direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 16e herziening Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016, pastorietuin Hoonhorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "16e herziening Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016, pastorietuin Hoonhorst" is een herziening van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016" zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Dalfsen op 26 juni 2017 en voor zover sindsdien is herzien.

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor dit nieuwe bestemmingsplan beschreven. Daarnaast worden de ligging en de begrenzing van het plangebied aangegeven. Tot slot wordt het geldende bestemmingsplan beschreven. Deze komt met dit nieuwe bestemmingsplan te vervallen voor het plangebied.

1.2 Aanleiding

Aan de Lage Weide, in de kern Hoonhorst, ligt een onbebouwd perceel, de zogenaamde "Pastorietuin" (vanwege de ligging naast de pastorie). Het perceel heeft deels een maatschappelijke bestemming, deels een woonbestemming en deels een tuinbestemming. Al geruime tijd wordt er binnen de gemeente Dalfsen gesproken over woningbouwontwikkeling op deze locatie. In 2020 zijn deze plannen geconcretiseerd en aan de gemeente Dalfsen voorgelegd. Het concrete plan gaat uit van de bouw van een appartementengebouw met daarin ruimte voor negen appartementen. Het gemeentebestuur heeft hier inmiddels een positief principebesluit op genomen.

De beoogde plannen zijn niet in overeenstemming met de geldende bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016" en het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan 1e Verzamelplan Kernen gemeente Dalfsen 2016". Met een herziening van het bestemmingsplan kan het plan mogelijk worden gemaakt.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders voor het initiatief en deze toelichting toont aan dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.3 Plangebied

Het plangebied omvat een onbebouwd perceel aan de Lage Weide te Dalfsen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Dalfsen, sectie H, nummer 3360 (deels).

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in Hoonhorst en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. In afbeelding 1.2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Hoonhorst en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Luchtfoto van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "16e herziening Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016, pastorietuin Hoonhorst" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-on01;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en bouwwerken aangegeven. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van de planopzet zijn vermeld.

1.5 Geldend bestemmingsplan

1.5.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016". Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dalfsen. Tevens geldt het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan 1e Verzamelplan Kernen gemeente Dalfsen 2016" (vastgesteld op 17 december 2018). In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen, het plangebied is hierin aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0003.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: gemeente Dalfsen)  
1.5.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016" heeft het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Maatschappelijk' en 'Tuin'. Tevens gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - windturbine uitgesloten'. Binnen de woonbestemming ligt een bouwvlak, waarbinnen een maatvoering voor de goothoogte is opgenomen.

Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn met name bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Wonen is uitsluitend toegestaan op de verdieping ter plaatse van een daarvoor opgenomen aanduiding.

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn met name bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bed & breakfast. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met inachtneming van de daar opgenomen maximum goothoogte. Tevens is specifiek bepaald dat gestapelde woningen niet toegestaan zijn.

Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn met name bestemd voor tuinen behorend bij de op de aangrenzende gelegen gebouwen (in dit geval de woonbestemming).

Gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de daar te verwachten archeologische waarden.

Tot slot geldt dat ter plaatse van de overige zone - windturbine uitgesloten dat de bouw van windturbines niet is toegestaan.

1.5.3 Strijdigheid

De voorgenomen woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende bouw- en gebruiksregels van het bestemmingplan "Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016". Binnen de maatschappelijke bestemming en tuinbestemming is het wonen niet toegestaan. Binnen de woonbestemming is dit uitsluitend toegestaan in het bouwvlak tot een maximum goothoogte van 4 meter. Bovendien zijn gestapelde woningen niet toegestaan.

Om voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In de voorliggende plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.6 Opbouw toelichting

Het beleidskader in algemene zin is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op alle onderzoeksaspecten. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 6. De maatschappelijke uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
2.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

2.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

2.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties

2.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

2.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorzien in het realiseren van 9 woningen. Bovendien is er in het plangebied reeds één woning planologisch mogelijk, waardoor er planologisch sprake is van het realiseren van 8 extra woningen. Gelet op het vorenstaande is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

2.2 Water

2.2.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.

2.2.2 Nationaal Waterplan 2

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

2.2.3 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen
die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

In de waterparagraaf (zie paragraaf 3.1.11) wordt ingegaan op de wateraspecten.

2.2.4 Waterschapsbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap heeft een Keurverordening waarin haar waterstaatkundige belangen worden beschermd. Het waterschap adviseert de gemeente Dalfsen binnen de watertoetsprocedure over de invloed van ruimtelijke inrichtingsplannen op het watersysteem en omgekeerd. De uitgangspunten van het Waterschap Drents Overijsselse Delta zijn in de waterparagraaf (zie paragraaf 3.1.11) meegenomen.

2.3 Natuur

2.3.1 Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast was het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is deze wetgeving opgenomen in de Wet Natuurbescherming.

2.3.2 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

2.3.2.1 Gebiedsbescherming

Met het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb) worden waardevolle, kwetsbare Natura 2000-gebieden beschermd. Hiermee voldoet de provincie aan internationale verdragen en de Europese regelgeving voor de beschermde natuurgebieden en beschermde soorten planten en dieren in die gebieden. De provincie Overijssel kent 25 Natura2000-gebieden.

Er is een vergunning nodig als u een project of handeling wil uitvoeren die schadelijk kan zijn voor een beschermd natuurgebied. Dit zijn met name activiteiten waarbij stikstof vrijkomt, zoals het uitbreiden van een bestaand veehouderijbedrijf of het bouwen van een nieuwe fabriek.

Naast de zogeheten stikstofdepositie kunnen ook andere verstorende factoren leiden tot vergunningplicht. Voorbeelden daarvan zijn:

  • geluidsbelasting;
  • wijziging van grondwaterstanden of –stromen;
  • opzetten peil of peilverlagingen;
  • aanzuigende werking verkeer;
  • uitstoot van schadelijke stoffen;
  • lichthinder of versnippering van gebied.
2.3.2.2 Soortenbescherming

De aanwezigheid van veel verschillende planten- en dierensoorten in voldoende aantallen, in ecologisch gezonde natuurgebieden, zorgen ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige soorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen, steenuilen en huismussen, zijn kwetsbaar. In een dichtbevolkt land als Nederland is daarom goede bescherming voor de aanwezige natuur belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, kunnen we economische en andere maatschappelijke activiteiten meer ruimte te bieden.

Via het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt de provincie plant- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 plant- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen en vernielen. In bepaalde situaties is het mogelijk deze verboden te overtreden, maar daarvoor is dan wel een vrijstelling of een ontheffing nodig.

Zorgplicht: Of dieren en planten nu beschermde soorten zijn of niet: de Wnb schrijft voor dat we nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten voorkomen. We moeten dus zorgvuldig omgaan met onze omgeving. Deze zogenoemde zorgplicht geldt voor iedereen

2.3.3 Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

Welke natuurgebieden vallen onder het Natuurnetwerk Nederland?

In het Natuurnetwerk Nederland liggen:

  • bestaande natuurgebieden , waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer ;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000 -gebieden.

Binnen de provincie Overijssel heeft de begrenzing van deze gebieden op perceelsniveau vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie. De bescherming is geregeld in de provinciale Omgevingsverordening Overijssel.

Paragraaf 3.1.4 gaat in op de voor het plangebied relevante natuuraspecten.

2.4 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie- en de daarbij behorende verordening Overijssel. Op 12 april 2017 zijn de omgevingsvisie- en verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

2.4.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel, Beken kleur

De Omgevingsvisie is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
2.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Afbeelding 2.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voordat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken

Tenslotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

2.4.3 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het concrete initiatief wordt getoetst aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

2.4.3.1 Generieke beleidskeuzes

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel. Deze worden nader toegelicht in paragraaf 2.4.4.

2.4.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Afbeelding 2.2 bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt binnen het plangebied een appartementengebouw voor negen appartementen gebouwd. Hiermee wordt voorzien in een lokale woonbehoefte van Hoonhorst. Gesteld wordt dat het project goed aansluit op de ambities binnen het perspectief en aansluit op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving (woongebied). Met het ontwerp is nadrukkelijk rekening gehouden met omliggende bebouwing en naastgelegen monumentale pastorie. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’.

