimten

Door de Omgevingsdienst IJsselland is nog een nadere onderbouwing gevraagd op de effectiviteit van de afgeschermde balkons/buitenruimten. Deze nadere onderbouwing is opgenomen in bijlage 5. In de nadere onderbouwing zijn de effecten van de balkons, doormiddel van een vergelijking (met en zonder balkon) berekend. Hieruit blijkt dat effecten van de balkons van 1,2 m (boven vloerniveau) op het waarneempunt op de gevel op 1,5 m ca. 4 dB bedraagt. Voor de hogere verdieping zal het effect groter zijn.

Aan de wegzijde (Zwolseweg) is voorzien in een dakterras/buitenruimte. Uit de berekeningen blijkt dat op het dakterras de geluidbelasting al kan worden gekwalificeerd als redelijk bij een borstwering/scherm van 1,0 m hoogte. Bij een (bijvoorbeeld glazen) scherm van 2,0 m is het geluidniveau 6 dB lager. Om dit te borgen is voor de afscherming van de gezamenlijke buitenruimte een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie

Voor weg- en spoorweglawaai is het nodig om een hogere grenswaarde vast te stellen. In het kader van de Omgevingsvergunning bouw (bouwvergunning) wordt de gevelgeluidwering nader bepaald, het bouwbesluit 2012 is hierbij leidend.

In het ontwerp wordt rekening gehouden met balansventilatie en geluidwerende beglazing waar nodig. Het plaatsen van geluidschermen is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. In het gevelontwerp wordt rekening gehouden met de geluidbelasting.

Voorwaardelijke verplichting

In de planregels van dit Chw bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting borgt dat het bouwen en/of gebruik van woningen (gevoelige object) alleen is toegestaan als door middel van een onderzoek kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan een binnenwaarde van 33 dB, overeenkomend met de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit.

4.2.3 Bodem     

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Door de initiatiefnemer is in 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 6). Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoek locatie.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek. In de bodem zijn plaatselijk zwakke tot matige bijmengingen met baksteen, beton, aardewerk of kolengruis waargenomen. Deze bijmengingen zijn als specifieke soorten beoordeeld. Ook bij het onderzoek in 2016 is, met name in de bovengrond, puin als zintuiglijke waarneming beschreven. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Conform de NEN 5707 dient een verkennend onderzoek asbest in bodem op de onderzoekslocatie uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van asbest aan te tonen dan wel uit te sluiten. Dit onderzoek wordt uitgevoerd na de sloop van de bestaande bebouwing. Om dit te borgen is hiervoor in de planregels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. van

4.2.4 Luchtkwaliteit     

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Hierbij geldt: Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is. NIBM-grens woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2):

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Situatie plangebied.

De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een 54 appartementen. In de notitie verkeer, zoals opgenomen in bijlage 1 is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bepaald. Hieruit blijkt dat de totale verkeersgeneratie gemiddeld 490 ritten per etmaal bedraagt. Middels de NIBM-tool is berekend of de toename niet in betekenende mate is. Met de berekening van de verkeersgeneratie is geen rekening gehouden met het verdwijnen van de huidige functie uit het gebied, deze interne saldering is in deze verkeersgeneratie niet meegenomen.

Tabel 4.1: NIBM-Tool

verplicht

Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.39 µg/m³ en van fijn stof van 0,08 µg/m³ (zie tabel 4.1). De fijn stof toename blijft onder de 1,2 µg/m³, de grens van 1,2 voor N02 wordt ook niet overschreden

De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate en de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) voldoet aan de grenswaarden wet milieubeheer en aanbevelingen WHO. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.2.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering.

Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor de ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

Toetsing

Over het spoor Deventer - Zwolle vindt zeer beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit risicoberekeningen van de gemeente Deventer, op basis van de nu geldende vervoersprognoses voor gevaarlijke stoffen, blijkt dat er geen plaatsgebonden risico en geen groepsrisico wordt berekend. Realisatie van dit plan zal ook geen significante invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.

