direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan 't Febriek Zuid II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor dit nieuwe Crisis- en herstelwet (Chw) bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Ook worden de bij dit plan behorende stukken opgesomd. Daarnaast wordt ingegaan op de opbouw van deze toelichting.

1.1 Aanleiding

De gemeente Dalfsen wil het bedrijventerrein 't Febriek Zuid in Lemelerveld in zuidelijke richting uitbreiden onder de noemer 't Febriek Zuid II. Door de toegenomen vraag aan bedrijfsterreinen in Lemelerveld heeft de gemeente besloten om het bedrijfsterrein met circa 9,1 hectare bruto in zuidelijke richting verder uit te breiden. De uitbreiding van het bedrijventerrein vindt plaats op agrarische grond.

De uitbreiding ligt ten zuiden van de kern Lemelerveld en het huidige bedrijventerrein. Het plangebied wordt begrensd door de Achterkampweg en N348 ten oosten van het plangebied, ten noorden wordt het plangebied begrensd door de Handelsweg. De zuid- en westgrens worden gevormd door agrarisch gebied. Zie ook figuur 1.1.

Omdat de uitbreiding van het bedrijventerrein niet binnen het vigerende bestemmingsplan past, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend Chw bestemmingsplan voorziet hierin.

Voor de concrete regels voor bouwen en gebruik is aansluiting gezocht met de planregels voor het bestaande bedrijventerrein. In voorliggende toelichting bij het Chw bestemmingsplan is onderbouwd dat de geplande ontwikkeling uitvoerbaar is en er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0001.png"

Figuur 1.1: Overzicht van het plangebied

Op dit moment gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • het bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen (vastgesteld 24 juni 2013);
  • het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan 7e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen (vastgesteld 26 april 2021).

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het Chw bestemmingsplan 't Febriek Zuid II bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII;
  • regels.

1.3 Opbouw toelichting

Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van het verrichte conditionerende onderzoek. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 6. Dit hoofdstuk behandeld ook de inspraakreacties, het gevoerde overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de Rijksbrede visie op de fysieke leefomgeving. In de visie komt naar voren dat Nederland voor grote uitdagingen staat die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. De NOVI brengt de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Dit Chw bestemmingsplan draagt bij aan onderstaande prioriteiten:

Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Dit Chw bestemmingsplan biedt ruimte aan verschillende maatregelen in het kader van de klimaatadaptatie. Er worden onder andere diverse wadi's aangelegd: verdiepte groenstroken die bij hevige neerslag fungeren als een buffergebied en waar regenwater geleidelijk kan infiltreren.

Duurzaam economisch groeipotentieel

Binnen de regio bestaat een grote behoefte aan vestigingslocaties voor nieuwe, grootschalige bedrijvigheid. Met het uitbreiden van het huidige bedrijventerrein krijgt Lemelerveld (en de regio) de mogelijkheid economisch te blijven groeien. Het bedrijventerrein wordt duurzaam ontwikkeld.

Sterke en gezonde steden en regio's

De uitbreiding van het bedrijventerrein draagt bij aan de economische ontwikkeling van Lemelerveld, de gemeente Dalfsen en daarmee aan een sterke regio.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Op grond van het Bro moet voor een ruimtelijk plan dat voorziet in uitbreiding van stedelijke functies de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' worden toegepast. Ten behoeve van het bedrijventerrein is een Ladderonderbouwing uitgevoerd (Ladder duurzame verstedelijking). In de Ladderonderbouwing (bijlage 1) is aangetoond dat er sprake is van een behoefte voor het bouwen van een bedrijventerrein buiten bestaand stedelijk gebied.

2.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van nota's en rapporten. Voor dit Chw bestemmingsplan zijn vooral de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel belangrijk.

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het provinciaal beleid is vearbij behorende verordening Overijssel. Op 12 aprilrwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie- en de da 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie- en verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

De Omgevingsvisie is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvidie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bekeken of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

De volgende figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0002.png"

Figuur 2.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Voor een aantal ontwikkelingen, zoals op het gebied van bedrijfslocaties, moet de Ladder van duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) worden doorlopen. Hierbij worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd, waarbij het volgende geldt:

  • 1. Gebruikmaken van de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar kan worden gemaakt;

Via de Ladder wordt de verplichting opgelegd eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, de bestaande bebouwde gebieden, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. In artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) is aangegeven dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.


Zie ook de Ladderonderbouwing in bijlage 1 voor een uitgebreide toelichting.

  • 2. Vergroten van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;

Bij deze ontwikkeling is gebruikgemaakt van meervoudig ruimtegebruik om de ruimteproductiviteit te vergroten. De uitbreiding vindt plaats aansluitend op het bestaande bedrijventerrein. De ruimte voor bedrijven in het plangebied is geconcentreerd. Om de bedrijven heen is een groenzone opgenomen. Bij de invulling van deze groenzone wordt aangesloten op de landschappelijke structuur en de landschapskenmerken.

  • 3. Aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden.

Bij de nieuwe ontwikkeling is in het ontwerp rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Hieronder wordt nader ingegaan op de gebiedskenmerken. De uitbreiding is aansluitend op het al bebouwde bedrijventerrein. Vanuit sociaaleconomisch opzicht is het van belang dat de uitbreiding plaatsvindt op het bebouwde bedrijventerrein en nabij het dorp Lemelerveld. Bij deze ontwikkeling wordt de identiteit van het dorp versterkt. Bedrijvigheid is kenmerkend voor de historie en de sociale verwevenheid van Lemelerveld.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

De uitbreiding van bedrijventerrein 't Febriek Zuid ligt in het gebied waarvoor de volgende ontwikkelingsperspectieven gelden;

  • Ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap;
  • Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap;
  • Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0003.png"

Figuur 2.2: Relevant gedeelte kaart Ontwikkelingsperspectieven (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun – vaak grote – gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken. Voor meer informatie over het beleid voor (verduurzaming van) de landbouw.

Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Wat betreft windenergie liggen vanuit de optiek van rendement de beste (wind)kansen in het noorden en noordwesten van de provincie.

De uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen het ontwikkelingsperspectief, in die zin dat het de agrarische bedrijvigheid in de omgeving niet belemmert. Op geen enkele manier wordt verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw beperkt.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Met name de verschuiving van eenzijdige volumeproductie en kostprijsreductie naar specialisatie en omgevingsgericht ondernemen in de landbouw is hier kansrijk voor het behouden van een sterke concurrentiepositie. Waardevermeerdering ontstaat door het benutten van de specifieke gebiedskwaliteiten, en van het maatschappelijk draagvlak voor kwaliteitsproductie en -producten. Ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte. Door directe verkoop bij de boer ontstaan korte ketens en meer waardering voor het agrarisch product.

Het bedrijventerrein wordt landschappelijk ingepast, in die zin dat een zorgvuldige overgang van het dorp naar het open landschap wordt gecreëerd (zie paragraaf 3.2.3). Het landschap blijft zodoende herkenbaar. Hiermee past het plan binnen het ontwikkelingsperspectief.

Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) buiten het NNN zet de provincie in op versterking van de kwaliteit van natuur, landschap en water door initiatieven te verbinden aan deze kwaliteiten. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is hier specifiek gericht op versterking van deze kwaliteiten. Nieuwe landgoederen komen bij voorkeur hier tot ontwikkeling.

Voor voorliggend plan is in het ontwerp specifiek rekening gehouden met het versterken van de natuur, het landschap en water. Zo worden er groenstroken, wadi's en watergangen aangelegd.

Hoe – gebiedskenmerken

Tenslotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en welke behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Op de uitbreiding van het bedrijventerrein 't Febriek Zuid zijn vier lagen van toepassing:

  • de natuurlijke laag,
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap,
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving .


In het navolgende worden de ontwikkelingen nader toegespitst op deze vier lagen.


Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer beeldbepalend worden.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0004.png"

Figuur 2.3: Relevant deel natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)


De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Het is een reliëfrijk landschap, dat wordt gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlakbij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De norm is dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. In de richtinggevende uitspraak staat dat als ontwikkelingen plaatsvinden, deze dan bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogte verschillen en het watersysteem. Verder is bij ontwikkelingen de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.


Agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en dat die worden benut. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking, behoud of ontwikkeling óf een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' en 'Oude Hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0005.png"

Figuur 2.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Jonge heide- en broekontginningslandschap

Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. Hierdoor vertonen de natte en droge jonge ontginningen nu gelijkenis. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. De landbouwontginningen zijn relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'- landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.

De richtingbepalende uitspraak geeft aan dat als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen deze dan bijdragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Oude hoevenlandschap

Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.


Stedelijke laag

In de 'stedelijke laag' is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt de kwaliteit 'eigenheid en onderscheidend vermogen' van de regio steeds belangrijker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0006.png"

Figuur 2.5: Relevant deel stedelijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)


In de Omgevingsvisie heeft het plangebied geen aanduiding in deze laag.


Laag van de beleving

Met de 'natuurlijke laag', de 'laag van het agrarische cultuurlandschap' en de 'stedelijke laag' is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De 'laag van de beleving' is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes, maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'laag van de beleving' aangeduid met 'donkerte' (zie arcering op navolgende figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0007.png"

Figuur 2.6: Relevant deel lust- en leisurelaag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)


Dit houdt in dat huidige 'donkere'-gebieden tenminste zo donker als nu moeten worden gehouden, maar bij ontwikkelingen liefst nog wat donkerder worden gemaakt. Dit betekent terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen en dergelijke en lichtbronnen selectiever richten.

