direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterdalfsen Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten oosten van Dalfsen is de ontwikkeling gaande van het woongebied Oosterdalfsen. Dat woongebied voorziet in bouw van circa 250 woningen, die in 2 fasen wordt gerealiseerd. De 1e fase is nagenoeg gereed. In de oorspronkelijk planopzet zijn aan de zuidzijde van Oosterdalfsen gronden aangewezen voor de realisatie van woon-werkkavels. Planologisch is dit een logische invulling die aansluit bij de woon-werkkavels die aanwezig zijn langs de Kampmansweg en de Welsummerweg.


Een aantal jaren geleden is het idee opgevat om op de woon-werkgronden een complex met appartementen te realiseren onder de noemer “samen aangenaam ouder worden”. De ontwikkeling daarvan stagneerde en is uiteindelijk in die vorm niet realiseerbaar gebleken.


Nadien is bezien of een andere stedenbouwkundige opzet gewenst is. Daartoe is een aantal ontwerpen gemaakt.Besloten is om een combinatie te maken van de verschillende initiatieven uit het verleden, die aansluiten bij huidige vraag. Behalve de realisering van grondgebonden woningen en woon-werklocaties wordt ook gedacht aan een woongebouw in de vorm van een woongebouw met zorgeenheden voor langdurige zorg. De lokale zorganbieder Rosengaerde heeft plannen om hier maximaal 80 zorgeenheden voor langdurige zorg te realiseren.


Deze beoogde plannen kunnen niet worden gerealiseerd binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Om die reden is voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld waarmee de gewenste ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in de uitbreidingswijk Oosterdalfsen van de kern Dalfsen in de gemeente Dalfsen. Het plangebied wordt omsloten door de Kampmansweg in het noorden en oosten, de Welsummerweg in het zuiden en het bedrijventerrein Welsum in het westen. Op de volgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen van de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0001.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto Dalfsen met daarop het plangebied in het rood omcirkelt

1.3 Planologisch-juridische regeling

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016". De gronden hebben de bestemming "Bedrijventerrein", "Groen" en "Bos". Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan

1.4 Voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste bestemmingswijziging mogelijk. Voor het plangebied is aansluiting gezocht bij de gedetailleerde bestemmingsregeling van het geldende plan "Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016".

Het plan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Oosterdalfsen Zuid" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01);
  • regels
  • toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt toch een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Oosterdalfsen-Zuid vormt de overgang tussen het woongebied Oosterdalfsen en het bedrijventerrein Welsum. Dit is bij het ontwerp van het Oosterdalfsen ingegeven door de ligging van de Kampsmansweg, die ten opzichte van de oorspronkelijke positie nu is afgebogen richting de Welsummerweg

Momenteel is in het plangebied een Wadi aangelegd ten behoeve van de opvang van hemelwater uit de omgeving. Daarnaast bevindt zich op de grens tussen het plangebied en het bedrijventerrein Welsum in het westen enige bossages. Het overige en grootste gedeelte van het plangebied ligt braak en bestaat momenteel voornamelijk uit grasland. Op de volgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0003.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto Dalfsen met daarop het plangebied in het rood omcirkelt

2.2 Toekomstige situatie

Binnen het plangebied is, qua ontsluiting, aansluiting gezocht bij de structuur van het bestaande gedeelte van Oosterdalfsen door de Middeleeuwen door te trekken richting de Bronstijd. Op deze manier wordt er een natuurlijke scheiding tot stand wordt gebracht tussen wonen en wonen-werken. Daarnaast is er sprake van een natuurlijke voortzetting van de bestaande woon-werkkavels aan de Welsummerweg en de Kampmansweg. Het verkavelingsplan kent vier bebouwingstypen:

  • Wonen aan de Welsummerweg
  • Wonen aan de boog
  • Wonen in een appartement.
  • Wonen-werken.

Op het verkavelingsplan is deze verdeling goed te zien. Het verkavelingsplan is onderdeel van het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan. Een uitsnede van het beeldkwaliteitsplan is op de volgende afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede beeldkwaliteitsplan

Het is de bedoeling dat de volgende type woningen worden gerealiseerd:

  • woonwerkkavels
  • 2^1 kappers
  • vrijstaande woningen
  • (zorg)appartementen / vitaal wonen

Het stedenbouwkundig plan geeft een mogelijke invulling van het plangebied weer. Echter biedt dit bestemmingsplan een bepaalde flexibiliteit waarbij een (deels) andere invulling van het plangebied ook mogelijk is. De grootste flexibiliteit zit in het middenstuk van het plangebied. Daarbinnen is het namelijk mogelijk om het middelste gedeelte van het plangebied anders in te vullen, waarbij de verhouding vrijstaande- en halfvrijstaande woningen ten opzichte van het aandeel appartementen verschuift. Het is dus mogelijk dat een deel van het gebied dat op het stedenbouwkundig ontwerp is ingetekend voor vrijstaande- en halfvrijstaande woningen wordt gebruikt voor woningen in de vorm van zorgeenheden.

De lokale zorgaanbieder Rosenaerde heeft plannen om hier ten hoogste 80 zorgeenheden te realiseren. Rosengaerde heeft op de huidige locatie geen mogelijkheden haar faciliteiten voor langdurige zorg uit te breiden. Daarom ziet Rosengaerde uit naar een andere locatie in Dalfsen om te voldoen aan de huidige zorgvraag. Uiteindelijk is gekozen voor Oosterdalfsen Zuid. In het centrum van dit plangebied verschijnt een woongebouw voor langdurige zorg. Bovendien wordt een gedeelte van de grondgebonden woningen aan"de boog" gebruikt voor langdurige zorg.


In de Woonvisie 2019 - 2024 is deze mogelijkheid als een reële kans benoemd. De gemeente Dalfsen vindt het belangrijk dat Rosengaerde in het dorp Dalfsen in staat is die zorg aan te bieden waar om wordt gevraagd.


Het aanpassen van het ontwerp-bestemmingsplan voor de vestiging van zorgeenheden voor de lokale zorgaanbieder Rosengaerde is ruimtelijk relevant. Uit onderzoek en door middel van gesprekken met verschillende belanghebbenden blijkt een urgente behoefte te bestaan aan het uitbreiden van betaalbare appartementen voor ouderen waar zorg kan worden aangeboden in de kern Dalfsen. Als de plannen van Rosengaerde door kunnen gaan ontstaat in het dorp Dalfsen meer ruimte voor ontwikkeling van dergelijke appartementen.


Er is daarom een (voorlopig) voorkeursrecht gevestigd op de percelen van Habion aan de Pastoriestraat in Dalfsen. Dit besluit is op 1 oktober 2020 in werking getreden. Op deze manier snijdt het mes aan twee kanten. Enerzijds kan Rosengaerde haar zorgfaciliteiten in Dalfsen op het gewenste peil brengen. Aan de andere kant ontstaat er in het dorp ruimte voor gewenste maatschappelijke ontwikkelingen. In het belang van de leefbaarheid van het dorp is deze dubbelslag, waarbij de lokale zorgaanbieder Rosengaerde centraal staat, daarom ruimtelijk relevant.

