direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw Gorsselseweg 2 Bathmen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw013-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de gefaseerde verbouw en nieuwbouw van het woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis, gelegen aan de Gorsselseweg 2 te Bathmen. 't Dijkhuis is een zorgorganisatie die zorg- en dienstverlening biedt aan ouderen woonachtig in Bathmen. In de afgelopen decennia heeft de organisatie zich ontwikkeld van traditioneel verzorgingstehuis tot een aanbieder van uiteenlopende vormen van zorg- en dienstverlening en huisvesting.

't Dijkhuis heeft een huisvestingsplan ontwikkeld dat tot een toekomstgerichte verbetering van de woonkwaliteit voor cliënten moet leiden en bijdraagt aan een optimalisatie en verbetering van de zorglogistiek en dienstverlening aan zorgvragers in Bathmen. Gestreefd wordt naar een aanbod waar in principe iedereen met een zorgvraag in Bathmen en omgeving kan blijven wonen, ook als deze zorgvraag toeneemt in omvang en complexiteit.

Het huisvestingsplan van 't Dijkhuis omvat een volledige vernieuwing en modernisering en daarnaast een uitbreiding van het complex met maximaal 10 appartementen (aanleunwoningen) aan de Kerkdijk. Ten behoeve van de ontwikkeling worden er drie bestaande grondgebonden woningen gesloopt. Het gaat hier om de woningen aan de Kerkdijk 4, 6 en 8.

De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D" voorzien van de functieregels 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Wonen - Gestapeld'. De voorgenomen ontwikkeling past niet geheel binnen de geldende bouw- en gebruiksregels. De uitbreiding van 't Dijkhuis vindt namelijk grotendeels plaats op gronden waar uitsluitend de functieregel 'Wonen' geldt. Deze functieregel voorziet niet in de mogelijkheid voor het realiseren van (zorg)appartementen. Daarnaast liggen de gebouwen in de toekomstige situatie gedeeltelijk buiten de geldende bouwvlakken. Het is niet toegestaan om buiten de bouwvlakken gebouwen te bouwen.

Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Chw Gorsselseweg 2 Bathmen" voorziet hierin.

Bestemmingsplan verbrede reikwijdte

In voorliggend geval is geen regulier bestemmingsplan opgesteld, maar wordt gebruik gemaakt van de pilot-status van artikel 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet die voor het hele grondgebied van Deventer geldt. Met dit experiment loopt de gemeente vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wordt alvast geoefend met het instrument omgevingsplan. De Omgevingswet geldt momenteel nog niet, daarom is het plan nog geen daadwerkelijk omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. Dit wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte genoemd, waarmee van een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken. De formele naam is Chw bestemmingsplan. De opzet van het plan sluit goed aan bij het gedachtegoed van de Omgevingswet.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied bevindt zich aan de Gorsselseweg 2 en de Kerkdijk 4, 6 en 8 in de kern Bathmen (gemeente Deventer). Het gaat om de percelen kadastraal bekend als gemeente Bathmen, sectie C, nummers 1469, 1669, 2514, 2515, 2516, 2518, 2588 en 2750.

In de figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied (rode contour) in de kern Bathmen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0001.png"  
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied "Chw Gorsselseweg 2 Bathmen" (bron: PDOK)  

Het plangebied "Chw Gorsselseweg 2 Bathmen" wordt globaal begrensd:

  • aan de westzijde door de Polakstraat en een woonperceel;
  • aan de zuidzijde door de Banekateweg;
  • aan de noordzijde door woonpercelen aan de Wolterinkhofstraat;
  • aan de oostzijde door de Gorsselseweg.

De begrenzing van het plangebied "Chw Gorsselseweg 2 Bathmen" is in het volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0002.png"  
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied "Chw Gorsselseweg 2 Bathmen" (bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juli 2020. Daarnaast geldt ter plaatse de parapluherziening ten aanzien van de parkeereisen (2018).

In voorliggend geval wordt ingegaan op het voor het voornemen meest relevante bestemmingsplan, namelijk het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D'.

Binnen de grenzen van het plangebied gelden de functieregels voor 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Wonen - gestapeld'. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 4'.

Volgens de ter plaatse geldende bouwregels is het realiseren van de beoogde nieuwe appartementen, waar uitsluitend de functieregel 'Wonen' van toepassing is, niet mogelijk. Daarnaast ligt een deel van de beoogde bebouwing buiten de ter plaatse geldende bouwvlakken. Het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak is op basis van het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D' niet toegestaan.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0003.png"  
Figuur 1.3 Fragment verbeelding 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D' (bron: gemeente Deventer)  

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt, zoals vermeld, in de kern Bathmen. Binnen het plangebied is het woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis aanwezig. Daarnaast zijn binnen het plangebied drie woningen aanwezig, te weten een tweekapper en een vrijstaande woning aan de Kerkdijk. Tot slot maakt een deel van het onbebouwde groenperceel aan de oostzijde van de Kerkdijk onderdeel uit van het plangebied.

Woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis uit Bathmen is een zorgorganisatie die zorg- en dienstverlening biedt aan ouderen woonachtig in Bathmen. 't Dijkhuis heeft samen met Stichting Beheer Seniorwoningen (SBSB), het oorspronkelijk traditioneel verzorgingshuis omgevormd naar een aanbieder van uiteenlopende zorg vormen van zorg- en dienstverlening en huisvesting gericht op zorgvragers. In het bijzonder richt de organisatie zich op de ouder wordende bewoners in Bathmen.

In figuur 2.1 is een luchtfoto met het plangebied (rode omlijning) opgenomen. In figuur 2.2 is een situatietekening opgenomen van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0004.png"  
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0005.png"  
Figuur 2.2 Situatietekening bestaande situatie (bron: Grunstra Architecten BNA)  

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

Zoals reeds in de inleiding is aangegeven heeft 't Dijkhuis een huisvestingsplan ontwikkeld dat tot een toekomstgerichte verbetering van de woonkwaliteit voor cliënten moet leiden en bijdraagt aan een optimalisatie en verbetering van de zorglogistiek en dienstverlening aan zorgvragers in Bathmen.

Het huisvestingsplan van 't Dijkhuis omvat een volledige vernieuwing en modernisering van het woon-, zorg- en dienstencentrum, en daarnaast een uitbreiding van het complex met maximaal 10 appartementen (aanleunwoningen) aan de Kerkdijk. In Bijlage 1 is de ontwikkeling in fases weergegeven. In figuur 2.3 en 2.4 is de beoogde (eind)situatie van 't Dijkhuis weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0006.png"  
Figuur 2.3 Situatietekening toekomstige situatie (bron: Grunstra Architecten BNA)  

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0007.png"  
Figuur 2.4 Vogelvlucht toekomstige situatie (bron: Grunstra Architecten BNA)  

De uitbreiding van 't Dijkhuis ligt aan de noordzijde van de bestaande bebouwing. Nu nog vormt het afgeronde bouwblok D (zie figuur 2.2) de overgang tussen de schaal van 't Dijkhuis en de kleinschalige woonbebouwing aan de noordzijde. In de toekomstige situatie moet de nieuwe uitbreiding deze overgang vormgeven. Uitgangspunt is om de nieuwe bebouwing zo te situeren dat deze hier ruimtelijk op aansluit en aan de Kerkdijk een nieuwe uitnodigende entree van 't Dijkhuis wordt gerealiseerd. Deze bebouwing pakt de heersende rooilijn op van de Kerkdijk. Door de bebouwing te geleiden rondom het nieuwe entreegebied aan de Kerkdijk ontstaat een ritme dat goed past in de schaal van de omgeving en wordt voorkomen dat er een wand langs de Kerkdijk ontstaat.

Stedenbouwkundig wordt in het plan de nieuwbouw ingepast in de ruimtelijke structuren die hier aanwezig zijn: de orthogonale opzet van het complex wordt doorgezet richting Kerkdijk. Aan de Kerkdijk schikt de nieuwbouw zich in de rooilijn en de maat en schaal van de bebouwing in de omgeving (twee bouwlagen). Op de overgang tussen het plangebied en de bestaande tuinen van aangrenzende woningen (met name aan de Wolterinkhofstraat) moet de privacy van de bewoners zijn gewaarborgd, bijvoorbeeld door een goede en bij voorkeur groene erfafscheiding.

Voor de bouwplannen van 't Dijkhuis zijn nabij het plangebied mogelijk aanpassingen nodig in de inrichting van de openbare ruimte. Uitgangspunt is om het groene karakter van de omgeving zo goed mogelijk in stand te houden, versnippering van de ruimte te voorkomen en de hoeveelheid verharding zoveel mogelijk te beperken. De buitenruimte wordt klimaatadaptief ingericht en er wordt voldaan aan de eisen voor de opvang van hemelwater. Zo wordt er een wadi gerealiseerd in de groenstrook ten oosten van 't Dijkhuis, tussen de Kerkdijk en de Gorsselseweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijke rijksbeleid te borgen. Hierop wordt in paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Toetsing van het voornemen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen dit Rijksbeleid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing van het voornemen

In het plangebied is het onderwerp 'defensie' uit het Barro van toepassing. Hierna wordt nader ingegaan op dit onderwerp.