De nieuwe ontwikkeling leidt tot een versterking van de economie en het vestigingsklimaat in Dalfsen. Het betreft een nieuwe op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte ontwikkeling. De uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zijn opgenomen in een stedenbouwkundig plan (zie ook hoofdstuk 3). De locatie is aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein 't Febriek Zuid. Hierdoor is er geen sprake van versnippering, maar ontstaat er een gebied met geconcentreerde bebouwing. Voor het plangebied is het gebiedskenmerk 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' van toepassing. Voor dit gebiedskenmerk is er ruimte voor ontwikkelingen, mits deze binnen het raamwerk van wegen, lanen en waterlopen plaatsvindt. Bij de inrichting wordt hiermee rekening gehouden. Er zijn een aantal voorwaarden gesteld aan de inrichting van de groenzone, die betrekking hebben op de waterhuishouding en de waterberging. Ook zijn eisen gesteld aan de natuurlijke overgang tussen het landschap en het bedrijventerrein, waarbij de bedrijfsgebouwen aan de zuidzijde aan het zicht worden onttrokken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Een van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken, is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein 't Febriek Zuid II zijn de volgende regels in de verordening van belang:

  • SER-ladder, bovenlokale afstemming en onderbouwing behoefte, gebiedskenmerken;
  • ruimte voor groei lokaal gewortelde bedrijven;
  • ontwikkeling met mobiliteit nabij hoofdinfrastructuur.


In de Omgevingsverordening wordt in afdeling 2.3 aandacht besteed aan werklocaties. In dit verband is met name artikel 2.3.2. van belang.

Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen.

Lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen, zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek bedrijventerreinen, voorzien.

Lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor afspraken bedrijventerreinen van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de afspraken bedrijventerreinen.

Lid 4
De behoefte aan nieuw bedrijventerrein zoals bedoeld in lid 1 wordt geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende afspraken bedrijventerrein zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Lid 5
Wanneer de realisatie van nieuw bedrijventerrein niet past binnen geldende afspraken bedrijventerreinen of wanneer er voor de gemeente geen afspraken bedrijventerreinen gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.

Lid 6
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De gemeente Dalfsen heeft een Bedrijventerreinenvisie Dalfsen opgesteld (oktober 2010). Gemeente heeft deze Bedrijventerreinenvisie afgestemd met de omliggende gemeenten, waarmee zij een relatie heeft. Ook heeft de provincie ingestemd met deze visie. In deze visie is de huidig voorgestelde zuidelijke uitbreiding van het bedrijventerrein opgenomen.

Daarnaast heeft de gemeente Dalfsen in 2017 met de omliggende gemeenten afspraken gemaakt over de uitgifte van bedrijfskavels (Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering West Overijssel 2017-2020). Hierbij is de uitbreiding van 't Febriek Zuid als zachte plancapaciteit opgenomen.

In 2018 is een behoefteonderzoek onder ondernemers gedaan (zie bijlage 1) waaruit blijkt uit paragraaf 4.7 dat 6% van de ondervraagde ondernemers een ruimtewens heeft voor vestiging op het bedrijventerrein 't Febriek in Lemelerveld. In paragraaf 5.4 is aangegeven dat er voor de uitbreiding van bedrijventerrein 't Febriek Zuid een zacht planaanbod van ca. 1,7 hectare netto uitgeefbaar is. Onderhavig Chw bestemmingsplan betreft de omzetting van dit zachte planaanbod in harde plancapaciteit.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein 't Febriek Zuid is in overeenstemming met de Bedrijventerreinenvisie Dalfsen, de regionale afspraken uit 2017 en gaat in op de lokale behoefte aan bedrijfsvestiging. Dit Chw bestemmingsplan is eveneens in overeenstemming met artikel 2.3.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

2.2.3 Omgevingsvisie - Regionaal Waterplan

In de Omgevingsvisie Overijssel zijn twee kaarten opgenomen: Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel en de functiekaart Water. Op de kaart van de Ontwikkelingsperspectieven zijn zoveel mogelijk de functies weergegeven die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedsontwikkelingen (de oppervlaktewateren, drinkwaterwinlocaties). Op de functiekaart Water zijn vooral de gebruiksfuncties opgenomen. In de waterparagraaf wordt het beleid voor het aspect water nader uitgewerkt.

2.2.4 Conclusie provinciaal beleid

De Omgevingsvisie biedt ruimte voor de ontwikkeling van bedrijventerrein 't Febriek Zuid II. Bij de nieuwe ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de kwaliteit 'donkerte' en met de overgang tussen stedelijke en groene omgeving.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein 't Febriek Zuid is in overeenstemming met de Bedrijventerreinenvisie Dalfsen, de regionale afspraken uit 2017 en gaat in op de lokale behoefte aan bedrijfsvestiging. Daarom is dit Chw bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.3.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Dalfsen

Op 28 februari 2022 is de Omgevingsvisie Dalfsen 1.0 vastgesteld. De omgevingsvisie laat zien wat de gemeente belangrijk vindt voor de omgeving waarin de inwoners wonen, werken en vrije tijd doorbrengen.

In de omgevingsvisie is de gemeente Dalfsen opgedeeld in deelgebieden. Voorliggend plangebied is gelegen in gebied 4 'Landelijk Lemelerveld' (figuur 2.7). Landbouw is de belangrijkste grondgebruiker in dit deelgebied. Voor een duurzame, concurrerende landbouw met goed economisch perspectief is echter een verbetering van de productieomstandigheden noodzakelijk. Daarnaast staat de landbouw in dit deelgebied onder invloed van landschappelijke, recreatieve en natuurlijke kwaliteiten. De gemeente wil waar mogelijk de landbouw ondersteunen en kansen bieden voor een goede lange termijn in de toekomst. Tegelijk is echter duidelijk dat sectorale wet- en regelgeving in sterke mate bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector. De gemeente streeft ernaar de ontwikkelingen in de landbouw te laten samengaan met het ontwikkelen van een stevig landschappelijk raamwerk dat het gebied meer eigenheid kan geven. Opvallend is het open karakter van de erven. Voor een goede inpassing in het landschap vindt de gemeente een fraaie overgang tussen erf en landschap met erfbeplanting van belang. In dit deelgebied zal de gemeente dan ook sturen op een goede erfinrichting door een inrichtingsplan te vragen bij voorkomende ontwikkelingen. Het deelgebied leent zich voor een verweving van functies. Naast de landbouw en recreatie ziet de gemeente dan ook kansen voor wonen in het gebied, zodat een aantrekkelijk mixlandschap kan ontstaan.

Lemelerveld is te karakteriseren als een kern bestemd voor basisvoorzieningen, dorps wonen en bedrijvigheid. De gemeente ziet voor Lemelerveld een belangrijke opgave in het voorzien in de uitbreiding van toekomstige bedrijvigheid. Wat betreft woningbouw ziet de gemeente Lemelerveld dat als een regionale opgave. In Lemelerveld wordt niet enkel voor de eigen behoefte gebouwd, maar tevens een stukje extra groei om de kern te versterken en haar positionering in de regio zichtbaarder te maken dan nu het geval is.

Een van de in de omgevingsvisie genoemde ambities is lokaal geworteld, vitaal en innovatief ondernemerschap dat goed aangehaakt is op de regio. Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein, wat een bijdrage levert aan de in de omgevingsvisie genoemde ambities.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0008.png"

Figuur 2.7: waardenkaart Lemelerveld (bron: Omgevingsvisie Dalfsen)

2.3.2 Bedrijventerreinenvisie Dalfsen

Voor de gemeente geldt de Bedrijventerreinenvisie Dalfsen uit 2010. De provincie heeft ingestemd met deze visie. In deze visie Dalfsen zet de gemeente - volgens het nationale en provinciale beleid - in op onder meer toepassing van de SER-ladder, herstructurering van verouderde bedrijventerreinen en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In de visie is een economische groeiprognose opgenomen, waarvan de behoefte aan bedrijventerrein in de periode tot en met 2025 is afgeleid. Uitgaande van een nog beschikbare voorraad bedrijventerrein, wordt de extra behoefte geraamd op 7 ha netto in de periode 2010 tot en met 2020 en in totaal 19 ha netto in de periode 2010 tot en met 2025. De gemeente ziet dit als de toekomstige gemeentelijke opgave voor het faciliteren van lokaal economische groei.

In de visie wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik en het zoveel mogelijk vermijden van verstoring en versnippering van het buitengebied. Daarom moet uitbreiding van bedrijventerreinen zoveel mogelijk op en aan bestaande bedrijventerreinen plaatsvinden, gekoppeld aan de bestaande infrastructuur. Een goede bereikbaarheid van bedrijventerreinen is van groot economisch belang.