2.4.3.3 Gebiedskenmerken

Met behulp van de gebiedskenmerken, de 'Natuurlijke laag', de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap', de 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving', wordt de doorwerking van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de Omgevingsvisie op gebieds- en uitvoeringsniveau geborgd. Bij ieder nieuw ruimtelijk initiatief moet getoetst worden aan deze gebiedskenmerken.

In voorliggend geval gaat het om een locatie die is gelegen in de kern Hoonhorst (stedelijk gebied). Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn.

1. De 'Stedelijke laag'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag'. Het plangebied is weergegeven met de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0006.png"  
Afbeelding 2.3 Uitsnede gebiedskenmerken 'Stedelijke laag' Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

Met het realiseren van het appartementengebouw wordt rekening gehouden met omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. De bouwkenmerken worden afgestemd op de omgeving zodat de hoofdgebouwen en de mogelijke ondergeschikte gebouwen qua bouwmassa en verschijningsvorm goed opgaan in het bebouwingskarakter van de omgeving. Zo wordt het gebouw aan de zijkanten voorzien van een lagere hoogte van het centrale deel. Ook wordt het zodanig gesitueerd dat naastgelegen monumentaal pand visueel niet wordt beperkt. De invulling van het plangebied is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’.

2. De 'Laag van de beleving'

De 'Laag van de beleving' is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt beleefbaar en veroorzaakt een belevenis. Dit belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met de kenmerken 'donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld'. In afbeelding 2.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0007.png"  
Afbeelding 2.4 Uitsnede gebiedskenmerken 'Laag van de beleving' Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek, zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

''Bakens in de tijd – IJssellinie inundatieveld”

Bakens in de tijd zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordingsgeschiedenis van Overijssel. Geologische monumenten (bv pingo's), archeologische monumenten en vindplaatsen, schansen, verdedigingslinies, kapelletjes, religieuze monumenten, historische wegen tot landschappelijke ensembles zoals De Kolonie. Bakens zijn niet alleen (water)torens en andere hoge, kenmerkende bouwsels, ook patronen als de (ruil)verkavelingsstructuur vormen een baken in de tijd. De essentie van de bakens in de tijd is, dat ze de verhalende laag toevoegen aan het landschap. Het zijn belangrijke ingrediënten in de opbouw van gebiedsidentiteit. Het zijn plekken waar 'tijdsdiepte' tot intense indrukken leidt. Creëer verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Voeg bakens van deze tijd toe. Behoud monumenten, karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. Maak de bakens meer zichtbaar en ontwikkel recreatieve routes langs deze bakens met uitleg over de ontstaansgeschiedenis.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Ten aanzien van het aspect donkerte is het van belang om op te merken dat de volledige kern Hoonhorst als zodanig is aangemerkt. In hoeverre hier daadwerkelijk sprake is van een kwaliteit valt, gezien het feit dat verlichting in woon- en werkgebieden noodzakelijk is vanuit het oogpunt van sociale en verkeersveiligheid, te betwijfelen. Het gebruik van verlichting is namelijk inherent bij woon- en werkgebieden. Wel zal geprobeerd worden onnodige verlichting (lichtvervuiling) te voorkomen onder meer door de toepassing van LED verlichting. LED kenmerkt zich door de gerichte verlichting en weinig verstrooiing van licht naar de omgeving. Wat betreft de IJssellinie inundatieveld kan worden gesteld dat er in het plangebied geen bijzondere geologische danwel bouwkundige monumenten aanwezig zijn. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1, waar nader wordt ingegaan op het aspect archeologie en cultuurhistorie. Geconcludeerd wordt dat de 'Laag van de beleving” zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

2.4.4 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.

In dit geval zijn bij de afweging onder andere de artikelen 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen), 2.13.3 (Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden) en 2.13.4 (Niet risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Dit wordt in onderstaande tekst nader toegelicht.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het voornemen betreft een binnenstedelijke herontwikkeling van een inbreidingslocatie die voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Zoals is gebleken uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' ligt het plangebied in bestaand bebouwd gebied. Met de invulling van het plangebied met woningbouw vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. Gelet op het vorenstaande is het project in overeenstemming met artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:

  • Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
  • Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.
  • Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
  • Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
  • Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.

In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek wat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.

Toetsing van het initiatief aan Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Met dit plan wordt voorzien in de lokale woonbehoefte van Hoonhorst, die met name gericht is op appartementen voor jongeren en senioren. In paragraaf 2.5.2 wordt op de gemeentelijke woonvisie ingegaan. Aangezien bij de uitwerking van de Woonvisie 2019 t/m 2024 nadrukkelijk rekening is gehouden met de eisen uit de Omgevingsverordening Overijssel die door de provincie zijn gesteld, is de Woonvisie 2019 t/m 2024 het ontwikkelingskader voor woningbouw en bestemmingsplannen die voorzien in woningbouw in de gemeente Dalfsen. De beoogde woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie 2019 t/m 2024 en het daarin opgenomen woningbouwprogramma.

Artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 2.13.4 Niet risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3. kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.13.3 en 2.13.4 zijn hierna opgenomen:

  • niet-risicovolle functies: alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies.
  • harmoniërende functies: functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning.
  • grote en grootschalige risicovolle functies: functies die gelet op de risico's voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
  • stand-stillprincipe: beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.13.3 en 2.13.4

Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. De activiteit 'woningbouw' wordt, als het gaat om minder dan 10 woningen in het grondwaterbeschermingsgebied, niet aangemerkt als risicovolle functie (Bron: Aan de slag met de methodiek 'gebiedsgerichte grondwaterbescherming', Tauw, 11 augustus 2009). Het aantal woningen bedraagt in dit geval negen. Bovendien gaat het om gestapelde woningen (kleiner oppervlak aan verstoring en kleinere woonvormen) en is er op basis van het nu geldende planologische regime reeds een woning mogelijk.

De voorgenomen ontwikkeling vormt dus geen risicovolle activiteit. Er wordt voldaan het stand-stillprincipe (beginsel dat gericht is om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging te voorkomen).

Voor het overige zijn er in het kader van de “generieke beleidskeuzes” geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

2.4.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan, is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Kernen Gemeente Dalfsen
2.5.1.1 Algemeen

Op 27 september 2010 is de 'Structuurvisie Kernen gemeente Dalfsen' door de gemeenteraad vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van een structuurvisie is de wens vanuit de gemeente om een actuele en heldere toekomstvisie te hebben voor de kernen. De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Doel is om de verschillende belangen af te wegen en overeenstemming te bereiken over de te volgen koers voor de komende 10-20 jaar. De structuurvisie is richtinggevend en vormt de basis voor toekomstig ruimtelijk beleid. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen zich niet beperken tot een periode van 10 jaar, is ook gekozen voor een doorkijk tot 2025.

Hierna wordt op de visie voor de kern Hoonhorst ingegaan.

2.5.1.2 Hoonhorst

Algemeen

Hoonhorst is in de toekomstvisie 'Bij Uitstek Dalfsen, Missie | Visie gemeente Dalfsen 2020' gekarakteriseerd als een kern bestemd voor landelijk wonen, landschapsontwikkeling en cultuurhistorie. Dit de basis voor de uitwerking van de ruimtelijke toekomstvisie voor de kern Hoonhorst.

Voor de noordrand van Hoonhorst is een landschapsvisie opgesteld. Doel van deze visie was tweeledig. Ten eerste is specifiek gekeken naar de vraag of Hoonhorst aan de noordzijde kan worden uitgebreid (bedrijven of wonen). De tweede vraag die speelde was of landschappelijke versterking aan de noordelijke dorpsrand nodig is en in welke vorm.

Uit de landschapsvisie blijkt dat het voorkeur verdient de openheid van het beekdal te behouden en vooral de randen te versterken door groenaanplant daar waar deze is weggehaald of ontbreekt. Het toevoegen van bebouwing in dit gebied is vanuit dit oogpunt dan ook niet wenselijk.

Wonen

Inclusief vervangende woningbouw is voor Hoonhorst een woningbehoefte berekend van 50 woningen (bruto programma) in de periode van 2010 tot 2025. Ten aanzien van het bestaande woongebied geldt dat behoud en identiteit van de dorpse kwaliteit voorop staan. Er wordt ingezet op het versterken van de dorpskern (gebied rond molen). Rond de molenstomp kunnen mogelijk in samenhang met het herstel en restauratie van de molen en molenaarswoning een beperkt aantal woningen worden gebouwd als inbreidingslocatie.