Wel moet op grond van artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes bij het ontwerpadvies worden gevraagd over de mogelijkheden het gebouw van het spoor af te kunnen ontvluchten aan de regionale brandweer, de Veiligheidsregio IJsselland te Zwolle.

Als vóór vaststelling van het bestemmingsplan nieuwe vervoersprognoses voor het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen worden gepubliceerd, zal alsnog het groepsrisico moeten worden berekend.

Op 5 juli 2021 heeft de Veiligheidsregio hun advies uitgebracht over realisatie woongebouw en

op de begane grond een maatschappelijke functie aan de Zwolseweg 180 te Deventer. De veiligheidsregio heeft het volgende geadviseerd:

  • De nieuw te bouwen appartementen (gebouwen) op een afstand van meer dan 30 meter vanaf het spoor te realiseren.
  • Bij de verdere uitwerking van de ontsluiting rekening te houden met de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.
  • De aanwezigen doormiddel van risicocommunicatie te informeren over de handelingsperspectieven bij een incident met brandbare vloeistoffen op het spoor

Het plangebied kent twee ontsluitingsroute, in geval van calamiteiten kan één van deze ontsluitingen worden gebruikt. Het beoogde woongebouw wordt op 30 meter vanaf het hard van het spoor gesitueerd, daarmee wordt het advies van de veiligheidsregio opgevolgd. De nieuwe bewoners en gebruiks worden door de initiatiefnemers geïnformeerd over het handelperspectief.

Op basis van bovenstaande is nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid niet noodzakelijk.

4.2.6 Ecologie     

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.2.6.1 Normstelling     

Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

De minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten negatieve significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en;
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

4.2.6.2 Onderzoek     

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het plangebied of de directe omgeving zijn geen beschermde landschapselementen aanwezig. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied als tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 850 meter. Vanwege tussenliggende bebouwing en infrastructuur en de afstand tot een Natura 2000- en NNN-gebied kan verstoring en verandering worden uitgesloten. De quickscan ecologie is opgenomen in bijlage 8.

Naast directe negatieve effecten door verstoring, kan stikstofdepositie leiden tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Mogelijk is er bij de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied aan de Zwolseweg wel sprake van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.

Stikstofdepositie

Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstofonderzoek met een AERIUS-berekening uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 7 bij de toelichting.

Wet stikstofreductie en natuurverbetering

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het bijbehorende besluit in werking getreden. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn).

Op basis van het besluit van 1 juli 2021 hoeft de aanlegfase niet meer inbeeld te worden gebracht. Voor onderhavige ontwikkeling was de stikstofdepositie tijdens de aanlagfase al inbeeld gebracht. Daarom is besloten, om voor de volledigheid dit onderdeel te laten staan in dit onderzoek.

Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ook tijdens aanlegfase en gebruikfase geen negatieve effecten op deze gebieden ontstaan.

Daarop hoeft voor dit project op dit punt geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten.

Er zijn geen standplaatsen van beschermde plantensoorten in het plangebied aangetroffen. Verder onderzoek naar beschermde plantensoorten is niet aan de orde

In de bebouwing in het plangebied zijn potentiële vaste verblijfplaatsen aangetroffen van vleermuizen. Het betreft open stootvoegen in de buitenmuur en ruimtes onder de daktrim, die mogelijk door vleermuizen gebruikt worden om de spouwmuur in te kruipen. Daarnaast zijn in het plangebied potentiële rust- en voortplantingsplaatsen van egel aangetroffen. Het betreft de groenelementen rondom de bebouwing en rondom de parkeerplaats. De quickscan ecologie is opgenomen in bijlage 8.

Uitvoering van het plan gaat mogelijk gepaard met effecten op beschermde natuurwaarden. Op verzoek van de initiatiefnemers heeft Ecogroen beoordeeld of het plan conflicterend is met de wettelijke bescherming van natuurwaarden. Er is getoetst op gebieds- en soortbescherming, vanwege de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom is toetsing aan houtopstanden niet aan de orde. De resultaten van het onderzoek zijn in bijlage 9 opgenomen. In deze natuurtoets is ook aanvullend onderzoek naar egel gecombineerd met het aanvullend onderzoek naar vleermuizen.

