direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 9e herziening bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, Den Hulst 56-58
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor dit nieuwe bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming van de voorgaande bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan binnen het plangebied komen te vervallen.

1.1 Algemeen

Aan Den Hulst 56 in Nieuwleusen bevindt zich een voormalige agrarische bedrijfslocatie. De locatie is nu in gebruik als woonperceel. De bebouwing is verouderd en voldoet niet meer aan de eisen en wensen van de huidige gebruiker. Daarom wordt alle aanwezige bebouwing gesloopt. Op de slooplocatie worden twee woon-werkkavels gerealiseerd, die allebei ontsloten worden op de Den Hulst aan de oostzijde van het plangebied.

Onderdeel van het bestemmingsplan is ook de ontwikkeling bij bakkerij Timmer aan de Den Hulst 58. Hier worden een bedrijfswoning, terras en parkeerplaatsen gerealiseerd. Het gebruik van de huidige inpandige bedrijfswoning wordt beeindigd.

Omdat de ontwikkelingen niet passen in het huidige bestemmingsplan "Nieuwleusen 2007", is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin. De stedenbouwkundige visie is uitgewerkt in concrete regels voor bouwen en gebruik binnen het plangebied. Ook is in het bestemmingsplan onderbouwd dat de geplande ontwikkeling uitvoerbaar is en er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan Den Hulst 56 en 58 aan de noordzijde van Nieuwleusen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Nieuwleusen, sectie H nummers 627, 897, 898 en 910. In afbeelding 1 is het plangebied met de rode stip aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in de kern Nieuwleusen (Bron: Atlas van Overijssel)

1.3 De bij het plan behorende stukken

De 9e partiële herziening van het bestemmingsplan “Nieuwleusen 2007” bestaat uit de volgende stukken:

  • a. Toelichting;
  • b. Verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01;
  • c. Regels.

1.4 Voorheen geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Nieuwleusen 2007', dat op 26 januari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het bestemmingsplan is sinds 22 april 2009 onherroepelijk. Het bestemmingsplan "4e herziening Bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, actualisering" is van toepassing op de lunchroom. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit bestemmingsplan is sinds 22 augustus 2012 onherroepelijk.

Volgens het bestemmingsplan "Nieuwleusen 2007" zijn de gronden in het plangebied bestemd voor 'tuin', 'woondoeleinden' met nadere aanduiding 'dienst- bedrijfswoning toegestaan', 'bedrijfsdoeleinden' en 'detailhandel'. Volgens het bestemmingsplan "4e herziening Bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, actualisering" heeft de lunchroom de bestemming 'detailhandel'. Een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan "Nieuwleusen 2007" is opgenomen in afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Nieuwleusen 2007' (Bron: Gemeente Dalfsen)

De gronden die bestemd zijn voor 'tuin' horen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbij behorende andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming 'tuin' mogen alleen andere-bouwwerken voor de bestemming gebouwd worden met een maximale bouwhoogte van 1 meter.

De gronden die bestemd zijn voor 'woondoeleinden' zijn bestemd voor het wonen in woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimtes voor aan huis verbonden beroepen, met daarbijbehorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven.

De gronden die bestemd zijn voor 'detailhandel' zijn bestemd voor detailhandel en aan die detailhandel gerelateerde horeca en dienstverlening, met daarbijbehorende gebouwen, waaronder begrepen (bedrijfs)woningen - andere bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

De voor 'bedrijfsdoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven waarbij uitsluitend bedrijven zijn toegestaan als bedoeld in de categorieën A tot en met C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging, die als bijlage bij de regels is gevoegd.

De voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen de bouw- en gebruiksregels van de geldende bestemmingen van het bestemmingsplan 'Nieuwleusen 2007' en '4e herziening Bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, actualisering'. Daarom is een bestemmingsplanherziening nodig.

Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan gelden de nieuwe bestemmingen en vervallen de oude bestemmingen voor wat betreft het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
2.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

2.1.1.2 Rijksdoelen en regionale doelen

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere voor de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma voor het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.
2.1.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij moet de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

2.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. De herontwikkeling van de locatie raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

Voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking het volgende. Gelet op de kleinschalige bebouwing die het bestemmingsplan toe staat, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Dit gelet op de uitspraak 201306183/1/R3 van 23 april 2014, waar sprake was van een uitbreiding van 400 m2 bedrijfsbebouwing.

2.1.3 Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet.

In 3.2.4 wordt ingegaan op het aspect ecologie.

2.1.4 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.

In 3.2.11 Water  wordt ingegaan op de invloed van het project op de waterhuishouding.

2.1.5 Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.

In 3.2.11 Water wordt ingegaan op de invloed van het project op de waterhuishouding.

2.1.6 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen
die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

In 3.2.11 wordt nader ingegaan op de invloed van het project op de waterhuishouding.

2.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in verschillende plannen. Het belangrijkste plan is de Omgevingsvisie- en verordening Overijssel.

2.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De geactualiseerde omgevingsvisie is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.

2.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bekeken of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 3 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

2.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Als het concrete initiatief wordt getoetst aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

2.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' is artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut. 