De uiteindelijke invulling zou er dus ook zo uit kunnen zien als op de volgende afbeelding is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0005.jpg"

Afbeelding: Mogelijke uitwerking plangebied

Voor een nadere toelichting op de inrichting van het plangebied wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan wordt aangepast om te borgen dat Rosengaerde ten hoogste 80 zorgeenheden voor langdurige zorg (Wlz) kan afnemen. De gemeente is mede-partij bij het opstellen van de overeenkomst tussen de beoogde ontwikkelaar en Rosengaerde. De aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan leidt er toe dat in de planregels expliciet wordt geregeld dat de 80 zorgeenheden uitsluitend zijn bedoeld voor langdurige zorg. In de intentieovereenkomst wordt in ieder geval geregeld dat de gemeente betrokken bij de voortgang van de ontwikkeling en periodiek/actief wordt geïnformeerd over de definitieve beslissing van Rosengaerde om het nieuwe zorgcomplex in gebruik te nemen én wordt voor de kavels aan "de boog" een sociale grondprijs afgesproken in plaats van een grondprijs voor twee-onder-eenkappers.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere voor de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma voor het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.

Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden. Tegelijkertijd zijn er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu al voelbaar zijn en gebieden waar deze effecten nu nog niet voelbaar zijn, maar naar verwachting op termijn wel (zogenaamde anticipeergebieden).

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. De Ladder is derhalve een instrument voor de borging van een efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden.

Beoordeling van het voorliggende project aan de hand van de Ladder

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.


In dit nieuwe plan worden nieuwe woningen toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Feitelijk is er dus sprake van een stedelijk ontwikkeling. Echter gaat het om een andere invulling. De voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd in plaats van de plannen die voorheen golden (en reeds bestemd waren) om alleen woon-werkkavels op deze locatie te realiseren. Qua ruimtebeslag wordt geen aanspraak gedaan op extra ruimte om op te kunnen ontwikkelen ten opzichte van de huidige situatie. Deze nieuwe invulling vindt dus plaats op een locatie dat is bestemd als stedelijk gebied. De ontwikkeling van het gebied krijgt een andere invulling dan voorheen was bedacht. Dit omdat er vanuit de markt weinig vraag was voor de woon-werkkavels zoals deze gepland waren. De nieuwe invulling sluit beter aan op de behoefte die er in de gemeente Dalfsen is naar wonen en wonen in combinatie met zorg.

3.1.5 Water

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.

Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.

Waterveiligheid

De uiterwaarden van de Vecht worden begrensd door primaire keringen. Deze keringen beschermen de binnendijkse gebieden tegen hoogwatersituaties. Immers in de Keur van het waterschap worden eisen gesteld aan ontwikkelingen binnen deze beschermingszone. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen een waterkering of een beschermingszone.

Hoogwaterbeschermingsprogramma Vechtdijken

Waterschap Drents Overijsselse Delta werkt aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma Vechtdijken. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) is een langdurige alliantie tussen de waterschappen en het Rijk. De waterschappen en het ministerie van Infrastructuur en Milieu werken samen in een alliantie om Nederland veilig te houden tegen hoogwater. Dit doen zij binnen de kaders van het Bestuursakkoord Water en het Deltaprogramma en uitgaande van ieders verantwoordelijkheid, tegen de meest doelmatige besteding van middelen en waarbij de beschikbare kennis en deskundigheid maximaal wordt ontsloten en gebruikt. De vormgeving van deze samenwerkingsorganisatie en de daadwerkelijke (nationale) inrichting vindt te allen tijde op een beheerste wijze plaats. Innovatie op ieder denkbaar gebied is één van de pijlers onder deze aanpak. Hiermee geven afzonderlijke waterschappen en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ook invulling aan de uitvoeringsopgave van het Deltaprogramma.

Watertoets

In de paragraaf Water wordt verder ingegaan op de wateraspecten met betrekking tot de watertoets.

3.1.6 Natuur

Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast was het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is deze wetgeving opgenomen in de Wet Natuurbescherming.

Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Gebiedsbescherming

Met het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb) worden waardevolle, kwetsbare Natura 2000-gebieden beschermd. Hiermee voldoet de provincie aan internationale verdragen en de Europese regelgeving voor de beschermde natuurgebieden en beschermde soorten planten en dieren in die gebieden. De provincie Overijssel kent 25 Natura2000-gebieden.

Er is een vergunning nodig als projecten of handelingen worden uitgevoerd die schadelijk kunnen zijn voor een beschermd natuurgebied. Dit zijn met name activiteiten waarbij stikstof vrijkomt, zoals het uitbreiden van een bestaand veehouderijbedrijf of het bouwen van een nieuwe fabriek. Soms is een vergunning nodig voor de uitstoot van stikstof of kan worden volstaan met een melding.

Naast de zogeheten stikstofdepositie kunnen ook andere verstorende factoren leiden tot vergunningplicht. Voorbeelden daarvan zijn:

  • geluidsbelasting;
  • wijziging van grondwaterstanden of –stromen;
  • opzetten peil of peilverlagingen;
  • aanzuigende werking verkeer;
  • uitstoot van schadelijke stoffen;
  • lichthinder of versnippering van gebied.

Soortenbescherming

De aanwezigheid van veel verschillende planten- en dierensoorten in voldoende aantallen, in ecologisch gezonde natuurgebieden, zorgen ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige soorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen, steenuilen en huismussen, zijn kwetsbaar. In een dichtbevolkt land als Nederland is daarom goede bescherming voor de aanwezige natuur belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, kunnen we economische en andere maatschappelijke activiteiten meer ruimte te bieden.

Via het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt de provincie plant- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 plant- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen en vernielen. In bepaalde situaties is het mogelijk deze verboden te overtreden, maar daarvoor is dan wel een vrijstelling of een ontheffing nodig.

Zorgplicht: Of dieren en planten nu beschermde soorten zijn of niet: de Wnb schrijft voor dat we nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten voorkomen. We moeten dus zorgvuldig omgaan met onze omgeving. Deze zogenoemde zorgplicht geldt voor iedereen

Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

Welke natuurgebieden vallen onder het Natuurnetwerk Nederland?

In het Natuurnetwerk Nederland liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • randbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.


Binnen de provincie Overijssel is de begrenzing van deze gebieden op perceelsniveau vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie. De bescherming is geregeld in de provinciale Omgevingsverordening Overijssel.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie- en de daarbij behorende verordening Overijssel. Op 12 april 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie- en verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

 

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende belangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om:

  • Het beschermen tegen overstromingen en wateroverlast
  • Het veilig stellen van ons drinkwater
  • Het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit)
  • De bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten
  • Het beperken van risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de gebieden waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden. De generieke beleidskeuzes worden opgevolgd.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voordat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Het plangebied bevindt zich binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het plangebied is al aangemerkt volgens het geldende bestemmingsplan als een locatie die in de toekomst bebouwd zou worden. Door op deze plek te bouwen wordt geen nieuwe buitenstedelijk gebied bebouwd, maar wordt gebruik gemaakt van een locatie die al bestemd was voor bebouwing. Groene locaties blijven op die manier zoveel mogelijk behouden. Daarnaast wordt er gebouwd voor de lokale behoefte aan wonen en wonen in combinatie met zorg.