Vleermuizen

In de bebouwing zijn twee zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aangetroffen. Het betreft kleine verblijfplaatsen van elk één vleermuis, in een spouwmuur aan de binnenplaats van het gebouw.

Tijdens het onderzoek naar zomer- en paarverblijfplaatsen is een dier uitvliegend waargenomen bij een open stootvoeg, eveneens aan de binnenplaats. Aangezien er rond deze muren geen baltsgedrag van gewone dwergvleermuis is waargenomen, wordt geconcludeerd dat het geen paarverblijfplaats, maar een zomerverblijfplaats van een solitair exemplaar betreft.

Bij de sloop van de bebouwing gaan beide zomerverblijfplaatsen verloren. Hiervoor is ontheffing van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming noodzakelijk

Het plangebied maakt echter geen onderdeel uit van een onmisbare vliegroute of onmisbaar foerageergebied. In de omgeving van het plangebied zijn ruim voldoende alternatieve lijnvormige structuren aanwezig die kunnen dienen als vliegroute. Omdat er geen sprake is van aantasting van onmisbare vliegroutes of foerageergebieden van vleermuizen zijn vervolgstappen ten aanzien van vliegroutes en foerageergebieden niet aan de orde.

Egel

Tijdens de aanvullende onderzoeken naar vleermuizen is tevens aandacht besteed aan de eventuele aanwezigheid van egel. Gedurende deze onderzoeken zijn er geen egels in, of in de directe omgeving van het plangebied waargenomen. Vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn niet in het plangebied te verwachten. Vervolgstappen ten aanzien van egel zijn hiermee niet aan de orde.

Vervolgstappen

Voor de uitvoering van de sloop is ontheffing van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Deze ontheffing is aangevraagd en verleend.

4.2.7 Duurzaamheid     

In paragraaf 3.4.7 is het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid uitgebreid beschreven. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De gemeente Deventer stelde in 2019 een Energieplan op.

De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw ‘aardgasloos’ bouwen het uitgangspunt is. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aangelegd. Bij nieuwbouwprojecten zal er dan ook sprake moeten zijn van een duurzame energievoorziening. Een uitgangspunt is dat de nieuwbouw wordt uitgevoerd als Zeer Energiezuinige Nieuwbouw (ZEN).

Met de verdere uitwerking van dit plan wordt hier rekening mee gehouden. Vanuit het bouwbesluit wordt er aangesloten op de Beng norm, BENG 3 = 100% energieneutraal is niet haalbaar, het bouwplan beschikt over te weinig dakoppervlak ten behoeve van zonnepanelen.

4.3 Leidingen en kabels     

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

In en rondom het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

4.4 Trillingen     

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. Voor de normstelling wat betreft trillingen wordt de SBR-richtlijn 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen' deel B 'hinder voor personen in gebouwen' aangehouden. Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen. Om deze metingen te kunnen uitvoeren, moet echter het gebouw al gerealiseerd zijn. Om vooraf een inschatting te maken wat betreft de kans op trillingshinder wordt de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' gehanteerd.

De locatie aan de Zwolseweg 180 is gelegen ten westen van het spoortraject Zwolle – Deventer. Op de spoorlijn rijden reizigerstreinen (intercitytreinen) en zeer beperkt goederentreinen. De afstand van de spoorlijn tot de beoogde woningen bedraagt circa 25 meter. De afstand is zodanig dat trillingshinder niet op voorhand kan worden uitgesloten. Daarom is een trillingsonderzoek uitgevoerd in het bestaande gebouw en op maaiveldhoogte ter plaatse van de parkeerplaats achter de huidige bebouwing (bijlage 10).

De trillingniveaus zijn getoetst aan de grenswaarden voor nieuwe situaties uit Richtlijn B 'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn' van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B), hierna SBR-B. Deze richtlijn vormt ook volgens de jurisprudentie het toetsingskader.

De metingen in het bestaande gebouw, zijn mede bedoeld om inzicht te verschaffen in de potentie van een gebouw om trillingen te dempen.