2.5.1.3 Uitvoeringsprogramma

In het uitvoeringsprogramma is voor de kern Hoonhorst het volgende opgenomen:

  • inbreiding van woningbouw in samenhang met restauratie molen/molenaarswoning
2.5.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Kernen Dalfsen

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in een inbreiding van negen appartementen in de kern Hoonhorst. Deze ontwikkeling past binnen woonbehoefte voor de kern Hoonhorst. Met het ontwerp is rekening gehouden met de bestaande bebouwing, zodat aangesloten wordt bij de visie dat identiteit en dorpse kwaliteit voorop staan. Tevens wordt bijgedragen aan de doelstelling om de dorpskern te versterken en het doel in het uitvoeringsprogramma op inbreiding te realiseren. Samenvattend wordt gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie.

2.5.2 Woonvisie 2019-2024
2.5.2.1 Algemeen

In november 2019 heeft de gemeente Dalfsen een actuele woonvisie vastgesteld. Deze woonvisie is de opvolger van de Woonvisie 2016 t/m 2020. Een actualisatie was nodig, omdat de woningmarkt de afgelopen jaren is veranderd. Door de actualisatie zorgt de gemeente ervoor dat het kan blijven sturen op basis van actuele inzichten en maatregelen die passen bij de huidige woningmarkt.

De doelstellingen die in de vorige de vorige woonvisies zijn opgenomen, zijn nog onverminderd actueel. Dat zijn:

  • Voorzien in de lokale woningbehoefte.
  • Bevorderen van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat.

De doelstellingen zijn uitgewerkt in de volgende vijf thema's:

  • 1. Wonen, zorg en welzijn;
  • 2. Betaalbaarheid;
  • 3. Bestaande woningvoorraad;
  • 4. Nieuwbouw;
  • 5. Overige doelgroepen.

Naast deze vijf thema's zijn er vier algemene principes die in alle thema's terug moeten kernen. Dit zijn:

  • Leefbaarheid;
  • Duurzaamheid;
  • Flexibiliteit;
  • Burgerinitiatief;

Dit betekent dat alle instrumenten en maatregelen die worden ingezet op de vijf thema’s de leefbaarheid moeten bevorderen, duurzaam en flexibel moeten zijn, waarbij de initiatieven vanuit de samenleving zoveel mogelijk worden ondersteund.

2.5.2.2 Woningbehoefte

In de gemeente Dalfsen is er een grote woonbehoefte voor doorstromers, vestigers, starters en senioren (75+). Er is sprake van een mismatch tussen de gewenste en de aanwezige woningtypen: er worden relatief veel minder 'traditionele' woningtypen gevraagd (vrijstaande woningen, 2-onder-1-kap woningen en rijtjeswoningen) en veel meer woningtypen die nu in Dalfsen nog maar weinig aanwezig zijn (appartementen en patiowoningen of bungalows). Dit laatste duidt op een specifieke vraag van ouderen: voor veel huishoudens zijn hun woning en tuin te groot geworden en zij willen verhuizen naar een meer geschikte gelijkvloerse woning, zoals een appartement, patiowoning of bungalow. In afbeelding 2.5 is dit in een tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0008.png"  
Afbeelding 2.5 Vergelijking tussen gewenste en aanwezige woningtypen (Bron: Gemeente Dalfsen)  
2.5.2.3 Ambitie van Dalfsen

Hierna wordt op de ambitie van de gemeente Dalfsen ingegaan, waarbij de genoemde doelstellingen kort worden uitgewerkt. Er is uitsluitend ingegaan op de voor dit plan relevante ambities, waardoor de ambitie t.a.v. de bestaande voorraad buiten beschouwing is gelaten. Er is immers sprake van nieuwbouw. De ambities sluiten aan bij de twee hoofddoelstellingen van de woonvisie, namelijk:

  • Voorzien in de lokale woningbehoefte;
  • Bevorderen van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat.

Wonen, zorg en welzijn

De inwoners van de gemeente worden gemiddeld ouder. De meeste ouderen willen zelfstandig thuis wonen. Door het grote aantal grote woningen in de gemeente zijn veel woningen al geschikt voor een zorgbehoevende of geschikt te maken. De ambitie is om dit te blijven doen. In de gemeente Dalfsen wordt ook gestreefd naar een zo goed mogelijk aanbod van voorzieningen waardoor de randvoorwaarden worden geschapen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen. De gemeente heeft als maatregel gesteld dat het aantal nultredenwoningen per jaar met minimaal 50 woningen vergroot moet worden.

Betaalbaarheid

Betaalbaarheid is een belangrijk issue voor de komende jaren. Niet alleen voor de gemeente, maar ook voor de beide woningcorporaties. Veel huishoudens met een lager inkomen zijn aangewezen op een huurwoning tot de aftoppingsgrens. Er zijn in Dalfsen onvoldoende huurwoningen tot de aftoppingsgrens om de primaire doelgroep te huisvesten

Nieuwbouw

Als gevolg van de verwachte toename van het aantal huishoudens in de gemeente zijn er extra woningen nodig. Als die niet in de bestaande voorraad kunnen worden gevonden (bijvoorbeeld door functieverandering), is nieuwbouw nodig. Hierbij is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit.

De provincie staat toe dat de komende 10 jaar (2016-2026) 1.022 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. Op dit moment worden nieuwe woonafspraken gemaakt. Het ziet ernaar uit dat deze leiden tot maximaal 1.030 woningen in de periode 2018-2028. Dat zijn voor de periode van deze woonvisie gemiddeld 120 woningen per jaar, omdat de behoefte in de eerste vijf jaar wat groter is dan in de laatste vijf jaar. Het woningbehoefteonderzoek van 2018 geeft aan dat het woningtekort veel groter is.

Ten aanzien van nieuwbouw is als maatregelen genoemd dat de gemeente 600 woningen wil toevoegen tot 2024, waarbij het voor 50% dient te bestaan uit appartementen in de vrije sector. Het moet grotendeels gaan om (geclusterde) nultredenwoningen, zoals patiowoningen en appartementen met een lift. Het gaat dus om 300 appartementen.

Overige doelgroepen

Bij het thema Betaalbaarheid is al een belangrijke doelgroep genoemd: de huishoudens met een lager inkomen. Bij het thema Wonen, Zorg en Welzijn is aandacht besteed aan de ouderen en mensen met een beperking. Voor de gemeente zijn verder starters een belangrijke doelgroep, zeker nu uit het woningbehoefteonderzoek van 2018 blijkt dat deze groep groter is dan vier jaar geleden. Daarnaast is er zorg voor de bijzondere doelgroepen, zoals vergunninghouders (statushouders) en woonwagenbewoners

2.5.2.4 Woningbouwprogramma

In bijlage 3 van de woonvisie is een overzicht aan bouwlocaties binnen de gemeente Dalfsen opgenomen. Het onderhavige project is hierin als zacht plan opgenomen. Er zijn voor dit plan acht appartementen gereserveerd.

2.5.2.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie 2019-2024

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van negen koopappartementen. Hiermee wordt aangesloten aan de grote vraag naar appartementen in de gemeente Dalfsen. De appartementen zijn levensloopbestendig (voorzien van lift), waardoor ze voor meerdere doelgroepen, waaronder zowel starters als senioren toegankelijk zijn. Tevens is het plan als zacht plan reeds opgenomen in het programma. Er zijn acht appartementen in het programma gereserveerd. Gezien de grote vraag naar appartementen (300 tot 2024) wordt echter gesteld dat er voldoende ruimte is om negen appartementen te realiseren. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij de gemeentelijke woonvisie.

2.5.3 Duurzaamheid
2.5.3.1 Algemeen

De gemeente Dalfsen zet in op een "duurzaam Dalfsen", met als doelstelling een CO²-neutrale gemeente in 2025.

Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan.

Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • 1. ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • 2. economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
  • 3. sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen in de vorm van bestemmingsplannen, projectbesluiten en vrijstellingen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.