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" omschreven als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" omschreven als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling in het plangebied betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals hierna zal blijken uit het geldende ontwikkelingsperspectief en het geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' ligt het plangebied in bestaand bebouwd gebied. Met de invulling van het plangebied vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. In verband hiermee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

2.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk'. Afbeelding 4 bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0004.png"

Afbeelding 4: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

'Woonwijk'

Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als 'Woonwijk' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

In het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk' wordt ruimte geboden aan een woon-werkmilieu dat mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan. Met de ontwikkeling wordt de leefbaarheid en vitaliteit van de kern Nieuwleusen behouden. Er wordt voorzien in een specifieke woon(-werk) behoefte waar nu geen aanbod voor is. Tot slot is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk'.

2.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (Natuurlijke laag, Laag van het agrarisch-cultuurlandschap, Stedelijke laag en Lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'. In afbeelding 5 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0005.png"

Afbeelding 5: Natuurlijke laag: 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht') (Bron: Provincie Overijssel)

'Hoogveengebieden'

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

In het gebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks zichtbaar. Dit komt vooral doordat het gebied in cultuur is gebracht voor de landbouw en stedelijke functies. In het volgende subkopje wordt verder ingegaan op het agrarisch cultuurlandschap. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' niet meer van toepassing is binnen de begrenzing van het plangebied.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die benut. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 6 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0006.png"

Afbeelding 6: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)

'Veenkoloniaal landschap'

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen.

De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Bij de ontwikkeling op de percelen wordt rekening gehouden met de bestaande landschappelijke kwaliteiten van de omliggende gronden, bijvoorbeeld door behoud van een waardevolle zichtlijn naar het achterland. Ook wordt met de plek van de bebouwing rekening gehouden met de strekkingsrichting van het landschap. De stedenbouwkundige uitstraling en streekeigen soorten passen bij het omliggende landschap.

De ontwikkeling in het plangebied past binnen het gebiedskenmerk van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. De 'Stedelijke laag'

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. In afbeelding 7 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0007.png"

Afbeelding 7: Uitsnede Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

'Woonwijken 1955 – nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals 'goudkustjes' aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

Met de ontwikkeling wordt de leefbaarheid en vitaliteit van de kern Nieuwleusen behouden. Er wordt voorzien in een specifieke woon(-werk) behoefte waar nu geen/nauwelijks aanbod voor is. Tot slot is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de 'Stedelijke laag'.

4. De 'Lust- en leisurelaag'

Met de 'Natuurlijke laag', de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' en de 'Stedelijke laag' is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De 'Lust- en leisurelaag' is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag' aangeduid met 'donkerte'. In afbeelding 8 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0008.png"

Afbeelding 8: Lust- en leisurelaag: 'Donkerte' (Bron: Provincie Overijssel)

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Lust- en leisure laag'

Voor een groot deel van de kern Nieuwleusen is het aspect 'donkerte' van toepassing. In hoeverre hier daadwerkelijk sprake is van een kwaliteit valt, gezien het feit dat verlichting in woon- en werkgebieden nodig is vanuit het oogpunt van sociale en verkeersveiligheid, te betwijfelen. Onnodig gebruik van kunstlicht zal zoveel mogelijk worden vermeden.

2.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan, is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie- en verordening Overijssel.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kernen Gemeente Dalfsen
2.3.1.1 Algemeen

Op 27 september 2010 is de 'Structuurvisie Kernen gemeente Dalfsen' door de gemeenteraad vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van een structuurvisie is de wens vanuit de gemeente om een actuele heldere toekomstvisie te hebben voor de kernen. De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Doel is om de verschillende belangen af te wegen en overeenstemming te bereiken over de te volgen koers voor de komende 10-20 jaar. De structuurvisie is richtinggevend en vormt de basis voor toekomstig ruimtelijk beleid.

2.3.1.2 Nieuwleusen

Ruimtelijke structuur

Nieuwleusen is in het verleden gevormd door de dorpen Den Hulst (noord) en Nieuwleusen (zuid). De verbindende schakel tussen de voormalige dorpen is een gemengd middengebied met onder andere het sportcomplex, evenemententerrein, kerk en gezondheidscentrum.

De dorpstructuur wordt vooral bepaald door de noordelijk gelegen provinciale weg N377, binnen de bebouwde kom Den Hulst genaamd, de zuidelijk gelegen N758 (Westeinde) en de noord-zuidverbinding Burgemeester Backxlaan. De provinciale weg N377 is de belangrijkste ontsluiting voor het dorp en zorgt voor een directe verbinding met de A28. De N758 is een directe verbinding met het Zwolse wegenstelsel via het bedrijventerrein Hessenpoort. De Bosmansweg vormt een ander noord-zuid gerichte structurele verbinding. In aansluiting op de voormalige kernen zijn er verschillende voorzieningen in het noordelijk en zuidelijk deel gekomen. De beide winkelcentra's zijn gelijkwaardig aan elkaar.

In afbeelding 9 is een uitsnede van de structuurvisie kaart opgenomen. Het plangebied is hierin aangemerkt als 'bestaand woongebied'. Het maakt deel uit van de bestaande bebouwde kom van Nieuwleusen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede kaart Structuurvisie Kernen gemeente Dalfsen (Bron: Gemeente Dalfsen)

Bestaand woongebied

Het beleid voor de toekomst van het bestaande woongebied van Nieuwleusen kenmerkt zich door het handhaven van de verschillende karakteristieken van het noordelijke en zuidelijke deel aangezien deze de kwaliteit bepalen van de verschillende delen.