Uit de trillingsmetingen blijkt dat de optredende trillingsniveaus ten gevolge van het railverkeer in de huidige bebouwing op de eerste etage niet hoger zijn dan 0,1. De optredende trillingsniveaus op maaiveld zijn voor de y- en z-richting wel hoger dan de grenswaarde A1 van 0,1, maar niet hoger dan de grenswaarde A2 van 0,2 voor de maatgevende nachtperiode. Er wordt op maaiveld wel voldaan aan de grenswaarden voor het tijdsduurgecorrigeerde trillingsniveau van 0,05. Er wordt op beide meetposities dus ruimschoots voldaan aan de streefwaarden uit de SBR-B richtlijn

Daarbij geldt tevens dat het nieuwe gebouw zelfs een dempende werking zal kennen, net zoals het bestaande gebouw dat heeft.

Een aandachtspunt is dat voorkomen dient te worden dat het nieuwe gebouw de trillingen toch versterkt. Uitgangspunt dient te zijn dat in het ontwerp vloeren worden toegepast met een 1e orde frequenties van circa 10 Hz.

In de Algemene bouwregels is een bepaling opgenomen dat er slechts mag worden gebouwd nadat is vastgesteld dat er maatregelen genomen zijn tegen trillingshinder, die ervoor zorgen dat Vmax niet hoger uitkomt dan de voelbaarheidsgrens van 0,1. Het gaat hierbij om gebouwen waarin gevoelige functies gevestigd kunnen worden. Bijgebouwen zoals garages en tuinhuisjes worden hier niet mee bedoeld.

4.5 Niet gesprongen explosieven     

In 2014 is in opdracht van de gemeente 'historisch vooronderzoek naar explosieven voor de gehele gemeente Deventer' verricht. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied in een verdacht gebied voor niet gesprongen explosieven (NGE) valt. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een Projectrisicoanalyse uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11. Uit dit onderzoek blijkt dat voor de beoogde ontwikkeling een verlaagd risico bestaat op het aantreffen van NGE.

Er zijn geen aanwijzingen dat in de directe omgeving gevechten hebben plaatsgevonden of wapenopstellingen aanwezig waren waarbij NGE kunnen zijn achtergelaten. Voor de huidige bebouwing is een bouwkuip ontgraven en is ondergrondse infrastructuur aangelegd in de vorm van kabels en leidingen waarbij sleuven ontgraven zijn. Bij deze werkzaamheden zijn mogelijk achtergebleven NGE al aangetroffen of verwijderd.

De geplande werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden zonder aanvullende maatregelen omtrent NGE. Wel wordt geadviseerd om werknemers te voorzien van het protocol 'Spontaan aantreffen van NGE' mochten er onverwacht toch nog NGE aangetroffen worden bij de werkzaamheden.

4.6 Waterhuishouding     

4.6.1 Inleiding     

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Het resultaat van de watertoets geeft aan dat de 'normale procedure' van toepassing is voor dit bestemmingsplan. Het totale verhard oppervlak neemt namelijk beperkt af. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in het waterbeheerplan 2016-2021. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 12 Nader onderzoek naar het aspect water is niet noodzakelijk.

4.6.2 Grondwater     

Conform het gemeentelijk rioleringsplan wordt een infiltratievoorziening aangebracht. Door infiltratievoorzieningen toe te passen, kan het hemelwater worden opgevangen en infiltreren in de bodem, richting het grondwater.

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone voor drinkwaterwinning. In drinkwaterwinningsgebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op de verontreiniging van diepe grondwaterlagen. De regels omtrent de bescherming van deze grondwaterlagen is vastgelegd in de omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Uit de verordening komt naar voren dat het verboden is dieper dan 50 meter onder maaiveld binnen een inrichting een lozing uit te voeren of een koelwater of bodemenergiesysteem tot stand te brengen. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats die een negatief effect vormen voor de boringsvrije zone.

4.6.3 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater     

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Met het plan is een waterbergingsonderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13 bij de toelichting. In dit onderzoek is onderzocht op welke manier het bouwplan kan voldoen aan de gestelde eis van 20 mm waterberging op eigen terrein. Doormiddel van de waterbuffer in de daktuin en het infiltratieriool wordt er voldaan aan deze eis.