2.5.3.2 Speerpunten

De gemeente Dalfsen heeft een convenant afgesloten met de provincie Overijssel. In dit convenant is een aantal overwegingen en uitgangspunten benoemd. De provincie Overijssel en de gemeente Dalfsen willen de duurzaamheidsgedachte uitdragen in de samenleving. De ambitie van de provincie Overijssel is gericht op een groene, duurzaam schone provincie. "Duurzaamheid" is met "ruimtelijke kwaliteit" de groene draad in de provinciale omgevingsvisie.

De speerpunten die worden genoemd "Investeren in duurzaam Overijssel" sluiten naadloos aan bij de gemeentelijke doelstellingen. Het gaat daarbij met name om de volgende speerpunten:

  • energie en klimaat;
  • veilige en gezonde leefomgeving;
  • duurzaam ondernemen;
  • biodiversiteit en integrale gebied- en plattelandsontwikkeling;
  • innoveren in duurzaamheid;
  • voorlichting en educatie.
2.5.3.3 Toetsing van het initiatief aan de visie van de gemeente Dalfsen op duurzaamheid

Het plangebied is deels al aangemerkt volgens het geldende bestemmingsplan als een locatie die in de toekomst bebouwd zou worden. Door op deze plek te bouwen wordt geen nieuwe buitenstedelijk gebied bebouwd, maar wordt gebruik gemaakt van een locatie die deels al bestemd was voor bebouwing danwel stedelijke functies (maatschappelijk en wonen). Groene locaties blijven op die manier zoveel mogelijk behouden.

De nieuwe appartementen worden gasloos gebouwd. Ook is het in het plan ruimte voor veel groen. In paragraaf 4.2 is hier uitvoerig op ingegaan. Ook worden er geen ecologisch waardevolle kenmerken van het gebied aangetast zoals ook is aangegeven in paragraaf 3.1.4.

2.5.4 Notitie Inbreidingslocaties
2.5.4.1 Algemeen

De 'Notitie inbreidingslocatie' vormt een belangrijk beleidsdocument op grond waarvan medewerking wordt verleend. In de 'Notitie inbreidingslocatie' wordt ingegaan op algemene uitgangspunten voor inbreidingslocaties in de gemeente Dalfsen. Aanleiding was het verzoek vanuit de gemeenteraad om een notitie, waarin transparant wordt beschreven hoe met name procedureel wordt omgegaan met (aanvragen voor) bouwen op inbreidingslocaties.

2.5.4.2 Particuliere initiatiefnemers / projectontwikkelaars

Bij particuliere initiatiefnemers wordt de eis gesteld dat er sprake moet zijn van een ruimtelijk knelpunt, wil het bestuur medewerking verlenen aan inbreiding. In dit geval is sprake van het volgende ruimtelijke knelpunt:

'Een bestemming van een perceel die niet meer past in de (woon-)omgeving;

Op het perceel gelden namelijk een maatschappelijke bestemming zonder bouwmogelijkheden en een woonbestemming voor de bouw van één woning. Dit past niet meer bij de wensen voor de kern Hoonhorst. Er is immers een grote behoefte aan appartementen.

Voor particuliere initiatiefnemers/projectontwikkelaars is een vereiste dat een ruimtelijke knelpunt opgelost kan worden door inbreiding. Voor de invulling van de locatie wordt in veel gevallen een stedenbouwkundige visie opgesteld en door de gemeenteraad vastgesteld. Daarbij wordt ten minste naar de aandachtspunten in bijlage 1 van de beleidsnotitie gekeken. Daarnaast wordt een ontwikkelings-overeenkomst gesloten waarbij de kosten van de procedure en onderzoeken voor rekening van de initiatiefnemer komen.

Alle aandachtspunten uit bijlage 1 van de beleidsnotitie komen naar voren in de toelichting van dit bestemmingsplan en zijn daar behandeld. Daarnaast is er tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomt getekend. De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit en de bouw, ontsluiting en aansluiting van de woningen zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. Het stedenbouwkundig plan is uitvoering met de gemeente besproken en aan de buurt en de bevolking van Hoonhorst gepresenteerd,

2.5.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Notitie Inbreidingslocaties

In de stedenbouwkundige visie (bijlage 1) is aangetoond dat de herontwikkeling binnen het plangebied passend is binnen de kaders van de 'Notitie Inbreidingslocaties'. Vervolgstap is de uitwerking van de planologische kaders. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

2.5.5 Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen
2.5.5.1 Geen toename risico's binnen de kern

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid omgegaan moet worden in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.

2.5.5.2 Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Ten aanzien van het groepsrisico is in dit document aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie aanvaardbaar wordt geacht. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico is in de regel niet eenvoudig, vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.

2.5.5.3 Toetsing van het initiatief aan de externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van risicovolle inrichtingen. In paragraaf 3.1.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hieruit zal blijken dat er op het gebied van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Onderzoeken

Voor de beoordeling van het plan moet worden gekeken naar de mate waarin de omgeving, als gevolg van de uitwerking van dit plan, wordt belemmerd. Hierbij wordt gekeken naar de aspecten archeologie & cultuurhistorie, bodemkwaliteit, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, verkeerssituatie en water.

3.1.1 Archeologie & cultuurhistorie
3.1.1.1 Archeologie

Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet moet in ruimtelijke plannen rekening gehouden worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt daarom rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Situatie plangebied

Op basis van de Archeologische beleidskaart 2017 van de gemeente Dalfsen is het gebied aangeduid als archeologisch waardevol gebied categorie 4 (bekende archeologische vindplaats met rondom attentiezone van 50 m). Binnen deze gebieden is archeologisch onderzoek vereist bij plangebieden waarbij de bodemingrepen dieper van 0,3 m bedragen of groter zijn als 50 m2. In afbeelding 3.1 is dit weergegeven. Het plangebied is met een zwarte cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0009.png"  
Afbeelding 3.1: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart (Bron: Gemeente Dalfsen)  

Deze oppervlakte en diepte wordt in dit geval overschreden. Daarom is archeologisch onderzoek nodig. In dit geval is door Laagland Archeologie een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 2. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Onderzoekresultaten

Op basis van het bureauonderzoek worden resten uit de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen verwacht. De geomorfologische en bodemkundige situatie in het plangebied is niet duidelijk. Op basis daarvan kan geen accurate inschatting van de trefkans op archeologische worden gegeven.

Het verwachtingsmodel is getoetst en aangevuld door middel van verkennend booronderzoek. Het veldonderzoek is opgezet als een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek. Bij het aantreffen van een redelijk intacte bodemopbouw wordt direct opgeschaald naar een karterende fase. Omdat overal sprake is van een verstoord bodemprofiel zijn alleen verkennende boringen gezet.

Het verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem tot in de C-horizont is verstoord. De C-horizont ligt in verspoelde dekzanden. Er zijn geen aanwijzingen voor een plaggendek of rivierduinzanden gezien. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.

De implementatie van dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Dalfsen. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar regio-archeoloog.

Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).

3.1.1.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Situatie plangebied

Nabij het plangebied bevindt zich een pastorie. Dit betreft een gemeentelijk monument. Dit monument mag niet aangetast worden door de ontwikkeling. Hier is in het plan rekening mee gehouden. Het bouwvolume op de kavel wordt zodanig gesitueerd dat het zich op de bestaande pastorie (een gemeentelijk monument) gehandhaafd wordt. De plannen zijn voorbesproken met de provinciale monumentencommissie en beoordeeld door de stadsbouwmeester van het Oversticht. De behandeling in de monumentencommissie en met de stadsbouwmeester hebben geleid tot een positief advies over het plan.

3.1.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Naar aanleiding van de onderzoekresultaten is de archeologische dubbelbestemming komen te vervallen.

3.1.2 Bodemkwaliteit
3.1.2.1 Regelgeving en beleid

Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de nieuwe functie of gebruik. Activiteiten in het verleden kunnen een bodemvervuiling hebben veroorzaakt. Mogelijk moet eerst deze vervuiling worden opgeruimd. De Wet Bodembescherming geeft hiervoor kaders.