In het geval van bedrijventerrein 't Febriek zal een beperkte uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein plaatsvinden. Deze uitbreiding maakt deel uit van een groter gebied dat in de Bedrijventerreinenvisie tot 2025 is aangewezen als uitbreiding van bedrijventerrein 't Febriek. De nu voorziene uitbreiding dekt de behoefte op korte termijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0009.jpg"

Figuur 2.8. Ontwikkelingsrichting Lemelerveld (bron: Bedrijventerreinenvisie Dalfsen)

Ook in sociaal-economisch opzicht is aansluiting op de bestaande bedrijventerreinen van belang, omdat de beroepsbevolking van de bedrijventerreinen veelal in de kernen wonen en zich daar sociaal bewegen.

Bij uitbreidingsplannen zal vervolgens nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing. Ook bij de ontwikkeling van bedrijventerrein 't Febriek is de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing geborgd door langs de zuidzijde een groenstrook en een watergang te creëren. Aan de inrichting van zowel deze groenvoorziening als het plangebied worden hoge eisen gesteld waardoor er een kwaliteitsslag wordt gemaakt. Op die manier bestaat de mogelijkheid de ruimtelijke kwaliteiten van het bedrijventerrein 't Febriek te behouden en te versterken. Bij de planopzet wordt de uitbreiding goed landschappelijk ingepast, maar wel zodanig dat een eventuele verdere uitbreiding van het bedrijventerrein in de toekomst mogelijk is.

In het kader van duurzame bedrijventerrein wordt bij aanvragen van bedrijven voor vestiging op een bedrijventerrein de verplichting tot het uitvoeren van een duurzaamheidscan neergelegd. Parkmanagement draagt bij aan duurzaam beheer en behoud van de kwaliteit op het bedrijventerrein.

De nieuwe ontwikkeling sluit aan bij de beleidsuitgangspunten van de Bedrijventerreinenvisie.

2.3.3 Nota economisch beleid 2013-2020

Door de gemeente is enkele jaren geleden de Nota Economisch Beleid opgesteld. In de nota wordt een kenschets gegeven van huidige situatie van de bedrijvigheid en er worden ambities en actiepunten geformuleerd.

In de drie hoofdkernen van de gemeente zijn vooral bedrijven gevestigd die een sterke verbondenheid hebben met deze kernen. De economie van Dalfsen is daarnaast sterk verbonden met Zwolle en is ook complementair hieraan: waar Zwolle veel werkgelegenheid in onder andere de zakelijke dienstverlening en overheidsdiensten kent, vult Dalfsen dit aan met een sterke vertegenwoordiging van bouw, logistiek, landbouw en kleinschalige dienstverlening gerelateerd aan wonen. De gemeente is van mening dat de sterke uitgangspositie in stand moet blijven en waar mogelijk moet worden uitgebouwd. De ambitie is daarom het behouden van een vitale economie die de inwoners van de gemeente voldoende werkgelegenheid biedt, in aansluiting op wat de regio doet en biedt. Deze ambitie is uiteengezet in acht subdoelen die elk zijn doorvertaald naar acties.

Voor het voorliggende Chw bestemmingsplan zijn in dit kader de volgende acties belangrijk:

  • bereikbaarheid op peil, onder andere door realisatie van de huidige plannen voor de provinciale wegen;
  • goede vestigingslocaties, onder andere voldoende en courante vestigingslocaties in de kernen.
2.3.4 Gemeentelijk archeologiebeleid

Op 21 april 2008 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). In deze wet wordt de gemeente zelf verantwoordelijk voor het archeologisch erfgoed waarbij het bestemmingsplan als instrument kan worden ingezet. In paragraaf 4.1 is aangegeven hoe rekening is gehouden met archeologie in het kader van dit Chw bestemmingsplan.

2.3.5 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan

In 2015 is een nieuw 'Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan Dalfsen' opgesteld voor de periode 2015-2025 (hierna GVVP). De hoofddoelstelling van het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Dalfsen is: "het bevorderen van een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van welvaart en welzijn in de gemeente Dalfsen, waarbij de hinder zoveel mogelijk wordt beperkt, duurzame verplaatsingen worden gestimuleerd en de ruimtelijke kwaliteit wordt gerespecteerd".

Met dit Chw bestemmingsplan worden een vlotte afwikkeling van het bestemmingsverkeer van en naar het nieuw aan te leggen bedrijventerrein planologisch geregeld.

2.3.6 Welstandsnota gemeente Dalfsen

In 2014 heeft de gemeente Dalfsen een Welstandsnota opgesteld. De hoofddoelstelling van het gemeentelijke welstandsbeleid is: Een ruimtelijke doorvertaling van de missie en visie van de gemeente Dalfsen: ' Bij uitstek Dalfsen'. Hierin is aangegeven dat de gemeente staat voor ruimtelijke kwaliteit. Dalfsen moet een plek uit duizenden zijn, niet een plek als duizenden. De gemeente handhaaft een kwaliteitsniveau dat uitgaat van de huidige aanwezige gebouwde en ongebouwde kwaliteit, waarbij op sommige plekken de kwaliteit kan worden aangescherpt. Deze hoofddoelstelling is per gebied verder uitgewerkt in het daar geformuleerde welstandsbeleid

Het plangebied valt volgens de welstandsnota onder het gebied 'Essen en kampenlandschap'. Het Essen en kampenlandschap is het oudste bewoonde gebied van de gemeente en wordt door menig inwoner zeer gewaardeerd om zijn traditionele kleinschalige bebouwing en landelijke schoonheid. De ambities op welstandsgebied zijn dan ook hoog. Inzet van het beleid is behoud van de kwaliteiten zoals beschreven in de waardering en terugbrengen ervan indien dat mogelijk is (op plaatsen waar aantastingen hebben plaatsgevonden). Het landschap speelt een hoofdrol en nieuwe bebouwing voegt zich daar bescheiden tussen. Hoewel dit in eerste instantie klinkt als conserverend beleid zijn nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen zeker mogelijk. Het gaat er echter om dat zowel wijzigingen aan bestaande bebouwing als nieuwe gebouwen zich baseren op de traditionele kenmerken in het gebied en daar op kwalitatief hoog niveau een toevoeging aan vormen door bijvoorbeeld extra aandacht voor goede maatverhoudingen, materiaalgebruik en detail. Gebouwtypen die niet voortkomen uit de traditie in dit deel van het buitengebied (bijvoorbeeld nieuwe stalvormen zoals serrestallen, dorpse of stadse woningtypen) zijn alleen mogelijk, mits deze zorgvuldig worden vormgegeven en landschappelijk goed worden ingepast, zodat zij niet te dominant worden ten opzichte van het bestaande kleinschalige karakter. Bij nieuwe ontwikkeling wordt men uitgedaagd om te kiezen voor vernieuwende architectuur met gebruik van duurzame bouwprincipes, waarbij het belangrijk is het historische karakter van dit gebied niet uit het oog te verliezen.

In het stedenbouwkundig ontwerp van 't Febriek Zuid II is nadrukkelijk rekening gehouden met de kwaliteiten van het Essenlandschap. Het stratenpatroon geeft een duidelijk zicht op de historische es waarbij de bosbeplanting wordt teruggebracht. Het stedenbouwkundig plan is in bijlage 2 (addendum op de Welstandsnota) opgenomen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk zal worden aangegeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies, zoals die in het voorgaande aan de orde zijn geweest, in het Chw bestemmingsplan worden geregeld. Hierbij wordt het stedenbouwkundig plan als uitgangspunt gebruikt (bijlage 2).

3.1 Locatie en uitbreiding

De gemeente Dalfsen wil het bedrijventerrein 't Febriek Zuid in Lemelerveld uitbreiden met 't Febriek Zuid fase II. Door de toegenomen vraag aan bedrijfsterreinen in Lemelerveld heeft de gemeente besloten om het bedrijfsterrein in zuidelijke richting verder uit te breiden. De uitbreiding van bedrijventerrein 't Febriek Zuid vindt plaats op agrarische grond. Op basis van de huidige wetgeving zal het bedrijventerrein gasloos zijn, de bedrijven worden niet aangesloten op de gasaansluiting.

De uitbreiding is gelegen ten zuiden van de kern Lemelerveld, ten zuiden van het huidige bedrijventerrein. Het plangebied wordt begrensd door de Achterkampweg en N348 ten oosten van het plangebied, ten noorden wordt het plangebied begrensd door de Handelsweg. De zuid- en westgrens worden gevormd door bestaand weiland. In totaal gaat het om een plangebied van 9,1 hectare. Hiervan zal 5,7 hectare bestaan uit uitgeefbare kavels, 0,9 hectare uit verharding, 0,9 hectare uit waterberging en 1,3 hectare uit groen.

't Febriek Zuid II bestaat uit drie uitgeefbare delen die elk vrij te verkavelen zijn. Over het gehele plan geldt een maximum bouwhoogte van 11 meter. Deze hoogte is overeenkomstig met de bouwhoogte van eerdere ontwikkelingen op bedrijventerrein 't Febriek. In het plangebied wordt uitgegaan van maximaal twee inritten van maximaal 5 meter bij kavels kleiner dan of gelijk aan 30 meter breed en inritten van maximaal 7 meter bij kavels groter dan 30 meter breed.