Defensie

Radarstations (zone)

In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied. In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

In Deventer gelden twee maximale hoogten: 114 en 118 meter. Met voorgenomen ontwikkeling worden deze maximale hoogten niet benaderd dan wel overschreden.

Militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen

In artikel 2.6.10 is opgenomen dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter, te meten vanaf het maaiveld, mogelijk maken.

Met voorgenomen ontwikkeling wordt de maximale hoogte van 40 meter niet benaderd of overschreden. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied bedraagt circa 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0008.png"  
Figuur 3.1 Militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling de komende jaren verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook wanneer het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het voornemen

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro geeft aan dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling is van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet op het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van maximaal 10 appartementen (aanleunwoningen). Daarnaast worden er drie grondgebonden woningen gesloopt en wegbestemd. Per saldo is er dus sprake van een toevoeging van 7 woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Ondanks dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt kort ingegaan op de voor de ladder overige relevante aspecten.

Stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied is gedefinieerd als "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Bathmen. Hiermee is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied.

Behoefte

Kwantitatieve behoefte: Uit paragraaf 3.3.4 en 3.4.6 van deze toelichting zal blijken dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte aan voorliggend voornemen.

Kwalitatieve behoefte: Binnen de ontwikkeling wordt een woningtype gerealiseerd waaraan behoefte is, op een hiervoor zeer geschikte locatie (woongebied) (zie ook paragraaf 3.3.4 en 3.4.6 van deze toelichting).

Conclusie

Voorliggend plan voorziet in zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve vraag naar senioren woningen binnen de kern Bathmen en de directe omgeving.

Het plan past binnen het beleid voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Waterbeheer 21e eeuw (2001)

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die gefaseerd tot 2027 worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan 2016-2021 (inclusief de stroomgebiedsbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Toetsing van het voornemen

Het nationaal Waterbeleid doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. De gemeente Deventer heeft voor haar grondgebied het nationaal Waterbeleid vertaald en geconcretiseerd.

3.2.5 Deltawet (2012)

Om ons land nu maar ook in de toekomst te beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde te houden is de Deltawet ingesteld.

In de Deltawet staan alle afspraken over het Deltaprogramma. Het Deltaprogramma wordt jaarlijks opgesteld en moet Nederland beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en bijdragen aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland.

In het Deltaprogramma zijn in 2015 vijf deltabeslissingen opgenomen die de basis voor het waterbeleid vormen. Het gaat over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In het Deltaprogramma voor 2018 is een nieuw Deltaplan opgenomen: Ruimtelijke adaptatie.

Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie

In 2014 de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie vastgesteld. Het gaat om het ontwikkelen van de klimaatbestendige stad, die is gebaseerd op het kader dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Bij (her)ontwikkelen dient een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook hittebestendig is. Gebouwen moeten naast energiezuinig ook voldoende koel blijven tijdens hittegolven door passende bouwkundige voorzieningen.

Toetsing van het voornemen

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met de Deltawet.

3.2.6 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Dit Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  • 1. Uitvoeren van een stresstest
  • 2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners
  • 3. Opstellend uitvoeringsagenda
  • 4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten
  • 5. Stimuleren met goede voorbeelden
  • 6. Meer gebruik maken van regelgeving
  • 7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.

Hittestress

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.

Overstromingsrisico

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in het dijktraject worden uitgevoerd.

Toetsing van het voornemen

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met het Deltaplan Ruimtelijke adaptie.

3.2.7 Conclusie rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'Chw Gorsselseweg 2 Bathmen' voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

In deze paragraaf wordt onder meer het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

Daarnaast wordt kort ingegaan op het ter plaatse geldende regionale woonbeleid.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaat vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.3.2.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.3.2.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.3.2.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 3.2 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0009.png"  
Figuur 3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.3.3 Toetsing

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.3.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling.

In voorliggend geval zijn hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen. Nieuwe ontwikkelingen voorzien uitsluitend in nieuwe woningen als er behoefte is en de realisatie past binnen de geldende woonafspraken, op basis van regionale afstemming;
  • Artikel 3.2.3.1: Boringsvrije zones. Het is in bepaalde gevallen verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren.

Op deze artikelen wordt in de volgende tekst nader ingegaan.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing

Met het toevoegen van de appartementen (aanleunwoningen) wordt voorzien in de lokale behoefte (zie paragraaf 3.3.4 en paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.2.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing

Het plangebied ligt in de kern Bathmen waar, op basis van het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D' reeds stedelijke functies (wonen en maatschappelijk/zorg) zijn toegestaan. Er is dan ook sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is in het kader van voorliggend plan dan ook geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing

't Dijkhuis heeft een huisvestingsplan ontwikkeld dat tot een toekomstgerichte verbetering van de woonkwaliteit voor cliënten moet leiden en bijdraagt aan een optimalisatie en verbetering van de zorglogistiek en dienstverlening aan zorgvragers in Bathmen. Gestreefd wordt naar een aanbod waar in principe iedereen met een zorgvraag in Bathmen en omgeving kan blijven wonen, ook als deze zorgvraag toeneemt in omvang en complexiteit.

Gelet op het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 2.1.4.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing

Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.3.4 en paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 3.2.3.1: Boringsvrije zones

1. Het is verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren, voor zover deze activiteiten plaatsvinden:

d. dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Salland Diep, met uitzondering van de boringsvrije zone Engelse Werk te Zwolle.

Toetsing

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

3.3.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In figuur 3.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0010.png"  
Figuur 3.3 Ontwikkelperspectief plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het een volledige vernieuwing en modernisering van woon-, zorg- en diensten centrum 't Dijkhuis en een beperkte uitbreiding van het complex met maximaal 10 appartementen (aanleunwoningen). Daarnaast worden er drie grondgebonden woningen gesloopt en wegbestemd. Per saldo is er dus sprake van een toevoeging van 7 woningen.

Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' zich niet verzet tegen de voorgenomen herontwikkeling.

3.3.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een reeds bestaande locatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied (kern Bathmen). Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn.

De “Stedelijke laag“

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' aangeduid met gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. Figuur 3.4 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Stedelijke laag”. Het plangebied is globaal met de rode contour aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0011.png"  
Figuur 3.4 Stedelijke laag plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

‘Woonwijken 1955 – nu’

Deze woonwijken zijn uitbreidingswijken op basis van een gezamenlijk plan en grotere bouwstromen. Functies zoals wonen, werken, voorzieningencentra zijn uiteengelegd en wijken kennen eenheidsbuurten. Hier en daar zijn, voornamelijk aan de randen, gebieden die hiervan afwijken. In deze wijken bevinden zich duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Daarbij is vooral aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen of beplantingsstructuren) opgenomen. De bouwperiode is te zien aan de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Er ligt een rangorde in kwaliteit(sbeleid) en stigmatisering op de loer, de kwaliteit van de woningen voldoet vaak niet aan de kwaliteitseisen en er is een gebrek aan onderhoud van de openbare ruimte. Herstructurering is hier een belangrijke opgave.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voorziet in de toenemende vraag naar geschikte seniorenwoningen. Bij het uitwerken van het ontwerp van de bebouwing is rekening gehouden met de omliggende bebouwing. De ontwikkeling voegt zich in maat, schaal en ritme in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van de bewuste locatie leidt tot een verbetering van de overgang tussen de bestaande bebouwing en het woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis. Hiermee past de ontwikkeling binnen de gebiedskenmerken van de "Stedelijke laag".

De “Laag van beleving“

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving' aangeduid met het gebiedstypen 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld'. Figuur 3.5 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van beleving”. Het plangebied is met de rode contour indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0012.png"  
Figuur 3.5 Laag van beleving plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

'IJssellinie inundatieveld'

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves

Toetsing

In hoeverre ter plaatse van de kern Bathmen daadwerkelijk sprake is van 'donkerte' valt te betwijfelen, aangezien verlichting in woon- en werkgebieden binnen een kern noodzakelijk is vanuit het oogpunt van sociale en verkeersveiligheid. In geval van het voornemen zal het gebruik van kunstlicht waar mogelijk worden beperkt, danwel op effectieve wijze (gericht) worden toegepast.

Uit paragraaf 4.1.2 zal blijken dat geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaatsvindt. Voorgenomen ontwikkeling voorziet dan ook niet in aantasting van de waarden behorend bij het IJsselline inundatieveld.

Geconcludeerd wordt dat deze laag zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen niet in strijd is met het provinciaal beleid.

3.3.4 Regionaal woonbeleid

De gemeenten in de regio 'West-Overijssel' stemmen nieuwbouwplannen met elkaar af. Deze regio bestaat uit elf gemeenten, namelijk: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Deze gemeenten en de provincie Overijssel hebben in 2014 de Regionale Woonvisie West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op het gebied van wonen voor de regio.

De regionale afstemming bestaat onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefte-raming plannen verdeeld worden over de West-Overijsselse gemeenten, en de onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar onder meer type woningen, prijsklassen en doelgroepen wordt vervolgens op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.

In 2015 hebben de gemeenten en provincie gezamenlijk een traject doorlopen waarin de gezamenlijke ambities en visie hebben geleid tot woonafspraken op 5 thema's, namelijk: (A) doelgroepen, (B) wonen en zorg, (C) stedelijke vernieuwing, (D) bestaande voorraad en (E) programmeren en zuinig ruimtegebruik.