  • 3. Gebiedskenmerken

Tenslotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarische cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ze zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Natuurlijke laag

Op het plangebied is de natuurlijke laag "Dekzandvlakte en Ruggen" van toepassing. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen

In het plangebied is een wadi opgenomen ten behoeve van de opvang van hemelwater in het plangebied en de omgeving. Dit sluit goed aan op de ambitie die de provincie heeft om natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

Het plangebied ligt binnen het landschapstype "Essenlandschap". De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt

In de omgeving van het plangebied is het kenmerkende samenhangende systeem van open essen en kleinschalige flanken met erven goed herkenbaar. Het essencomplex begint van west naar oost met de Ankummeres, gaat over in de Gerner es en vervolgens in de Welsemmer es.

In de wijk Oosterdalfsen is een duidelijk zichtbaar reliëf aanwezig. Het noordelijke deel van de wijk vertoont een oplopende bolling waardoor het een esachtige uitstraling heeft, maar in het bredere perspectief van de hele Gerner Es kan dit als een uitloper / flank van de es worden gezien.


De wijk Oosterdalfsen betreft de flank van de es. In het bestemmingsplan Oosterdalfsen zijn ontwikkelingen mogelijk met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren en versterking van het landschappelijk raamwerk. Ditzelfde geldt ook voor het het plangebied waar dit plan betrekking op heeft.

Stedelijke laag

Het plangebied ligt in de stedelijke laag binnen het gebied dat is aangemerkt als "Bedrijventerreinen". De ambitie is: Vitale werklocaties. Een vernieuwings- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen op gang brengen waardoor:

  • de interne structuur verbetert; een multifunctionele route er doorheen kan het hermetische karakter opheffen.
  • de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert.
  • verdichting en intensivering van grondgebruik plaats vindt, en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik).
  • duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt.
  • opwaardering van het beeld en verbetering levensvatbaarheid plaats vindt.
  • eventuele culturele / historische waarden worden benut.

De nieuwe invulling van het plangebied die dit plan mogelijk maakt zorgt voor een goede aansluiting tussen de woonwijk Oosterdalfsen en het bedrijventerrein Welsum. De woon-werkkavels vormen een overgang tussen het wonen in Oosterdalfsen en de bedrijven op het bedrijventerrein Welsum. Dit sluit aan op de ambitie die de provincie heeft.

Laag van de beleving

Het plangebied ligt in de laag van de beleving binnen het gebied dat is aangemerkt als 'Informele trage netwerk'. De ambitie is verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen. Zo kun je bij voorbeeld heel Salland doorkruisen zonder een etappe via een verharde weg. Op deze manier ontstaat er een comfortabel alternatief netwerk om met de fiets naar school, naar het dorp en naar het station te komen. Verbinden van kernen met het buitengebied, ommetjes, gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en het verknopen van dit netwerk aan overstapplaatsen aan de hoofd- en regionale infrastructuur. De ligging en de dichtheid van het netwerk worden ingezet om de intensiteit van het gebruik te sturen. Erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.

Het plangebied krijgt door de nieuwe invulling een mix van functies wat de locatie aantrekkelijker maakt. Ook trekken deze verschillende functies een gemixte doelgroep aan en wordt het gebied beleefbaar gemaakt voor een grotere groep mensen. Dit sluit aan bij de ambities van de provincie.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel welke zijn vertaald in de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening

De uitgangspunten uit de omgevingsvisie zijn vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen in de Omgevingsverordening Overijssel. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

3.2.3 Prestatieafspraken

Provincie en gemeenten maken prestatieafspraken

De provincie geeft samen met gemeenten invulling en uitvoering aan het woonbeleid in Overijssel. De hoofdlijnen van het provinciale woonbeleid zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De provincie maakt daarnaast met elke gemeente afspraken over de (kwalitatieve) woningbouwopgave voor de periode 2016- 2020. Deze betreffen zowel nieuwbouw, bestaande woningbouw en herstructurering. Met de afspraken werken provincie en gemeenten samen aan de hoofddoelstelling van het Overijssels woonbeleid: Voldoende woningen voor iedereen in de juiste kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu.


Prestatieafspraak gemeente Dalfsen

De gemeente Dalfsen heeft prestatieafspraken gemaakt. De provincie staat toe dat de komende 10 jaar (2016-2026) 1.022 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. Dat zijn voor de periode van de woonvisie gemiddeld 120 woningen per jaar. De concretisering van de woonvisie vindt - wat de sociale huisvesting betreft - plaats in de nieuwe prestatieafspraken die de gemeente maakt met de woningcorporaties en de huurdersorganisaties.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Missie/visie gemeente Dalfsen 2020

Behouden van het goede door herkenbaar profiel

In 2009 is het strategisch document Missie/visie gemeente Dalfsen 2020 "Bij uitstek Dalfsen" opgesteld. Het document bevat de strategische koers van de gemeente Dalfsen voor de periode tot 2020. Het behouden van al het goede dat Dalfsen te bieden heeft, is de komende jaren de belangrijkste opgave voor de gemeente, maatschappelijke partners, ondernemers en bewoners. Om dit te bereiken moet de gemeente een herkenbaar en onderscheidend profiel ontwikkelen. Dit profiel is verwoord in de toekomstvisie Missie/visie gemeente Dalfsen 2020 "Bij uitstek Dalfsen". De centrale missie van de gemeente Dalfsen is: "Het ontwikkelen van vitale gemeenschappen in een onderscheidende woonplaats van groene signatuur".


Een van de projecten die voortvloeit uit het strategisch document is het maken van een ruimtelijke structuurvisie. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op deze structuurvisie.

3.3.2 Structuurvisie

De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeente om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, één of meerdere structuurvisies vast te stellen. De Structuurvisie Kernen gemeente Dalfsen is in september 2010 vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de ruimtelijke plannen voor de toekomst opgenomen. In het bijzonder voor woningbouw en bedrijventerreinen, maar ook voor recreatie en toerisme. De structuurvisie heeft een looptijd van 10 jaar en zal de komende jaren de basis vormen voor bestemmingsplannen die de gemeente maakt, maar ook voor investeringsbeslissingen, bijvoorbeeld op het gebied van bouwen en wonen. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen zich niet beperken tot een periode van 10 jaar, is ook gekozen voor een doorkijk tot 2025.

Het plangebied bevindt zich volgens de visiekaart van de Structuurvisie Kernen gemeente Dalfsen in het gebied dat is aangeduid als "toekomstig wonen & werken". Dit is op de volgende afbeelding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0006.jpg"

Afbeelding: Uitsnede structuurvisiekaart

Huidige situatie
Over het gebied dat is aangeduid als 'toekomstig wonen & werken' zegt de structuurvisie het volgende. Een belangrijk deel van het bedrijventerrein gelegen tussen de Kampmansweg en de Wannestraat is specifiek bedoeld voor bedrijven gecombineerd met bedrijfswoningen. De bedrijven vallen in maximaal milieucategorie 2 aan de Kampmansweg en 3' (dat wil zeggen categorie 3 met maximale afstand tot woningen van 50 m) aan de zijde van het bedrijventerrein.