3.2 Structuren

Voor een goede aansluiting van het bestaande bedrijventerrein is ervoor gekozen om het bestaande profiel ten noorden van de Handelsweg (wadi, rijweg, bomenrij) door te trekken. Een groene inpassing aan de N348 refereert aan het beeld ten noorden van het plangebied; een groene voorruimte. Aan deze zijde ligt de representatieve zijde van bedrijven.

Ook houdt het verkavelingsplan rekening met een toekomstige uitbreiding overeenkomstig met de blokstructuur ten noorden van de Handelsweg. De bestaande A-watergang blijft ongewijzigd in het plangebied liggen. Ruimtelijk wordt de watergang versterkt door een open groene inpassing voorzien van een wandelpad. Hierdoor blijft het doorzicht van de N348 naar het Overijssels Kanaal in stand.

In het plan wordt veel groen en water toegepast. Halfverharde wandelpaden over het gehele terrein zorgen voor verschillende en veilige ommetjes voor de werknemers. Het stratenpatroon geeft een duidelijk zicht op de historische es met bosbeplanting. Zie ook figuur 3.1 voor de inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0010.png"

Figuur 3.1: inrichting plangebied (bron: Stedenbouwkundig plan)

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de aspecten archeologie, cultuurhistorie, duurzaamheid en groen, bodemkwaliteit, natuur, stikstof, externe veiligheid, geluid, verkeer, luchtkwaliteit, milieu, water en m.e.r.

4.1 Archeologie

Regelgeving en beleid

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Voor de bekende waarden kan de beleidskaart van het Archeologisch beleidsplan gemeente Dalfsen worden geraadpleegd. Volgens deze beleidskaart ligt het plangebied voor een deel in een gebied met een lage verwachting. Het centrale deel van het terrein bevindt zich binnen een zone met archeologische waarde 6 (zie ook figuur 4.1).

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwwerken groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,3 m -mv moet een rapport worden overlegd waarin de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0011.png"

Figuur 4.1: Archeologische waarde, gebied met +; waarde archeologie 6 (bron: ruimtelijke plannen)

Onderzoek

Ten behoeve van voorliggend plan is door Sweco een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Doel van het dit bureauonderzoek is het inventariseren en in kaart brengen van bekende archeologische waarden in het plangebied en het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor nog onbekende archeologische waarden. Op basis van deze inventarisatie en waardering kan de gemeente in het op te stellen bestemmingsplan dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' opnemen met specifieke vrijstellingsgrenzen (verticaal en horizontaal) om deze bekende en verwachte waarden te beschermen indien bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrenzen overschrijden.

Op basis van de landschappelijke ontwikkeling van het gebied en de bekende archeologische en historisch-geografische waarden is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld voor het plangebied. Het plangebied ligt vrijwel geheel op een dekzandrug met mogelijk een oud bouwlanddek. Aan de noordwestkant overlapt het plangebied gedeeltelijk met een dalvormige laagte zonder veen, waarschijnlijk een uitblazingskom. De bodems in het plangebied bestaan uit veldpodzolgronden en laarpodzolgronden. Dergelijke gebieden zijn niet de meest droge en geschikte gebieden voor de vestiging van nederzettingen, maar deze kunnen wel aanwezig zijn op relatief hogere delen in het landschap. Dat kleinere microreliëf is niet op basis van hoogtekaarten of bodemkaarten te herkennen.

Er zijn in de nabije omgeving zeer weinig archeologische vindplaatsen, vondsten en waarnemingen bekend. Ten zuiden van het plangebied is een waarschijnlijk mesolithische rolsteenhamer gevonden, hoewel de vondstcontext niet duidelijk is. Uit het uitgevoerde onderzoek in de omgeving blijkt dat er geen archeologische vondsten zijn aangetroffen of vindplaatsen zijn vastgesteld. Aan de zuidwestkant van het plangebied ligt een historische boerderijplaats op basis van de Kadastrale Minuutkaart uit het begin van de 19e eeuw. Op en rond deze locatie kunnen archeologische resten van bewoning en landgebruik of -inrichting aanwezig zijn uit de periode 19e eeuw en mogelijk van eerdere voorgangers van deze boerderij. De archeologische verwachting voor deze zone is middelhoog tot hoog.

In de nabije omgeving en deels grenzend aan het huidige plangebied zijn in booronderzoeken podzolgronden aangetroffen, die echter in veel gevallen waren verstoord tot in de BC of C-horizont, waarschijnlijk als gevolg van (sub)recente agrarische grondbewerkingen mede als gevolg van ruilverkavelingen. De omvang van de verstoring van de bodemopbouw in het huidige plangebied is niet bekend, maar zal zeker en vooral in het noordelijke deel aanwezig zijn. Het is niet uit te sluiten dat delen van het plangebied een intacte bodemopbouw hebben. In het zuidoosten van het plangebied ligt een gebied dat als verstoord is weergegeven op de provinciale en gemeentelijke archeologische kaarten. Hier zijn als gevolg van herinrichting van het landschap (perceelvergroting en samenvoeging), egalisaties en het graven van nieuwe perceelsloten vaak diepe bodemverstoringen aanwezig die het archeologische niveau hebben vernietigd. Voor deze zone is de archeologische verwachting zeer laag.

Op basis van deze gegevens geldt voor een deel van het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten vanaf het Laat Paleolithicum/Mesolithicum tot aan de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Dit gebied komt overeen met een op de hoogtekaart duidelijk zichtbaar hoger liggend gebied. Het gebied aan de noordzijde en aan de zuidoostzijde daarvan heeft een lage archeologische verwachting als gevolg van de landschappelijke situatie, vastgestelde verstoringen en de huidige inrichting van het terrein.

Voor de zones met een middelhoge en hoge archeologische verwachting is bij voorgenomen bodemingrepen boven bepaalde vrijstellingsgrenzen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Doel hiervan is om eventuele archeologische waarden vast te stellen en deze te waarderen op behoudenswaardigheid.

Geadviseerd wordt om de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied 't Febriek Zuid II op te nemen als dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' in het (ontwerp) bestemmingsplan. Mits hieraan voldaan wordt, vormt het aspect archeologie geen belemmering voor voorliggend plan.

4.2 Cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Cultureel erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten. Een complete inventarisatie van cultureel erfgoed bevat daarom een beschrijving van deze drie waarden (voor zover aanwezig in een gebied). Archeologische waarden zijn bijzondere zichtbare en onzichtbare resten van vroegere culturen op het land, in de bodem en onder water. Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en wegen. Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.


Onderzoek

Het dorp Lemelerveld is een relatief jong dorp. Na de bouw van een molen en een paar woningen werd het dorp vanaf 1854 verder ontwikkeld door een fabrikant die er de Overijsselse Beetwortelsuiker Fabriek opzette. De aanleiding voor het opzetten van deze fabriek was het net gegraven Overijssels kanaal en de pas ontgonnen landbouwgronden in de regio. Het dorp Lemelerveld heeft zijn ontwikkeling met name te danken aan de goede bereikbaarheid: via het water, de spoorlijn en (later) de provinciale weg.

Op navolgende historische kaart uit 1908 (figuur 4.2) is te zien dat het dorp Lemelerveld in die tijd nog was geconcentreerd rond de suikerfabriek. De suikerfabriek is in 1917 gesloten. Verder waren de gronden overwegend in gebruik voor de landbouw. De toen aanwezige infrastructuur is in de loop der tijd niet wezenlijk veranderd. De spoorlijn is in 1935 opgeheven en opgeruimd. Daarvoor in de plaats is de N348 aangelegd.

In het plangebied komen geen monumenten voor of andere karakteristieke (steden)bouwkundige objecten. In de nieuwe ontwikkeling blijven de historisch-geografische waarden in de vorm van het Overijssels Kanaal en de wegenstructuur aanwezig en zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0012.jpg"

Figuur 4.2: Uitsnede uit historische kaart 1908 (bron: gemeente Dalfsen)


Conclusie

De cultuurhistorische waarden staan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het Chw bestemmingsplan.

4.3 Duurzaamheid en groen

De gemeente Dalfsen zet in op een duurzaam leefbare gemeente. Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.


Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
  • sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen zijn in beginsel de drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.


Beleidsplan duurzaamheid 2017-2025

De gemeenteraad van Dalfsen heeft op 18 april 2017 het Beleidsplan Duurzaamheid 2017-2025 vastgesteld. In beleidsplan worden de verbeterdoelen en de concrete doelen uit de eerder vastgestelde kadernota verder uitgewerkt. De ambitie om van Dalfsen een duurzaam leefbare gemeente te maken is in de kadernota vertaald naar twee hoofdstromen: een energiegerichte en een meer algemene lijn. Ten opzichte van het oude duurzaamheidsbeleid – CO2-neutraal in 2025 - is dat laatste een verbreding. Hoewel CO2 als meetlat losgelaten wordt en ook niet langer wordt gesteld dat de hele gemeente energieneutraal zal zijn in 2025, blijft het met dit beleidsplan mogelijk toch zo ver te komen. De gemeente Dalfsen heeft 4 verbeterdoelen aangewezen:

  • minder energieverbruik;
  • meer duurzame energie;
  • meer lokale kracht;
  • meer circulair.


Deze verbeterdoelen zijn in het Beleidsplan Duurzaamheid vertaald naar meerdere concrete doelen. In deze toelichting wordt aandacht besteed aan zowel de verbeterdoelen als de concrete doelen van het Beleidsplan Duurzaamheid, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor deze ontwikkeling.