Binnen de kaders van bestaand beleid en besluiten staan betrokken partijen voor een goede ruimtelijke ordening en gaan partijen samen op zoek naar innovatieve oplossingen en mogelijkheden om ook in de toekomst aan de huisvestingsopgave te kunnen voldoen. Begin 2017 zijn de kwantitatieve afspraken geactualiseerd. Dit heeft geresulteerd in de RWP (Regionale Woonprogrammering) West-Overijssel (2017).

Voor Deventer geldt dat het aantal inwoners en huishoudens de afgelopen jaren sterk groeit. Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 75% van de woningvraag de komende tien jaar. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit. Er is dan ook ruimte voor nieuwe initiatieven. Deventer blijft de vraag nauwlettend monitoren, onder andere door middel van een woningmarktanalyse in 2017 en zet in op het matchen van vraag en aanbod. Kwalitatief programmeren is het uitgangspunt voor nieuwe plannen, waarbij het voorzien in een vraag en het leveren van meerwaarde voor de Deventer samenleving centraal staan.

De gemeenten stemmen over het algemeen woningbouwplannen vanaf 25 woningen af met de andere (planrelevante) gemeenten. Opgemerkt wordt dat voor woningbouwplannen binnen de gemeenten Deventer en Zwolle geldt dat woningbouwplannen vanaf 50 woningen moeten worden afgestemd.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van 10 appartementen in de kern Bathmen (gemeente Deventer). Daarnaast worden er in het kader van voorgenomen ontwikkeling drie grondgebonden woningen gesloopt en wegbestemd. Per saldo is er dus sprake van een toevoeging van 7 woningen.

De beoogde 10 appartementen zijn specifiek bedoeld voor ouderen zonder of met een (beperkte) zorgvraag. Hiermee wordt een beperkte bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte binnen de gemeente. Er is sprake van kwalitatief programmeren, aangezien wordt voorzien in een vraag en een meerwaarde geleverd wordt voor de samenleving (zie ook paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).

Voorliggend voornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling: het aantal gewenste woningen blijft ruimschoots onder het aantal woningen waarbij met de andere gemeenten afstemming moet worden gezocht. Daarnaast wordt, gezien de bestaande onderprogrammering in de gemeente, geconcludeerd dat het in dit plan besloten woningaantal past binnen de regionale woningbouwprogrammering.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale woonbeleid.

3.3.5 Conclusie provinciaal en Regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale en (boven)regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

Voor de kern Bathmen wordt specifiek het volgende vermeld:

Bathmen is een levendig en zelfstandig dorp met een sterk eigen karakter, omringd door het Sallandse landschap. Er zijn ruim 4.400 inwoners. Het dorp is ontstaan rondom de huidige kerk en in eerste instantie gegroeid langs de historische wegen. Daardoor zijn de bebouwingslinten Dorpsstraat, Schoolstraat, Deventerweg, Looweg en Koekendijk ontstaan.

In de loop van de tijd is het dorp in oost- en westelijke richting uitgebreid. Dat de uitbreiding niet in noordelijke en zuidelijke richting plaatsvond, heeft te maken met de twee fysieke barrières: de spoorlijn aan de noordzijde en de Schipbeek (en inmiddels de geluidsruimte van de A1) aan de zuidzijde. Aan de oostzijde wordt het dorp nu begrensd door het sportpark. Aan de westzijde van Bathmen door een uitbreiding met de Bathmense Enk III.

Het eigen karakter ontstaat ook door de herkenbaarheid en duidelijkheid van de dorpsranden. Ze hebben vorm gekregen in samenhang met het aangrenzende landschap. Ten noorden van het spoor ligt het relatief open agrarische beekdallandschap met daarachter het Traasterbos. Het landschap is als weidevogelgebied tevens van belang voor de natuur. Ten zuiden van het dorp vormt de Schipbeek, mede door de ecologische en hydrologische waarden, een harde grens tussen de bebouwing en het landschap. Ten zuiden van de Schipbeek ligt een fraai beekdallandschap dat sterk bepalend is voor de beeldkwaliteit van de zuidelijke entree van Bathmen en het aanzicht van Bathmen vanaf de A1.

Bathmen heeft veel kwaliteiten: een historisch dorpshart, een volledig aanbod aan voorzieningen, een sterk verenigingsleven en een gevarieerd omringend landschap. Het dorp kent volop dynamiek maar heeft het dorpse karakter, zowel sociaal-maatschappelijk als ruimtelijk, goed weten te behouden. Bewoners vinden het behoud van dit karakter het meest wezenlijk voor het in stand houden van de identiteit. Daarnaast noemen ze het op peil houden van de leefbaarheid.

De inwoners van Bathmen zijn relatief tevreden over de eigen woonomgeving. De woningvoorraad in Bathmen bevat ruim 1.850 (vooral grondgebonden) woningen.Ruim 21% bestaat uit huurwoningen. Een kwart van de inwoners van het dorp is 65 jaar of ouder. We zien voor de komende jaren een woningbehoefte van 65 tot 160 woningen. Er is plek voor ruim 100 woningen op de Bathmense Enk. Ook in en rond het centrumgebied zijn mogelijkheden voor een gedifferentieerd programma.

De winkels in Bathmen hebben vooral een lokale functie en voor inwoners uit Loo en Okkenbroek. Het voorzieningenniveau staat door online-winkelen en de toegenomen mobiliteit onder druk. Veel Bathmenaren werken buiten het dorp en zoeken het aanbod van voorzieningen elders, maar er blijft behoefte aan winkels voor de dagelijkse boodschappen. De meeste winkels liggen in het dorpshart langs de Schoolstraat, de Brink en deels de Dorpsstraat. Er zijn twee basisscholen en een sportpark: ‘De Looënk’, met een sporthal voor diverse sporten. Buiten het dorp ligt zwembad De Looërmark. Het professionele zorgaanbod in Bathmen is goed met onder andere wijkzorg, een gezondheidscentrum, huisartsen een tandartsenpraktijk en ’t Dijkhuis.

Het veiligheidsgevoel in Bathmen is relatief hoog en de inwoners geven hun woonomgeving een hoger cijfer dan het Deventer gemiddelde. Het woon- en leefklimaat is door het aanwezige groen en de rust hoogwaardig. Vanuit milieu is het spoor- en snelweggeluid een aandachtspunt.

Voor de kern Bathmen zijn samengevat de ambities en ontwikkelingsrichtingen uit figuur 3.6 van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0013.png"  
Figuur 3.6 Ambities en ontwikkelingsrichtingen Bathmen (Bron: Gemeente Deventer)  

Toetsing

In de 'Omgevingsvisie Deventer' ligt het plangebied is de gebiedscategorie 'Rustig wonen', nabij het 'Gemengd dorpsmilieu'. Voor de gebiedscategorie 'Rustig wonen' wordt prioriteit gegeven aan de ambities 'De kracht van Deventer benutten', 'Ongedeelde samenleving' en 'Veilig en gezond leven'. Voor de functie wonen geldt dat hier een toename van mogelijk is. Voor de functies dienstverlening en maatschappelijk wordt hergebruik en transformatie ondersteund.

Het huisvestingsplan van 't Dijkhuis omvat een volledige vernieuwing en modernisering en daarnaast een uitbreiding van het complex met maximaal 10 appartementen (aanleunwoningen) aan de Kerkdijk. Daarnaast worden ter plaatse 3 grondgebonden woningen gesloopt en wegbestemd. Per saldo is er dus sprake van een toevoeging van 7 woningen. Dit sluit aan op de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Omgevingsvisie Deventer'.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen.

3.4.3 Omgevingsvisie externe veiligheid (2015)

Een belangrijk deel van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is ontleend aan de in de wet verankerde afwegingsruimte die de gemeente heeft op het gebied van het groepsrisico. Bij besluitvorming over een risicobron of in de omgeving van een risicobron heeft het bevoegd gezag de plicht om over de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit een verantwoording af te leggen. Om deze verantwoording consistent te laten verlopen, wordt in de omgevingsvisie externe veiligheid richting gegeven aan die verantwoording. De hoofddoelen van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid zijn:

  • het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen;
  • het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden;
  • het bieden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen;
  • het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Risicobronnen binnen de gemeente Deventer zijn:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor;
  • distributie van aardgas door hogedrukaardgasbuisleidingen van de Nederlandse Gasunie (druk hoger dan 16 bar);
  • opslag van gevaarlijke stoffen bij een aantal bedrijven en installaties die risico's buiten de terreingrenzen veroorzaken.

Toetsing

In paragraaf 4.2.5 van deze toelichting wordt nader op ingegaan op het aspect extrene veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.4.4 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten:

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt.


Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen flexibel zijn ten aanzien van mogelijke woonprogramma's. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde.