4.7 Verkeer en parkeren     

Voor de beoogde ontwikkeling is een memo verkeer opgesteld. Deze memo is opgenomen in bijlage 1. In dit onderzoek is aandacht besteed aan de verkeersstructuren en parkeren. De resultaten hiervan zijn verwerkt in paragraaf 2.5.

4.8 Milieueffectrapportage     

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen 6 weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

Van een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling kan worden afgezien als er géén sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van artikel D.11.2 (kolom 1) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit een appartementencomplex van 54 appartementen. Gesteld kan worden dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling Op basis van hoofdstuk 4 van deze toelichting, neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven of een volledige m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden.

4.9 Sociale veiligheid     

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten     

5.1 Inleiding     

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.2 De Crisis- en herstelwet     

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het 'Chw bestemmingpsplan Deventer, stad en dorpen'. Hiermee hebben we ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor ons hele grondgebied.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

5.3 Planopzet     

5.3.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in de volgende hoofdstukken:

De indeling van het plan is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Begrippen en Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 Functieregels:

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. In dit hoofdstuk is Maatschappelijk - begane grond en artikel Wonen - verdieping opgenomen.

Wonen - verdieping

De functie Wonen - verdieping is opgenomen voor het appartementen gebouwen. Binnen deze functie mag een beroep- of bedrijf aan huis uitgeoefend worden of een kleinschalige kinderopvang zijn. Hiertoe zijn in de Algemene regels voorwaarden opgenomen.

Wonen is, met uitzondering van bergingen, op de begane grond niet toegestaan. Voor de bouwregel is aangesloten bij regels in de omgeving, waarbij de maximale bouwhoogtehoogte op de verbeelding is aangegeven.

Maatschappelijk - begane grond

De functie Maatschappelijk - begane grond is opgenomen voor de zorgfunctie's, huisartsenpraktijk en apotheek, op de begane grond.

Hoofdstuk 3 Bouwregels

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. Het betreft Artikel Bouwregel-07.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen:

Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik of de bouwmogelijkheden. Het gaat hierbij om de bescherming van archeologische waarden.

Hoofdstuk 5 Gebiedsaanduidingen

Hoofdstuk 5 bevat gebiedsaanduidingen. Deze gebiedsaanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een functieregel, bouwregel of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat in dit plangebied om de aanduidingen 'doelgroepen woningbouw Zwolseweg 180'

Het is in het plangebied wenselijk om regels te stellen aan de woningbouwcategorieën. Voor de woningbouwcategorieën zijn de bepalingen uit de verordening doelgroepen woningbouw Gemeente Deventer 2019 van toepassing. In de regels is een percentages opgenomen voor de categorie middelduur huur.

Hoofdstuk 6 Algemene regels:

Hoofdstuk 6 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels:

Tenslotte bevat hoofdstuk 7 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.4 Handhaving     

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Mogelijk kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  1. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Inleiding     

In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in de paragrafen 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden de kosten verhaald. Hiermee is de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.



Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het Chw bestemmingsplan in geregeld.

Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

6.3 Resultaten inspraak     

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Overleg belanghebbende

Op 6 juni 2021 heeft een informatieavond voor omwonende plaatsgevonden. Op deze avond is het plan toegelicht. Over het algemeen werd er positief gereageerd op het plan. Omwonenden hebben wel zorgen over de verkeersveiligheid van de Zwolseweg. Ze zijn bang dat de ontsluiting eraan gaat bijdragen dat dit er niet veiliger op zal worden.

Met het verleggen van de inrit en zorg te dragen dat er geen langs parkeerplaatsen naast de inritten zitten waarborgen we dat er betere zichtlijnen zijn op de weg dan voorheen.