Toekomstvisie 2025

Over het gebied dat is aangeduid als 'toekomstig wonen & werken' zegt de structuurvisie het volgende. Het bestaande bedrijventerrein in Dalfsen wordt in de toekomst alleen uitgebreid door de bestaande woonwerkzone ten zuiden van de Kampmansweg in oostelijke richting door te trekken tot aan de Welsummerweg. Qua identiteit wordt aangesloten bij de beeldkwaliteit en verschijningsvorm van het bestaande woonwerkgebied. In het gedeelte direct gelegen aan of in het verlengde van de Kampmansweg is de maximale milieucategorie 2. Het deel aan de binnenzijde dat grenst aan het bedrijventerrein krijgt de maximale milieucategorie 3'. Dit zijn de lichtere vormen van milieucategorie 3, waarbij de maximale hinderafstand tot wonen 50 meter bedraagt. Deze opzet is vergelijkbaar met de huidige inrichting van de bestaande woonwerkzone.

Een deel van het plan zal behouden blijven voor woon-werkkavels. Echter is door nieuwe inzichten duidelijk geworden dat er niet voor het gehele plangebied behoefte is voor woon-werkkavels. Vandaar dat dit bestemmingsplan is opgesteld waarbij er ook woningen en woongebouw(en) in het plangebied mogelijk worden gemaakt. Deze ontwikkeling sluit beter aan bij de behoefte. Qua structuur zal het plangebied het overgangsgebied blijven tussen de functies wonen en werken.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wijkt af van de Structuurvisie Kernen gemeente Dalfsen. Echter is voldoende onderbouwd waarom deze ontwikkeling wel past binnen de uitgangspunt van de gemeente Dalfsen en het daarom goed te verantwoorden is waarom deze ontwikkeling afwijkt.

3.3.3 Welstandsnota

De gemeente Dalfsen heeft in 2014 voor haar grondgebied een Welstandsnota opgesteld. In de kernen (bebouwde kommen) van de gemeente Dalfsen heeft het ruimtelijk beleid vastgelegd in bestemmingsplannen, met name een conserverende en beherende insteek. In de bestemmingsplannen voor de verschillende kernen wordt vermeld dat de stedenbouwkundige karakteristiek van de bebouwing niet mag worden aangetast of dat de uiterlijke kenmerken van de woonsfeer van het betreffende perceel zoveel mogelijk gehandhaafd dienen te blijven.

Het plangebied is in de welstandsnota aangemerkt als "Essen- en kampenlandschap". De daarbij gegeven welstandscriteria zijn onvoldoende om sturing te geven aan het realiseren van een duurzame en aansprekende woonwijk. Daarom is een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 3.


Dit beeldkwaliteitsplan fungeert als gebiedsgericht welstandkader voor dit specifieke plangebied. Het beeldkwaliteitsplan heeft een wettelijke status als basis voor welstandsbeleid vanaf het moment dat het door de gemeenteraad is vastgesteld. Het vervangt dan de welstandsnota. In het beeldkwaliteitsplan wordt helder aangegeven welke criteria als welstandscriteria bedoeld zijn.


Voor de overige aspecten (algemene criteria, reclamecriteria et cetera) blijft de huidige welstandsnota van toepassing. De plannen worden aan de hand van dit plan door een kwaliteitsteam of de welstandscommissie beoordeeld.


Opgemerkt moet worden dat de welstandscriteria buiten beschouwing blijven indien deze strijdig zijn met het bestemmingsplan of de bouwverordening, tenzij in deze documenten anders is genoemd of in het bestemmingsplan wordt verwezen naar dit beeldkwaliteitsplan.

In de Welstandsnota zijn verschillende criteria opgenomen waaraan de welstandscommisie zal toetsen of de geplande woningen in het gebied "Woonwijken" passen. De bouwplannen zullen moeten voldoen aan deze criteria.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Welstandsnota van de gemeente Dalfsen.

3.3.4 Woonvisie 2016-2020

Algemeen

De Woonvisie 2016-2020 geeft een overzicht van vraag en aanbod op de woningmarkt van Dalfsen en vormt het afstemmingsdocument voor overleg met buurgemeenten. Deze woonvisie heeft hetzelfde hoofddoel als de huidige en vorige woonvisie:

  • Voorzien in de lokale woonbehoefte.
  • Bevorderen van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat.


Of in één zin samengevat: "Ervoor zorgen dat alle inwoners van de gemeente Dalfsen prettig wonen".


In deze geactualiseerde woonvisie is voor een beperkt aantal thema's en maatregelen gekozen. Op die manier is de focus bij de belangrijkste opgaven gelegd. Daarmee is de woonvisie vooral een visiedocument in plaats van een uitvoeringsplan. De thema's zijn, betaalbaarheid, bestaande woningvoorraad, nieuwbouw, wonen en zorg en doelgroepen. Verder is aangegeven dat alle instrumenten en maatregelen die worden ingezet op de vijf thema's de leefbaarheid moeten bevorderen, duurzaam moeten zijn, waarbij initiatieven vanuit de samenleving zoveel mogelijk worden ondersteund.

Prestatieafspraken

De provincie staat toe dat de komende 10 jaar (2016-2026) 1.022 woningen aan de voorraad van de gemeente Dalfsen worden toegevoegd. Dat zijn voor de periode van deze woonvisie gemiddeld 120 woningen per jaar. De concretisering van de woonvisie vindt - wat de sociale huisvesting betreft - plaats in de nieuwe prestatieafspraken die de gemeente maakt met de woningcorporaties en de huurdersorganisaties.

In het programma voor Dalfsen is nog voldoende ruimte voor woningbouwontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling sluit beter aan op de behoefte dan geldende plan doet. Er is namelijk maar beperkt behoefte aan woon-werkkavels. Door de nieuwe invulling die het gebied krijgt ontstaat een mix van verschillende woningtypologieën.

Inbreiding en herstructurering

Kansen voor de invulling van de nieuwbouwambitie liggen er in de eerste plaats door benutting van inbreidings- en herstructureringslocaties en transformatie van bebouwing. Belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat de invulling een verbetering oplevert van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Groene locaties in bestaand gebied blijven zoveel mogelijk behouden. Concrete inbreidings- en herstructureringsplannen voor de periode 2016- 2020 zijn opgenomen. Andere mogelijk voor herstructurering in aanmerking komende locaties zijn opgenomen in de Structuurvisie Kernen gemeente Dalfsen.

Het plangebied is al aangemerkt volgens het geldende bestemmingsplan als een locatie die in de toekomst bebouwd zou worden. Door op deze plek te bouwen wordt geen nieuwe buitenstedelijk gebied bebouwd, maar wordt gebruik gemaakt van een locatie die al bestemd was voor bebouwing. Door de transformatie van het plangebied tot een woningbouwlocatie wordt invulling gegeven aan de ambitie eerst inbreidings- en herstructureringslocaties te benutten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonvisie 2016-2020.