Circulair bouwen

Onder circulair bouwen wordt verstaan dat:

  • bij de bouw zo min mogelijk afval ontstaat;
  • de gebruikte bouwmaterialen biobased zijn, zoals hout;
  • dat de gebruikte materialen herbruikbaar zijn door materiaalgebruik en montage;
  • dat er bij voorkeur hergebruikte materialen ingezet worden, waarbij bij voorkeur het materiaal op hetzelfde kwalitatieve niveau toegepast wordt als het oorspronkelijke gebruik. Daarbij is uitgangspunt dat het energiegebruik tijdens de bouw en de uitstoot van kooldioxide bij de productie van de gebruikte materialen zo laag als mogelijk is.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het Deventer energiebeleid streeft naar energieneutrale woningen. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen onder andere de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).

In het bestuursakkoord van het college 2018-2022 wordt stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, faciliteert de gemeente die graag. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden.

Op 1 juli 2020 is het 'Energieplan Deventer' vastgesteld. Het energieplan gaat over onze toekomstige energievoorziening. In het plan wordt beschreven wat er, volgens de huidige inzichten, nodig is om in 2030 energieneutraal te zijn. Dat is vertaald in concrete werkzaamheden die tot maart 2022 uitvoerd worden:

  • ontwikkeling van en besluitvorming over een plan voor actieve inzet van de gemeente op het maximaal benutten van de potenties van zonnepanelen op daken;
  • voorbereiden van het zetten van stappen richting de realisatie 3 grote windmolens;
  • in kaart brengen van mogelijkheden voor aanleg van binnenstedelijke zonneparken;
  • voorbereiding van besluitvorming over het nemen van maatregelen om de realisatie van zonneparken in het buitengebied te versnellen en te reguleren;
  • het ontwikkelen van onze bijdrage aan een regionaal ‘bod’ in het kader van de RES;
  • het ondersteunen van de ontwikkeling van nieuwe manieren van energieopslag;
  • het ondersteunen van initiatieven die bijdragen aan een bredere toepassing van waterstof;
  • het opzetten van een beslissingsondersteunend monitoringsysteem;
  • het vertalen van besluiten over de opwek van duurzame energie in de omgevingsvisie en het omgevingsplan.

Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit. In bestemmingsplannen wordt dit door een planregel geborgd. Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden, waarbij een minimum puntenaantal gehaald behoort te worden. In voorliggend geval zijn dit minimaal 15 punten voor de nieuwbouw en 5 punten voor het te renoveren deel van 't Dijkhuis.

Klimaatadaptatie

In september 2019 is het beleidsdocumant 'Aanpassen aan klimaatverandering Deventer ambititie en aanpak' vastgesteld. Dit document beschrijft hoe de gemeente wil zorgen dat de gemeente Deventer een prettige plek blijft om te wonen, ook als het klimaat vernadert.

Deventer moet in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat:

  • Bij hevige regenval het water zijn weg vindt, zonder al te veel overlast;
  • Het risico op overstromingen zo gering mogelijk is en de eventuele gevolgen beperkt blijven;
  • Er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen;
  • We droogteschade beperken door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem te infiltreren.

Voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte en waterveiligheid zijn de volgende opgaven opgesteld:

Wateroverlast

  • Bij hevige regen kan het rioolstelsel het regenwater niet verwerken. Dit leidt tot water op straat wat kan leiden tot wateroverlast. We moeten zorgen dat er minder regenwater in het rioolstelsel komt door water op de plek waar het valt tijdelijk te bergen, in de bodem te infiltreren of af te voeren naar oppervlaktewater;
  • Bepaald moet worden hoe extreme waterlast opgelost kan worden: als autonoom project in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), samen met andere opgaven in het meerjarenonderhoudsprogramma (MJOP), of in combinatie met andere projecten.

Droogte

  • Inzicht krijgen in de gevolgen van droogte op de korte en lange termijn en vaststellen wie verantwoordelijk is voor een oplossing;
  • Om droogte tegen te gaan regenwater zo lang mogelijk vastgehouden waar het valt. Door het water te infiltreren in de bodem vormt zich een buffer voor drogere perioden.

Hitte

  • Vaststellen waar het relatief heet wordt en waar zich kwetsbare groepen zoals ouderen bevinden. Zo nodig maatregelen (laten) nemen;
  • De stad vergroenen om de stedelijke hitte te temperen (Urban Heat Island effect 1);
  • Aandacht voor hitte in de buitenruimte en in en rond gebouwen;
  • Bepalen hoe te handelen bij evenementen tijdens een hittegolf en het beperken van gezondheidsrisico’s voor kwetsbare groepen.

Waterveiligheid

  • Waterveiligheid is primair een taak van partijen zoals het Rijk en waterschappen. De gemeente denkt mee en volgt;
  • Bij ruimtelijke ingrepen ten behoeve van waterveiligheid mogelijkheden benutten voor verbetering van recreatie, biodiversiteit, natuurontwikkeling, economie, cultuurhistorie, enz.

Toetsing

Binnen het voornemen wordt op verscheidene manieren bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie ten aanzien van duurzaamheid. In voorliggend geval wordt onder meer een bestaande woningbouwlocatie benut (omliggende infrastructuur is reeds aanwezig). Verder worden er met de voorgenomen ontwikkeling 10 levensloopbestendige appartementen toegevoegd aan de kern Bathmen.

Daarnaast is bij de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling sprake van het toepassen van duurzame en onderhoudsvriendelijke materialen. De gewenste toe te voegen bebouwing wordt voorzien van een lucht-water warmtepomp, hetgeen zorgt voor een laag energieverbruik en vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen. Met deze installatie kan zowel worden verwarmd als gekoeld. Ook worden de toe te voegen woningen gebouwd conform de eisen gesteld in het Bouwbesluit.

Verder worden de te renoveren oudste bouwdelen van 't Dijkhuis extra geïsoleerd (triple glas, vloerisolatie), voorzien van milieuvriendelijke ventilatie met warmteterugwinning in combinatie met een elektrisch lucht waterwarmtepompsysteem. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet naar het gasloos maken van het complex.

De toe te passen energieconcepten zijn tevens toekomstbestendig, aangezien het casco in de toekomst naar verwachting nog steeds zal voldoen aan Gebruik duurzame energie.

In het kader van natuurinclusief bouwen worden maatregelen getroffen, waardoor in de nieuwe situatie de biodiversiteit verbetert ten opzichte van de oude situatie. In voorliggend geval is in eerste instantie uitgegaan van de volgende maatregelen:

Nieuwbouw

  • Acht inbouw verblijfplaatsen voor vleermuizen (3 punten per twee inbouwplaatsen): 12 punten;
  • Drie inbouw nestgelgenheden voor gierzwaluwen (per kast één punt bij minimaal drie nestgelegenheden): 3 punten.

Renovatie

  • Een nestplaats voor spreeuwen (1 punt per nestplaats: 1 punt;
  • Hagen of groene erfafscheidingen maken die passeerbaar zijn voor kleine dieren zoals egels (per maatregel 1 punt): 3 punten;
  • Een insectenhotel (per hotel van minimaal 1x1 m 1 punt): 1 punt.

Hiermee wordt voldaan aan het minimumaantal aan punten waaraan in voorliggend geval moet worden voldaan, op basis van een voorwaardelijke verplichting in de regels.

In paragraaf 4.2.7 wordt eveneens ingegaan op het aspect duurzaamheid. Verder wordt in paragraaf 4.4.2 ingegaan op hoe in dit geval om wordt gegaan met water. In geval van voorgenomen ontwikkeling wordt er een wadi aangelegd voor het bergen van hemelwater. Hiermee wordt regenwater zo lang mogelijk vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem, wat zorgt voor een 'buffer' tijdens drogere perioden.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.

3.4.5 Werkwijze ecologie

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie.

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Toetsing

In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van voorliggend voornemen. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.

3.4.6 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 1. 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 3. 'duurzaam wonen';
  • 4. 'vitaliteit en vernieuwing'.

Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.

Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.

Het plangebied ligt in het dorp Bathmen. In dorpen is de gewenste gemengde bevolkingssamenstelling vaak al van nature aanwezig. Toch is er niet in alle kernen passende woonruimte voor elke doelgroep beschikbaar. Juist in de kleinere kernen is de goedkope voorraad gering. Daarbij komt dat de ontwikkelruimte beperkt is. Met name voor de starter op de woningmarkt en voor ouderen, is betaalbaar en geschikt woningaanbod beperkt en weinig divers. Het is zaak om met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente biedt ruimte door het benutten van inbreidingslocaties, hergebruik van bestaande panden en transformatie van panden en erven in het buitengebied.

Toetsing

Het huisvestingsplan van 't Dijkhuis omvat, in samenhang met het meerjarenonderhoudsplan, een volledige vernieuwing en modernisering en daarnaast een uitbreiding van het complex met maximaal 10 appartementen (aanleunwoningen) op een inbreidingslocatie aan de Kerkdijk. Hiervoor worden aan de Kerkdijk drie verouderde grondgebonden woningen gesloopt. Per saldo voorziet het voorliggende plan in het toevoegen van 7 woningen. Met het voornemen kan beperkt worden bijgedragen aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft.

Het gaat binnen het voornemen om het toevoegen van appartementen specifiek voor ouderen die nog zelfstandig kunnen wonen met in beperkte mate zorg aan huis. Hiermee wordt bijgedragen aan de woningbehoefte voor ouderen in de kern Bathmen. Tevens worden hierdoor levensloopbestendige woningen toegevoegd aan de kern Bathmen.