In het kader van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is door Hunneman milieu- en advies ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Het volledige rapport is bijgevoegd in Bijlage 3. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

3.1.2.2 Beoordeling

Asbest

Zintuiglijk zijn lokaal in de vaste bodem zwakke bijmengingen aan puindeeltjes waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de actuele puinhoudende contactzone is in de fractie groter dan 0,5 mm en kleiner dan 20 mm analytisch geen gewogen asbest aangetoond boven de bepalingsgrens. In de fractie kleiner dan 0,5 mm zijn geen vrije vezels aangetroffen.

Vaste bodem en grondwater

Analytisch zijn in de mengmonsters van de bovengrond licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood en PAK aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar blijven beneden de tussenwaarden.

Analytisch zijn in het mengmonster van de ondergrond, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden.

In het grondwater (peilbuis 1) zijn, met uitzondering van licht verhoogde gehalten aan chroom en zink, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. De aangetoonde gehalten aan chroom en zink overschrijden de streefwaarden, maar blijven beneden de tussenwaarden.

Conclusies en aanbevelingen

Zintuiglijk zijn lokaal in de vaste bodem zwakke bijmengingen aan puindeeltjes waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood en PAK aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan chroom en zink aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen herinrichting en nieuwbouw op de locatie.

3.1.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).

3.1.3 Duurzaamheid
3.1.3.1 Algemeen

De gemeente Dalfsen zet in op een duurzaam leefbare gemeente. Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzame ontwikkelingen voorzien in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • 1. ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • 2. economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
  • 3. sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.

3.1.3.2 Speerpunten

De gemeenteraad van Dalfsen heeft op 18 april 2017 het Beleidsplan Duurzaamheid 2017-2025 vastgesteld. In dit beleidsplan worden de verbeterdoelen en de concrete doelen uit de eerder vastgestelde kadernota verder uitgewerkt. De ambitie om van Dalfsen een duurzaam leefbare gemeente te maken is in de kadernota vertaald naar twee hoofdstromen: een energiegerichte en een meer algemene lijn. Ten opzichte van het oude duurzaamheidsbeleid – CO2-neutraal in 2025 - is dat laatste een verbreding. Hoewel CO2 als meetlat losgelaten wordt en ook niet langer wordt gesteld dat de hele gemeente energieneutraal zal zijn in 2025, blijft het met dit beleidsplan mogelijk toch zo ver te komen. De gemeente Dalfsen heeft 4 verbeterdoelen aangewezen:

  • 1. Minder energieverbruik
  • 2. Meer duurzame energie
  • 3. Meer lokale kracht
  • 4. Meer circulair

Deze verbeterdoelen zijn in het Beleidsplan Duurzaamheid vertaald naar meerdere concrete doelen. In de ruimtelijke onderbouwing van de ruimtelijke plannen wordt aandacht besteed aan zowel de verbeterdoelen als de concrete doelen van het Beleidsplan Duurzaamheid, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor dat bestemmingsplan.

3.1.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft nieuwbouw waarbij duurzaamheid een belangrijk aspect is. De voorgenomen ontwikkeling betreft nieuwbouw waarbij de meest recente bouwbesluit-eisen met betrekking tot energiezuinigheid worden toegepast. Tot slot worden de appartementen aardgasloos gebouwd.

3.1.4 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

In de Wet natuurbescherming wordt gesteld dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat onderzocht moet worden of door de plannen bedreigende situaties ontstaan in de leefomgeving van, in of direct rond het gebied voorkomende flora en fauna. Het gaat hierbij om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedsbescherming en de soortenbescherming.

3.1.4.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

3.1.4.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft: 'Vecht en Beneden-Reggegebied' en ligt op een afstand van ruim 3 kilometer.

In het kader van voorgenomen ontwikkeling zijn twee AERIUS-berekeningen uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het voornemen. Deze bestaan uit een berekening voor de aanlegfase en een berekening voor de gebruiksfase. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hierna wordt het rekenresultaat besproken.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

3.1.4.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

Binnen de provincie Overijssel is de begrenzing van deze gebieden op perceelsniveau vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie. De bescherming is geregeld in de provinciale Omgevingsverordening Overijssel

De dichtstbijzijnde gebieden die zijn aangewezen als NNN liggen op minimaal 50 meter afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied buiten de NNN ligt en van een fysieke aantasting van de NNN dan ook geen sprake is, kunnen opvallende effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN worden uitgesloten. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.

3.1.4.2 Soortenbescherming

De aanwezigheid van veel verschillende planten- en dierensoorten in voldoende aantallen en in ecologisch gezonde natuurgebieden, zorgt ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige plantensoorten en diersoorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen, steenuilen en huismussen, zijn kwetsbaar. In een dichtbevolkt land als Nederland is een goede bescherming van de aanwezige natuur dan ook belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, kunnen economische en andere maatschappelijke activiteiten meer ruimte worden geboden.

Met het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt de provincie de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 planten- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Zo is het bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen of te vernielen. In bepaalde situaties is het mogelijk deze verboden te overtreden, maar daarvoor is dan wel een vrijstelling of een ontheffing nodig.

Zorgplicht: Of dieren en planten nu beschermde soorten zijn of niet, de Wnb schrijft voor dat we nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten voorkomen. Er moet dus zorgvuldig worden omgegaan met onze omgeving. Deze zogenoemde zorgplicht geldt voor iedereen.

In dit geval is door Staring advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied. De conclusies uit de quickscan natuurtoets zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting op de quickscan wordt verwezen naar de onderstaande samenvatting of het gehele document, opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

Situatie plangebied

Uit de quickscan natuurtoets blijkt dat voor de geplande realisatie van nieuwbouw aan de Lage Weide ('Pastorietuin') in Hoonhorst geen aanvullend onderzoek naar beschermde flora en fauna noodzakelijk is.

Bij het uitvoeren van de werkzaamheden moet wel rekening worden gehouden met broedvogels en dan specifiek de huismus. Werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen (15 maart- 15 juli) worden uitgevoerd. Voor de huismus wordt geadviseerd om de aanwezige groenelementen zoveel mogelijk te behouden en bij de herinrichting van het plangebied nieuwe heggen en struiken te planten.

Nadere toetsing of vergunningsaanvraag voor beschermde natuurgebieden is niet aan de orde.

3.1.4.3 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming.

3.1.5 Externe veiligheid
3.1.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

3.1.5.2 Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.

3.1.5.2.1 Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Voor het groepsrisico is in dit document aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie als aanvaardbaar wordt gezien. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico is in de regel niet eenvoudig, vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0010.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Toets aan Risicokaart

Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat het plangebied:

  • 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • 2. zich niet bevindt in een gebied binnen 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen;
  • 3. wel binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ligt.
3.1.5.2.2 Risicobronnen

In de omgeving van het plangebied zijn op basis van de Risicokaart twee buisleidingen van de Nederlandse Gasunie B.V. aanwezig. Het betreffen de buisleidingen met nummers A-510 en A-595. Het betreffen leidingen met een uitwendige diameter van respectievelijk 91,4 en 45,7 centimeter en een werkdruk van 66 bar (beide leidingen). Voor dergelijke leidingen gelden de volgende letaliteitsgrenzen:

  • 1% letaliteitsgrens: 430 meter (A-510) en 240 meter (A-595)
  • 2% letaliteitsgrens: 180 meter (A-510) en 110 meter (A-595)

De leidingen liggen beide op circa 130 meter afstand van het plangebied. De letaliteitsgrenzen worden dan ook niet gehaald.

In dit geval is door BJZ.nu een kwantitatieve risico-analyse met behulp van het programma Carola uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten gegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 6.

Het groepsrisico is na invulling van het plan voor de betreffende gasleidingen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Met andere woorden: de uitvoering van het project is op basis het CAROLA-onderzoek in het kader van het groepsrisico aanvaardbaar.

Desalniettemin dient er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven. Hierna wordt daar nader op ingegaan.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven waarbij een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt in het ‘Besluit externe veiligheid buisleidingen’ gedefinieerd als de “cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding”.

De ‘Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico’ gaat uit van 2,4 personen per woning. In de carolaberekening is uitgegaan van 3 personen per woning. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 9 woningen. Met de gewenste ontwikkeling neemt het aantal personen ten opzichte van de huidige situatie dan ook toe met 9*3 = 27 personen toe.

Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn er zowel locatiespecifieke als ontwikkelingsspecifieke aspecten die dienen te worden onderbouwd. De volgende locatiespecifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd, dekking waarschuwingsinstallatie en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

  • Opkomsttijd: De brandweer dient snel ter plaatse te kunnen zijn. In voorliggend geval kan de brandweer in theorie binnen acht minuten ter plaatse zijn. De dichtstbijzijnde brandweerkazerne bevindt zich namelijk aan de Prins Hendrikstraat 4 te Dalfsen, op een afstand van 5,4 km tot het plangebied;
  • Dekking waarschuwingsinstallatie: De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen;
  • Nabijheid bluswatervoorziening. Er zijn in en rondom het plangebied voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig

Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:

  • Bereikbaarheid: Hulpdiensten dienen bij een calamiteit, een gebied/object goed te kunnen bereiken: Het plangebied is vanaf de Kerkstraat in noordelijke richting en de Tibbensteeg in zuidelijke richting goed te bereiken. Er is daarnaast sprake van voldoende ruimte voor de huldiensten om de benodigde werkzaamheden uit te kunnen voeren.
  • Ontvluchten van het gebied: Het appartementengebouw beschikt over de benodigde vluchtroutes. Het terrein kan in diverse richtingen ontvlucht worden, zo is het plangebied in zowel oostelijke als westelijke richting te ontvluchten.
  • (Zelf)redzaamheid: (Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevraag. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverlenersdiensten. In het voorliggend geval betreft de gewenste ontwikkeling het realiseren van reguliere woningen en appartementen. Van aanwezige bewoners kan over algemeen worden verwacht dat deze (zelf)redzaam zijn.

Geconcludeerd wordt dat met betrekking tot het aspect ‘externe veiligheid’ ten aanzien van buisleidingen, het project past binnen een ‘goede ruimtelijke ordening’.

3.1.5.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de in dit plan besloten ontwikkeling.

3.1.6 Geluid
3.1.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning als het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Woningen zijn aan te merken als geluidsgevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorrails of geluidsproducerende bedrijvigheid (zie ook 3.1.8 ) aanwezig waardoor de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai buiten beschouwing kunnen blijven. Hierna wordt ingegaan op wegverkeerslawaai.

3.1.6.2 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De beoogde woningen liggen aan de Lage Weide, dit betreft een 30 km/uur weg. Tevens liggen de beoogde woningen nabij de Kerkstraat en de Tempelhof. Ook dit betreffen 30 km/uur wegen.

Deze wegen hebben formeel geen geluidszone. De geluidbelasting door wegverkeer op deze wegen wordt dan ook formeel niet getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh. De geluidbelasting ten gevolge van deze wegen kan echter wel van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van een "goede ruimtelijke ordening", bijvoorbeeld bij drukke 30 km/u- wegen.

Naar inschatting is de verkeersintensiteit op de genoemde wegen laag. De wegen worden uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer. Bovendien komt het appartementengebouw, zoals ook blijkt uit afbeelding 4.1, op een relatief ruime afstand van wegen te liggen. Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat de voorkeurswaarde wordt overschreden. Een akoestisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat het aspect wegverkeerslawaai geen nader onderzoek behoeft en dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat inzake wegverkeerslawaai.

3.1.6.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.1.7 Luchtkwaliteit
3.1.7.1 Algemeen

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, als:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake als zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
3.1.7.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingplan maakt de realisatie van negen nieuwe woningen mogelijk. Geconcludeerd wordt dat door de ontwikkeling, die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent het aspect luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan. Evenmin kan deze ontwikkeling worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

3.1.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.8 Milieuzonering
3.1.8.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

3.1.8.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' moet eerst worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van functiemenging of functiescheiding. In dit geval is sprake van functiescheiding. Binnen functiescheidingsgebieden worden een tweetal omgevingstypen onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt beschouwd als een met een 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar sprake is van matige tot sterke functiemenging (wonen, maatschappelijk, horeca). Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied”.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
3.1.8.3 Situatie plangebied

Aan de hand van de hiervoor genoemde regeling is onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals hiervoor genoemd wordt moet bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd. In de nabije omgeving bevinden zich enkele milieubelastende functies. In onderstaande tabel is dit weergegeven. Ten aanzien van de daadwerkelijke afstand is gemeten tussen grens van de milieubelastende bestemming en de grens van de milieugevoelige bestemming.

Functie   Categorie   Richtafstand gemengd gebied   Daadwerkelijke afstand  
Begraafplaats (Maatschappelijk)   1   0 m   10 m  
Kerkgebouw (Maatschappelijk)   2   10 m   5 m  
Horeca (café/zalencentrum)   2   10 m   65 m  

In voorliggend geval kan ten aanzien van de kerk niet voldaan worden aan de richtafstand voor het aspect geluid. Voor de aspecten geur, stof en gevaar geldt een afstand van 0 meter.

Ten aanzien van de kerk kan een nuancering aangebracht worden. Het daadwerkelijke kerkgebouw bevindt zich op een grotere afstand (meer dan 10 meter) van het plangebied. Nabij het plangebied bevindt zich het zalencentrum van de kerk. Deze functie wordt hoofdzakelijk gebruikt als vergaderlocatie. De daadwerkelijke belasting ontstaat vanuit de kerkzaal zelf, deze ligt om meer dan 10 meter. Overigens zal deze belasting met name ontstaan tijdens diensten, die normaliter hoofdzakelijk op zondag gehouden zullen worden. De ontsluiting van de kerk bevindt zich daarnaast aan de andere zijde van de pastorie, ook op meer dan 10 meter afstand van het plangebied. Gezien vorenstaande kan redelijkerwijs worden verwacht dat er ten aanzien van de kerk sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd zal de kerk niet in haar functioneren beperkt worden, temeer omdat er al een woning (betreffende de pastorie) dichterbij de kerk gelegen is dan onderhavige woningen.

3.1.8.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.1.9 Geur
3.1.9.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom ligt, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

3.1.9.2 Situatie plangebied

De woningen in het plangebied gelden als geurgevoelig in de definitie van de Wet geurhinder en veehouderij. Het meest nabij gelegen agrarische bedrijf is gelegen aan de Tibbensteeg 3, ten zuiden van de kern Hoonhorst. Dit agrarisch bedrijf ligt op circa 300 meter afstand tot het plangebied.

Binnen de gemeente Dalfsen is sinds 26 september 2014 een gemeentelijke geurverordening van kracht. Deze verordening is genaamd "Geurverordening gemeente Dalfsen". In artikel 2 'Veehouderijen zonder geuremissiefactoren' van deze verordening is opgenomen dat de minimale afstand van een bestaande veehouderij tot een geurgevoelig object in de gemeente Dalfsen binnen de bebouwde kom 50 meter moet bedragen en buiten de bebouwde kom 25 meter moet bedragen. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Ter plaatse van het plangebied is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Omgekeerd wordt het agrarisch bedrijf niet in haar werkzaamheden beperkt, temeer omdat er meerdere woningen op kortere afstand van het plangebied liggen dan onderhavige woningen.

3.1.9.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.1.10 Verkeerssituatie
3.1.10.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe worden doorgaans berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De gemeente Dalfsen beschikt echter over een eigen nota parkeernormen (Kadernota Parkeernormen Dalfsen 2020). Voor de berekening van de parkeerbehoefte is hier bij aangesloten. Voor de berekening van de verkeersgeneratie geeft deze nota geen cijfers. Daarom is voor deze berekening aangesloten bij de CROW.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie.

De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

  • Functie: ‘Woningen’. Binnen de hoofdgroep ‘wonen’ zijn de kencijfers gekoppeld aan het type woning in combinatie met het prijssegment. In dit geval wordt alleen uitgegaan van 'Koop, appartement, goedkoop';
  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom.

De gemiddelde parkeerbehoefte en verkeersgeneratie zijn bij de te onderscheiden woningtypen als volgt:

  Koop, appartement, goedkoop
Gemiddeld  
Parkeerbehoefte   1,6  
Verkeersgeneratie   5,6  
3.1.10.2 Parkeerbehoefte

Uitgaande van de hiervoor genoemde uitgangspunten is er sprake van een parkeerbehoefte van afgerond (1,6*9=) afgerond 15 parkeerplaatsen.