Stedenbouwkundigplan/groen

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is het stedenbouwkundig plan inclusief groeninpassing verwerkt in een addendum op de Welstandsnota (zie bijlage 2). Dit plan gaat uit van de kenmerken van het aanwezige landschap, en dat heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig plan met daarin een groenbeschrijving. Voor 't Febriek Zuid II wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit dit stedenbouwkundig plan.

Langs de Ommerweg worden water en groen toegepast, om het plangebied een natuurlijk geheel te geven. Daarnaast wordt op verscheidene plekken in het plangebied groen toegepast en wordt de overgang van het bedrijventerrein naar het buitengebied landschappelijk goed ingepast.

4.4 Bodemkwaliteit

Regelgeving en beleid

Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de nieuwe functie of gebruik. Activiteiten in het verleden kunnen een bodemvervuiling hebben veroorzaakt. Mogelijk moet eerst deze vervuiling worden opgeruimd. De Wet Bodembescherming geeft hiervoor kaders.

In 2013 heeft de gemeente Dalfsen een bodemkwaliteitskaart gemaakt en vastgesteld. De kaart geeft aan dat de algemene bodemkwaliteit voldoende is voor alle functies en gebruik. Als op een locatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, is bodemonderzoek niet nodig. Een vrijstelling voor bodemonderzoek kan worden aangevraagd. Bodemonderzoek is noodzakelijk als in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Op basis van het bodemonderzoek wordt bepaald of bodemsanering noodzakelijk is.

Op basis van de bodemkwaliteitskaart is grondverzet zonder bodemonderzoek mogelijk. De spelregels hiervoor zijn opgenomen in de Nota Bodembeheer regio IJsselland.


Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Hunneman Milieu-advies een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Uit dit onderzoek volgt:

  • Zintuiglijk zijn lokaal in de vaste bodem sporen tot zwakke bijmengingen aan puin, plastic, kool- en ijzerdeeltjes waargenomen. In de overige monsterpunten en boringen is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • Zintuiglijk en analytisch is in monsterpunt 58, in het bosperceel, een sterke asbestverontreiniging aangetoond. In de overige onderzochte mengmonsters van de geroerde bovengrond is geen tot maximaal 26 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. Deze verontreiniging is reeds gesaneerd.
  • Analytisch zijn, met uitzondering van lokaal licht verhoogde gehalten aan PAK en PFAS, ter plaatse van het bosperceel, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. De aangetoonde verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden en zijn bij indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit, Wonen- of Industrie-kwaliteit.
  • In het grondwater zijn, na herbemonstering, met uitzondering van een matig verhoogd gehalte aan koper in peilbuis 30, geen tot maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond.

Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd. Het advies is om bij ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de bovengrond kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel gekeurd te worden, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.

4.5 Natuurtoets

In het kader van de Wet natuurbescherming is onderzocht of de werkzaamheden en activiteiten negatieve effecten (kunnen) hebben voor beschermde natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden, de NNN-gebieden (Natuurnetwerk Nederland) en eventueel gebieden buiten het NNN zoals weidevogelleefgebieden, akkervogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Daarnaast is onderzocht of de ontwikkeling ruimtelijke consequenties heeft die invloed kunnen hebben op de flora en fauna in het plangebied. Hiervoor is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 5 en nader onderzoek naar de dassenburcht bijlage 6.

Het natuuronderzoek is erop gericht om een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures.


Natura 2000-gebieden

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied ligt op dusdanige afstand van het plangebied (ca. 3,5 km) dat geen verstoring door licht, geluid of beweging zal plaatsvinden.

In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op de stikstofdepositie in de realisatie- en gebruiksfase.


Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied valt buiten de begrenzing van NNN in Overijssel. De kernwaarden van het NNN worden niet aangetast of beïnvloed, ook heeft het plan geen nadelige invloed heeft op de Luttenbergervennen (onderdeel van het NNN). Derhalve zullen geen negatieve effecten optreden ten aanzien van de kernwaarden van NNN Overijssel. Wel ligt het plangebied binnen de begrenzing van de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW). In de ontwerpfase is hier rekening mee gehouden. Hier wordt een brede groen- en waterstrook gerealiseerd die tevens aansluit op de verbindingszone zoals ook aangegeven in de Omgevingsvisie van Dalfsen.


Soortenbescherming

Binnen het plangebied zijn naast broedvogels en vleermuizen geen waarnemingen bekend beschermde planten, amfibieën, vissen, ongewervelden of zoogdieren.

Om verstoring van broedende vogels in open grasveld en de aanwezige bomen te voorkomen zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg half maart t/m juli met uitloop tot halverwege augustus) uitgevoerd moeten worden. Indien uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen niet is te voorkomen en in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord, dient het terrein voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd worden door een deskundig ecoloog op aanwezigheid van in gebruik zijnde vogelnesten. Deze dienen gespaard te blijven en niet verstoord te worden zolang ze in gebruik zijn.

Voor vleermuizen vinden geen negatieve effecten plaats, mits geen aanvullende verlichting wordt geplaatst die op omliggende bomen en of bosschages kunnen schijnen.

Tijdens een omgevingsbijeenkomst (oktober 2021) kwam naar voren dat er een dassenburcht aanwezig zou zijn in het bosje direct aan de zuidelijke grens van het plangebied. Om het bestaande bureauonderzoek aan te vullen met het voorkomen van de das nabij het plangebied, is Sweco gevraagd dit nader te toetsen in een oplegnotitie. Dit aanvullende natuuronderzoek is opgenomen in bijlage 6.

De aanwezige holen maken onderdeel uit van een bijburcht of zijn vluchtpijpen aan de rand van het leefgebied. De bijburcht / vluchtpijpen gaan niet verloren door de nieuwe ontwikkeling en blijven beschikbaar. Het foerageergebied nabij het plangebied bestaat uit het aanwezige maisland, wat volledig intact blijft. Echter is verstoring niet volledig uit te sluiten als geen mitigerende maatregelen worden getroffen. In het aanvullende natuuronderzoek zijn deze mitigerende maatregelen beschreven. In de planuitvoering wordt hier rekening mee gehouden.


Zorgplicht

Om verstoring van migrerende, overvliegende of foeragerende vleermuizen te voorkomen, dienen de werkzaamheden zo veel als mogelijk overdag uitgevoerd te worden en dient waar mogelijk tussen zonsondergang en zonsopgang geen directe werkverlichting of strooiverlichting (m.u.v. voertuigen) toegepast te worden, die op bosjes, bomen en gebouwen kan schijnen.

Voor eventueel aanwezige algemene (vrijgestelde) soorten in de Provincie Overijssel geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt wel de zorgplicht, wat betekent dat nadelige gevolgen voor planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dit houdt voornamelijk in dat zowel aanwezige beschermde soorten als aanwezige vrijgestelde soorten in de gelegenheid gesteld moeten worden het plangebied te verlaten.

4.6 Stikstof

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein dienen de effecten van het plan op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk te worden gemaakt. Daarbij dient te worden nagegaan of als gevolg van het plan significante negatieve effecten optreden in stikstofgevoelige habitattypen en/of stikstofgevoelige leefgebieden. Er is een notitie opgesteld waarin de stikstofdepositie is berekend als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling (bijlage 7), zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0013.png"

Figuur 4.3: Afstand plangebied tot Natura-2000 gebieden


Een (wijziging van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden, ten opzichte van de feitelijk gerealiseerde en planologisch legale situatie. Indien uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan afgerond 0,00 mol N/ha/jaar) of in een ecologische beoordeling (voortoets of passende beoordeling), ondanks een toename van de stikstofdepositie, significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten volledig uitgesloten kan worden, is het plan uitvoerbaar en kan het bestemmingsplan of de wijziging van het bestemmingsplan worden vastgesteld.

Tijdens de aanlegfase worden mobiele werktuigen ingezet voor de werkzaamheden. Daarbij zullen er transportbewegingen plaatsvinden voor aan-en afvoer van materieel en materialen en personeel.

In de gebruiksfase worden emissies veroorzaakt door de industrie en de verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland. In het plangebied worden bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. De toegepaste kengetallen waarmee wordt berekend zijn van toepassing bij milieucategorie 3. Ondanks dat het plan gasloos zal zijn, is ook een scenario berekend waarbij de bedrijven wel aangesloten worden op gasleidingen. Er zijn twee scenario's berekend.

  • Scenario 1: de bedrijven met gas.
  • Scenario 2: de bedrijven zijn gasloos.


Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator. In tabel 4.1 zijn de resultaten van de berekeningen samengevat.

  Maximale depositietoename
[mol N/ha/jaar]  
Aanlegfase   0,00  
Gebruiksfase bedrijven met gas   0,00  
Gebruiksfase bedrijven zonder gas   0,00  

Tabel 4.1: Effect planontwikkeling.


Uit de analyse en de berekeningen blijkt dat in zowel de aanleg- als gebruiks-fase geen toename van de stikstofdeposities plaatsvindt. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect stikstofdepositie.

4.7 Externe veiligheid

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.


Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Voor het groepsrisico is aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie aanvaardbaar wordt geacht. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico is in de regel niet eenvoudig, vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.