Als gevolg hiervan, en als gevolg van de stedenbouwkundige structuur van de nieuwe bebouwing, worden eveneens de leefbaarheid en vitaliteit binnen het dorp versterkt. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en toekomstbestendigheid, bijvoorbeeld door, zoals reeds vermeld, aan te sluiten op de huidige en te verwachten woonbehoefte en gasloze woningen te realiseren. Verder wordt de bestaande bebouwing binnen het plangebied gedeeltelijk verduurzaamd (plaatsen van warmtepomp, verduurzamen bestaande gasaansluiting).

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.7 Groenbeleidsplan

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Toetsing

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de groenstructuur niet ingrijpend gewijzigd. De beoogde nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd ter plaatse van reeds bebouwde en/of verharde gronden. Dit tast de groenstructuur (snippergroen) niet aan. Ook het aanleggen van de beoogde wadi resulteert niet in onevenredige aantasting van het aanwezige snippergroen.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in lijn is met het Groenbeleidsplan.

3.4.8 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Toetsing

Binnen voorliggend bestemmingsplan is sprake van functieregels waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.9 Welstandsnota gemeente Deventer

Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.

In deze nota ligt het plangebied (rode contour) in gebied dat is aangeduid als 'Stempel stedenbouw' (zie figuur 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0014.png"  
Figuur 3.7 Plangebied binnen welstandskaart (Bron: Gemeente Deventer)  

'Stempel stedenbouw'

In navolging op de wederopbouwwijken, ontstonden in de jaren ’60 en ’70 veel (planmatig ontworpen) woonwijken die worden gekenmerkt door terugkerende formatie van bouwblokken (zogenaamde stempels). Deze bouwblokken bestaan uit enkel etagebouw, een combinatie van etagebouw en laagbouw of enkel laagbouw.

De zogenaamde open stempels bestaan uit enkel etagebouw, de gebouwen staan bijna alzijdig in het groen. De woonkamer en balkons zijn aan de zonzijde gelegen, tevens aan een gemeenschappelijke groene buitenruimte. Bij de dichte stempels vormen etagebouw en laagbouw samen de stempel; de openbare ruimte is stenig. De laagbouwstempels lijken veel op de latere woonerven.

Toetsing

Het is de vraag of de nieuwe bebouwing voor 't Dijkhuis helemaal binnen 'stempel stedenbouw' past. In de welstandsnota is echter het volgende opgenomen:

Voor gebouwen met een andere functie dan wonen en/of winkel, zoals scholen, zorgcomplexen, sportvoorzieningen kan afgeweken worden van de gebiedscriteria. In dat geval zal de Adviesraad Welstand aan de hand van de Algemene criteria, zoals opgenomen in hoofdstuk 6 van de welstandsnota, het bouwplan beoordelen.

3.4.10 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door de gemeente Deventer een archeologisch beleidsadvies uitgebracht. In dit advies is in gegaan op het gemeentelijke archeologiebeleid en welke archeologische waarde het plangebied kent. Het volledige archeologische beleidsadvies is opgenomen in Bijlage 2. De uitkomsten van dit beleidsadvies heeft aanleiding gegeven tot het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Het doel van het bureauonderzoek is het in kaart brengen van bekende archeologische waarden en het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het plangebied ligt ten zuidwesten van het centrum van Bathmen, aan de Kerkdijk en Gorsselseweg en heeft een oppervlakte van 3.500 m2. Als onderzoeksgebied is een straal van 250 m rond het plangebied aangehouden. Op dit moment staan in het plangebied gebouwen behorende tot Zorginstelling ’t Dijkhuis en enkele woningen aan de Kerkdijk. De woningen aan de Kerkdijk zullen worden gesloopt, net als een deel van het hoofdgebouw van ’t Dijkhuis. Op de vrijgekomen plaats wordt een nieuw woningbouwblok gebouwd en wordt een bouwblok uitgebreid. Bij de bouw van de nieuwe huisvesting zijn ingrepen in de bodem gepland die eventueel aanwezige archeologische resten zullen verstoren. De oppervlakte van de geplande nieuwbouw bedraagt circa 1.300 m2. De nieuwbouw komt slechts gedeeltelijk op de plek van de te slopen gebouwen, circa 800 m2 van de nieuwe gebouwen komt op het onbebouwde deel van het plangebied.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor nederzettingsresten vanaf de middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Er kunnen sporen van boerderijen, waterputten en greppels aangetroffen worden uit deze perioden. De sporen worden verwacht op de overgang van de donkergekleurde bouwvoor naar het gele zand, al dan niet onder een plaggendek. In het plangebied is mogelijk een dun plaggendek aanwezig, waarschijnlijk begint binnen 0,5 m beneden maaiveld het gele zand.

De omvang van een eventuele vindplaats is nog niet duidelijk. Het is waarschijnlijk dat aanwezige resten een relatie hebben met de middeleeuwse en latere resten die zijn aangetroffen tijdens eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek in de omgeving van Bathmen. Vondstmateriaal bestaat waarschijnlijk uit aardewerk, metaal en, afhankelijk van de conserveringstoestand van de locatie, dierlijk bot. De verwachting is dat de bodem in het plangebied gedeeltelijk verstoord is tot in de archeologische laag. Met name daar waar gebouwen staan of hebben gestaan zal de bodem vergraven zijn. De ervaring leert echter dat deze verstoringen vaak zeer lokaal zijn, en archeologische resten gedeeltelijk goed geconserveerd kunnen worden aangetroffen. Diepe sporen zoals waterputten zijn mogelijk onder de verstoorde laag nog aanwezig. Op basis van de ligging van het plangebied op dekzandwelvingen kunnen archeologische resten uit de prehistorie tot de middeleeuwen worden aangetroffen.

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft het plangebied een “Waarde – Archeologie 3”. Hiervoor geldt dat bij werkzaamheden die meer dan 500 m2 verstoren en daarnaast dieper gaan dan 0,5 m een archeologisch rapport dient te worden overlegd. De nieuwbouw in het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.300 m2, waarvan circa 800 m2 niet op de plaats van huidige bebouwing is gepland. Aangenomen wordt, dat de diepte van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw meer dan 0,5 m zal zijn. De verstoring is hiermee groter dan 500 m2 en onderzoeksplichtig ten aanzien van archeologie.

Geadviseerd wordt om een archeologische opgraving uit te voeren ter plaatse van de geplande bouwblokken, voorafgaand aan de werkzaamheden. Omdat het hier een terrein met een beperkte oppervlakte betreft, wordt geadviseerd de onderzoekstap proefsleuvenonderzoek over te slaan en de archeologische werkzaamheden in te passen in het civieltechnische graafwerk. Uitgangspunt is hierbij dat een team van één of meer archeologen de aan of afwezigheid van sporen vaststelt en deze indien aanwezig ook documenteert. Nadat de archeologische resten zijn gedocumenteerd wordt het terrein overgedragen aan de civieltechnisch aannemer die de bouwkuip verder naar eigen inzicht aan kan leggen.

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden worden de binnen het plangebied geldende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 4' overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen cultuurhistorische waarden en er zijn geen zichtbare elementen van het inundatieveld meer waarneembaar (zie paragraaf 3.3.3.3). Voor monumenten wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3 van deze toelichting.

4.1.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten

Plangebied

Er bevinden zich in of nabij het plangebied zelf geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten waar de voorgenomen ontwikkeling van invloed op zou kunnen zijn.

Conclusie

Gesteld wordt dat het aspect Rijks- en Gemeentelijke monumenten geen belemmering vormt voor dit plan.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

 

4.2.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Recent is de handleiding milieuzonering Nieuwe stijl gepubliceerd, waarmee wordt voorgesorteerd op de verbrede reikwijdte en beoordelingssystematiek bij ruimtelijke plannen onder de Omgevingswet . Deze handleiding vervangt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009. In voorliggend geval wordt echter nog gebruik gemaakt van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.2.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'gemengd gebied'. Dit vanwege het feit dat zich binnen het plangebied reeds het woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis aanwezig is. Verder ligt nabij het plangebied het dorpscentrum van Bathmen waar verschillende functies aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0015.png"  
4.2.1.3 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' kan het woon, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis het best worden aangemerkt als 'verpleeghuizen' (SBI-2008: 871). Voor dergelijke inrichtingen geldt een richtafstand van 10 meter en 30 meter voor respectievelijk de aspecten geur en geluid. Wanneer uit wordt gegaan van een 'gemengd gebied' kunnen de voorgenoemde richtafstanden met één afstandstap worden verkleind. De richtafstanden bedragen dan 0 meter en 10 meter voor respectievelijk geur en geluid.

Uitsluitend ten aanzien van de beoogde uitbreiding aan de Kerkdijk wordt niet voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Er kan echter een nuancering aangebracht worden. Functies in milieucategorie 1 of 2 zijn weinig milieubelastend en kunnen over het algemeen goed plaatsvinden in een woonomgeving. Dit geldt ook voor het woon, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis, temeer de uitbreiding uitsluitend voorziet in woningen die op zichzelf als niet milieubelastend worden beschouwd. Er is dan ook geen sprake van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Daarnaast is van belang of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestaande functies aantast.

In de directe omgeving bevinden zich hoofdzakelijk woonfuncties, deze zijn zoals vermeld niet milieubelastend.