In dit geval worden er op het eigen terrein 12 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast zijn er tegenover het plangebied in het openbaar gebied nog eens 3 parkeerplaatsen gelegen, die kunnen worden gebruikt ten behoeve van deze ontwikkeling. In afbeelding 4.1 is dit zichtbaar. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

3.1.10.3 Verkeersgeneratie

De nieuwe invulling van het plangebied als woonlocatie levert een totale verkeersgeneratie op van afgerond 51 vervoersbewegingen per weekdagetmaal. De omliggende wegen zijn van voldoende om deze beperkte toename aan verkeer te kunnen verwerken. Het plangebied wordt daarnaast met twee in- en uitritten ontsloten op de Lage Weide, zodat het verkeer rond kan rijden en er een veilige situatie ontstaat. Overigens ligt de planologische toename aan verkeersgeneratie lager, aangezien het plangebied reeds een vrijstaande woning mogelijk maakt.

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen onevenredige toename van de verkeersdruk met zich meebrengt.

3.1.10.4 Ontsluiting

Zoals aangegeven wordt het plangebied met twee in- en uitritten ontsloten op de Lage Weide. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de hiervoor genoemde ontwikkeling. Dit temeer omdat er voldoende ruimte is om een overzichtelijke en verkeersveilige ontsluiting te realiseren.

3.1.10.5 Conclusie

Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.1.11 Water
3.1.11.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectafwijkingsbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de initiatiefnemer (gemeente) onderlinge afstemming zoeken.

3.1.11.2 Relevant beleid

Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en –visie van de provincie Overijssel, het Waterbeheersplan 2016 – 2021 van het waterschap Drents Overijsselse Delta, het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Dalfsen.

3.1.11.3 Invloed op de waterhuishouding

Binnen dit project worden niet meer dan 10 wooneenheden/ geen wooneenheden gerealiseerd. De toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijk watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Planspecifiek maken

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

In de volgende tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten aangegeven.

Waterhuishoudkundig aspect   Relevantie   Toelichting  
Riolering en afvalwaterketen     het afvalwater en rioolwater wordt gescheiden afgevoerd.  
Wateroverlast (oppervlaktewater)     Regenwater kan worden opgevangen in de openbare ruimte. Hiervoor is genoeg groene ruimte aanwezig. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies.  
Grondwateroverlast     Voorzover bekend is er geen sprake van grondwateroverlast  
Grondwaterkwaliteit     Zoals is gebleken uit het bodemonderzoek. is er in het grondwater, met uitzondering van licht verhoogde gehalten aan chroom en zink, geen gehaltenaangetoond boven de streefwaarden. De aangetoonde gehalten aan chroom en zink overschrijden de streefwaarden, maar blijven beneden de tussenwaarden. De kwaliteit is daarmee op orde  
Verdroging     Voorzover bekend is er geen sprake van verdroging  
Inrichting/beheer en onderhoud     De gemeenschappelijke groene ruimte wordt door de bewoners gezamenlijk onderhouden.  

3.1.11.4 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

3.1.11.5 Watertoetsproces

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. De korte procedure is van toepassing. Het Waterschap Drents Overijssel gaat akkoord met het plan, wanneer rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde aspecten en een watervergunning wordt aangevraagd. Hiermee is het watertoetsproces goed doorlopen.

3.1.11.6 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied ligt in een 'Overstroombaar gebied'. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Volgens de viewer van de provincie Overijssel ligt het plangebied in overstroombaar gebied (zie afbeelding 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0011.png"  
Afbeelding 3.3: Overstromingsrisico (Bron: Provincie Overijssel)  

Ruimtelijke plannen die betrekking hebben op het 'Overstroombaar gebied' voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het betreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook al lange termijn voldoende is gewaarborgd. De toelichting op ruimtelijke plannen die betrekking hebben op deze gebieden, voorzien in een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in:

  • De risico's bij overstroming.
  • De maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de kans op een overstroming

Uit de risicokaart blijkt dat de kans op een overstroming klein is. Overstromingen als gevolg van gebeurtenissen hebben een kleine kans van optreden tijdens een mensenleven. In beschermde gebieden gaat het om overstromingen als gevolg van het doorbreken van waterkeringen die hoogwaterstanden met een kans van 1/1000 tot 1/10.000 per jaar veilig moeten kunnen keren (wettelijke beschermingsnorm). Voor de betreffende locatie blijkt uit de risicokaart dat een waterhoogte tot 1 meter kan optreden. In afbeelding 3.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0012.png"  
Afbeelding 3.4: Waterhoogte bij een overstroming (Bron: Risicokaart.nl)  

Beschikbare tijd voor evacuatie/noodmaatregelen

In het LIWO (Landelijk Informatiesysteem Water en Overstromingen is te zien dat de circa 5-10 dagen gewaarschuwd kan worden voor een (verhoogd risico op) overstroming. Afhankelijk van waar het fout gaat is er na een dijkdoorbraak minder tijd voor evacuatie, op de locatie kan binnen 1 dag water staan. Binnen 1 dag kan 80% van het gebied geëvacueerd worden.

Maatregelen

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Voor het onderhavige plan worden de navolgende voorzieningen/maatregelen toegepast:

  • Voldoende hoog aanbrengen vloerpeil
  • Aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.

4.2 Beschrijving gewenste situatie

Zoals in de aanleiding is beschreven, is initiatiefnemer voornemens het plangebied te ontwikkelen tot woongebied. Van belang bij de stedenbouwkundige opzet is dat het ontwerp passend is in de omliggende woonomgeving en aansluit op bestaande bebouwingsstructuren. Door oog te hebben voor deze aspecten ontstaat er een stedenbouwkundig verantwoord beeld.

De toekomstige invulling van het plangebied bestaat uit één appartementengebouw met daarin ruimte voor negen appartementen. Gekozen is voor de realisatie van één bouwvolume. De bouwhoogte varieert, waarbij de maximum hoogte 10 m bedraagt. Aansluitend op de pastorie ten noorden en aansluitend op de woningen ten zuiden wordt het bouwvolume grotendeels bepaald worden door twee bouwlagen (met bruikbare kap). Het middelste deel van het gebouw bestaat wel uit drie bouwlagen.

De appartementen variëren in grootte tussen de 65 en 80 m2 gebruiksvloeroppervlakte. Op begane grond komen er drie appartementen. Tevens worden hier de bergingen voor alle appartementen gerealiseerd. Op de eerste verdieping komen vier appartementen, tot slot komen er op de tweede verdieping nog eens twee appartementen. Het gebouw wordt voorzien van zowel een trappenhuis als een lift, zodat de appartementen zowel voor starters als senioren zeer geschikt zijn. Rondom de appartementen om de verdieping komt een galerij. Rondom het gebouw komt op de begane grond een gezamenlijke binnentuin. Tevens beschikken de appartementen op de begane grond over een eigen terras en beschikken de appartementen op de verdieping over een balkon. het gebouw krijgt een onderdoorgang, waardoor de voor- en achterzijde van het perceel met elkaar verbonden worden.

Het bouwvolume op de kavel wordt zodanig gesitueerd dat het zich op de bestaande pastorie (een gemeentelijk monument) gehandhaafd wordt. Deze situering biedt ook mogelijkheden om de parkeergelegenheid op eigen terrein, voor het gebouw, te realiseren.

Het geheel wordt landschappelijk ingepast door het planten van een beukenhaag over de gehele kavelgrens en door het aanplanten van een aantal bomen op de kavel. Hierdoor zal het beeld ten opzichte van de huidige situatie (een afgesloten pastorietuin) zoveel als mogelijk worden benaderrd. De haag wordt verder in de stedenbouwkundige situatie als een verbindend element langs de weg aangemerkt. De uiteindelijke hoogte van de haag zal circa 1,5 m bedragen. Verder is ervoor gekozen om de aanleg van het parkeerterrein in halfverharding uit te voeren, waardoor de dorpse en groene uitstraling goed tot uiting komt.