Externe veiligheid en planontwikkeling

Binnen de gemeente Dalfsen liggen qua externe veiligheid aardgastransportleidingen, routes gevaarlijke stoffen en diverse inrichtingen (zie ook figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuidII-vs01_0014.png"

Figuur 4.4: Uitsnede gemeentelijke risicokaart (bron: Risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichting aanwezig is. De twee risicovolle inrichtingen die zich het dichtst bevinden bij het plangebied zijn:

  • Aardgastransportleiding: meer dan 1 km;
  • lpg-tankstation aan Weerdhuisweg: ca. 1,2 km;


Conclusie

Op het punt externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgestelde planontwikkeling

4.8 Geluid

Voor de uitvoerbaarheid van het Chw bestemmingsplan zijn alle akoestische aspecten in en rondom het plangebied onderzocht en is de te verwachten geluidsuitstraling van de uitbreiding van het bedrijventerrein naar de omgeving bepaald (zie ook het akoestisch onderzoek in bijlage 8)


Industrielawaai

De uitbreiding van het industrieterrein is in de huidige situatie inpasbaar. Bij toepassing van categorie 3-bedrijven vindt er geen overschrijding plaats. Indien een bedrijf zich op het industrieterrein wil vestigen, zal er altijd door een akoestisch onderzoek aangetoond moeten worden dat het bedrijf voldoet aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.


Wegverkeer

Om het verkeer van de toekomstige bedrijven te ontsluiten wordt er een nieuwe weg op de uitbreiding van het bedrijventerrein gerealiseerd. Het verkeer op de nieuw aan te leggen weg veroorzaakt een geluidsbelasting op de gevels van de bestaande woningen van ten

hoogste (Lden) 36 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde, zoals gesteld in de Wet geluidhinder, van 48 dB niet overschreden. Aanvullende maatregelen zijn niet nodig.

Door het realiseren van de nieuwe ontsluitingsweg wijzigen de verkeerintensiteiten op de wegen binnen het plangebied. Daar de wegen fysiek niet wijzigen is er geen sprake van een reconstructie. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht of er een verhoging van 2 dB of meer optreedt.

Door de realisatie van het plan neemt het verkeer op een deel van de N348 toe. Op de gevels van de woningen vindt er een verhoging van de geluidsbelasting plaats door de N348. Deze verhoging is echter < 2 dB, zodat er geen nader maatregelen zijn onderzocht.

De geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de Handelsweg en de nieuwe weg op het plangebied blijft onder de voorkeursgrenswaarde, zoals gesteld in de Wet geluidhinder van 48 dB.

Gesteld kan worden dat aanvullend onderzoek naar maatregelen niet nodig is.


Conclusie

Voor wat betreft het industrielawaai en het geluid van het wegverkeer ondervindt het Chw bestemmingsplan geen belemmeringen. Indien een bedrijf zich op het industrieterrein wil vestigen, zal altijd door een akoestisch onderzoek aangetoond moeten worden dat dit bedrijf voldoet aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.

4.9 Verkeer

Ten behoeve van voorliggend Chw bestemmingsplan is een verkeersonderzoek uitgevoerd waarin de gevolgen van de uitbreiding van het bedrijven terrein op het verkeer worden onderzocht (bijlage 9).


Ontsluiting

Met de komst van de uitbreiding wordt de huidige verkeersstructuur gehandhaafd. De ontwikkeling wordt op de kruising Handelsweg-Transportweg aangesloten. De Handelsweg is verbonden met de N348, die volgens het GVVP van de Gemeente Dalfsen kan worden aangemerkt als een regionale stroomweg. De ontwikkeling is daarmee op een goede manier ontsloten.


Dimensionering

De bestaande omliggende wegen zijn ruim gedimensioneerd. Zowel in de huidige als in de situatie met de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn de wegen voldoende gedimensioneerd. De nieuw aan te leggen wegen binnen de ontwikkeling worden 7 meter breed aangelegd. Dit is ruim voldoende om tegemoetkomend vrachtverkeer elkaar te laten passeren. Belangrijk is om aandacht te hebben voor de bochten die in de wegenstructuur voorkomen. De dimensionering dient zo te zijn dat ook in bochten vrachtverkeer elkaar ongestoord kan passeren (bochtverbreding). Het terrein dient LZV-proof (langere en zwaardere vrachtwagencombinaties) te zijn.


Intensiteit gemotoriseerd verkeer

Voor de situatie over 10 jaar na realisatie van de ontwikkeling zijn de verwachte verkeersbewegingen bepaald (de prognose). De intensiteiten passen bij de beoogde functies van de betreffende wegen, er worden geen grenswaarden overschreden die aanpassing van de wegen op basis van intensiteit vragen.


Verkeersafwikkeling

Naar aanleiding van berekeningen met verkeerskundige software is de verkeersafwikkeling van de kruising Handelsweg-Transportweg acceptabel tot goed te noemen. In beginsel kan de kruising als een gelijkwaardige kruising worden uitgevoerd (gelijk aan de huidige situatie en hetgeen de gemeente Dalfsen toepast op bedrijventerreinen binnen de gemeente). Aangenomen wordt dat de kruising N348-Handelsweg (voorzien van VRI) voldoende restcapaciteit heeft om de toename eenvoudig te kunnen verwerken.

Fietsverkeer, bromfietsverkeer en verkeersveiligheid

Bromfietsverkeer maakt binnen de bebouwde kom in principe gebruik van de rijbaan (bromfietsers op de rijbaan principe). In de huidige situatie is het mogelijk voor fietsers en bromfietsers om gebruik te maken van de Handelsweg tussen de Transportweg en de N348. Er is hier sprake van een maximum snelheid van 80 km per uur. Gemengd verkeer is ongewenst, en daarom wordt voorgesteld om een verbod voor (brom)fietsers in te stellen. Voor de bereikbaarheid vanaf de Achterkampweg (parallelweg van de N348) dient er een doorsteek te zijn om vanaf de oostzijde de ontwikkeling te ontsluiten. Eventueel kan dit gecombineerd worden met een tweede ontsluiting voor hulpdiensten. Fietsverkeer maakt ondanks de maximum snelheid van 50 km per uur gebruik van de rijbaan. In de huidige situatie is dit ook het geval. De gemeente Dalfsen brengt in principe op bedrijventerreinen geen speciale fietsvoorzieningen aan. Uit ervaring blijkt dat geen problemen oplevert, en door een eenduidig beeld te gebruiken is er sprake van herkenbaarheid en weten de weggebruikers wat van hen verwacht wordt.

Voor wat betreft de inrichting dient het ontwerp van de ontwikkeling te voldoen aan de richtlijnen van CROW. Er dient specifieke aandacht te zijn voor zicht. Op het nieuwe bedrijventerrein is er sprake van vele inritten in combinatie met groene bermen waar ook bomen geplant worden. Door zichtdriehoeken toe te passen wordt rekening gehouden met voldoende zicht mede ten gunste van de veiligheid voor de kwetsbare verkeersdeelnemers. Opritten dienen qua dimensionering op het dagelijks gebruik afgestemd te zijn. Specifieke aandacht wordt gevraagd voor de oversteekplaatsen voor langzaam verkeer.

De oversteekplaatsen dienen zo gekozen te worden dat ze geen ongewenst gedrag uitlokken en dat ze gekoppeld worden aan een kruising (met meer aandacht en snelheidsbeheersing). Er worden geen zebrapaden of iets dergelijks aangebracht, de voetganger verleent voorrang aan het overige verkeer. Het fietsverkeer 'lift mee' met het gemotoriseerd verkeer.


Parkeren

Het parkeren voor en bij de bedrijven vindt plaats op eigen terrein. Eventueel kan laden en lossen vanaf de rijbaan plaatsvinden. De bestaande parkeerverbodzone wordt ter plekke van de ontwikkeling uitgebreid.


Bereikbaarheid actief en openbaar vervoer

De bereikbaarheid voor wat betreft fietsers en voetgangers is goed in de vorm van directe en voldoende verbindingen en aansluitingen. Voor voetgangers wordt onderzoek gedaan naar voetpaden langs de relevante wegen van het bestaande bedrijventerrein. Dit geldt met name voor voetgangers die gebruik maken van het openbaar vervoer, en gebruik dienen te maken van de bestaande halte aan de Handelsweg.


Bereikbaarheid hulpdiensten

Het plan voorziet in minimaal twee ontsluitingen voor hulpdiensten, dit is wat minimaal aanwezig moet zijn. Eventueel kan er een derde ontsluiting gemaakt worden in combinatie met een ontsluiting voor fietsers vanaf de Achterkampweg.


Conclusie

In het algemeen kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen nadelige effecten met zicht meebrengt op gebied van bereikbaarheid en veiligheid.

4.10 Luchtkwaliteit

Regelgeving en beleid

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, als:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wm, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof, dan wel bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 Wm een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake als zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Het Chw bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande industrieterrein 't Febriek Zuid in Lemelerveld. De realisatie van het plan kan de luchtkwaliteit beïnvloeden, doordat er veranderingen optreden in het lokale wegverkeer en door de emissies van de bedrijven op het nieuwe gedeelte van het industrieterrein.