De meest nabij gelegen milieubelastende functie betreft de horecafunctie aan de Brink 10. Het gaat hierbij om een milieucategorie 2 inrichting. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter uitgaande van een 'gemengd gebied'. De afstand tussen de horecafunctie aan de Brink 10 en het plangebied bedraagt circa 50 meter. Hiermee wordt (ruimschoots) voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Bovendien zijn er tussen het plangebied en de Brink 10 woningen van derden aanwezig. Deze woningen zijn maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de horecafunctie aan de Brink 10.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende functies niet (verder) in de ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.

4.2.1.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.2.2.2 Situatie plangebied

De gewenste uitbreiding van woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis, waarbij maximaal 10 woningen worden toegevoegd, is op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object. In onderstaande tekst wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai, als bedoeld in de Wgh.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het plangebied is gelegen in een gebied waar enkel 30 km/uur wegen aanwezig zijn. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg echter in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeurswaarde (48 dB).

De wegen gelegen rondom het plangebied zijn hoofdzakelijk bedoeld voor bestemmingsverkeer, voornamelijk in de vorm van personenwagens. Van zwaar verkeer is niet of nauwelijks sprake. De wegen worden gebruikt ter ontsluiting van de aangelegen woningen / nabij gelegen woonwijken en het centrum van Bathmen waarbij sprake is van een geringe verkeersintensiteit. Redelijkerwijs kan er van worden uitgegaan dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk geacht.

Railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Nader onderzoek naar railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect railverkeerslawaai leidt niet tot belemmering van het voornemen,

Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 4.2.1 is nader ingegaan op milieuhinder als gevolg van individuele bedrijven. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

4.2.2.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.3 Bodem
4.2.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Tauw heeft in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het betreffende onderzoek die is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

4.2.3.2 Situatie plangebied

Uit de resultaten van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • Zintuiglijk slechts in één boring een zeer lichte bijmenging van baksteen waargenomen is. Het baksteen als niet asbestverdacht is aangemerkt;
  • In de bovengrond op het oostelijk gedeelte de gehalten aan kwik, lood, zink en PAK boven de achtergrondwaarde gemeten zijn;
  • In de bovengrond op het westelijk gedeelte geen van de geanalyseerde parameters verhoogd gemeten zijn;
  • In de ondergrond geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens zijn gemeten;
  • In het grondwater geen van de geanalyseerde parameters boven de streefwaarde en/of rapportagegrens gemeten zijn.
4.2.3.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer gelden de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.2.4.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen, zoals beschreven in de vorige paragraaf ('Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen'), kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

In onderstaande tabel is de luchtkwaliteit in de nabijheid van het plangebied weergegeven. Deze gegevens zijn afkomstig van de NSL-monitoringstool (monitoringsronde NSL 2018, jaartal 2020).

  Waarde in 2020   Grenswaarde   WHO advieswaarde  
NO2 µg/m2 jaargemiddeld   12,5 - 22,2   40   40  
PM10 µg/m2 jaargemiddeld   15,6 - 17,1   40   20  
PM2,5 µg/m2 jaargemiddeld   9,2 - 10,0   25   10  

Uit voorgaande tabel blijkt dat in het plangebied voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijn stof (PM10 en PM2,5) ruim wordt voldaan aan de Wettelijke grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer en dat eveneens aan de advieswaarden van de WHO (wereldgezondheidsorganisatie) wordt voldaan.

Een zorginstelling wordt aangemerkt als gevoelige bestemming zoals is opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen. Binnen straal van 300 meter rondom het plangebied zijn geen rijkswegen aanwezig. Daarnaast zijn er binnen straal van 50 meter rondom het plangebied geen provinciale wegen aanwezig. Een nadere toetsing aan de grenswaarden, zoals genoemd in de Wet milieubeheer, wordt niet noodzakelijk geacht.

Voldoende duidelijk is dat het woon- en leefklimaat voor het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar is voor realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.2.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe omlijning) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0016.png"  
Figuur 4.1 Plangebied risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.2.5.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.2.6.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe ligt op circa 7,3 kilometer van het plangebied.

In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. In het stikstofonderzoek is ingegaan op de aanlegfase en de gebruiksfase. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Hierna worden de resultaten besproken.

Uit de berekeningen wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 700 meter afstand. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van voorliggend initiatief wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

4.2.6.3 Soortenbescherming

Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

Situatie plangebied

In voorliggend geval heeft Jansen & Jansen Groenadviesbureau ter plaatse van het plangebied een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het gehele onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Op basis van de resultaten van de quickscan en de te verwachten effecten van de voorgenomen ontwikkeling is duidelijk geworden dat het niet geheel uitgesloten kan worden dat door het uitvoeren van de voorgenomenwerkzaamheden, verblijfplaatsen van gierzwaluwen, huismussen, egels en vleermuizen verloren gaan. De te slopen bebouwing en de omliggende tuin is in potentie geschikt als verblijfplaats voor deze soorten. Het verwijderen van verblijfplaatsen van huismussen, gierzwaluwen, egels en vleermuizen, zonder een ontheffing van het bevoegd gezag, is niet toegestaan.

Naast mogelijke effecten op verblijfplaatsen van gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen kunnen negatieve effecten op andere vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere door de Wet natuurbescherming beschermde waarden worden uitgesloten. Wel moet er rekening gehouden worden met de aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels in de bebouwing en in de bomen en heesters in het plangebied. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wet natuurbescherming.

Zoals aan gegeven komt uit de quickscan naar voren dat negatieve effecten op jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen, huismussen, egels en gierzwaluwen niet uitgesloten zijn. Om te onderzoeken of de voorgenomen ingreep negatieve invloed heeft op deze beschermde waarden, is een vervolgonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7).

Uit het vervolgonderzoek is naar voren gekomen dat ten aanzien van huismussen en gierzwaluwen, wezenlijke negatieve effecten redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten. Ten aanzien van de egel wordt geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat het plangebied een essentieel onderdeel vormt van het foerageergebied van de aangetroffen egels. Overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot egels kan dan ook redelijkerwijs worden uitgesloten.

Voor de gewone dwergvleermuis geldt dat er een zomerverblijfplaats aanwezig is binnen het plangebied. Met het uitvoeren van de voorgenomen ingreep zal deze verblijfplaats onbruikbaar worden. Dit is een overtreding van Wet natuurbescherming (artikel 3.5, lid 4). In voorliggend geval is hiertoe een ontheffing aangevraagd bij de provincie Overijssel. Op 21 november 2020 is de ontheffing verleend.

4.2.6.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.2.7 Duurzaamheid

In het voorliggend plan is duurzaamheid een belangrijk thema. Bij dit plan zal zoveel mogelijk worden getracht om energieneutraliteit te creëren. Hiervoor worden verscheidene duurzaamheidsmaatregelen toegepast, denk hierbij aan het aardgasloos bouwen van de nieuw te realiseren bebouwing.

Verder zal bij verdere uitwerking van het plan, voor zover mogelijk, rekening worden gehouden met het natuurinclusief bouwen. Zo zullen er onder andere permanente vleermuiskasten worden geplaatst binnen het plangebied (al dan niet geïntegreerd in de bebouwing).

In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is het natuurinclusief bouwen geborgd door middel van een een voorwaardelijke verplichting.

4.3 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen, waar bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Vigerend beleid

In paragraaf 3.2 en 3.3 is reeds uitgebreid ingegaan op het waterbeleid van Europa, het Rijk en de provincie Overijssel. Hierna wordt ingegaan op het waterbeleid van waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Deventer.

4.4.1.1 Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het waterbeheerplan 2016 – 2021 haar visie op het waterbeheer en het watersysteem beschreven. Dit waterbeheerplan is opgesteld in samenwerking met de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland.

In het waterbeheerplan laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerken met partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

4.4.1.2 Gemeente Deventer

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompen aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. Voor Bathmen geldt dat het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie bij Holten gaat. Deze rioolwaterzuiveringsinstallatie loost op de Schipbeek en stroomt uiteindelijk af naar de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

4.4.2 Waterparagraaf
4.4.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2.2 Watertoetsproces

Voor de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling worden de effecten van de ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema’s worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en dienen vervolgens nader te worden toegelicht. De watertoetstabel is hierna opgenomen:

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee



Nee  
2



2  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee

Nee

Nee  
2

1

1  
Wateroverlast
(oppervlakte- water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee


Nee

Nee

Nee  
2


1

1

1  
Oppervlakte- waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwater- overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1

1  
Grondwater- kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en
beheer  
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee


Nee  
1


2  
Volksgezond- heid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee


Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee

Nee

Nee  
2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Intensiteit: categorie 2 vraag geantwoord met 'ja': uitgebreide watertoets; categorie 2 geen vraag geantwoord met 'ja': een verkorte watertoets; uitsluitend geantwoord met 'nee': geen waterschapsbelang.

Vanwege het feit dat er geen toetsvraag met 'ja' is beantwoord, is er sprake van een ontwikkeling zonder waterschapsbelang. Gelet op het vorenstaande is de watertoets goed doorlopen en is er in het kader van het bestemmingsplan geen nader overleg met met het waterschap benodigd.