Plaatselijk is herstructurering gepland. Bepalend bij de herstructurering van deze gebieden zijn het handhaven van de kwalitatief waardevolle stedenbouwkundig ruimtelijke structuur en de bestaande groenelementen. Wanneer vervanging plaatsvindt, zal dit gebeuren binnen de bestaande stedenbouwkundige opzet. Dit sluit aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie voor gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 – nu'. Hiervoor wordt als richting voor nieuwe ontwikkelingen aangegeven dat deze zich voegt in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

2.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Kernen Dalfsen

Nieuwe ontwikkelingen in gebieden die zijn aangewezen als 'bestaand woongebied' zijn mogelijk, als de stedenbouwkundig ruimtelijke structuur zoveel mogelijk wordt gehandhaafd. De stedenboukwundige opzet is afgestemd op de bebouwing in de omgeving, waardoor het goed opgaat in de omgeving. De ontwikkeling leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

2.3.2 Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen
2.3.2.1 Geen toename risico's binnen de kern

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is aangegeven op welke manier met het aspect externe veiligheid omgegaan moet worden in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd als de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.

2.3.2.2 Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Over het groepsrisico is in dit document aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie aanvaardbaar wordt geacht. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico is in de regel niet eenvoudig, vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.

2.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen

In paragraaf 3.2.5 worden externe veiligheidsaspecten beschreven.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Beschrijving van de huidige situatie

3.1.1 Huidige situatie Den Hulst 56-58

De percelen Den Hulst 56-58 liggen aan de noordzijde van de kern Nieuwleusen. Op dit moment zijn de regels van het bestemmingsplan 'Nieuwleusen 2007' van toepassing, dat op 26 januari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het bestemmingsplan is sinds 22 april 2009 onherroepelijk. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd voor 'tuin' en 'woondoeleinden' (zie ook 1.4).

Ook is de "4e herziening bestemmingsplan Nieuwleusen 2007, actualisering" van toepassing op de lunchroom. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25 juni 2012 en sinds 22 augustus 2012 onherroepelijk. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van de lunchroom bestemd voor 'detailhandel' (zie ook 1.4).

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Nieuwleusen, op de overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de N377 en de ontginningsstructuren die het veenlandschap kenmerken. De functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit bedrijvigheid. Ten westen van het plangebied komen diverse bedrijfspercelen met bedrijfswoningen voor. Ten oosten van het plangebied bevindt zich bedrijventerrein De Rollecate. Ook op dit bedrijventerrein, vooral langs de Den Hulst, komen veel bedrijfswoningen voor. Ten noorden van het plangebied bevindt zich agarische cultuurgrond. Het plangebied wordt begrensd door agrarisch gebied aan de noordzijde, de doodlopende Den Hulst aan de oostzijde, de doorgaande weg Den Hulst (N377) aan de zuidzijde en het bedrijfsperceel van Den Hulst 60 aan de westzijde.

Op de locatie Den Hulst 56 is diverse voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Het gaat hierbij om een voormalige agrarische bedrijfswoning met deelruimte, een hooiberg en overige voormalige bedrijfsgebouwen. De gronden ten zuiden van de bestaande bebouwing zijn in gebruik als speel- en dierenweide.

De locatie Den Hulst 58 is in gebruik als bedrijfslocatie voor bakkerij Timmer. Er is diverse bedrijfsbebouwing en een lunchroom aanwezig.

De ligging van het plangebied op luchtfoto's en straatbeelden zijn hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0010.png"

Afbeelding 10: Luchtfoto's plangebied (Bron: Bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0011.png"

Afbeelding 11: Straatbeelden plangebied (Bron: Google streetview)

3.2 Onderzoeken

Voor de beoordeling wordt gekeken naar de mate waarin belangen van de bewoners en/of eigenaren van de aangrenzende gronden door de uitwerking kunnen worden geschaad. Gekeken wordt hierbij naar de verkeerssituatie, natuur en landschap, milieutechnische aspecten en water.

3.2.1 Archeologie & cultuurhistorie
3.2.1.1 Archeologie

Algemeen

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een belangrijkere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archologische waarden. Voor de bekende waarden kan de beleidskaart van het Archeologisch beleidsplan gemeente Dalfsen worden geraadpleegd. In afbeelding 12 is een uitsnede van deze beleidskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0012.png"

Afbeelding 12: Uitsnede archeologische beleidskaart (Bron: Gemeente Dalfsen)

Situatie plangebied

Volgens de archeologische beleidskaart heeft het plangebied een lage verwachting ('Waarde - archeologie 6'). Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen die dieper reiken dan 50 cm en groter zijn dan 5000 m².

De bodemingrepen zijn kleiner dan 5000 m² zodat geen archeologisch onderzoek nodig is.

3.2.1.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Situatie plangebied

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving bevinden zich geen waardevolle cultuurhistorische objecten.

3.2.1.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Ook bevinden er zich in of in de buurt van het plangebied geen cultuurhistorische waarden die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.

3.2.2 Bodemkwaliteit
3.2.2.1 Regelgeving en beleid

Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de nieuwe functie of gebruik. Activiteiten in het verleden kunnen een bodemvervuiling hebben veroorzaakt. Mogelijk moet eerst deze vervuiling worden opgeruimd. De Wet Bodembescherming geeft hiervoor kaders.