In afbeelding 4.1 tot en met 4.3 zijn een plattegrond en impressies opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0013.png"  
Afbeelding 4.1: Overzichtsplattegrond (Bron: Architect)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0014.png"  
Afbeelding 4.2: Impressie (Bron: Architect)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0148.DKernen2016hz16-vs01_0015.png"  
Afbeelding 4.3: Impressie (Bron: Architect)  

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels moeten in samenhang worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.1.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 staan de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en hierin staan:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige uitleg van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe bepaalde afmetingen gemeten moeten worden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • a. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • b. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • c. Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • d. Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming;

In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht.

5.1.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regels gaan in op de isolatie van gebouwen en het bouwen met een lagere EPC-norm. In het kader van isolatiemaatregelen van gebouwen en het bouwen met een lagere EPC-norm kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de geldende bouwregels.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen.

Algemene procedureregels (Artikel 10)
In dit artikel worden procedureregels voor het stellen van een nadere eis beschreven.

Overige regels (Artikel 11)
In dit artikel zijn regels gesteld ten aanzien van parkeren, laden en lossen en het vellen van houtopstanden.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.2 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk gemaakt worden en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Tuin (Artikel 3)

De gronden voor de voorgevel van het woongebouw zijn tot Tuin bestemd. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, erven en parkeervoorzieningen.

Wonen - Woongebouw (Artikel 4)

De kavel van het woongebouw is bestemd met de bestemming Wonen - Woongebouw. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep.

Ter plaatse van het hoofdgebouw is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het maximaal aantal wooneenheden en de maximum bouwhoogte op de verbeelding is aangeduid. Om het ontwerp planologisch te borgen is de bouwhoogte specifiek per deel van het gebouw opgenomen.

Er zijn geen specifieke regels voor vrijstaande bijgebouwen opgenomen, aangezien deze inpandig worden gerealiseerd. Dit past binnen de woonbestemming.

Ook zijn regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde zonder dak bedraagt voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan maximaal 1 m;
  • in overige gevallen bedraagt de bouwhoogte maximaal 2 m.

Tot slot zijn via een omgevingsvergunning afwijkingen van de bouwregels mogelijk en zijn in de specifieke gebruiksregels vormen van strijdig gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

Deze zogenaamde maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In deze fase heeft het Overleg ex artikel 3.1.1. Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsgevonden.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan schaadt geen nationale belangen. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

De provincie

Het plan is aan de provincie Overijssel voorgelegd. De provincie heeft op d.d. 17 maart 2021 een positieve reactie gegeven. Het bestemmingsplan wordt als passend in het ruimtelijk beleid gezien.

Het waterschap

Uit de waterparagraaf (3.1.11) is gebleken dat er sprake is van een korte procedure. Het waterschap adviseert daarmee positief. Nader overleg met het waterschap wordt niet noodzakelijk geacht. Het waterschap heeft overigens op d.d. 12 februari een advies gegeven. Hierin is aangegeven dat het plan akkoord is en dat er vanuit wordt gegaan dat aan de borgingseis van 10% zal worden voldaan. Dit wordt bij vergunningverlening nader uitgewerkt. Hiermee wordt rekening gehouden met de eis van het waterschap.

Veiligheidsregio

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de Veiligheidsregio IJsselland voorgelegd. De veiligheidsregio heeft op d.d. 22 april 2021 een advies gegeven. Geadviseerd wordt om:

  • 1. Bij de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van de buisleiding gebruik te maken van het Eindrapport Maatregelen binnen aandachtsgebied hogedruk aardgastransportleidingen.
  • 2. Bij de verdere ontwikkeling van de plannen rekening te houden met de zelfredzaamheid van de oudere doelgroep waarvoor deze appartementen worden gebouwd.
  • 3. Te onderzoeken of de kans op een incident kan worden verkleind tot minder dan PR10-7. Dit kan door maatregelen bij de buisleiding te treffen. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld extra gronddekking, betonafdekking of markering van de hogedruk aardgasleiding etc.
  • 4. Door middel van risicocommunicatie de aanwezigen op de hoogte te brengen van de handelingsperspectieven bij een incident bij de hogedruk aardgasleiding(en).

Het advies van de veiligheidsregio wordt in het plan overgenomen. In paragraaf 3.1.5 is naar aanleiding van het advies een nadere onderbouwing opgenomen, die ingaat op het eindrapport maatregelen binenn aandachtsgebied hogedruk aardgastransportleidingen. Ook zal in het vervolg van dit plan rekening gehouden worden met de zelfredzaamheid van de oudere doelgroep en word door middels van risicocommunicatie toekomstige bewoners op de hoogte gesteld.

Reactie gemeente

  • 1. Eindrapport Maatregelen binnen aandachtsgebied hogedruk aardgastransportleidingen.

De gemeente heeft kennis genomen van de rapportage waarin vanuit de nieuwe Omgevingswet naar een casus is gekeken en de lessen die daaruit zijn geleerd. In de rapportage worden nieuwe termen geintroduceerd, zoals de house burning distance en ook een nieuw zonemodel.

Voor ontwikkelingen die na invoering van de Omgevingswet in procedure worden gebracht zal de gemeente rekening houden met de lessen uit de genoemde rapportage. Dit bestemmingsplan lag echter als ontwerp ter inzage en wordt in de zomer van 2021 vastgesteld. Dat betekent dat de huidige wetgeving nog van toepassing is. Daarom nemen we kennis van het advies, maar passen het niet bij dit plan toe.

  • 2. Zelfredzaamheid oudere doelgroep

De plannen zijn ontwikkeld zodat er ook aanbod is voor oudere inwoners in het dorp Hoonhorst. De wens is dan om in het dorp zelf een locatie te vinden zodat er makkelijk omgezien kan worden naar de bewoners. Helaas ligt de plaatsgebonden risicocontour PR 10-7 van leiding nummer A-510 volgens de kwantitatieve risicoanalyse nagenoeg geheel over het dorp Hoonhorst. Een “veilige” en geschikte locatie voor deze doelgroep is daardoor lastig te vinden. Het gemeentebestuur heeft alles afwegende toch voor deze locatie gekozen voor deze doelgroep.

  • 3. Maatregelen bij de buisleiding

Zoals in de bijlage bij het advies genoemd staat, kunnen maatregelen bestaan uit fysieke ingrepen ter plekke van de van de aardgastransportleidingen zoals extra gronddekking of een betonafdekking. Doordat de locatie van de leidingen buiten het plangebied ligt en in eigendom van andere personen, vallen deze maatregelen buiten het bereik van dit plan. Een maatregel die wel makkelijk uit te voeren is en ook de kans op een incident verkleind is het toepassen van strikte begeleiding. Dit betekent dat er in het Kadaster een aantekening komt bij het kadastrale perceel waar de leidingen liggen. Zodra er een “klikmelding” komt voor dit perceel dan wordt er in plaats van kaarten de ligging van de leidingen ter plekke exact ingemeten en met linten gemarkeerd, zodat de kans op een incident verkleind wordt. De gemeente gaat deze maatregel organiseren.

  • 4. Risicocommunicatie

De gemeente gaat de ontwikkelaar informeren over de aanwezige risico’s en zal de ontwikkelaar verzoeken de informatie over risicocommunicatie bekend te maken bij de toekomstige bewoners van de appartementen.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

In dit geval is het plan nadrukkelijk met de buurt besproken. Zo zijn de plannen op 19 en 24 september 2019 aan de directe omwonenden en de bewoners van Hoonhorst gepresenteerd. In die planfase is een drietal varianten met een mogelijke planinvulling gepresenteerd. Uit dit overleg met de bewoners is geen duidelijke voorkeur naar voren gekomen. Uiteindelijk is, mede naar aanleiding van vooroverleg met de monumentencommissie, gekozen voor een verdere uitwerking op basis van variant C. Deze variant is op 2 maart 2020 gepresenteerd aan de directe omwonenden. Op 7 oktober 2020 is voor heel Hoonhorst een presentatieavond gehouden. De reacties van zowel de omwonenden als de gehele bevolking van Hoonhorst op de plannen is overwegend positief. Er zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt.

Mede omdat er reeds met omwonenden en belanghebbenden in de buurt is gesproken over de voorgenomen ontwikkeling, wordt er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft tussen 10 maarrt 2021 en 20 april 2021 voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het wettelijk vooroverleg is hiermee positief afgerond.