Hoewel per saldo geen sprake is van een toename van de verharding van meer dan 500 m2 en er op basis van de watertoets van het waterschap Rijn en IJssel geen voorzieningen voor waterberging getroffen hoeven te worden, gaat het gemeentelijke waterbeleid uit van het verharde oppervlak dat totaal in de toekomstige situatie afwatert. Deze oppervlakte bedraagt circa 2.350 m2. Hierdoor dient 20 mm waterberging te worden gerealiseerd, wat overeen komt met 47 m3. In het kader van voorgenomen ontwikkeling wordt dit gerealiseerd op het eigen terrein en ter plaatse van de groenstrook ten oosten van 't Dijkhuis. Een nadere (technische) uitwerking hiervan zal plaatsvinden in overleg met de gemeente.

4.4.2.3 Grondwater

De gemeente beschikt over een online grondwatermeetnet van 50 peilbuizen in het stedelijk gebied die automatisch worden bemeten, zodat er altijd actuele gegevens beschikbaar zijn. De meest nabijgelegen peilbuis is gelegen aan de Schoolstraat 12 in Bathmen. Op deze locatie wordt sinds 2016 de grondwaterstand gemeten. Uit de gegevens blijkt dat de gemiddelde grondwaterstand circa NAP+7,30 m is. Maaiveldhoogte bij de peilbuis bevindt zich op + 9,17 m NAP.

Om wateroverlast en schade bij bebouwing te voorkomen wordt minimaal een drempelhoogte van 20 cm boven straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

4.4.2.4 Oppervlaktewater

In het plangebied en de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

4.4.2.5 Hemelwater

Kaders hemelwater nieuwbouw/verbouw

Bij nieuwbouw en verbouw moet het hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt dat de perceeleigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak (daken en verhardingen) op eigen terrein. Overig hemelwater dient oppervlakkig te kunnen infiltreren op eigen grond, door de tuinen lager aan te leggen dan de omgeving. Belangrijk is dat bij nieuwbouw en verbouw zo min mogelijk uitloogbare materialen en metalen zoals koper, lood en zink worden gebruikt om verspreiding van deze stoffen in oppervlaktewater of de bodem te voorkomen.

Naast de verplichte berging bij nieuwbouw, probeert de gemeente ook bedrijven, bewoners en organisaties te stimuleren om bij bestaande bouw het regenwater af te koppelen van het riool.

Eisen infiltratievoorziening

De volgende eisen worden gesteld aan een infiltratievoorziening:

  • De grond waarin de voorziening wordt aangebracht dient voldoende doorlatend te zijn;
  • Voor de dimensionering van de infiltratievoorziening dient het verhard oppervlak bepaald te worden;
  • Een infiltratievoorziening moet binnen 24 uur na het einde van de regenbui volledig geleegd zijn;
  • Er dient onderhoud en beheer plaats te vinden aan een infiltratievoorziening. Om te voorkomen dat een infiltratievoorziening voortijdig dichtslibt is een blad- en zandvang vereist;
  • Aanbevolen wordt om de voorziening 2 á 3 meter van de fundatie aan te leggen om eventuele vochtproblemen te voorkomen;
  • Bij overbelasting mag de particuliere voorziening oppervlakkig overstorten op openbaar gebied. Ondergrondse aansluitingen van de infiltratievoorzieningen op het gemeentelijk riool zijn niet toegestaan.
4.4.2.6 Afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd via het aanwezige gemeentelijke riool.

4.4.2.7 Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt niet binnen een dijkring. Dit houdt in dat er geen spake is van verhoogde risico op een overstroming.

4.4.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

4.5.2 Situatie plangebied
4.5.2.1 Verkeer

De volgende categorieën "verkeerstromen" naar en van 't Dijkhuis zijn te onderscheiden:

  • Leveranciers;
  • Bewoners;
  • Medewerkers;
  • Vrijwilligers;
  • Mantelzorgers/bezoekers.

De verkeerstromen onderscheiden zich per categorie naar autoverkeer, fietsverkeer, voet-gangers en openbaar vervoer.

Leveranciers

Hieronder vallen externe partijen die leveringen en diensten verzorgen voor 't Dijkhuis. Denk aan keukenvoorraad, wasserij/linnen, verpleegkundige en huishoudelijke materialen, afval. Ook taxi's vallen hieronder. Het betreft hoofdzakelijk vervoer met busjes en kleine vrachtauto's.

De huidige leveranciersstromen verlopen via 2 routes:

  • hoofdentree, bereikbaar vanaf de Gorsselseweg;
  • nevenentree/diensterf, bereikbaar via de Polakstraat (onderdoorgang).

Het is de bedoeling, dat ook de toekomstige leveranciersstromen via deze routes blijven verlopen. Motivatie is, dat deze routes in de omgeving geaccepteerd zijn en de toekomstige facilitaire voorzieningen nagenoeg op de dezelfde plek terugkomen als in het huidige gebouw.

Bovendien wil 't Dijkhuis de inrichting van het nieuw te realiseren entreegebied autovrij houden. Hier is aan- en afvoer van goederen door leveranciers geen optie.

Bewoners

Bewoners van 't Dijkhuis zijn te onderscheiden in cliënten die intramuraal wonen en bewoners van de seniorenwoningen, die zelfstandig huren en zorg thuis krijgen. De woningen zijn eigendom van Stichting Beheer Seniorenwoningen Bathmen.

De huidige 76 cliënten die intramuraal wonen, bezitten geen auto en dragen zelf niet bij aan automobiliteit. Van de huidige bewoners van de 54 huurwoningen hebben momenteel 7 bewoners een auto (13%, ofwel 0,13 auto's per woning). Het is een bevestiging van het feit, dat de zelfstandig wonende bewoners een hoge zorgvraag hebben en zelf vrijwel niet automobiel zijn. De zorgvraag van bewoners in de seniorenwoningen zal in de toekomst verder toenemen, is de verwachting. Het eigen autobezit neemt dan navenant af.

Medewerkers

't Dijkhuis heeft zo'n 150 medewerkers in dienst. Deze medewerkers zijn uiteraard niet gelijk-tijdig aanwezig. Een deel van de medewerkers werkt in verschillende dag-, nacht- en weekenddiensten. Ook betreft het lang niet allemaal fulltime dienstverbanden.

Hieronder een inschatting van de gelijktijdige aanwezigheid van medewerkers/vrijwilligers op 't Dijkhuis. Qua aantal vrijwilligers is rekening gehouden met een "normale" week.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw013-OW01_0017.png"  

Wat geldt voor toekomstige leveranciersstromen, geldt ook voor toekomstig verkeer van medewerkers: er is geen voorspelling te doen over toename of afname van absolute aantallen. In die zin is sprake van een feitelijke momentopname.

Vrijwilligers

Het overgrote deel van de vrijwilligers woont op korte afstand van 't Dijkhuis. Zij komen lopend of met de fiets en leveren vrijwel geen bijdrage aan de automobiliteit en parkeerbehoefte. Wel is het raadzaam om voldoende fietsenberging/standaards te realiseren.

Voor een overzicht van gelijktijdige aanwezigheid van vrijwilligers: zie bij "medewerkers".

Mantelzorgers/bezoekers

't Dijkhuis is een lokale voorziening voor wonen met zorg en heeft een beperkte regionale functie. Bezoekers komen overwegend uit Bathmen en directe omgeving en komen lopend, met de fiets of, in mindere mate, met de auto.

4.5.2.2 Parkeren

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zullen de omstandigheden voor het parkeren rond 't Dijkhuis wijzigen, zij het in beperkte mate. Het plan voorziet namelijk in een gelijkblijvende huisvestingcapaciteit voor intramurale bewoners, een geringe toename van het aantal huurwoningen en een afname van het aantal vrijstaande woningen.

De gemeente stelt parkeren op eigen locatie verplicht. 't Dijkhuis dient aan te tonen welke toekomstige parkeerbehoefte ontstaat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Deze benodigde toekomstige behoefte wordt vergeleken met de huidige parkeercapaciteit op de locatie.

Onderstaand volgt een nadere duiding van de parkeerbehoefte en capaciteit.

Het Huisvestingsplan 't Dijkhuis

Het huisvestingsplan voorziet in:

Grootschalige renovatie en vervangende nieuwbouw van de intramurale zorg- en verpleegplaatsen:

  • de capaciteit gaat hierbij terug van 76 naar 74 cliënten; deze beperkte reductie leidt niet tot een mutatie in de parkeerbehoefte voor het zorgcentrum.

Beperkte toename van het aantal zelfstandige huurwoningen:

  • het huidige aantal van 54 huurwoningen wordt met 3 woningen verminderd; deze woningen worden overgeheveld naar de Wlz-capaciteit (intramuraal), die daarmee op 74 plaatsen komt; er resteren 51 bestaande huurwoningen;
  • vanwege de voorgenomen nieuwbouw van 10 extra huurwoningen komt het toekomstig aantal huurwoningen van SBSB op 51 + 10 = 61 woningen;
  • het aantal huurwoningen stijgt per saldo met 7 woningen: van 54 tot 61; bij een gemiddeld autobezit van 0,13 per woning, betekent dit een verwachte stijging van de parkeerdruk met 1 auto. Door toenemende zorgzwaarte van bewoners van de huur-woningen wordt echter eerder een afname dan een toename van de parkeerdruk verwacht.