In 2013 heeft de gemeente Dalfsen een bodemkwaliteitskaart gemaakt en vastgesteld. De kaart geeft aan dat de algemene bodemkwaliteit voldoende is voor alle functies en gebruik. Als op een locatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, is bodemonderzoek niet nodig. Een vrijstelling voor bodemonderzoek kan worden aangevraagd. Bodemonderzoek is noodzakelijk als in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Op basis van het bodemonderzoek wordt bepaald of bodemsanering noodzakelijk is.

Op basis van de bodemkwaliteitskaart is grondverzet zonder bodemonderzoek mogelijk. De spelregels hiervoor zijn opgenomen in de Nota Bodembeheer regio IJsselvecht.

3.2.2.2 Beoordeling

In 2014 is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het complete bodemonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1. Hierna worden de conclusies uit het onderzoek beschreven.

De licht verhoogde gehalten aan lood en PAK in de bovengrond houden verband met de zintuigelijk aangetroffen lichte puinbijmengingen, de concentraties zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.

Het licht verhoogde gehalte aan barium in het grondwatermonster is niet eenduidig te verklaren, de concentratie zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.2.3 Duurzaamheid
3.2.3.1 Algemeen

De gemeente Dalfsen zet in op een "duurzaam Dalfsen", met als doelstelling een CO2-neutrale gemeente in 2025.

Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • 1. ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • 2. economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
  • 3. sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.

3.2.3.2 Speerpunten

De gemeente Dalfsen heeft een convenant afgesloten met de provincie Overijssel. In dit convenant is een aantal overwegingen en uitgangspunten benoemd. De provincie Overijssel en de gemeente Dalfsen willen de duurzaamheidsgedachte uitdragen in de samenleving. De ambitie van de provincie Overijssel is gericht op een groene, duurzaam schone provincie. "Duurzaamheid" is met "ruimtelijke kwaliteit" de groene draad in de provinciale omgevingsvisie.

De speerpunten die worden genoemd "Investeren in duurzaam Overijssel" sluiten naadloos aan bij de gemeentelijke doelstellingen. Het gaat daarbij met name om de volgende speerpunten:

  • energie en klimaat;
  • veilige en gezonde leefomgeving;
  • duurzaam ondernemen;
  • biodiversiteit en integrale gebied- en plattelandsontwikkeling;
  • innoveren in duurzaamheid;
  • voorlichting en educatie.

In de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen zal aan de uitgangspunten uit dit convenant aandacht worden besteed, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor dat bestemmingsplan. In de plantoelichting zullen de mogelijkheden volgens de genoemde drie verschijningsvormen van duurzaamheid worden benoemd om de duurzaamheidsgedachte uit te dragen. De nadruk wordt gelegd op energiezuinig bouwen.

3.2.3.3 Situatie plangebied

Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling doordat bebouwing zonder vervolgfunctie wordt gesloopt en er duurzaam in ruimtelijke kwaliteit geïnvesteerd wordt. Er is sprake van een duurzame ontwikkeling.

3.2.4 Ecologie
3.2.4.1 Flora en faunawet

In de Flora- en faunawet wordt het volgende gesteld: “een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving”. Dit betekent dat onderzocht moet worden of door de plannen bedreigende situaties ontstaan in de leefomgeving van, in of direct rond het gebied voorkomende flora en fauna. Het gaat hierbij om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.

3.2.4.2 Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het meest nabijgelegen gebied dat is aangewezen als EHS bevindt zich op 2 kilometer afstand. Aangezien het plangebied buiten de EHS ligt en van een fysieke aantasting van de EHS dus geen sprake is, kunnen opvallende effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden uitgesloten. Bovendien kennen de ingrepen slechts een beperkte effectafstand en zal geen sprake zijn van een opvallende verstoring binnen de EHS. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.

3.2.4.3 Natuurbeschermingswetgebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Beschermd natuurmonument. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is "Olde Maten & Veerslootslanden" op een afstand van 10 kilometer. Gezien de grote afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied en de beperkte effectafstand van de ingreep, kan een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.

3.2.4.4 Soortenbescherming

Voor het slopen van de bebouwing is een sloopmelding ingediend en verkregen. Door het ontbreken van bebouwing zijn verblijfplaatsen van eventuele beschermde diersoorten niet aanwezig. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig tot geen geschikte habitat voor beschermde soorten. Soortenbescherming vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.2.4.5 Conclusie

Het aspect 'Ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.2.5 Externe veiligheid
3.2.5.1 Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.

3.2.5.1.1 Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Voor het groepsrisico is in dit document aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie als aanvaardbaar wordt gezien. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico is in de regel niet eenvoudig, vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0013.png" Afbeelding 13: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

3.2.5.1.2 Risicobronnen

Binnen de gemeente zijn diverse risicobronnen aanwezig. Hieronder staan ze in het kort genoemd.

LPG-tankstation

In de gemeente Dalfsen zijn vijf bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen en die in meer of minder mate een belemmering opleveren voor hun omgeving. Het betreft inrichtingen die onder het Bevi vallen. Het onderstaande overzicht geeft de Bevi-inrichtingen weer.

  • Autobedrijf Lindeboom, Vossersteeg 99 in Dalfsen
  • Tankstation Rondweg in Dalfsen
  • Garage Ten Have, Weerdhuisweg 11 in Lemelerveld
  • Tankstation Westdal, Westeinde 92 in Nieuwleusen
  • Tankstation Oosterveen, Burgemeester Backxlaan 204 in Nieuwleusen

Het plaatsgebonden risico is afhankelijk van de doorzet van de desbetreffende tankstation. Verder ligt er een contour om de LPG- vulpunt en LPG-reservoir. Deze variëren voor deze tankstations tussen de 15 en 45 meter.