3.3.5 Duurzaamheid

Algemeen

De gemeente Dalfsen zet in op een "duurzaam Dalfsen", met als doelstelling een CO²-neutrale gemeente in 2025.

Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan.

Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • 1. ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • 2. economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
  • 3. sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen in de vorm van bestemmingsplannen, projectbesluiten en vrijstellingen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.

Speerpunten

De gemeente Dalfsen heeft een convenant afgesloten met de provincie Overijssel. In dit convenant is een aantal overwegingen en uitgangspunten benoemd. De provincie Overijssel en de gemeente Dalfsen willen de duurzaamheidsgedachte uitdragen in de samenleving. De ambitie van de provincie Overijssel is gericht op een groene, duurzaam schone provincie. "Duurzaamheid" is met "ruimtelijke kwaliteit" de groene draad in de provinciale omgevingsvisie.

De speerpunten die worden genoemd "Investeren in duurzaam Overijssel" sluiten naadloos aan bij de gemeentelijke doelstellingen. Het gaat daarbij met name om de volgende speerpunten:

  • energie en klimaat;
  • veilige en gezonde leefomgeving;
  • duurzaam ondernemen;
  • biodiversiteit en integrale gebied- en plattelandsontwikkeling;
  • innoveren in duurzaamheid;
  • voorlichting en educatie.

In de toelichting van ruimtelijke plannen zal aan de uitgangspunten uit dit convenant aandacht worden besteed, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor dat bestemmingsplan. In de plantoelichting zullen de mogelijkheden volgens de genoemde drie verschijningsvormen van duurzaamheid worden benoemd om de duurzaamheidsgedachte uit te dragen. De nadruk wordt gelegd op energiezuinig bouwen.

Het plangebied is al aangemerkt volgens het geldende bestemmingsplan als een locatie die in de toekomst bebouwd zou worden. Door op deze plek te bouwen wordt geen nieuwe buitenstedelijk gebied bebouwd, maar wordt gebruik gemaakt van een locatie die al bestemd was voor bebouwing. Groene locaties blijven op die manier zoveel mogelijk behouden. Daarnaast worden de nieuwe woningen gasloos gebouwd en is er in het plan ruimte voor groen. Ook worden er geen ecologisch waardevolle kenmerken van het gebied aangetast zoals ook is aangegeven in paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is de archeologisch verwachtingswaarde 5 opgenomen. Echter heeft in het kader van het bestemmingsplan Oosterdalfsen al archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek is op te maken dat er sprake is van zeer bijzondere vondsten die tot aanzienlijke kenniswinst hebben geleid en nog zullen leiden. Na zorgvuldige documentatie en deselectie van de vondsten (conform het selectiebesluit) is na afronding van de onderzoeken in het najaar van 2015 het plangebied vrijgegeven voor het bouwrijp maken.

Omdat er al onderzoek heeft plaatsgevonden en opgraving heeft plaatsgevonden is het plangebied vrijgegeven voor het bouwrijp maken. Archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan kan daarom achterwege blijven.

Cultuurhistorie

Het is verplicht om in het bestemmingsplan aandacht te schenken aan de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Het kan nodig zijn om cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan te beschermen. Hieronder vallen bijvoorbeeld monumenten, karakteristieke panden, maar ook cultuurhistorisch waardevolle landschappen.

In het kader van de ontwikkeling van de woonwijk Oosterdalfsen is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het plangebied. In het verkavelingspatroon is op de structuren aangesloten. Dit bestemmingsplan geeft een net iets andere invulling aan het plangebeid dan voorheen was bedoelt. De bedachte structuur wordt voor het grootste gedeelte stand in gehouden en verandert nauwelijks.

In het verkavelingspatroon is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied. Het plangebied is niet aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Hiernaast zijn binnen het plangebied geen beschermde monumenten aanwezig.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Van omgeving naar plangebied

Een woning is een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies te vinden die belemmerend kunnen zijn voor de geplande ontwikkeling. Belangrijkste zijn daarbij de bedrijven op het bedrijventerrein Welsum. De grootste richtafstand heeft betrekking op het aspect geluid.

Voor reductie van de optredende maximale geluidbelasting is een afscherming gedimensioneerd nabij de grens van het bedrijventerrein 'Welsum'. In de berekening is een absorberend kokosscherm (coëfficiënt 0,2) gehanteerd met een hoogte van 2,60 meter t.o.v. het plaatselijk maaiveld. De lengte van het scherm bedraagt 128 meter.

De conclusie is in ieder geval dat de woningbouwlocatie in het plangebied 'Oosterdalfsen Zuid' gelegen ten oosten van het bedrijventerrein 'Welsum' geen belemmering geeft voor de toekomstig berekende representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf Job Classic Cars en Dabeko B.V. Wat betreft geluid wordt verder ingegaan in paragraaf 4.7.

Conclusie

Omliggende bedrijven en milieuzonering leveren geen belemmeringen op voor het plan.

4.3 Besluit m.e.r.

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van maximaal 12 woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ''Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht", is circa 6,5 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen), de huidige bestemming en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied (zie ook Bijlage 5 en Bijlage 6). Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en ontwikkeling van nieuwbouw is op de locatie aan de Kampmansweg in 2007 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 7.

Samengevat luidt de conclusie van dit onderzoek dat er op basis van de onderzoeksresultaten er, milieutechnisch gezien, geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en ontwikkeling van nieuwbouw zijn.

In de periode tussen 2007 en nu heeft het plangebied braak gelegen en is de grond niet gebruikt voor activiteiten die de bodem zouden kunnen verontreinigen. Daarmee is te veronderstellen dat de staat van de bodem hetzelfde is als in 2007. De conclusie dat er milieutechnisch gezien geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en ontwikkeling van nieuwbouw blijft daarmee overeind.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Door Eco Reest BV is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van een braakliggend terrein aan de Welsummerweg en Kampmansweg te Dalfsen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.


Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen realisatie van diverse woongelegenheden binnen het plangebied. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een grasland / braakliggend terrein.


Omdat het initiatief negatieve gevolgen kan hebben op beschermde natuurwaarden, is het voornemen getoetst aan de huidige natuurwetgeving. Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is inzicht verkrijgen in de mogelijke effecten op aanwezige beschermde natuurwaarden als gevolg van de beoogde werkzaamheden.


Soortenbescherming

Bij de voorgenomen werkzaamheden wordt er geen overtreding op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming verwacht. De Wet natuurbescherming, onderdeel soortenbescherming, staat zodoende vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.


Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest- of verblijfplaatsen voor beschermde, ontheffingsplichtige soorten aangetroffen. Deze worden eveneens niet binnen het plangebied verwacht. Er is geen nader onderzoek nodig.