Vervolg

Het College van burgemeester en wethouders heeft op 15 maart 2022 besloten het bestemmingsplan 'Chw Zwolseweg 180' als ontwerp ter inzage te leggen. Dit plan heeft van 24 maart tot en met 4 mei 2022 ter inzage gelegen, conform artikel 3.8 en artikel 6.14 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4. van de Algemene wet Bestuursrecht. Tegen het plan is één zienswijze ingediend. In de reactienota zienswijze i de zienswijze samengevat weergegeven en voorzien van een beantwoording. De reactienota zienswijze is opgenomen in bijlage 14.

De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Provincie:

De provincie stelt vast dat dit bestemmingsplan in haar ruimtelijk beleid past. De provincie ziet dan ook geen belemmeringen. Ook is hiermee het ambtelijk vooroverleg (uit het Bro) met afgerond.

Waterschap:

Het waterschap heeft het concept bestemmingsplan Chw Zwolseweg 180 in Deventer getoetst aan haar beleid. Het waterschap heeft aangegeven dat het waterbelang erg goed vertaald is en dat er geen opmerkingen en/of aanvullingen zijn. Het waterschap is dan ook akkoord.

Prorail:

Het voorontwerp-bestemmingsplan 'Chw Zwolseweg 180' geeft ProRail aanleiding tot het geven van De volgende reactie. De toename van verkeer, vanwege de komst van appartementen en een huisartsenpraktijk, is hoogstwaarschijnlijk groter dan de huidige situatie. Hoewel in het verkeersplan melding wordt gemaakt van een spoorwegovergang wordt op geen enkele wijze de effecten op de overwegveiligheid geanalyseerd en beoordeeld.

In het voorontwerp-bestemmingsplan is onder paragraaf 4.4 het aspect Trillingen verwoord. ProRail adviseert om de conclusie in de laatste alinea van deze paragraaf door te laten werken in de Regels.

Reactie gemeente

Naar aanleiding van de reactie van ProRail is voor de ontwikkeling een risicoanalyse voor de spoorwegovergang opgesteld en voorgelegd aan Prorail. Prorail heeft deze analyse beoordeeld. ProRail kan niet instemmen met de voorgestelde in-/uitrit op de Ceintuurbaan. ‘Vanuit verkeerskundig oogpunt is het gewenst het in- en uitgaand verkeer over twee in- en uitwegen te spreiden. Dit betekent namelijk dat minder verkeer gebruik hoeft te maken van de inrit aan de zijde van de Zwolseweg, waar sprake is van hogere verkeersintensiteiten.’

In de toelichting van het bestemmingsplan wordt daarom uitgegaan van een in- en uitrit richting de Ceintuurbaan.

De risicoanalyse is opgenomen in bijlage 2, de resultaten zijn verwerkt in paragraaf 2.5.

Het advies voor het aspect trilling is overgenomen en geborgd in de algemene bouwregels (artikel 10.3)

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Chw Zwolseweg 180  met identificatienummer NL.IMRO.0150.Chw023-VG01 van de gemeente Deventer;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage     

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bed and Breakfast-voorziening     

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.9 Beroep of bedrijf aan huis     

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.11 Bestaand gebruik     

gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.12 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde toegelaten functie;

1.14 Bevoegd gezag     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 Bijbehorende voorzieningen     

wegen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, civiele kunstwerken, water, geluidbeperkende voorzieningen;

1.16 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.17 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

de gezamenlijke vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

Tot de bvo van een gebouw worden gerekend de oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau. De oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien deze groter is dan 0,5 m2.

De oppervlakte van buitenruimten zoals loggia's, balkons, niet gesloten galerijen, dakterrassen en dergelijke worden niet tot de bvo van een gebouw gerekend;

1.24 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.25 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 Dove gevel     

gevel als bedoeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder.