Route gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen worden in de gemeente vervoerd over de weg, spoor of via buisleidingen. Over de weg, zijn er 3 routes liggend in de gemeente:

  • N340 vanaf de gemeentegrens met Zwolle tot aan de gemeentegrens met Ommen;
  • N35 vanaf de gemeentegrens met Zwolle tot aan de gemeentegrens met Raalte;
  • N348 vanaf de gemeentegrens met Ommen tot aan de gemeentegrens met Raalte.
  • Net buiten de gemeente ligt de A28 waarop ook gevaarlijke stoffen vervoerd wordt.

De volgende spoorlijnen worden ook gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen:

  • Baanvak Zwolle-Meppel (brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen);
  • Baanvak Zwolle-Ommen (zeer brandbare vloeistoffen).

Verder liggen circa 10 grotere aardgastransportleidingen in de gemeente.

Toets aan risicokaart

Het plangebied ligt in het groene gebied. Dit betekent dat externe veiligheid geen rol speelt.

Conclusie

Het plangebied ligt zo ver af van de risicobronnen, zodat externe veiligheid geen rol speelt. Nader onderzoek is niet nodig.

3.2.6 Geluid
3.2.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan als het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

De woningen zijn aan te merken als geluidsgevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorrails of geluidsproducerende bedrijvigheid (zie ook 3.2.8 ) aanwezig waardoor de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai buiten beschouwing kunnen blijven.

3.2.6.2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering heeft voor dit bestemmingsplan een onderzoek uitgevoerd om te meten hoeveel wegverkeerslawaai er op de gevels van de toekomstige woningen uit dit bestemmingsplan zal komen. Hierna wordt de conclusie van dit akoestisch onderzoek weergegeven. Meer informatie hierover is te lezen in het onderzoeksrapport die is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Conclusies uit dit onderzoek zijn:

  • De geluidsbelasting Lden op de gevels van de geplande woningen overschrijden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 12 dB voor woning 1, 2 dB voor woning 2 en 5 dB voor woning 3. Daarmee wordt de maximale grenswaarde van 63 dB niet overschreden;
  • Maatregelen om de geluidsbelasting door de Den Hulst te reduceren om aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te voldoen ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige-, landschappelijke-, of financiële aard;
  • Een hogere grenswaarde kan worden aangevraagd van 60 dB voor woning 1, 50 dB voor woning 2 en 53 dB voor woning 3.
3.2.6.3 Conclusie

Voor de woningen wordt een hogere grenswaarde van 60, 50 en 53 dB vastgesteld, omdat de geluidbelasting door het wegverkeer anders niet voldoet aan de standaard norm. In de regels van dit plan is opgenomen dat uitsluitend een woning mag worden gebouwd indien een hogere waarde van 60, 50 en 53 dB is vastgesteld en wordt voldaan aan de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit (een binnenniveau van 33 dB).

3.2.7 Luchtkwaliteit
3.2.7.1 Algemeen

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, als:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake als zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
3.2.7.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan bevat de bouw van twee woon-werk kavels en een bedrijfswoning bij bakkerij Timmer. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.

3.2.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

3.2.8 Milieuzonering
3.2.8.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

3.2.8.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' moet eerst worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van functiemenging of functiescheiding. In dit geval is sprake van functiescheiding. Binnen functiescheidingsgebieden worden een tweetal omgevingstypen onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt beschouwd als een met een 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

In dit geval is de omgeving van het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'. De locatie bevindt zich direct aangrezend aan hoofdinfrastructuur (N377) en naast woningen komt ook verschillende soorten bedrijvigheid voor.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
3.2.8.3 Situatie plangebied

Aan de hand van de hiervoor genoemde regeling is onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals hiervoor genoemd wordt moet bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar, in strijd is met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. Binnen de begrenzing van het plangebied wordt bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijvigheid in gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 meter. Binnen een straal van 10 meter rondom het plangebied bevinden zich geen milieugevoelige objecten. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet aangetast als gevolg van de planologische wijziging.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. De bedrijvigheid zelf kan niet getypeerd worden als milieugevoelig. Wel moet in dit kader verantwoord worden dat ter plaatse van de bedrijfswoningen behorende bij de woonwerk-kavels een goed woon-werk- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Hier zal hieronder nader op in worden gegaan.

Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen op/nabij bedrijventerreinen geldt in het algemeen dat zij minder beschermd worden tegen geluid, stof, etc. afkomstig van bedrijven die op het bedrijventerrein gevestigd zijn. Er geldt echter wel een minimaal beschermingsniveau. In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt aandacht besteed aan bedrijfswoningen in relatie tot milieuzonering:

‘Milieuzonering en gevoelige functies op een bedrijventerrein’