Sloop woningen Kerkdijk:

  • om "bouwruimte" voor het IHP op de locatie te creëren, worden 3 voormalige koopwoningen langs de Kerkdijk gesloopt, een 2 onder 1 kap en een vrijstaande woning; deze woningen zijn eigendom van 't Dijkhuis en de afgelopen jaren verhuurd geweest;
  • sloop van de woningen reduceert de parkeerdruk op de omgeving; voor het autobezit van de 3 woningen hanteren we de norm van 1,5 auto's per woning; telling van het werkelijk aantal auto's van de huurders van de woningen bevestigt deze aanname: gemiddeld staan 4 auto's bij de woningen geparkeerd.

Vervallen parkeerplaatsen diensterf

Op het huidige diensterf zijn 8 parkeerplaatsen voor personeel gereserveerd. Deze plaatsen komen als gevolg van het huisvestingsplan te vervallen, omdat het diensterf in zijn huidige vorm verdwijnt en wordt vervangen door een autovrije ruimte voor de nieuwe hoofdentree en entree voor de nieuwe huurwoningen.

Samenvatting saldo parkeerbehoefte realisaring huisvestingsplan

Saldering van de parkeerbehoefte van 't Dijkhuis als gevolg van het IHP leidt, samenvattend, tot de volgende uitkomst:

  • afname intramurale capaciteit: +/- 0 auto's
  • toename huurwoningen: + 1 auto's
  • afname sloop woningen Kerkdijk: - 4 auto's
  • vervallen parkeerplaatsen diensterf: + 8 auto's
  • saldo toekomstige parkeerbehoefte: + 5 auto's

Conclusie: als gevolg van realisering van het huisvestingsplan zijn 5 aanvullende parkeerplaatsen t.b.v. 't Dijkhuis nodig. Deze dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het voornemen is om deze aan de Benekateweg te realiseren. Ter plaatse is voldoende ruimte om dit mogelijk te maken.

4.5.3 Conclusie

Verwacht wordt dat als gevolg van het huisvestingsplan van 't Dijkhuis er geen of een zeer beperkte toename van de verkeersbewegingen met zich meebrengt. De omliggende infrastuctuur is in voldoende mate ingericht om de toekomstige verkeerbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.

Verder is er per saldo sprake van een toename van de parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zullen op eigen terren, aan de Benekateweg, worden gerealiseerd. Hier is (ruim) voldoende ruimte voor.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.6 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

4.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.7.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met een milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan): Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3): Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4): Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Voorliggende ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst is de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw is als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden. Daarnaast voldoet het plan aan de definitie van een besluit (kolom 3).

De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
4.7.2 Situatie plangebied

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit project geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in bijlage 9 bij deze toelichting.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.

Op 2 februari 2021 heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer besloten dat in het kader van het voorliggende bestemmingsplan geen milieueffectrapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer opgesteld hoeft te worden. Het besluit is opgenomen in Bijlage 10 behorend bij deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt ingegaan op de Crisis- en herstelwet en wat deze wet betekent voor voorliggend bestemmingsplan. In § 5.4 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.5 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) bevatten normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal opgesteld, zodat het voorbereid is om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Crisis- en herstelwet

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. Artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet biedt deze mogelijkheid. In artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam, voor de duur van ten hoogste tien jaar wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied gewenst is.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voor Deventer relevante aspecten uit het betreffende artikel 7g luiden als volgt:

  • 1. De voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen gelden als één bestemmingsplan;
  • 2. Artikel 7c is op een gehele of gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing;
  • 3. Een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt, maakt vanaf het tijdstip waarop dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden deel uit van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid;
  • 4. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten:
    • a. (...);
    • b. Deventer;
    • c. (...);
  • 5. Van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt:
    • a. voor de in het vierde lid, onderdelen a tot en met f, genoemde gemeenten: tot 20 september `2019;
    • b. (...).

In een latere tranche van de Crisis- en herstelwet is de termijn waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bovengenoemd artikel verlengd tot het moment van inwerking treden van de Omgevingswet.

Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012). De SVBP2012 bevat normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De afwijking van de SVBP2012 is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.

5.4 Planopzet

5.4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaaast zijn aan de verbeelding bouwregels gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen weer evenals de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 bevat de functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de bouwregels. Dit zijn de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.

Hoofdstuk 4 bevat de dubbelbestemmingen. Dit zijn bestemmingen die gelden naast de andere daar toegelaten functie(s). In dit bestemmingsplan gaat het om de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle functies betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.4.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie 'woning/wooneenheid'. Voor de overige begrippen wordt verwezen naar artikel 1.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde functie. De bij een functie behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die functie.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning/wooneenheid

'Woning/wooneenheid' is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

5.4.3 Hoofdstuk 2: Functieregels

Algemeen

De planregels bij de functies kennen achtereenvolgens de volgende leden:

  • Toegelaten functies;
  • Afwijken van de toegelaten functies (alleen bij functie 'Groen').

Functies

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de toegestane functies in dit bestemmingsplan.

Groen

De functie 'Groen' is opgenomen ter plaatse van de beoogde locatie van de te realiseren wadi, gelegen ten oosten van het woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis. De functie 'Groen' is bedoeld voor een park en/of plantsoen, overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en rijwielpaden, verhardingen, in- en uitritten, voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's, nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie, kunstwerken en kunstobjecten en de daarbij behorende voorziening.

Maatschappelijk, Wonen en Wonen - gestapeld

De functies 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Wonen - gestapeld' zijn opgenomen ter plaatse van het woon-, zorg- en dienstencentrum 't Dijkhuis. Deze functies zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van welzijn, gezondheidszorg, het wonen in niet gestapelde vorm en het wonen in gestapelde vorm.

5.4.4 Hoofdstuk 3: Bouwregels

In het bestemmingsplan is voor de functies 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Wonen - gestapeld' één bouwregel opgenomen. Het gaat hierbij om 'Bouwregel-16'. De functie 'Groen' heeft zijn eigen bouwregels, 'Bouwregel-25'. Dit is in overeenstemming met de bouwregels in het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D'.

In de bouwregel is aangegeven wat ter plaatse gebouwd mag worden. Tevens is aangegeven op welke wijze afgeweken kan worden en welke eisen daarvoor gelden.

Voor 'Bouwregel-16' en 'Bouwregel-25' is aangesloten op het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D'. In 'Bouwregel-16' is één aanvulling gedaan. Het gaat hierbij om de bepaling omtrent de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, bij een hoofdgebouw. Op basis van het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D' bedraagt de gezamenlijke oppervlakte namelijk 150 m2. Hier is van afgeweken en toegestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' de gezamenlijke oppervlakte maximaal 185 m2 mag bedragen. De reden hiervoor is dat er in beperkte mate extra ruimte nodig is voor het realiseren van bergingen bij de beoogde nieuwebouw. Hier toe is in arikel 7.1.1 een aanvulling gedaan.

5.4.5 Hoofdstuk 4: Dubbelbestemmingen

Het plangebied kent twee dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologische waarden. Deze bestemmingen hebben als doel de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Hierbij is onder meer aangegeven welke bouwregels gelden, welke voorschriften aan een omgevingsvergunning kunnen worden gekoppeld, welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden verboden zijn om zonder omgevingsvergunning uit te voeren en welke werken en werkzaamheden van dit verbod zijn uitgezonderd.

5.4.6 Hoofdstuk 5: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 11: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 12: Algemene bouwregels

Bouwregels omtrent bestaande afstanden en maten en regels omtrent bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons en galerijen.

Artikel 13: Algemene gebruiksregels

Gebruiksregels omtrent bestaand gebruik, strijdig gebruik, beroep of bedrijf aan huis, kleinschalige kinderopvang. Verder zijn hier voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het parkeren en laden en lossen, waterberging en het natuurinclusief bouwen.

Artikel 14: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 15: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.4.7 Hoofdstuk 6: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 16: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 17: Slotregel

Hier is de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.5 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en die zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.


Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.3 Resultaten inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt gelet op de kleinschalige impact geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Wel zijn omwonenden geïnformeerd over de plannen. In oktober 2019 heeft er een informatiedag plaatsgevonden over de opstart van het huisvestingsplan van 't Dijkhuis. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is daarnaast eind 2020 een nieuwsbrief rondgestuurd naar omwonenden om hen in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op het plan. Hierop is één reactie binnengekomen. Een en ander is uitgewerkt in een communicatieverslag (zie Bijlage 11). De binnengekomen reactie heeft geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In geval van dit bestemmingsplan heeft vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap Rijn en IJssel en de provincie Overijssel. Hierna wordt kort ingegaan op de vooroverlegreacties.

Vooroverleg waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap heeft aangegeven te kunnen instemmen met hoe binnen het plan omgegaan wordt met de waterbelangen. Het waterschap stelde een drietal kleine tekstuele aanpassingen voor in paragraaf 4.4.1.4 en 4.4.1.5. De tekstuele aanpassingen zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan.

Vooroverleg provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft aangegeven dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past in het provinciale ruimtelijke beleid. Hiermee heeft de provincie ingestemd met het voorliggende bestemmingsplan.