1.27 Duurzame energie     

vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;

1.28 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond;

1.29 Erf     

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw, en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.30 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Geluidluwe gevel     

een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan tenminste een verblijfsruimte - met te openen delen – grenst

1.32 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegelaten functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegelaten functie het belangrijkst is;

1.33 Onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens     

zijdelingse grens van een bouwperceel waarin of waarop krachtens dit plan de bouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan;

1.34 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.35 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.36 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.37 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  4. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;

1.38 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.39 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater een seksautomatenhal of prostitutie, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis     

een in de bijlage(n) opgenomen en van de planregels deel uitmakende lijst van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

1.41 Verordening doelgroepen woningbouw Gemeente Deventer 2019     

De verordening als bedoeld in artikel 1.1.1 sub d en sub e van het Besluit ruimtelijke ordening, welke verordening door de raad van de gemeente Deventer is vastgesteld op 27 november 2019 en in werking is getreden op 13 december 2019 en de daaropvolgende wijzigingen, zoals deze luidt op het moment van de terinzage legging van het ontwerp van dit plan.

1.42 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.43 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.44 Weg     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.45 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.46 Wijziging     

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.47 Woning/wooneenheid     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

1.48 Zorgwoning     

een woning voor de huisvesting van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 De dakhelling:     

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functieregels     

Artikel 3 Maatschappelijk - begane grond     

3.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Maatschappelijk - begane grond is toegelaten:

  1. maatschappelijke voorzieningen, alleen toegestaan op de begane grond (eerste bouwlaag), ten behoeve van:
    1. welzijn;
    2. gezondheidszorg;
    3. religie, levensbeschouwelijke voorzieningen;
    4. openbare dienstverlening;
    5. onderwijs, educatieve voorzieningen;
    6. jeugd-/kinderopvang;
    7. openbare speelterreinen/speelplaatsen;
    8. verenigingsleven;
    9. sociaal-culturele voorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 4 Wonen - verdieping     

4.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Wonen - verdieping is toegelaten:

  1. het wonen,
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 11.3; en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 11.4;
    2. deze functie is alleen toegestaan op de verdieping (tweede en hogere bouwlaag);
    3. trapopgangen en bergingen zijn tevens toegestaan op de begane grond;

met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangeduid;

met de daarbij behorende voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Bouwregels     

Artikel 5 Bouwregel-07     

5.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-07' gelden de volgende regels:

5.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 100% mag bedragen;
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-ondergeschikte bouwdelen' wordt de bouw- en goothoogte van ondergeschikte bouwdelen, zoals een liftschacht en technische ruimte en daarmee gelijkgestelde bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en/of goothoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.
5.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m mag bedragen.

5.2 Afwijken van de bouwregels     

5.2.1 Afwijking     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

artikel 5.1.2 onder b en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak mag worden verhoogd tot 2 m.

5.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

Het bepaalde in het vorige lid kan slechts worden toegepast, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen     

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 6.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
6.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 , en
  2. over een oppervlakte groter dan 1000 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

6.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
6.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

6.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 ,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

7.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1, en
  2. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

7.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.

7.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

7.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Gebiedsaanduidingen     

Artikel 8 Doelgroepen woningbouw Zwolseweg 180     

Ter plaatse van de aanduiding 'doelgroepen woningbouw Zwolseweg 180' gelden, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 de volgende regels:

  1. Minimaal 40% van de woningen dient te worden gebouwd in de categorie middeldure huur;
  2. Indien er sprake is van een categorie zoals hiervoor benoemd, dient voldaan te worden aan de bepalingen zoals opgenomen in de verordening doelgroepen woningbouw Gemeente Deventer 2019.

Hoofdstuk 6 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels     

10.1 Bestaande afstanden en maten     

  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 3 Bouwregels van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

10.2 Bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen     

  1. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Maatschappelijk - begane grond of Wonen - verdieping bestemde gronden rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

10.3 Trilling     

  1. gebouwen ten behoeve van gevoelige functies mogen slechts worden gebouwd voor zover daarbij wordt voorzien in het nemen van maatregelen tegen trillingshinder, die ervoor zorgen dat Vmax niet hoger uitkomt dan de voelbaarheidsgrens van 0,1.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels     

11.1 Bestaand gebruik stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen     

  1. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebruikt mogen worden ten behoeve van de aansluitende functies, mag dit gebruik voortgezet worden.
  2. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Maatschappelijk - begane grond of Wonen - verdieping bestemde gronden rechtens gebruikt mogen worden, mag dit gebruik voortgezet worden.