De richtafstandenlijsten kunnen niet zonder meer worden toegepast op gevoelige functies op een bedrijven- of industrieterrein, zoals bedrijfswoningen en andere bewust op een bedrijventerrein gesitueerde gevoelige functies. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijsten. Hier kan een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard. Toch is ook voor deze functies een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat naburige bedrijven in het omgevingsvergunningenspoor voor van het aspect milieu onevenredig worden belemmerd door de aanwezigheid van gevoelige functies. Dus bedrijfswoningen moeten worden betrokken bij de uitwerking van milieuzonering, in die zin dat onderbouwd moet worden dat zij in principe buiten de kaders van de richtafstandenlijsten vallen, maar dat wel aangetoond moet worden dat er sprake is van een voor de situatie aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Situatie plangebied

Ten oosten en westen van het plangebied bevindt zich bedrijvigheid. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein, waar bedrijven in milieucategorie 2 en 3.1 zijn toegestaan. De zonering is gebaseerd op de voorheen aanwezige woning Den Hulst 56. Deze bedrijvigheid ligt op voldoende afstand, zodat van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat geen sprake is. Ten westen van het plangebied bevindt zich bedrijvigheid in milieucategorie 2. De bedrijfswoningen die gerealiseerd worden, zijn niet geprojecteerd binnen de richtafstand die aangehouden moet worden voor deze functies. Geconcludeerd kan worden dat omliggende bedrijvigheid niet wordt beperkt door de bedrijfswoningen.

3.2.8.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.2.9 Politiekeurmerk Veilig Wonen
3.2.9.1 Algemeen

Het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw bestaat uit eisen verdeeld over drie categorieën:

  • woning (W-eisen);
  • complex (C-eisen);
  • omgeving (O-eisen).

Aan elke categorie is een eisenpakket en een certificaat verbonden.

Wat is het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaande bouw?

Met het Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw, weten bewoners dat ze in een veilig huis in een veilige, leefbare wijk wonen. Woningen, gebouwen of wijken die aan de eisen van het keurmerk voldoen, ontvangen afzonderlijk een certificaat. De drie certificaten bij elkaar vormen het Politiekeurmerk Veilig Wonen® bestaande bouw.

Met een paar maatregelen en afspraken regelt het keurmerk veiligheid in en rond het huis. Hiervoor is het echter wel noodzakelijk dat veel partijen samenwerken. Het keurmerk gaat namelijk niet alleen om een goed slot op de deur. Het keurmerk gaat ook om goede straatverlichting en goed onderhouden groenvoorzieningen. Hiervoor is de gemeente verantwoordelijk.

Integraal veiligheidsinstrument

Het keurmerk is een integraal veiligheidsinstrument. Dat maakt het keurmerk zo bijzonder. Het is niet slechts een ‘middel’ tegen inbraken. Het is een instrument dat ook andere vormen van criminaliteit tegengaat, zoals fietsendiefstal en vandalisme. Daarnaast zorgt het keurmerk ervoor dat iemand op tijd wordt gewaarschuwd als er brand uitbreekt. En, aanpassingen in en rond de wijk en afspraken over het beheer van de buurt, zorgen ervoor dat mensen in een veilige, leefbare buurt wonen. Een buurt waar ze zich nauwelijks zorgen hoeven maken over criminaliteit en gevaarlijke situaties. Een keurmerkwijk is meer dan een wijk waar nauwelijks ingebroken wordt. Het is een wijk waarin bewoners, woningcorporaties, politie, bedrijven en gemeente samen zorgen voor een leefbare plek.

Verschil nieuwbouw - bestaande bouw

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen® kent twee eisenpakketten: één voor de nieuwbouw en één voor bestaande wijken. Voor deze twee aandachtsgebieden is gekozen omdat in nieuwbouwgebieden alles nog mogelijk is. De wijk bestaat alleen op papier en ingrepen in woning of omgeving zijn eenvoudig te realiseren. Bij bestaande bouw is deze aanpak lastig. De inrichting van deze wijken is langer geleden bepaald: de wijk staat al jaren. Ingrepen zijn kostbaar. Daarnaast is de zeggenschap over de verantwoordelijkheid voor woning, complex, beheer en omgeving, versnipperd. Een bewoner heeft bijvoorbeeld wel iets te zeggen over zijn huis, maar lang niet altijd over zijn omgeving. Daar gaat de gemeente meestal over. Daarom is het werk in de bestaande bouw verdeeld over drie certificaten. Dit in tegenstelling tot in de nieuwbouw.

Certificaat Veilige Woning

Individuele woningen komen in aanmerking voor het certificaat Veilige Woning. Dit kunnen eengezinswoningen zijn, maar ook woningen die deel uitmaken van een appartementengebouw of flat. Voor individuele woningen geldt dat ‘de schil’ beveiligd moet zijn. Het gaat dan om voor, zij-, achtergevel en het dak. Het gaat zowel om dichte als om bewegende delen (ramen en deuren). Het gaat om de beveiliging van alle delen die toegang verschaffen tot de woning. Maar, het gaat ook om verlichting en een rookmelder. Bewoners die in bijzondere omstandigheden verkeren - de waarde van hun inboedel is hoog - kunnen ‘bovenop’ het certificaat Veilige Woning andere beveiligingsmaatregelen treffen zoals het aanleggen van een alarminstallatie. Verzekeringsmaatschappijen kunnen hierover informatie verstrekken.