Het plangebied en directe omgeving kan onderdeel uitmaken van vliegroutes en/of foerageergebied van vleermuizen. Daar er alternatieven in de omgeving beschikbaar zijn zal het hier niet gaan om een essentiële vliegroute of foerageergebied. Daarnaast zal het onderzoeksgebied na de ontwikkeling geschikt blijven als onderdeel van foerageergebieden en vliegroutes.


In het grasland binnen het onderzoeksgebied kunnen broedvogels tot broeden komen. Binnen het terrein zijn enkele zandbulten aanwezig, deze zandbulten bieden de oeverzwaluw een potentiële nestplaats. De singels rondom het terrein zijn in het broedseizoen geschikt als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. De werkzaamheden kunnen een verstorende werking hebben op nesten van vogels in de omliggende singels.


De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied betreft Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en ligt op circa 6,5 kilometer ten oosten van het plangebied. Op ruim negen kilometer afstand ligt het Natura 2000-gebied ‘Vecht- en Beneden Reggegebied. Door de voorgenomen ontwikkeling kan in de aanleg- en/of gebruiksfase stikstofdepositie ontstaan. Stikstofdepositie kan tot vele kilometers ver reiken en negatieve (verzurende/vermestende) effecten hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Er is daarom een stikstofberekeing uitgevoerd. De notitie is opgenomen in Bijlage 5. Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanlegfase, als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).


De AERIUS-berekeningen zijn als bijlagen bij de notitie gevoegd:

  • Aanlegfase – kenmerk: RgoZsipZ13PK (d.d. 23 januari 2020);
  • Gebruiksfase – kenmerk: RTdSyNPaiBXq (d.d. 27 januari 2020).


Het beoogde plan heeft daarmee géén negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming niet in de weg. Voor uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Gezien de aard en omvang in de plannen, in combinatie met de afstand (>500m) en het tussenliggende afschermende gebied, is geen sprake van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Verder onderzoek ten aanzien van het beleid van het NNN is niet van toepassing.

Aanbevelingen en advies


Broedvogels


Om te voorkomen dat de oeverzwaluw tot broeden komt in de binnen het terrein aanwezige zand-bulten adviseren we deze voor het broedseizoen te verwijderen of af te vlakken met een hellingshoek van maximaal 1:3.


De singels rondom het terrein zijn in het broedseizoen geschikt als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Het plaatsen van het geluidsscherm langs de singel kan een verstorende werking hebben op broedende vogels. We adviseren de plaatsing van het geluidsscherm buiten het broedseizoen uit te voeren.


In het grasland kunnen eveneens enkele vogelsoorten tot broeden komen. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden adviseren we het terrein voorafgaand aan het broedseizoen bouwrijp te maken en het grasveld hierbij te verwijderen. Een andere optie is om het gras voorafgaand aan het broedseizoen kort te maaien en kort te houden totdat de werkzaamheden starten.


Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.


De woningen worden op voldoende afstand van de singel gerealiseerd. Er wordt geen verstoring verwacht door de bouwwerkzaamheden.


Stikstofdepositie

Het beoogde plan heeft daarmee géén negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming niet in de weg. Voor uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.


Zorgplicht

Opgemerkt wordt dat ten allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Conclusie:

Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft.

Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Over het groepsrisico is in dit document aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie aanvaardbaar wordt geacht. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico is in de regel niet eenvoudig, vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.

In elke ruimtelijke onderbouwing in de bijlage is de risicozonering en beoordeling van de hierna genoemde risicobronnen opgenomen die in de gemeente Dalfsen aan de orde kunnen zijn.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen met daarop het plangebied globaal weergegeven en in het rood omcirkelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0007.jpg"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting. De dichtstbijzijnde inrichting betreft het Tankstation Rondweg b.v.. Dit tankstation ken een LPG-reservoir. Het tankstation ligt echter op een afstand van meer dan 500 meter van het plangebied en hierdoor speelt de deze Bevi-inrichting geen rol in het kader van de voorgenomen ontwikkeling.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De dichtstbijzijnde leiding ligt op ruim 2 kilometer afstand. Hierdoor speelt vervoer van transport door buisleidingen geen rol.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Het dichtstbijzijnde vervoer vind plaats over het spoor. De spoorlijn ligt op circa 1,7 kilometer afstand. Hierdoor speelt vervoer van gevaarlijke stoffen geen rol.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.


Weglawaai

Er is akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Welsummerweg, De Stokte en de Kampmansweg inzichtelijk gemaakt en getoetst ter plaatse van de gevel(s) van de geprojecteerde woningen binnen het plan Oosterdalfsen Zuid, gemeente Dalfsen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.


Uit het onderzoek blijkt dat de bepaalde geluidbelasting van de Welsummerweg op de eerste lijn bebouwing van de geprojecteerde woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB. De hoogst bepaalde geluidbelasting bedraagt Lden 52 dB. De woningen waarvoor een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld voldoen aan het criterium geluidluwe gevel/buitenruimte. De geluidbelasting van de Welsummerweg inclusief aftrek artikel 110g Wgh is visueel weergegeven in figuur 4 van het onderzoek. De door het bevoegd gezag vast te stellen hogere grenswaarden zijn weergegeven in figuur 5 van het onderzoek.

In het kader van het bestemmingsplan Oosterdalfsen is al een hogere grenswaarde voor de Welsummerweg vastgesteld. Dat is in het kader van dit plan dus niet nogmaals nodig. De beschikking is opgenomen als Bijlage 4.


Cumulatie verkeerslawaai

Uit de bepaalde geluidbelasting blijkt dat in de zin van de Wet geluidhinder geen sprake is van cumulatie. Een gedetailleerd overzicht van de berekende geluidbelasting van de drie verkeerswegen is opgenomen in bijlage 5 van het onderzoek.


Maatregelen

Het treffen van een geluid reducerende wegdek stuit op bezwaren van technische aard i.v.m. het afremmen en optrekken van voertuigen ter plaatse van de plateaus. Het treffen van een afschermende voorziening (geluidswal/scherm) is gezien de verkeersveiligheid (in/uitritten) niet wenselijk.


Bouwbesluit

Bij het vaststellen van een hogere grenswaarde dient te worden aangetoond dat aan de gestelde geluideisen (binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten 33 dB) wordt voldaan. In het bouwbesluit is een minimale karakteristieke gevelwering opgenomen van 20 dB. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dient op basis van de geluidbelasting, exclusief de aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder (tabel 4.1 van het onderzoek), te worden bepaald volgens NEN 5077.


Geconcludeerd kan worden dat gezien de berekende geluidbelasting sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In kader van de Wet geluidhinder is geen belemmering aanwezig voor realisatie van de geprojecteerde woningen binnen het plangebied Oosterdalfsen Zuid, gemeente Dalfsen.


Industrielawaai

Bij een planologische procedure is het van belang dat een nabijgelegen milieubelastende activiteit door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet onnodig beperkt mag worden in haar activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden. Dit is onderzocht middels een akoestisch onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 1.