11.2 Strijdig gebruik     

  1. Er is sprake van strijdig gebruik indien gronden en bouwwerken anders worden gebruikt dan bepaald in de ter plaatse toegelaten functie(s);
  2. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegelaten functie(s), wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een Speelautomatenhal;
    3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een Kinderboerderij;
    4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof;
    5. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel waarbij geen sprake is van incidenteel, in beperkte mate, en voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de overige op het perceel toegelaten activiteiten;
    7. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning;

11.3 Beroep of bedrijf aan huis     

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfs- en beroepsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  4. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  6. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een Bed and Breakfast-voorziening mag worden gerealiseerd mits:
    1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegelaten);
    2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    3. het maximaal aantal bedden ten dienste van de Bed and Breakfast-voorziening niet meer dan 4 bedraagt.
  7. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  8. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.

11.4 Kleinschalige kinderopvang     

11.4.1 Gebruiksregels     

Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  2. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
11.4.2 Toepassingsbereik     

Het bepaalde in lid 11.4.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  1. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  2. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  3. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  4. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  5. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT).

11.5 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen     

11.5.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  3. Als de onder a en b bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.5.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 11.5.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

11.6 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen     

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 5.1.1 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. er wordt natuurinclusief gebouwd. Hiervan is sprake als voldoende punten worden behaald door de uitvoering van maatregelen uit Bijlage 2 Natuurinclusief bouwen
    1. van voldoende punten is sprake als minimaal 15 punten worden behaald;
  2. uit een inrichtings/uitvoeringsplan blijkt welke maatregelen worden gerealiseerd;
  3. uiterlijk binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen, moeten de maatregelen voor het natuurinclusief bouwen uit het inrichtings/uitvoeringsplan zijn gerealiseerd;
  4. de onder c bedoelde maatregelen moeten duurzaam in stand worden gehouden;
  5. het onder b bedoelde inrichtings/uitvoeringsplan wordt aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen en dient door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.'

11.7 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden binnen de functie 'Maatschappelijk - begane grond' of 'Wonen - verdieping' wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in waterberging binnen deze functie overeenkomstig het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020';
  2. Als het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020' wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
  3. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b, mits in dat geval geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden, alsmede de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

11.8 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek     

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 5.1.1 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. een bodemonderzoek is verricht naar eventuele bodemverontreinigingen met asbest conform de NEN 5707. Dit bodemonderzoek wordt uitgevoerd nadat de sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd en voordat de bouwwerkzaamheden zijn gestart;
  2. een bodemonderzoek conform de NEN 5740 is uitgevoerd ter plaatse van de functie Wonen - verdieping binnen het plangebied.

11.9 Voorwaardelijke verplichting geluidsbelasting     

Het bouwen en/of gebruiken van woningen (geluidgevoelig object) is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat:

  1. de geluidbelasting op de gevels van het geluidgevoelig object voldoet aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel de vastgestelde hogere waarde;
  2. het geluidgevoelig object ten minste één geluidluwe gevel heeft of tenminste één gevel met geluidluw te openen delen grenzend aan een geluidsgevoelige ruimte;
  3. voldaan kan worden aan een binnenwaarde van 33 dB, overeenkomend met de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit;
  4. de maatregelen als beschreven in dit artikel dienen in stand te worden gehouden zo lang het pand in gebruik is als geluidgevoelig object;
  5. een effectieve afscherming van de gezamelijke buitenruimte van 2 meter wordt gerealiseerd;
  6. indien de geluidbelasting op een gevel hoger is dan de vastgestelde hogere grenswaarde of hoger dan de voorkeurgrenswaarde en geen hogere grenswaarde is vastgesteld, dan moet die gevel als dove gevel worden uitgevoerd waarbij de voorwaarden in dit artikel onverminderd van toepassing blijven;

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

12.1 Algemene afwijkingsregels     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de functie- en/of bouwregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de functie- en/of bouwregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

13.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering     

Artikel 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik     

13.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Verbod verandering gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering     

Artikel 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan 'Chw Zwolseweg 180'