3.2.9.2 Planinformatie

Het plan is zodanig ontworpen dat alle ingrediënten aanwezig zijn om in aanmerking te komen voor het politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.2.10 Verkeerssituatie
3.2.10.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens voor het bepalen van de verkeergeneratie en aantal parkeerplaatsen die nodig zijn.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Indien deze criteria worden losgelaten op dit initiatief gelden de volgende uitgangspunten:

Voor wat betreft de stedelijkheidsgraad kan voor de gemeente Dalfsen worden uitgegaan van 'landelijk' (Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). Voor wat betreft de stedelijke zone kan, vanwege de ligging aan de rand van de kern Nieuwleusen, worden uitgegaan van de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'.

Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

3.2.10.2 Verkeer

De bedrijfswoning voor bakkerij Timmer wordt ontsloten op de Den Hulst ten zuiden van het plangebied. De twee woon-werkkavels worden ontsloten op de doodlopende Den Hulst ten oosten van het plangebied. In beide situaties wordt gezorgd voor een overzichtelijke ontsluiting. Met het plan wordt ook de Den Hulst aan de zuidoostzijde van het plangebied verbreed. In paragraaf 4.2 wordt dit nader beschreven. De keuze voor de invulling van het plangebied is deels ingegeven door het karakter en capaciteit van de huidige verkeerssituatie. Er is sprake van een goed ontsloten en goed bereikbare locatie voor bedrijvigheid.

De nieuwe planologische situatie zal leiden tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De toename vindt met name plaats door de twee te realiseren woon-werkkavels. Er zal geen sprake zijn van zwaar verkeer. Ook is de beperkte toename niet zo groot dat de capaciteit van de wegen en de verkeersveiligheid op negatieve wijze worden aangetast. Geconcludeerd wordt dat de beperkte toename van verkeer goed en veilig kan worden afgewikkeld. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de ontwikkelingen van dit bestemmingsplan.

3.2.10.3 Parkeren

Op elke kavel is voldoende ruimte voor minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Bij de bedrijfswoning voor bakkerij Timmer worden zes parkeerplaatsen voor klanten gerealiseerd. Parkeren aan de weg wordt hiermee voorkomen, wat leidt tot een verbetering van het straatbeeld. Er kan worden gesteld dat kan worden voorzien in de parkeerbehoefte die met de ontwikkeling ontstaat.

3.2.11 Water
3.2.11.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de initiatiefnemer (gemeente) onderlinge afstemming zoeken.

3.2.11.2 Relevant beleid

Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en –visie van de provincie Overijssel, het Waterbeheersplan 2010 – 2015 van het waterschap DOD (Drents Overijsselse Delta), het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Dalfsen.

3.2.11.3 Invloed op de waterhuishouding

Waterhuishoudkundig aspect   Relevantie   Toelichting  
Riolering en afvalwaterketen   Ja   De bebouwing moet een aansluiting op het rioolstelsel hebben.  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   Ja   Binnen het bestemmingsplan worden 3 wooneenheden gerealiseerd. Dit betekent een toename van 2 wooneenheden. De toename van het verharde oppervlak bedraagt (niet) meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijk watercorridor.
Bij nieuwe bouwwerken is de minimale ontwateringsdiepte een belangrijk aandachtspunt. De minimale ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op voor de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.  
Grondwateroverlast   Nee   Er is geen grondwateroverlast.  
Grondwaterkwaliteit   N.v.t.   -  
Verdroging   Nee   Er is geen bedreiging voor karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische, cultuurhistorische of archeologische waarden.  
Inrichting/beheer en onderhoud   N.v.t.   -
 

3.2.11.4 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

In de toekomstige situatie zal het hemelwater vertraagd worden afgevoerd volgens de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Om wateroverlast te voorkomen moet een voorziening komen (infiltratie en/of berging) met als uitgangspunt een ontwerpeis van minimaal 20 mm per vierkante meter verhard oppervlak.

Dakwater wordt als relatief schoon gezien. Om dit water ook daadwerkelijk schoon te houden, wordt bij de bouw rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals opgenomen in de bouwwetgeving.

De vuilwateraansluitingen van de nieuwe woningen moeten worden aangesloten op het rioolstelsel.

3.2.11.5 Overstromingsrisicoparagraaf

Er is geen sprake van overstromingsrisico's. Het plangebied ligt buiten de dijkringen en kent een overstromingsdiepte die minder is dan 0,2 meter.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zal worden aangegeven op welke wijze de binnen alle plangebieden voorkomende functies, zoals die in het voorgaande aan de orde zijn geweest, in het bestemmingsplan worden geregeld. Het betreft de uitgangspunten over de gewenste ruimtelijke structuur, de functionele structuur en de milieu-uitgangspunten. Ook wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de bestemming.

4.2 Beschrijving gewenste situatie

Voorafgaand aan de uitwerking van het uiteindelijke plan is advies opgevraagd bij de ervenconsulent van het Oversticht. Dit advies (Bijlage 3) is als uitgangspunt genomen voor de uiteindelijke planuitwerking zoals hierna beschreven.

Na herziening van het bestemmingsplan is op de locatie Den Hulst 56-58 de bestemming 'woondoeleinden' en 'tuin' omgezet in 'Bedrijf' en 'Waarde - Archeologie 6'.

De gewenste ruimtelijke ontwikkeling is het realiseren van twee woon-werklocaties die ontsluiten op de ontsluitingsweg van de Den Hulst en een perceel met één bedrijfswoning (behorend bij bakkerij Timmer), terras en parkeerplaatsen die ontsluiten op de Den Hulst.