Doel van het luchtonderzoek is de effecten van het plan op de luchtkwaliteit inzichtelijk te maken en daarbij de concentraties van luchtverontreinigende stoffen te toetsen aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Voor het bepalen van de luchtkwaliteit zijn op basis van de emissies van luchtverontreinigende stoffen, ten gevolge van de activiteiten van het plan, de concentraties in de directe omgeving van het plangebied bepaald. Hiervoor is gebruik gemaakt van modelberekeningen. De berekende concentraties zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 10.

Uit de resultaten van het luchtonderzoek komt naar voren dat langs de ontsluitende wegen en nabij het plangebied er geen overschrijdingen optreden van de grenswaarden voor de concentraties stikstofdioxide en fijnstof. Hiermee worden ten gevolge van het plan ook geen mensen blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Hiermee voldoet het plan aan grondslag a van artikel 5.16 lid 1 uit de Wet milieubeheer. Op het bedrijventerrein vestigen geen bedrijven die tot geuremissies leiden.


Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan tot uitvoering te brengen.

4.11 Bedrijven en milieuzonering

Op een bedrijventerrein is het van belang dat geen conflicten ontstaan tussen de bedrijfsbestemming en de milieugevoelige objecten in de omgeving. Door een differentiatie aan te brengen in de toe te laten bedrijven en deze onder te brengen in zones, kan een zodanige afstand tot gevoelige objecten worden gewaarborgd dat dergelijke conflicten uitblijven. Een handreiking voor de wijze waarop zonering kan plaatsvinden, is opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Samengevat wordt voor categorieën van bedrijven aangegeven wat op grond van de mogelijke milieuaspecten de afstand tot gevoelige objecten, zoals woonbebouwing, zou moeten zijn.

In onderstaande tabel staan de categorieën en de daarbij behorende globale afstanden tot milieugevoelige objecten.

Milieucategorie     Grootst genoemde aan te houden afstand    
Categorie 1     10 m    
Categorie 2     30 m    
Categorie 3.1     50 m    
Categorie 3.2     100 m    
Categorie 4.1     200 m    
Categorie 4.2     300 m    
Categorie 5.1     500 m    
Categorie 5.2     700 m    
Categorie 5.3     1.000 m    

Tabel 4.2: Milieucategorie en globale afstand


De genoemde afstanden in de tabel zijn slechts richtlijnen. Per situatie moet worden beoordeeld wat de werkelijk toe te passen minimale afstand is van een bedrijf ten opzichte van een milieugevoelig object. De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop de bestemming 'Bedrijventerrein' rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het Chw bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

Nabij het plangebied staan woningen. De dichtstbij gelegen woning staat aan de Zennepweg 13. De afstand van de dichtstbijzijnde gevel van deze woningen tot het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' met de milieucategorie 3.2 is circa 70 meter.

Bovengenoemde richtafstanden gelden voor een rustige woonwijk. Gelet op de andere functies in het gebied (bedrijvigheid en infrastructuur) is sprake van een gemengd gebied en kunnen de richtafstanden in dit geval met één afstandsstap worden verlaagd. Bij een milieucategorie 3.2 geldt dus een aan te houden afstand van 50 meter. De dichtstbij gelegen woning ligt buiten deze contour.

Het Chw bestemmingsplan is wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

4.12 Water

Relevant beleid

Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en –visie van de provincie Overijssel, het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Dalfsen.


Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.


Nationaal Waterplan 2

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.


Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij onder andere om de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.


De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.


Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de initiatiefnemer (gemeente) onderlinge afstemming zoeken.

De waterparagraaf is het middel om de afspraken uit het watertoetsproces juridisch te verankeren in het bestemmingsplan (watertoetsprocedure). In onderling overleg tussen waterschap en gemeente heeft afstemming plaatsgevonden om te komen tot een duurzame en integrale benadering van water in de geplande ontwikkeling.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 11). Het totale oppervlak van het plangebied is bruto ca. 9,1 hectare. Daarin ligt ook de primaire watergang. Netto bedraagt het totaal oppervlak ca. 8,8 hectare. In tabel 4.3 is de verdeling van het verhard oppervlakte van het plangebied opgenomen. Daarbij is rekening gehouden met een deel noordelijk en zuidelijk van de primaire watergang.

Noordelijk deel   Bruto oppervlak
ha.  
Netto verhard oppervlak
m2  
Uitgeefbaar (90% verhard)   2,9   26.100  
Wegen (100% verhard)   0,25   2.500  
Voetpad - halfverharding (50% verhard)   0,073   365  
Totaal noord     28.965  
     
Zuidelijk deel   Bruto oppervlak
ha.  
Netto verhard oppervlak
m2  
Uitgeefbaar (90% verhard)   2,8   25.200  
Wegen (100% verhard)   0,275   2.750  
Voetpad - halfverharding (50% verhard)   0,113   565  
Totaal zuid     28.515  
Totaal   6.411   57.480  

Tabel 4.3: Oppervlakteverdeling 't Febriek Zuid II


Afwatering regenwater

De gemeente hanteert de stelregel dat regenwater zichtbaar afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater of een wadi.

Voor alle kavels geldt dat minimaal 20 mm neerslag per vierkante meter verhard dakoppervlak op eigen terrein geborgen moet worden. Na berging op eigen terrein moet het overige regenwater van woningen en terreinverhardingen bovengronds worden aangeboden op het openbaar gebied. Dit kan dus ook een belendende waterberging zijn.

Voor de industriekavels geldt dat het overtollige dakwater, na berging op eigen terrein, bovengronds op de perceelgrens aangeboden moet worden op het openbaar gebied. Dit kan een wadi of een waterberging zijn. Het water van de terreinverharding dient op de perceelgrens aangeboden te worden en zal via het VGS-2.0 stelsel in de openbare weg afgevoerd worden. Voor de waterbergingsberekening is ervan uitgegaan dat de wadi ook vanuit het VGS-2.0 stelsel gevuld kan worden.


Wateroverlast

Wateroverlast wordt voorkomen door het plangebied zo in te inrichten dat voldaan wordt aan de ontwatering- en droogleggingseisen. Bedrijfspanden dienen minimaal 0,30 meter boven de kruin van de weg te staan en de inrichting van het openbaar gebied dient zo te zijn dat regenwater altijd onbelemmerd naar een laag punt kan stromen, waar het niet tot overlast leidt.


Waterberging

Op basis van de gegevens uit tabel 4.3 is de totale bergingsopgave 5.403 m3. In tabel 4.4 is de berekening van de bergingsopgave weergegeven.

Noordelijk deel   Bruto oppervlak
ha.  
Netto verhard oppervlak
m2  
Uitgeefbaar (90% verhard)   2,9   26.100  
Wegen (100% verhard)   0,25   2.500  
Voetpad - halfverharding (50% verhard)   0,073   365  
Totaal noord     28.965  
Bergingsopgave m/m2     0,094  
Totale bergingsopgave noord (m3)     2.723  
     
Zuidelijk deel   Bruto oppervlak
ha.  
Netto verhard oppervlak
m2  
Uitgeefbaar (90% verhard)   2,8   25.200  
Wegen (100% verhard)   0,275   2.750  
Voetpad - halfverharding (50% verhard)   0,113   565  
Totaal zuid     28.515  
Bergingsopgave m/m2     0,094  
Totale bergingsopgave zuid (m3)     2.680  
Totale bergingsopgave plangebied (m3)     5.403  

Tabel 4.4: Bergingsopgave


De totale berging binnen het deelgebied noord bedraagt 2.755 m3 waarmee voldaan wordt aan de benodigde bergingsopgave.

De totale berging binnen het deelgebied zuid bedraagt daarmee 2.680 m3 waarmee voldaan wordt aan de benodigde bergingsopgave.


Grondwateroverlast

Om grondwateroverlast te voorkomen is het belangrijk om de waterhuishouding in het plangebied op orde te houden. De inrichting van het plangebied moet dan ook afgestemd zijn op de geohydrologische situatie binnen het plangebied. De GHG binnen het plangebied is vastgesteld op NAP +5,25 m. Om te voldoen aan de droogleggingseis dient het plangebied minimaal aangelegd te worden op NAP +6,20 m. Voor wegen en bebouwing met kruipruimte wordt daarmee ook voldaan aan de ontwateringsnormen.


Keur

Het plangebied grenst aan de oostkant aan op de Achterkampweg. Langs het noordelijk deel van het plangebied ligt een primaire watergang die de afvoer van de huidige waterberging en een deel van Lemelerveld verzorgt. Midden door het plangebied ligt een primaire watergang. Bij werkzaamheden binnen de beschermingszone van primaire watergangen dient op basis van de keur een waterwetvergunning aangevraagd worden bij het waterschap.


Overstromingsrisico

Het plangebied ligt buiten de vastgestelde Overijsselse dijkringen. Een overstromingsrisicoparagraaf voor dit plan is niet noodzakelijk.

Conclusie

Zoals hierboven is beschreven vormt het aspect water geen belemmering voor voorliggend plan.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (activiteit D 11.3). Er staat dat een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden in geval het gaat om een oppervlakte van 75 ha of meer. Het plan 't Febriek Zuid ligt ruim onder de plandrempels omdat de oppervlakte van het plangebied met een bestemming bedrijventerrein ongeveer 9 hectare bedraagt. De (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' is uitgevoerd (zie ook bijlage 12).