In verband met woningbouw binnen het plangebied 'Oosterdalfsen Zuid' gelegen aan de oostzijde van het bedrijventerrein Welsum is het planologisch regime van de omliggende bedrijven belangrijk. In de directe omgeving van het plangebied zijn twee bedrijven gesitueerd: Job Classic Cars en Dabeko B.V. Voor de inhoudelijke rapportage van deze bedrijven wordt verwezen naar rapport d.d. 18 april 2016, kenmerk 177/05.11.2015v2 en rapport d.d. 19 april 2016, kenmerk 188/19042016v1.


De voornoemde rapporten zijn als uitgangspunt gehanteerd voor berekening van de optredende cumulatieve geluidbelasting, waarbij rekening is gehouden met de toekomstverwachting van de bedrijven, welke is besproken met de eigenaren van het desbetreffende bedrijf en akkoord is bevonden.


Bij de locatieontwikkeling voor woningbouw is zonering volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd om het milieu en de omgeving te beschermen. De omgeving van het plangebied bestaat uit werken en wonen, bedrijventerrein en verkeerswegen, derhalve wordt het aangemerkt als een gemengd gebied. Voor een gemengd gebied wordt ter plaatse van de woningen een norm gehanteerd van 50 dB(A)- 45 dB(A) en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag- avond- en nachtperiode en voor de zorgwoningen een norm van 45-40-35 dB(A) (zie paragraaf 3.1.3). Tussen de woningen en het bedrijventerrein Welsum voorziet de planvorming in bedrijfswoningen (maximaal bedrijfscategorie 2), wat is bedoeld als bufferzone in het overgangsgebied tussen wonen en het bedrijventerrein Welsum. Voor de normering op de bedrijfswoningen is aangesloten bij de handreiking industrielawaai en vergunning verlening (pagina 39, uitgave 1998).


In kader van een goede ruimtelijke ordening is het cumulatief akoestisch effect van de twee maatgevende bedrijven op het plangebied inzichtelijk gemaakt. Tussen het plangebied en het bedrijventerrein is in het rekenmodel een absorberend geluidscherm gedimensioneerd met een hoogte van 3.0 meter t.o.v. plaatselijk maaiveld. De lengte van het geluidscherm bedraagt 163 meter, zie figuur 5. Het volgende wordt geconcludeerd:


Langtijdgemiddeld geluidniveau (LAr,LT) representatieve bedrijfssituatie inclusief toekomstverwachting

Het ten gevolge van de bedrijven Job Classic Cars en Dabeko B.V. optredende cumulatief langtijdgemiddeld geluidniveau is berekend ter plaatse van de (bedrijfs)woningen en zorgwoningen. Uit tabel 6.1 blijkt dat inclusief afscherming in de dag, avond- en nachtperiode bij de (bedrijfs)woningen en het zorggebouw wordt voldaan aan gestelde normering.


Maximaal optredende geluidniveaus (LAmax)

Uit het onderzoek blijkt dat in de dag, avond- en nachtperiode met in acht name van het geluidscherm de berekende maximale geluidniveaus gelijk aan of lager zijn dan de gestelde normering.

In de berekening is een absorberend kokosscherm (coëfficiënt 0,2) gehanteerd met een hoogte van 3.0 meter t.o.v. het plaatselijk maaiveld. De lengte van het scherm bedraagt 163 meter (zie figuur 5). Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de woningbouwlocatie in het plangebied 'Oosterdalfsen Zuid' gelegen ten oosten van het bedrijventerrein 'Welsum' geen belemmering geeft voor de toekomstig berekende representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf Job Classic Cars en Dabeko B.V. Door tussen het bedrijventerrein Welsum en de woningbouw te voorzien in een bufferzone (overgangsgebied, inwaartse zonering) van woon/werkkavels (bedrijfswoningen) is in combinatie met het geluidscherm in kader van een goede ruimtelijke ordening sprake van een goed woonen leefklimaat.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied ligt geen spoorweg. Als gevolg van dit bestemmingsplan ontstaan op het gebied van spoorweglawaai geen conflicten met de Wgh.


Conclusie

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

De voorgenomen ontwikkeling betreft een woningbouwlocatie met minder dan 1.500 woningen en valt hiermee onder het begrip 'niet in betekenende mate'. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Parkeren

De mate van verstedelijking van Nieuwleusen is volgens de CBS-indeling "niet stedelijk". De parkeernorm van de gemeente Dalfsen in vastgelegd in de 'Kadernota 5normen' waar de normen uit deze nota in navolgende schema zijn weergeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DOosterdalfsenZuid-vs01_0008.jpg"

Er zal dus voldaan moeten worden aan de parkeernormen van de gemeente Dalfsen. Waarbij wordt uitgegaan van de normen bij de wooncategorieen in het plangebied:

  • woonwerkkavels = 5 per kavel
  • 2^1 kappers = 2,2 per woning
  • vrijstaande woningen = 2,3 per woning
  • (zorg)appartementen / vitaal wonen = 1,2 per appartement
  • Wooneenheden voor cliënten die vallen onder de Wet langdurige zorg = 0,5 per woning

In de stedenbouwkundige invulling die is gemaakt voor het plangebied is ook rekening gehouden met het parkeren en daar zijn de parkeerplaatsen dan ook ingetekend. Daarmee is aangetoond dat in het plangebied voldoende ruimte is om het benodigde aantal parkeerplaatsen aan te leggen.

Conclusie

Vanuit het aspect parkeren zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Water

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de initiatiefnemer (gemeente) onderlinge afstemming hebben.

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Het watertoetsdocument is opgenomen in Bijlage 8.

Op basis van deze digitale toets heeft het waterschap geconcludeerd dat belangen worden geraakt. Daarom dient de normale procedure gevolgd te worden. Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een uitgangspuntennotitie opgeteld.

Invloed op waterhuishouding

Omdat de bestaande wadi behouden blijft en middels deze bestemmingsplanherziening niet meer oppervlakte aan verharding wordt toegestaan dal al was toegestaan in de huidige situatie zijn er geen problemen ten aanzien van het aspect water te verwachten.


Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

In de toekomstige situatie zal het regenwater vertraagd worden afgevoerd volgens de trits ‘vasthouden, bergen, afvoeren’. Dit betekent dat de voorkeur uit gaat naar een bovengrondse afvoer (al dan niet in combinatie met een wadi). De gemeente hanteert de stelregel dat regenwater zichtbaar afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater of een wadi. Voor het plangebied geldt dat er al een wadi is aangelegd. Het hemelwater zal hierin worden opgevangen. Het afvalwater wordt aangesloten op het rioolstelsel.


Wateroverlast

Wateroverlast wordt voorkomen door de inrichting van het plangebied af te stemmen op de (geo)hydrologische situatie binnen het plangebied. De GHG in het plangebied is vastgesteld op NAP+2,1 m. Om aan de ontwaterings- en droogleggingseis te voldoen en (grond)wateroverlast te voorkomen dient het plangebied aangelegd te worden op een hoogte van minimaal NAP+2,90 m. Bebouwing dient boven de weg aangelegd te worden zodat regenwater altijd onbelemmerd naar een punt kan stromen waar het niet tot overlast leidt. Dit leidt tot een vloerpeil van NAP+3,20 m. In het plangebied ligt een wadi waar overtollig water naar afstroomt.