De invulling van het plangebied met bedrijvigheid is vanuit functioneel oogpunt gezien een logische invulling. De directe omgeving wordt ook gekenmerkt door bedrijvigheid. Met de twee woon-werkkavels wordt voorzien in behoefte waar verder in Nieuwleusen nog geen passend aanbod voor is. Met de ontwikkeling wordt de leefbaarheid en economische vitaliteit van de kern Nieuwleusen behouden. Ook is sprake van een stedenbouwkundige verbetering door de sloop van landschapontsierende bebouwing.

Aan de noordzijde wordt een woon-werkkavel gerealiseerd waar het bedrijf en de woning onder 1 kap worden gerealiseerd. De woning is gericht op het achterliggende land. De bedrijfsruimte bevindt zich aan de zuidkant van het bouwvolume.

Op de zuidelijke woon-werkkavel wordt een markante (bedrijfs)woning in een streekeigen sfeer gerealiseerd. De woning en bedrijfsruimte worden verbonden met een tussenlid.

Nabij bakkerij Timmer wordt een bedrijfswoning gerealiseerd, die ten dienste staat van de bakkerij. Hier is een bedrijfswoning noodzakelijk vanwege permanent toezicht en doelmatige bedrijfsvoering. Direct naast het bedrijfsgebouw van bakkerij Timmer wordt een terras voor klanten gerealiseerd. Ook wordt een zestal parkeerplaatsen voor klanten gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat langs de weg wordt geparkeerd. Het terras en de parkeerplaatsen zijn vastgelegd met functieaanduidingen, om de plek vast te leggen. In het kader van verkeersveiligheid wordt de Den Hulst aan de zuidoostzijde verbreed. Een weergave van het gewenste plan is hierna te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.NNls07hz9-vs01_0014.png"

Afbeelding 14: Weergave plan (Bron: Huls Architecten)

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Opzet van de regels

5.1.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels moeten in samenhang worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.1.2 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 staan de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en hierin staan:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige uitleg van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe bepaalde afmetingen gemeten moeten worden.

5.1.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Nadere eisen: Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing in uiteenlopende situaties;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: in de archeologische dubbelbestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden.

In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht.

5.1.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel ( Artikel 7 )
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, als een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels ( Artikel 8 )
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels ( Artikel 9 )
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Overige regels ( Artikel 11 )
    In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke bepalingen waar in de regels naar verwezen wordt van toepassing zijn op het moment van vaststelling van dit plan. Ook worden in dit artikel een aantal regels uit de bouwverordening van toepassing verklaard.
5.1.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.2 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk gemaakt worden en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Bedrijf' (Artikel 3)

De twee woon-werk kavels en bedrijfskavel van bakkerij Timmer zijn bestemd voor 'Bedrijf'. In deze bestemming is bedrijvigheid in combinatie met woningen toegestaan tot maximaal milieucategorie 2 (op basis van een bij de regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen'). Ook is het wonen in een bedrijfswoning toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', waarbij per aanduidingsvlak 1 bedrijfswoning is toegestaan.

Ook zijn een terras en parkeerplaats ter plaatse van de aanduidingen 'terras' en 'parkeerterrein' toegestaan. De bouwregels maken onderscheid in bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

'Detailhandel' (Artikel 4)

De gronden die nu ook zijn bestemd voor 'Detailhandel' zijn opnieuw bestemd voor 'Detailhandel' waarbij binnen de bestemming geen bedrijfswoningen zijn toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat naast de nieuw te bouwen bedrijfswoning planologisch nog een bedrijfswoning mogelijk is.

'Verkeer' (Artikel 5)

Het te verbreden deel van de Den Hulst is overeenkomstig het toekomstige gebruik bestemd, te weten 'Verkeer'. Er zijn geen gebouwen toegestaan, enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

'Waarde - Archeologie 6' (Artikel 6)

De gronden kennen een lage archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 6) op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Deze verwachting is ook planologisch doorvertaald door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' op te nemen. Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden. De bestemming kent een omgevingsvergunningstelsel (voormalige aanlegvergunningstelsel) waarin is opgenomen voor welke ontwikkelingen een omgevingsvergunningplicht geldt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat wat betreft een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In dit geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dalfsen. Hierin wordt ook het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Volgens de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

7.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en artikel 6.18 Bor moet een bestemmingsplan aan verschillende overheidsinstanties voorgelegd worden. Hierna een korte samenvatting.

7.2.1 Provincie Overijssel

Het voorontwerp is naar de provincie gestuurd. Per mail van 17 januari 2017 is aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid. Als het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht dan zijn er vanuit provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure.

7.2.2 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Vooroverleg met het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft plaatsgevonden via het invullen van de digitale watertoets. De bestemming en de grootte van het plan hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

7.2.3 Veiligheidsregio IJsselland

Aangezien externe veiligheid bij dit plan geen rol speelt, is vooroverleg met de Veiligheidsregio IJsselland niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 8 Zienswijzen en kennisgeving

8.1 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken voor iedereen ter inzage gelegen van 9 februari 2017 tot en met 22 maart 2017. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.

8.2 Kennisgeving

Daarnaast is een kennisgeving aan de overlegpartners verzonden. De reacties zijn hierna kort samengevat.

8.2.1 Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 13 februari 2017 schriftelijk aangegeven dat het plan geen reden biedt een zienswijze in te dienen. Het plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

8.2.2 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Op 15 februari 2017 heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta schriftelijk aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.