In de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn de milieueffecten als gevolg van het plan 't Febriek Zuid II beschreven. Gelet op het inzicht in de potentiële effecten en de mate en omvang waarin deze zich voordoen zijn er geen significante nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Op grond van deze uitkomsten wordt aan het bevoegd gezag voorgesteld om in het kader van de besluitvorming over het Chw bestemmingsplan te besluiten dat geen m.e.r.-procedure zal worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de, van het Chw bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is geprobeerd het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden de in de regels gehanteerde begrippen uitgelegd, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • a. een bestemmingsomschrijving en
  • b. bouwregels

daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  • c. een afwijkingsmogelijkheid en/of
  • d. gebruikregels.

  • Ad a. Bestemmingsomschrijving
    De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
  • Ad b. Bouwregels
    De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd voor de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
    Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd voor de bestemming en met inachtneming van de bouwregels. Doorgaans betekent dit dat ondergrondse gebouwen, bijvoorbeeld (parkeer)kelders, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.
  • Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
    De bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitvoering ervan ligt bij burgemeester en wethouders. Deze regels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
  • Ad d. Gebruiksregel
    In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan. De hier opgenomen gebruiksregel is aanvullend op de algemene gebruiksregels van het Chw bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele Chw bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.2 Nadere toelichting op de regels

5.2.1 Algemeen

Wat betreft de systematiek en de inhoud van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij recente plannen van de gemeente Dalfsen en bij de bestemmingsplannen die aansluiten op het plangebied.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bedrijventerrein

In het plangebied dat als 'Bedrijventerrein' is bestemd zijn bedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen, die is bijgevoegd als bijlage bij de regels. Daarnaast is het op grond van lid 3.7 sub a en b mogelijk bedrijven toe te staan uit een hogere categorie of die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze qua aard en hinder gelijk zijn te stellen aan een bedrijf uit de bij recht toegestane categorieën. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Voor het bedrijventerrein is een Addendum op Welstand 't Febriek Zuid II gemaakt. De ruimtelijk relevante aspecten hieruit zijn vertaald naar de bouwregels. Er is daarvoor de aanduiding 'gevellijn' opgenomen op de verbeelding, op een afstand van 5 meter langs randen van het bedrijventerrein die zijn gericht op de Handelsweg en de Achterkampweg. Het representatieve deel van de bedrijfsgebouwen dient in deze gevellijn te staan. Het representatieve deel van het bedrijfsgebouw heeft een maximale bouwhoogte van 8 meter. De verdere maatvoering van dit bedrijfsdeel is gekoppeld aan de omvang van het achterliggend deel van de bedrijfsbebouwing, het deel buiten de zone waarop de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – representatieve zone' ligt.

De maximale bouwhoogte van het achterliggend bedrijfsdeel is 11 meter. Door gebruikmaking van lid 3.5.1 sub b kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen om deze bouwhoogte te verhogen tot maximaal 14 meter. Hieraan zijn enkele voorwaarden verbonden.

Per bouwperceel geldt een maximum bebouwingspercentage van 80%.

De bestemming biedt flexibiliteit voor de uiteindelijke verkaveling. De ontsluitingsweg op het zuidelijk deel van het bedrijventerrein is daarom niet vastgelegd op de verbeelding. De bestemming maakt de aanleg van een ontsluitingsweg wel mogelijk. Op grond van lid 3.2.1 sub a zal de afstand van bedrijfsbebouwing tot deze ontsluitingsweg 5 meter bedragen.

In de specifieke gebruiksregels van dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (sublid 3.6.2) om lichthinder van reclame-uitingen te voorkomen. Bij lichtreclame en/of het aanlichten van bouwwerken dient lichtonderzoek aan te tonen dat er geen hinder voor de omgeving ontstaat.

Groen

De groenstroken langs het bedrijventerreinterrein zijn bedoeld om het bedrijventerrein landschappelijk in te passen. In deze bestemming zijn naast beplanting ook o.a. waterpartijen en inritten mogelijk. Ook verbinding naar de ontsluitingsweg op het zuidelijk deel van het bedrijventerrein kan binnen de groenbestemming worden aangelegd. Evenals de keerlus aan het eind van de ontsluitingsweg.

Doordat in de bestemmingsomschrijving water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn opgenomen, passen ook de bestaande watergangen en de beoogde wateropvang binnen de bestemming groen.

Verkeer

De 'doorgetrokken' Transportweg is bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming is ook van toepassing op het deel van de Achterkampweg dat binnen het Chw bestemmingsplan valt.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij een dergelijke berekening, maar nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is onder meer geborgd dat de bestaande opritten en de westelijke aansluiting van de huidige centrumaansluiting niet eerder buiten gebruik gesteld mogen worden dan nadat de nieuwe zuidelijke aansluiting is aangelegd en in gebruik is genomen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt dat er in de oostelijke strook van het bedrijventerrein geen ontsluitingsweg wordt aangelegd. Deze gebiedsaanduiding is toegevoegd naar aanleiding van een zienswijze uit de omgeving over de maximale juridische mogelijkheden, waardoor de weg dichter bij woningen kon komen te liggen. Dat is niet de bedoeling en in het stedenbouwkundig plan is af te lezen dat de oostelijke percelen van het bedrijventerrein vanaf de westzijde ontsloten worden. Om planologisch te borgen dat de ontsltuiting daadwerkelijk op deze wijze wordt ontworpen is de gebiedsaanduiding 'overige zone - geen onsluitingsweg toegestaan' toegevoegd. Binnen deze zone past geen ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg maakt zo geen deel uit van de representatieve zone van het bedrijventerrein. Tegelijkertijd wordt hiermee voorkomen dat een nieuwe ontsluitingsweg dichter bij de woonbebouwing in de omgeving komt te liggen.

Algemene procedureregels

In dit artikel is de te volgen procedure voor het stellen van een nadere eis opgenomen.

Overige regels

Hierin wordt bepaald dat - indien in de regels wordt verwezen naar een wettelijke regeling - de wettelijke regeling geldt zoals die is op het moment van de vaststelling van het Chw bestemmingsplan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening.

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit Chw bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit Chw bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Als het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente Dalfsen. Dat geldt ook voor de realisatie van het plan en voor eventuele planschade. De gemeenteraad heeft de benodigde kredieten beschikbaar gesteld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omgevingsproces

Op 13 oktober 2021 is voor omwonenden, de bedrijvenvereniging en huidige bedrijven op het bedrijventerrein 't Febriek een informatiebijeenkomst voor 't Febriek Zuid II georganiseerd. Tijdens deze avond is het ontwerp voorgelegd. De aanwezigen hebben naar aanleiding daarvan hun reactie kunnen geven.

Gezien het zorgvuldige voorbereidingsproces mag het Chw bestemmingsplan als maatschappelijk uitvoerbaar worden geacht. De inspraak en het vooroverleg zal dat bevestigen.


Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) plegen burgemeester en wethouders overleg met besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het vooroverleg vindt plaats voorafgaand aan de vaststellingsprocedure.

De verslaglegging van het vooroverleg is in bijage 13 opgenomen.


Vervolg

Na het verwerken van de overlegreacties is het ontwerp van dit Chw bestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zes weken ter inzage gelegd. Iedereen heeft een zienswijze mogen indienen. De zienswijzen betrekt de gemeenteraad bij de vaststelling van het Chw bestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan is naar de betrokken overheidsinstanties toegestuurd. Hierop is van de Provincie Overijssel en het waterschap Drents Overijsselse Delta een reactie ontvangen:

  • a. Provincie Overijssel:

De Provincie geeft aan geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan en gaat hiermee akkoord. Het ontwerpplan past namelijk in het ruimtelijk beleid van de Provincie en zij geeft aan dat er daarom geen aanleiding is om een zienswijze in te dienen tegen dit ontwerpplan.

  • b. Waterschap Drents Overijsselse Delta:

Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven, dat de uitgangspunten zoals vertaald in de bijlage bij het bestemmingsplan voldoende bijdragen aan een goede waterhuishouding en in de basis prima kunnen dienen voor de uitwerking van het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan. Wel vraagt het waterschap deze beide plannen tijdig af te stemmen vanwege eventueel toekomstig onderhoud en beheer door het waterschap en om er voor te zorgen dat het ontwerp van de betreffende locatie daarvoor volgens de eisen van het waterschap wordt ingericht. Verder wordt aandacht gevraagd voor de lager gelegen delen in de noordwesthoek van het plangebied. Wateroverlast in deze hoek moet worden voorkomen. Dit aandachtspunt wordt verder met het waterschap opgepakt.

De Nota van Zienswijzen, waarin de zienswijzen zijn beantwoord, is als bijlage 14 bij deze bestemmingsplantoelichting gevoegd. De zienswijzen hebben tot wijziging van het Chw bestemmingsplan geleid.

Na de vaststelling volgt de beroepstermijn van zes weken. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na de beroepstermijn treedt het plan in werking en is onherroepelijk als er geen beroep wordt ingesteld. Als er wel beroep wordt ingesteld wordt het plan pas na de uitspraak van de Raad van State onherroepelijk maar treedt wel eerder in werking.