Beschermingszone

Binnen het plangebied ligt geen beschermingszone van een A-watergang.


Overstromingsrisico

Het plangebied ligt binnen dijkring 9. Volgens risicokaart.nl ligt het plangebied niet in een overstromingsgebied waardoor een overstromingsrisicoparagraaf voor dit plan niet noodzakelijk is.


Beheer en onderhoud

De Wadi zullen begroeid worden met gras. Wanneer nodg zal de Wadi gemaaid worden en zal (blad) worden verwijderd om verstopping van de slokop te voorkomen.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.2 Nadere toelichting op de regels

Bedrijf (Nutsvoorziening) bestemming

Deze bestemming is puur opgenomen om nutsvoorzieningen als transformatoren of gasvoorzieningen voor het openbaar nut mogelijk te maken.

Bedrijventerrein

De bestemming "Bedrijventerrein" kent een categorie-indeling, gebaseerd op de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering".


Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen met voorwaarden en een afwegingskader. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan, heeft het bevoegd gezag nog steeds de mogelijkheid om op basis van het afwegingskader de vergunning te weigeren. Dit dient dan uiteraard wel gemotiveerd te worden.


Het bebouwingspercentage van een bouwperceel is maximaal 50%. Een bouwperceel is een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Buiten het bouwvlak kan ook bebouwing (namelijk bouwwerken, geen gebouw zijnde) worden opgericht, zodat een bouwperceel ook de grond buiten het bouwvlak omvat (voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak).


Het bouwperceel moet worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Per bouwperceel is één bedrijfswoning toegestaan.

De bosbestemming

Dit is de bestemming voor (hoog)opgaande afschermende beplanting wat als bos kan worden aangemerkt. Daarnaast zijn binnen deze bestemmings water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, waterlopen en voorzieningen toegestaan.

De groenbestemming

Dit is de bestemming voor groenvoorzieningen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen, parkeerstroken, water, vijvers, steigers en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor de geplande geluidswal is een aparte aanduiding opgenomen.

De tuinbestemming

Dit is de bestemming voor de gronden rondom de woningen, die niet als erf mogen worden gebruikt. Hier mogen dus geen gebouwen worden gebouwd.

De verkeersbestemming

Binnen deze bestemming is de wijkontsluiting geregeld. Ook zijn er regels voor de bouw van andere bouwwerken, zoals lantaarnpalen, geregeld.

De bestemming Wonen 1

Binnen deze woonbestemming zijn enkel vrijstaande- en halfvrijstaande woningen toegestaan. De woningen mogen naast het primaire gebruik voor wonen, worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep. Hiervoor is een definitie gegeven.

De bestemming Wonen 2

In het plan komt de bestemming 'Wonen 2'' voor. Deze bestemming is bedoelt voor zowel wonen in een woongebouw als wonen in vrijstaande- en halfvrijstaande woningen. De woningen mogen naast het primaire gebruik voor wonen, worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep. Hiervoor is een definitie gegeven.

De dubbelbestemming archeologie

Deze bestemming is bedoelt om de daar voorkomende archeologische waarden te behouden.

Algemene regels

In deze artikelen worden de aanduidingen opgenomen die voor meerdere bestemmingen gelden. In de algemene afwijkingsregels zijn een aantal regels opgenomen om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal het verlenen van die vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren.

Voor het plangebied is de algemene aanduidingsregel vrijwaringszone-dijk van toepassing. Deze aanduiding stelt regels aan het bouwen en gebruiken van de hoofdbestemmingen die op de gronden van toepassing zijn.

Voor de overgangsregels geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Indien het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is gesteld dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan/wijzigingsplan onderzoek moet worden uitgevoerd naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap en sociale woningbouw). De gemeente verkoopt bouwrijpe grond aan de projectontwikkelaar. De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit en de bouw, ontsluiting en aansluiting van de woningen zijn verdisconteerd in de verkoopprijs van de bouwrijpe grond. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader heeft de gemeente onderzocht of er mogelijk belangen van derden worden geschaad. Ook vindt er vooroverleg met de betrokken overheidsinstanties plaats.

7.1 Inspraak

De verkavelingstekening c.q. inrichtingsschets van het plangebied is op maandag 27 januari gepresenteerd in het gemeentehuis. Omwonenden en andere geïnteresseerden hebben hier het plan kunnen inzien en ook schriftelijk kunnen reageren. De reacties waren veelal positief. Met enkele omwonenden wordt nog gesproken over de wensen die zij graag zien in de uitwerking van het plan.

Daarnaast hebben er tussen de initiatiefnemer, gemeente en betrokken belanghebbenden ook individuele gesprekken plaatsgevonden. In deze gesprekken is het voornemen toegelicht aan deze betrokken personen en bedrijven. En ook de gemeente heeft overleg gehad met de exploitanten van de bedrijven Classic Job en Dabeko, ook met de belanghebbende die aan de Middeleeuwen woont. De beide bedrijven stemmen in met dit stedenbouwkundig plan. Met de belanghebbende zijn afzonderlijke afspraken gemaakt over het verleggen van het voetpad waardoor hun tuin groter wordt (de financiële gevolgen zijn in beeld gebracht en acceptabel).


De overige buurtbewoners hebben allen een brief gehad met als bijlage het nieuwe stedenbouwkundige plan (in verband met de coronacrisis is dit per brief gedaan). De buurtbewoners konden tot 10 juni 2020 een reactie versturen. Hier is geen gebruik van gemaakt. Overigens zijn in het stedenbouwkundig plan dat aan de buren is toegestuurd wel de maximale maten van de bouwhoogtes, dus ook bouwlagen etc. benoemd.


Ook over de laatste versie van het stedenbouwkundige plan (voor 80 zorgeenheden) zijn de buurtbewoners in de directe omgeving geraadpleegd.

Deze gesprekken met de buurtbewoners hebben niet geleid tot aanpassing van het ontwerp. Met naaste buren is wel gesproken over groene erfafscheidingen. In individuele gevallen worden afspraken gemaakt over aanplant van extra groen en begroeiing van het geluidsscherm.

Een buurtbewoner gaf aan dat de beoogde doelgroep passend is en dat bijvoorbeeld daklozenopvang niet passend is.

Daarnaast zijn er verschillende opmerkingen gemaakt over verkeersveiligheid. Aanleg van een voetpad naar rotonde Welsummerweg wordt als mogelijke oplossing aangedragen om de veiligheid te vergroten. Het plaatsen van extra straatverlichting aan de Welsummerweg draagt daar ook aan bij.

7.2 Overleg

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt de gemeente verschillende instanties gevraagd om over het bestemmingsplan te adviseren. Aan de volgende instanties wordt het plan opgestuurd:

  • 1. Provincie Overijssel
  • 2. Waterschap Drents Overijsselse Delta

Ontwerp

Het voorliggende plan "Oosterdalfsen Zuid" is conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gedurende de periode van 6 weken gelegenheid is gegeven tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

15 februari 2021